Jef Turf. Een politieke identiteit van een communist (Susan De Coninck) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
1 De K.P.B. tussen 1921 en 1960
Wanneer Turf lid wordt van de K.P.B. in 1953, bestaat de partij 31 jaar. Om te begrijpen wat de aantrekkingskracht voor jongeren was in die periode, moet de voorgeschiedenis van de partij geschetst worden.
De Kommunistische Partij van België komt niet uit de lucht gevallen. De Belgische Werkliedenpartij heeft reeds voor de Eerste wereldoorlog te maken met oppositiegroepen.[55] De partij is dusdanig georganiseerd dat ze de leegstroom kan tegenhouden. Binnen de partij bestaan er groepen die een meer radicale positie willen innemen. Deze blijven echter lid van de partij door de strakke organisatie. De oppositie wordt veroorzaakt door het feit dat men geen harde stellingen durft innemen en het feit dat men niet meer gelooft in de revolutionaire capaciteiten van het proletariaat. Vooral in Vlaanderen is de Vlaamsgezindheid een indirecte factor om toe te treden tot het communisme.[56] De enige groep die het politieke debacle van de eerste wereldoorlog kan overleven, is de groep rond Jacques Jacquemotte. Deze is georganiseerd rond het blad ‘l’Exploité’ dat voor de eerste maal in 1911 verschijnt.
Na de oorlog komen verschillende groeperingen los van de Belgische Werkliedenpartij (B.W.P.).[57] Hieronder bijvoorbeeld de Vredesgroep der Socialistische Jeugd van Gent. Zij zullen de revolutie verdedigen, net zoals enkele andere groepen in Antwerpen. In 1919 ontstaat de Kommunistische Partij (‘Vlaamsche federatie’) uit twee van die Antwerpse groeperingen, met name de Vlaamse Socialistische arbeidersgemeenschap en de Vlaamse revolutionaire socialistenpartij. Bij de stichting sluiten zich nog diverse groeperingen uit Brussel, Gent, Leuven en Dendermonde aan. Ook in het Franstalige deel van België zijn enkele linkse groepen actief. Onder leiding van War Van Overstraeten, scheurt de Brusselse Socialistische Jonge Wacht (S.J.W.)-afdeling zich af van de B.W.P. en vormt in 1919 de Groupe Communiste de Bruxelles. Deze evolueert later naar de Fédération Communiste en Wallonie. In november 1920 gaan deze militanten over tot de oprichting van de Kommunistische Partij van België als sectie van de Derde Internationale.[58] Door het overwicht aan Waalse militanten wordt het flamingantisme terzijde geschoven.
Een maand later sluit de vroeger vermelde ‘Vlaamsche federatie’ hierbij aan. Het lijkt een logische evolutie, maar dit is het niet omwille van de grote politieke tegenstellingen. Er bestaan twee communistische partijen die na verloop van tijd naar elkaar groeien, waardoor ze één communistisch blok kunnen vormen. Onderweg verliest men veel militanten omwille van politieke meningsverschillen. Ook de groep rond Jacquemotte en Van Overstraeten botsen.[59]
De Parti Communiste Belge van Van Overstraeten wil een politiek sterk gewapende elitepartij vormen naar bolsjewistisch model. Deze elite moet de arbeiders leiden naar een revolutie die het socialisme zal instellen georganiseerd op radenbasis. Kenmerkend en ook voor de toekomst belangrijk, is hun hevig antiparlementarisme. Elke strijd tegen de staat wordt dus buiten het parlement gevoerd. Hierdoor komen ze in botsing met de groep rond Jacquemotte en de richtlijnen van de Derde Internationale.
De twee strekkingen worden verplicht tot fusie op het derde congres van de Kommunistische Internationale in juli 1921.[60] De partij van Van Overstraeten moet zich voegen naar de internationale discipline inzake de kwestie van het parlementarisme. De partij van Jacquemotte moet zijn basis proberen afbrengen van centristische tendensen. Op drie en vier september vindt dan uiteindelijk het eenmakingcongres plaats waarop de Kommunistische Partij van België wordt geboren. Zij heeft twee persorganen: De Roode Vaan en Le Drapeau Rouge. [61] Men neemt deel aan de verkiezingen van oktober 1921, wat door de onvoltooide eenmaking een flop wordt. Dit resulteert in het verlies van een groot aantal leden.
