Kanegem (1647-1797). Een historisch-demografische studie van een West-Vlaamse plattelandsgemeenschap. (Birger De Coninck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlagen

 

Bijlage 1 - "Hij komt van Kanegem..."[1]

 

Dat was nog eens een voorjaar, die maartmaand in 1402. Warm dat het was! De eenden liepen al te gapen op het neerhof en het moest nog zomer worden. Jan Vlaminck kwam juist terug van Kanegem. Hij had er een konijn en een koppel ganzen verkocht. In de verte kon Jan al de kerktoren van Tielt zien toen een loomte hem overviel. Was het die warmte, of was het die kruik bier die hij in Kanegem gedronken had, hij wist het niet. Langs de berm van de landweg zocht Jan Vlaminck wat rust in de schaduw van een boom. Voor hij het besefte, viel hij in een diepe slaap.

 

Buiten adem kwam een struisgebouwde kerel langs die landweg gelopen... Een stofwolk was zijn spoor. Hij liep Jan voorbij. Stopte, en scheen zich te bedenken. Het hoofd diep in de hoed gestoken keek hij schichtig rond. Zijn arm zat onder het bloed en zijn mantel was stukgescheurd. Voorzichtig kwam hij op zijn stappen terug en bekeek Jan, die de slaap der onschuldigen sliep. De kerel grijnsde. Van onder zijn mantel haalde hij een bebloed mes en legde het heel stilletjes naast Jan Vlaminck neer. Er drupte zelfs wat bloed op Jans hemd. Bijna op zijn tenen is de kerel weggeslopen. De velden in. Jan sliep rustig verder. Enkele bosduiven koesterden zich in de zon.

 

"Aai, Aai...," een angstig gegil weergalmde over Kanegemplaats. De koster kwam de sacristie buitengestrom­peld. Lijkbleek. Juul Debusschere, de paardesmid, kwam toegelopen. Juul sprong binnen. Ook hij, anders een vent van arduin, slikte even en schoot weer naar buiten. "Vermoord," vloekte hij, "vermoord, de keel overgesneden...," en hij spuwde op de grond.

 

Inderdaad, in de sacristie lag de pastoor van Kanegem badend in zijn bloed. Met glazige blik, de vingers verkrampt, alsof hij zijn moordenaar nog wilde afweren. De dorpelingen stroomden toe. Ontzet. Verbijsterd. Enkele vrouwen snikten en drukten het gezicht van hun kinderen in hun rok. Er hing woede in de lucht. En machteloosheid. En Melanie Velghe, de vroedvrouw, zei dat de moordenaar zo vlug mogelijk moest gevonden worden - en berecht - want dat de zon anders niet meer zou opstaan voor Kanegem. "We moeten de wet verwittigen, we moeten de moord aangeven in Tielt, nu - direct," riep Korneel Baekelandt. Terstond zond hij zijn zoon Miel, die rap kon lopen, naar de steê.

 

Nu woonde er in de Bruggestraat in Tielt een man van aanzien, een hooggeleerd en vruchtbaar brein. Alexander Spierinck was zijn naam. Hij was rechter en baljuw. Men fluisterde zelfs dat hertog Filips regelmatig raad vroeg aan baljuw Spierinck. Dit was dus de man die moest verwittigd worden. Spierinck had het overigens nogal druk. Er werd in het Tieltse veel ingebroken de laatste tijd en er was al een brandstichting bij nacht geweest. Nooit was er enig spoor van de daders gevonden. En dat ergerde de baljuw - mateloos. En nu kwam die Kanegemse boerenzoon daar met zulk een donderbericht. Spierincks ogen flitsten vuur. Dat hij die verdomde moordenaar niet zou vinden zeker. "Ha, ze zullen Spierinck eens van zijn andere zijde leren kennen!", riep hij tot zijn knechten.