Door de economische recessie krijgt de partij de kans om in actie te treden. Zij neemt deel aan verschillende stakingen die zich in deze periode voordoen, zoals de spoorwegstaking van 1923.[62] Dit heeft het gevolg dat de ‘burgerij’ schrik krijgt van deze partij, waardoor de eerste anticommunistische acties het licht zien. Op gebied van organisatie en politiek blijft de partij op een laag niveau, wat geen effect heeft op de arbeiders. Door haar programma dat de rechten van de arbeider wil verdedigen en zich uit in de deelname aan stakingen, kan de partij zich herstellen van het grote ledenverlies. Vanaf 1925 lukt het dan ook om tijdens de verkiezingen twee volksvertegenwoordigers te plaatsen.
Het herstel is echter van korte duur. De aanwezigheid van de trotskisten leidt tot grote spanningen in de partij. [63] Men wil dit echter niet laten escaleren, wat tot de opsplitsing van de partij zou kunnen leiden. Moskou verhoogt echter de druk op Jacquemotte, die de opdracht krijgt de partij opnieuw in het gareel te brengen, niettegenstaande dit betekent dat men de meerderheid moet trotseren. Deze strijd is voornamelijk te wijten aan de onopgeloste conflicten van de twee stromingen binnen de partij. De trotskisten worden in maart 1928 uitgesloten. Tijdens de verkiezingen blijkt dat de stalinistische vleugel de grootste aantrekkingskracht heeft op de arbeiders.[64] Het blijft natuurlijk een verlies van stemmen en van leden, wat pijnlijk is voor een kleine partij.
Door een volgende economische crisis in 1930 wint de partij opnieuw aan belang. Ingaand tegen de syndicaten die de wilde staking van de Borinage in 1932 proberen in te dijken, steunt de partij de actie volledig.[65] Op dat ogenblik wordt de overlegpolitiek gehanteerd, waarbij men in paritaire comités tot een overeenkomst moet komen, zonder het stakingsmiddel te gebruiken. Dit ondersteunt de K.P.B. echter niet, samen met andere groeperingen zoals de Socialistische Jonge Wacht. In de ogen van de arbeiders is het verbod op staking een verraad van hun zaak, waardoor de B.W.P. veel aan vertrouwen verliest.[66] Dit uit zich niet direct in het stemgedrag van de kiezers. Pas rond 1934 ziet een deel van de arbeiders geen andere mogelijkheid meer en stemt K.P.B. Dit veroorzaakt een nieuwe golf van anticommunisme.[67] Op dat moment ziet de partij in dat men alle arbeiders moet proberen aantrekken, ook katholieken en socialisten. Door de samenwerking van al deze arbeiders kan een groot front gevormd worden in de strijd tegen het kapitalisme. Daarbij bestaat de mogelijkheid dat deze zich zullen aansluiten bij de K.P.B. Het grote boegbeeld van de partij en de ‘eenheidspolitiek’ wordt Jacquemotte.[68] Deze krijgt respons vanuit socialistische en van een klein deel uit christen-democratische hoek, veroorzaakt door de voortdurende economische crisis. De klassieke partijen blijven het sociale overleg propageren, terwijl de arbeiders zich net gesteund willen zien door hun partijen in hun strijd om werk. Met de devaluatiepolitiek van de regering Van Zeeland gaat het economisch beter, wat niet tegenhoudt dat de arbeidersstrijd opnieuw in alle hevigheid opflakkert. Het is voor de partij een bloeiperiode.
Door de eenheidspolitiek gaat men op zoek naar nieuwe allianties, waardoor het flamingantisme weer een plaats krijgt in de partijpolitiek. In januari 1936 wordt de Vlaamse Kommunistische Partij in Gent opgericht. Deze functioneert nog volledig binnen de partij, er bestaat geen federalisering van de structuren. Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog zal een soortgelijke vraag naar meer onafhankelijkheid vanuit Wallonië komen. Na de oorlog wordt de communautaire kwestie terug in het vergeethoekje geduwd, omwille van de nood aan een nationaal front tegen het Amerikaanse imperialisme.