 

Soldeniers en burgerwacht werden opgetrommeld. De moord was pas gebeurd. De dader kon nog niet ver weg zijn. Er moest haastig opgetreden worden. In de vier windstreken werden speurders uitgezonden. Spierinck liet alvast de kniegalg optimmeren voor de halletoren. Zijn handen jeukten. Geen oog zou hij nog dichtdoen vooraleer dit fel venijn aan het touw bengelde. Ook de soldeniers deden hun werk grondig. Vreemdelingen in herbergen werden afgetast. Zelfs zolders en koestallen werden doorzocht. En nu, bij het naderen van Kanegem, aan de Flesse, zagen ze daar een man aan de kant van de weg liggen. Slapend. Met een mes naast zich en bloed op zijn kleren. Twijfel was uitgesloten. Justin Sabbe, de aanvoerder van de soldeniers, schopte de slaper uit zijn dromen. Angst en wilde pijn schoten door Jan Vlaminck die zelfs geen kans kreeg zich de ogen uit te wrijven. Ruw werd hij bij de strot gegrepen, gekneveld en op een kar gesleurd.

 

Spierinck voelde een intens genot toen hij vanuit de Sint-Jansstraat een kar naar de Markt zag dokkeren. Een joelende menigte verdrong zich rond de soldeniers. Justin Sabbe en de zijnen zwollen van glorie. Jan Vlaminck zat pover en beschaamd op de boerenkar. Denken deed hij al lang niet meer. En toen hij rond zich "moordenaar" hoorde krijsen en de kniegalg zag staan voor de halletoren werd het zwart voor zijn ogen.

 

Jan Vlaminck werd het belfort binnengesleept. In de schepenkamer zat baljuw Spierinck achter een lange tafel. De zonnestralen tekenden onheilspellend een doodsvonnis op het groene tafellaken. "Wel," triomfeerde de baljuw, "vertel es waarom je de Kanegemse pastoor hebt vermoord." Jan Vlaminck snapte het niet en lispelde enkel: "Ikke, ik kom van Kanegem, en... en ik wete van niet." Hoe baljuw Spierinck ook vroeg, dreigde, raasde, smeekte, Jan Vlaminck bleef stom. Af en toe ijlde hij: "Ik kom van Kanegem, en 'k wete van niets." Enkele stadsschepenen drongen bij Spierinck toch aan op een grondig onderzoek. Waar kwam Vlaminck vandaan? Wat had hij in Kanegem verloren? Er was toch geen haast om nu al die man te veroordelen. Maar baljuw Spierinck was te opgewonden. Een voorbeeld moest dringend gesteld worden. Voor hem was alles duidelijk: bloedvlekken op de kleren, een bebloed mes erbij en de man kwam van Kanegem, dat zei hij toch zelf! Vlaminck moest de moordenaar zijn. En zonder aarzelen veroordeelde hij Jan Vlaminck tot de strop. Vlaminck vloog in een kale cel onder d'halle. Een pater werd ontboden voor de laatste biecht. De beul hing een nieuw touw aan de galg, schoor de beschuldigde kaal en deed hem een lang wit hemd aan. Stilaan drong het tot Jan Vlaminck door dat hij zou opgeknoopt worden. Beschuldigd van moord op de pastoor van Kanegem. Hoe dat mes bij hem kwam, vanwaar het bloed op zijn hemd, dit alles kon Jan Vlaminck niet verklaren. Maar een moord, neen dat nooit. "Er plakt geen mensenbloed aan mijn vingers," snikte hij. "Ik ben onschuldig, ik zweer het." De pater-biechtvader geloofde Jan. Hij beloofde voor hem te doen wat hij kon.

 

Intussen liep de markt van Tielt al zwart van 't volk. Mie Pek leurde met gedroogde haring. In de Wildeman, 't Schaak, Sint-Joris en de vele andere herbergen vloeide het bier bij beken en werd de moord overgedaan. En toen de halleklok luidde, werd Jan Vlaminck naar de galg gebracht. De pater en de beul ondersteunden hem. De menigte reikhalsde. Ha, dat was dus die priestermoordenaar! Baljuw Spierinck ging voorop in vol ornaat. Met rauwe stem las hij het vonnis voor. Jan Vlaminck zou "gejusticieert worden metter coorden, anderen ten exempel". Het halleklokje klepelde nog drie "reysen", een aanmaning voor de godsvrezende menigte om in dit hoogstheilige-moment voor de ziel van de ongelukkige te bidden. De pater vroeg de baljuw nog wat uitstel van executie. Maar Spierinck antwoord­de niet. Met de kin wees hij enkel in de richting van de galg. Jan moest het laddertje onder de galg opklimmen. Plots, halverwege het trapje, hield hij stil en stak de arm omhoog. Er viel een dreigende stilte op het marktplein. Zelfs de trommelaars verstomden... Met onverwacht krachtige stem sprak Jan: "Mensen van Tielt, geloof mij, die paster heb ik niet vermoord. Ik kom van Kanegem, en ik weet van niets. Want zelfs die paster ken ik niet. Maar de baljuw hier wil mij niet geloven. Eh wel, ons Heere, den oppersten rechter zal mij gelijk geven en binnen acht dagen zal mijnheere Spierinck door ons Heere ter verantwoording geroepen worden. Bid voor mijn ziele en onthoud mijn woorden!"