Niet alleen de K.P.B. doet het goed, ook fascistische bewegingen zoals het Vlaams Nationaal Verbond (V.N.V.) en Rex gaan sterk vooruit in de verkiezingen. Dit zorgt ervoor dat de communisten zich genoodzaakt voelen om eveneens een standpunt in te nemen, waarbij men kiest voor de strijd tegen het fascisme. Hiermee wijkt men af van het verouderde standpunt waarbij men de maatschappij in al haar geledingen afwijst.[69] De partij verleent zelfs op sommige momenten steun aan de regering, om een vorm van Volksfrontbeweging op gang te brengen en in stand te houden. De neutraliteitspolitiek van de regering wordt echter afgekeurd, omdat ze de frontvorming onmogelijk maakt. Wanneer het niet-aanvalspact tussen Rusland en Duitsland wordt gesloten, is dit dus in strijd met de positie die de Belgische communisten hebben ingenomen.[70] Men vindt een oplossing door te stellen dat men zich nog steeds krachtdadig moet opstellen tegenover het fascisme. Kort daarop wijzigt men deze verklaring: ‘de oorlog is een imperialistische oorlog, waarmee arbeiders niets te maken hebben, neutraliteit is de boodschap’. [71] Hierdoor worden arbeiders opgeroepen dienst te weigeren. In een zeer gespannen toestand leidt dit tot acties van bovenaf. De communistische pers organiseert zich ondergronds omdat haar pers volledig verboden wordt.[72] Tijdens de bezetting van België wordt de partij eveneens gedwongen tot een illegale werking.[73] Voor de communisten bestaat de enige mogelijkheid om uit deze oorlog te geraken, in de instelling van het socialisme. Vanaf dat moment neemt de strijd tegen de bezetting en de collaborateurs een aanvang.
Door de Duitse aanval op Rusland op 22 juni 1941, kan de K.P.B. met iedereen samenwerken om de bezetter te bestrijden.[74] Dit dringt echter niet direct door tot de top. Deze propageert nog steeds de neutraliteit in de imperialistische oorlog, terwijl de basis een verwoede strijd levert ten opzichte van de Nieuwe Orde. Men werkt aan een onafhankelijkheidsfront met iedereen die dat wil. Dit zijn echter geen sociaal-democraten, die de plotse ommekeer niet direct kunnen verwerken. Het wordt evenwel de eerste keer dat christen-democraten en communisten samenwerken. Hierdoor treden ook vele intellectuelen toe tot de partij.[75] Niettegenstaande de vele arrestaties slaagt de partij erin om haar ledental tot het vooroorlogs peil te houden. Allerlei plannen worden gesmeed om aan het einde van de oorlog tot een nationale opstand te komen tegen de Duitsers en met het doel de socialistische staat in te richten. Dit opzet wordt verijdeld door de snelle bevrijding van België, waardoor heel wat communistische verzetsstrijders te kampen hebben met frustratie.
Na de oorlog kent de partij groot succes. Ze wil hiervan gebruik maken om het communisme te doen triomferen. Hiertoe stelt ze zich gematigd op in de verkiezingen, om een directe concurrent van de Belgische Socialistische Partij (B.S.P.) te zijn. Ze eist bijvoorbeeld geen afschaffing van de monarchie en hecht geen prioriteit aan de afschaffing van de kapitalistische machtsstructuren, die in 1944 hersteld worden. Voor de grote partijen betekent dit de mogelijkheid dat het communisme effectief zou kunnen doorbreken. Zij houden hiermee rekening, de K.P.B. wordt toegelaten in de regeringsformatie in de hoop dat dit haar invloed zal afremmen.[76] Door haar te integreren in de regering, moet de aanhang van de partij ontgoocheld worden. Door deelname kan de partij namelijk haar radicaal standpunt niet behouden, wat haar sterkste punt is ten opzichte van de kiezers.
Ze neemt deel aan de regeringen van nationale eenheid onder de katholiek Pierlot en de socialist Van Acker . Dit duurt voort tot 1946 met een nieuw electoraal succes. Tot 12 maart 1947 blijft de K.P.B. in de regering, nogmaals onder van Acker en onder Huysmans, een partijgenoot van de voornoemde.[77]In deze periode speelt de sociale actie van de K.P.B. zich vooral af binnen het kader van de socialistische actie van het Algemeen Belgisch Vakverbond (A.B.V.V.). Zij staat hierin zwaar onder druk van de achterban, die meer acties wil tegen de prijs - en loonpolitiek van de regering die gericht is op de beperking van de inflatie.[78] Deze druk zal uiteindelijk leiden tot haar ontslag uit de regering in maart 1947, wanneer de regering de prijs van steenkool verhoogt. De partij kan het zich niet permitteren om haar radicale achterban in Wallonië te verliezen. Regeringsdeelname houdt een blijvende compromispolitiek in, die nefast is voor de partij. De volgende maanden stelt ze zich harder op op sociaal vlak, wat leidt tot verschillende stakingen. Doordat de communisten zich keren tegen het Marshallplan, dat voor hen het einde van de Belgische onafhankelijkheid betekent, verliest men ook de goede contacten met het A.B.V.V., die dit wel goedkeurt.[79] Voor de communisten wordt België in een slaafse positie tegenover Amerika gebracht, waar men onderuit wil. In 1948 organiseren ze de staking der 200.000 tegen het Marshallplan, het pact van Brussel en de oprichting van de N.A.V.O. Dit brengt de partij weer in het isolement.
Heel kort na haar glorietijd, betekent de partij politiek nog heel weinig: ze heeft geen politieke macht meer, de syndicale eenheid behoort tot het verleden en de meer radicale strategie kan dit alles niet ongedaan maken. Het A.B.V.V. zoekt vanaf dan toenadering tot de B.S.P., waardoor een overkoepelend coördinerend orgaan wordt opgericht: ‘De Gemeenschappelijke Actie’.[80]
1947 is het jaar waarin de Koude Oorlog officieel aanvangt en daarmee ook de acties tegen de communisten. Communisten worden verboden een staatsambt te hebben door de wet Pholien, meetings van communisten worden opgevolgd door de staatsveiligheid. Dit zijn echter geen nieuwe, door de Koude Oorlog veroorzaakte processen. Deze praktijken bestaan al voor de oorlog, de Koude Oorlog functioneert hierin als katalysator. In deze periode staat de partij nog steeds sterk onder de invloed van Moskou, gecoördineerd door de in 1947 opgerichte Kominform ( het Informatiebureau van Kommunistische en Arbeiderspartijen).[81]
Door die trouw stelt men zich dan ook weinig vragen bij bijvoorbeeld de veroordeling van Tito. In de voorbijgaande jaren zullen er echter processen op gang komen die die onvoorwaardelijke trouw in vraag zullen stellen. Na zware politieke nederlagen, enorm ledenverlies en vele discussies in de federaties en afdelingen, is er nood aan vernieuwing. Op het elfde partijcongres, dat plaats heeft te Vilvoorde in 1954, wordt de oude partijleiding weggestemd.[82] De oude leiding zoekt de verklaring voor de gestage achteruitgang van de partij bij de basis en niet bij zichzelf.[83] De politieke lijn is volgens hen te weinig bepaald door de marxistische principes, waardoor ‘gauchistische’ en ‘sektaire’ stellingnames mogelijk worden. Door de ideologische zwakheid is het gekomen tot autoritarisme. Verder heeft het A.B.V.V. te weinig steun gekregen van de partij, hoewel dit de miskenning betekent van de Belgische arbeidersbeweging. Er is eveneens te weinig moeite gedaan om de B.S.P.-basis te overtuigen en er wordt soms te vijandig opgetreden tegenover hen. Ook enkele interne fouten spelen een rol. De gebrekkige werking van het democratisch centralisme heeft ervoor gezorgd dat men de voeling met de werkelijkheid is kwijtgespeeld. Een ander gevolg is het overdreven centralisme binnen de partij, waardoor het aandeel van het Politiek Bureau in de politieke leiding van de partij te groot is geworden.