 

Daarna is Jan kalm, met een zekere waardigheid, de ladder opgeklommen. Spierinck slikte even, maar slechts enkelen bemerkten het. De massa keek naar de pater die zwaaide met het kruisbeeld. De beul legde het touw rond Jans hals, keek de knoop na en stootte de ladder weg. Jan was gewichtloos, eventjes maar, en toen voelde hij langzaam de ondraaglijke vracht van zo veel jaren van zijn schouders glijden. Het groot benauwen was zo voorbij...

 

Op de markt ontstond geroezemoes. "Wat had de veroordeelde daar precies gezegd, zomaar in het aanschijn van de dood?" Vele blikken waren op Alexander Spierinck gericht, en die is stilletjes heengegaan. Hij voelde zich niet opgelucht. En er knaagde een worm aan zijn hart. Rustig bengelde Jan aan de galg, alsof hijzelf het touw vasthield. En het leek wel of de wind hem zachtjes aaide.

 

De baljuw had duidelijk begrepen wat Jan gezegd had. Acht dagen? Acht dagen maar! Zo gonsde het door zijn hoofd. Maar er was meer. Het bleek dat Vlaminck inderdaad in Kanegem geweest was om een koppel ganzen te leveren in café "De Moremande". En de boever van 't kasteel van Hames had Jan meegevoerd dwars over Kanegem­plaats tot aan Kruiswege. In de kerk, neen, daar waren ze niet binnengeweest. Ook in Tielt viel er van Jan geen kwaad woord te vertellen. "Een beetje simpel, dat wel, maar eerlijk als goud was die vent," zo zegden de buren. Een week lang kende baljuw Spierinck rust noch duur. En honger had hij ook niet meer. "Dat mes lag toch naast hem, en er kleefde bloed aan zijn hemd," zo poogde hij zichzelf te sussen. Maar Spierincks meid vertelde dat hij al tweemaal bij de deken geweest was. En dat was verdacht.

 

Nu was er toevallig acht dagen later groot kaatstornooi op de markt van Tielt. Baljuw Spierinck was altijd een kraan in die sport geweest. Er was veel volk op de been. De voorspelling van Vlaminck was daar niet vreemd aan. Want de baljuw speelde weer mee. Waarom niet? Zijn partuur had toch al drie jaar naeen het tornooi gewonnen? Deze keer echter vlotte het niet. Het eerste spel in het perk hadden ze verloren. Nu was zijn ploeg aan de opslag. Maar het soepele samenspel zat er niet in. Spierinck stond aan de zeefde. Zenuwachtig kneedde hij in zijn linkerhand het balletje, gevuld met ongebluste kalk. Er parelde wat zweet aan zijn neus. Waarom verdomd moest al dat volk nu zo staan gapen? Spierinck wierp het balletje en miste de zeefde. Nog nooit gebeurd! De baljuw liep rood aan. Opnieuw. De halle klepelde juist twaalf uur. Spierinck leek de slagen af te tellen... acht, negen,... die zeefde leek precies zo wazig... elf, twaalf. "Aai." Een gegil ontstond bij de wachtende menigte. Spierinck was ineengestuikt. De spelers sprongen toe. Een rochel was alles wat ze hoorden.

 

"Mirakel, Mirakel, ons Heere heeft gesproken, die man was onschuldig!", zo tierde een stem en het gepeupel viel op de knieën. Spierinck lag op de rug. Zijn gebroken ogen staarden naar de zon, alsof hij om vergeving vroeg.

 

Pas tientallen jaren later werd de mysterieuze moord op de pastoor van Kanegem opgehelderd. Er was een groot feest op de markt van Tielt. Brandende pektonnen verlichtten het belfort en er zou vuurwerk zijn. Kleine kanonnen werden gevuld met buskruit, om knallend en rokend het feest klank bij te zetten. En toen gebeurde het. Een kanon had te veel kruit gekregen en ontplofte. De stukken vlogen in het rond. Eén toeschouwer viel neer, hevig bloedend. "'k Ga dood, 'k ga dood, 'k voel het," hijgde de man, "'n biechtvader... rap." En na al die jaren liet de grijsaard de biechtvader in de geheimenissen van zijn ziel kijken. Hij bekende dat hij de pastoor van Kanegem neergestoken had omdat de brave man een Kanegemse boerendochter had afgeraden met hem te trouwen. "Een onschuldige werd in mijn plaats opgeknoopt, want ik had het mes naast die slapende man gelegd. Vergeef mij...," stotterde hij. En na deze verlossende woorden sloot hij de ogen. Voor altijd. Op de markt van Tielt ligt nu nog een blauw-arduinen ronde steen. Precies op de plaats waar Alexander Spierinck dood neerviel. Het is maar een klein steentje. Maar het ligt er. En al wie er naar kijkt, wordt gewaarschuwd: "Nooit zult gij lichtvaardig een oordeel vellen!"...

 

 

Bijlage 2 - "Lied van Kanegem"[2]

 

Voor Kanegem wil ik mijn harpe snaren,

Mijn dorpje lief, het schoonste dat ik ken,

Daar snelden heen mijn vroegste levensjaren;

Daar is de plaats waar ik geboren ben;

Daar is het oord waar ik Gods zon zag gloren,

Voor de eerste maal de bloempjes bloeien zag,

En 't zoet gezang der blijde vogelenkoren,

Weergalmen hoor bij heldren zomerdag.

 

Ik minne veel den held'ren blauwen hemel,

De zuivere lucht, den warmen zonnegloed,

Ik mijn ook teer het pink'lend stergewemel,

Den nachtegaal zijn rijken tonenvloed

Weergalmen door de stille lentenachten,

En maneschijn en klaren watervliet,

En 't ruisend lis dat zijne zoete klachten

Vermengd met die van 't ruisend ranke riet.

 

En dan mijn dorp, dan zal ik u nog roemen,

Als pronkjuweel, als uitgelezen grond

Van Vlaand'rens gouw, een lustwarande u noemen,

Den schoonsten gaard die men op Aarde vond;

Ik zag hier eens mijn zon het Oosten bemalen,

En vraag aan God in mijne laatste bee,

Zij moge hier ook eens in het Westen dalen

En haven dan in 's Hamels veil'ge ree.

 

Bijlage 3 - Bevolkingsgegevens (1450-2000)

Bijlage 4 - Geboorten per kalenderjaar en concepties per oogstjaar

Bijlage 5 - Huwelijken per kalenderjaar en per oogstjaar

Bijlage 6 - Overlijdens per kalenderjaar en per oogstjaar

Bijlage 7 - Nooddopen per kalenderjaar

Bijlage 8 - Geslachtsverhouding (sex-ratio) bij de geboorte

Bijlage 9 - Onwettige geboorten per kalenderjaar en onwettige concepties per oogstjaar

Bijlage 10 - Frequentie van de handtekeningen in Kanegem

Bijlage 11 - De meergeboorten

Bijlage 12 - Voortschrijdende elfjaarlijkse gemiddelden van de geboorten per kalenderjaar, concepties per oogstjaar, sex-ratio en onwettige geboorten per kalenderjaar én de indices van de concepties (basisjaar = 1720)

Bijlage 13 - Voortschrijdende elfjaarlijkse gemiddelden van de huwelijken per kalenderjaar en per oogstjaar, van de overlijdens per kalenderjaar en per oogstjaar én de indices van de huwelijken en overlijdens (basisjaar = 1720)

Bijlage 14 - Bewerkingen voor het opstellen van de tafel van de kindersterfte

Deze bijlagen zijn enkel te bekijken in pdf-vorm. (900 kb)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[1] Deze versie van de Kanegemse legende werd overgenomen uit J. VAN DER MEULEN, Hij komt van Kane­gem..., in: Hij komt van Kanegem..., Nazareth, 1982, p. 11-16.

[2] Uit: Hij komt van Kanegem..., Nazareth, 1982, p. 66.