Een nieuwe groep rond de Luikenaars Burnelle en Beelen neemt het roer over. Zij hebben het doel de K.P.B. terug te laten meespelen in het politieke leven. Burnelle ziet de partij als de spreekbuis van het A.B.V.V. en plaatst de problematiek rond Vlaanderen en Wallonië terug in de kijker. Het nieuw gevormde Nationaal Secretariaat bestaat uit Glineur, Van Den Branden, De Coninck, Burnelle, Beelen en Van Moerkerke. Dit congres betekent een enorme omwenteling. Voor de eerste maal zoekt men een eigen weg naar het socialisme. Dat maakt haar ontvankelijker voor de gebeurtenissen in 1956. Op het twintigste partijcongres van de Kommunistische Partij van de Sovjetunie (K.P.S.U.) in februari 1956, wordt een ontluisterend beeld opgehangen van Stalin door Chroestsjov. De eigen weg blijkt makkelijker te aanvaarden dan de onthullingen over Stalin. Daar het ongeloof nooit volledig verdwijnt, blijft de stalinistische kwestie hangen tot de jaren 1960. Dit betekent eveneens het einde van de Kominform. Na 1956 krijgt het internationale communisme vooral vorm door conferenties van communistische en arbeiderspartijen. [84] Een volledige breuk met Rusland zit er echter nog niet in. Zo keurt het Politiek Bureau op vijf november 1956 de interventie van het Rode Leger in Hongarije goed, uit angst dat het regime van Nagy de terugkeer van het fascisme mogelijk zou maken.
Door de Poolse Opstand en de opstand in Hongarije eind 1956, krijgt het prestige van de Unie van de Socialistische Sovjetrepubliek (U.S.S.R.) flinke deuken. Dit wordt versterkt doordat de Chinese communistische partij de hegemonie van de Kommunistische Partij van de Sovjetunie (K.P.S.U.) over het internationale communisme betwist, ze gaat haar eigen weg. Deze heeft heel wat aanhang bij revolutionaire zusterpartijen in ontwikkelingslanden. Ook in enkele westerse partijen kent ze aanhangers. Dit zal de aanleiding zijn tot afsplitsing in de jaren zestig, zoals dat ook in België het geval is. Vanaf 1961 zal de sterk Chinagezinde vleugel onder leiding van Jacques Grippa zich manifesteren binnen de K.P.B.[85] De westerse communistische partijen trachten eveneens een eigen weg te vinden naar het socialisme. Dit geldt ook voor de K.P.B. maar met de nodige twijfels.
Na de verkiezingsnederlaag in 1958 werkt de partij haar nieuwe richtlijn verder uit.[86] Men poogt uit het isolement te raken, door toenadering te zoeken met de linkse vleugel van de socialistische partij en de vakbonden. Men streeft naar de vorming van een antimonopolistische front dat politieke en economische herstructurering tot stand zou kunnen brengen. Dit moet evenzeer een aanleiding zijn tot de installatie van het socialisme. Men is er in die periode van overtuigd dat de superioriteit van het socialisme op wereldvlak bijna logischerwijs moet uitmonden in een globale overgang naar het socialisme. Dit is mogelijk door de verandering van richting, ingeslagen op het 11de nationaal congres in 1954. Hierin maakt men komaf met de term ‘revolutie’, de overgang naar het socialisme kan ook gebeuren via de parlementaire weg. Deze verandering is mogelijk door het moment van ontspanning in de wereldpolitiek, naar aanleiding van de dood van Stalin in 1953. Dit zorgt ervoor dat de school van Varga, die poneert dat er verschillende mogelijke wegen naar het socialisme mogelijk zijn, opnieuw ingang vindt. Hieraan was een einde gekomen naar aanleiding van het effectieve begin van de Koude Oorlog in 1947, in reactie op het Marshallplan, waarbij de Zjdanowdoctrine ontstaat. Deze verklaart in parallel met de Trumandoctrine en de verklaring van Churchill in Fullton de opsplitsing van de wereld in twee blokken: het communistische en het kapitalistische, dat naargelang de spreker goed of slecht is.[87]
Hierdoor kan er ook geen onvoorwaardelijke breuk zijn met de K.P.S.U., zo onderschrijft zij het concept van de vreedzame coëxistentie tussen het communistische en kapitalistische blok op wereldschaal, zoals dat door Chroestsjov rond 1960 vooropgesteld wordt. Zij keert zich eveneens af van de Chinese K.P., die deelname aan het wereldleiderschap over het communisme opeist. Wanneer Chroestsjov afgezet wordt in 1964, betekent dit een slag voor de K.P.B., maar geen reden om de relaties met Moskou te veranderen. Na 1956 wordt van de communistische partijen gevraagd om mee te werken aan een detente. Hiertoe moet België zich terugtrekken uit de N.A.V.O., de militaire uitgaven moeten krimpen en de legerdienst verkort van achttien maanden naar twaalf maanden. Men streeft de vreedzame coëxistentie na, waar de K.P.B. sterk achter staat. Dit verklaart haar actieve steun aan de anti-atoommarsen in de jaren zestig en haar protest tegen de Amerikaanse inmenging in Vietnam. Zij verzet zich tegen de inplanting in ons land van de Supreme Headquarters Allied Powers Europe (S.H.A.P.E.) en tegen het N.A.V.O.-lidmaatschap van België.[88] Er bestaat dus nog een band tussen Moskou en de K.P.B. maar deze overheerst niet. De partij wordt niet gecontroleerd door Moskou. Dit blijkt uit het feit dat de inval van de Sovjets in Tsjecho-Slowakije op 21 augustus 1968 wordt veroordeeld, niettegenstaande hier intern sterk tegen geprotesteerd wordt. Er wordt een poging ondernomen om de Italiaanse weg op te gaan, wat evenmin volledig lukt. Men blijft meer in de Moskougezinde invloedssfeer van de Franse K.P. hangen.
De partij werkt in de jaren zestig hard aan haar nieuwe weg, wat haar ook electorale successen oplevert. Dit wordt teniet gedaan wanneer de sterke federaties Luik en Centrum zich verzetten tegen de veroordeling van de inval in Tsjecho-Slowakije. Dit resulteert in een meer gematigde opstelling tegenover de Sovjetunie.
Deze vrij uitvoerige beschouwing is van belang om een idee te hebben voor welke partij Turf kiest in 1953, hoe de partijlijnen zijn gegroeid en welke spanningen er aanwezig zijn. Zo krijgen we eveneens een beeld over de discrepantie die hij moet ervaren hebben tussen de werking op federaal en nationaal vlak.
Turf wordt geboren op 12 maart 1932 te Mechelen. Hij is de zoon van een onderwijzer in het vrij onderwijs te Mechelen. Het gezin bestaat uit zes kinderen waarvan Turf de voorlaatste is. Wanneer zijn vader kantonnaal inspecteur wordt, verhuizen ze naar West-Vlaanderen. Wanneer Jef acht jaar is, breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Ze proberen de oorlog te ontvluchten door naar Frankrijk te vluchten. Aangezien ze niet welkom zijn, keren ze snel terug naar Koksijde, waar het gezin een zomerverblijf huurt in de hoop daar van het oorlogsgeweld gespaard te worden.[89] Wanneer dit een verkeerde veronderstelling blijkt, keert men terug naar Mechelen.
De vader van Turf blijkt een man te zijn die houdt aan zijn overtuigingen en die dan ook tot actie overgaat. Als overtuigd anti-Duitser en Belgicist geeft hij een aantal verzetsblaadjes uit, hij verzamelt de namen van ‘zwarten’ en verleent onderdak aan een gevluchte jood. Turfs moeder smokkelt om voor eten te zorgen, zwaait met de Belgische driekleur wanneer een optocht van collaborateurs voorbij het huis marcheert. De oudste broer houdt het bij een aantal kwajongensachtige verzetsdaden zoals het in de Dijle kieperen van Duitse richtingaanwijzers.
Mechelen blijkt een knooppunt te zijn van waaruit joden op de trein worden gezet naar concentratiekampen. Door de nabijheid van het station wordt Mechelen dan ook vaak gebombardeerd. In de uren van angst komt het katholicisme boven, bij elk bombardement zit het hele gezin samen, onophoudelijk gebeden te reciteren.
Iedereen van de familie geraakt heelhuids door de oorlog. De jacht op de collaborateurs begint. Turf herinnert zich een poging tot een lynchpartij waarin het Onafhankelijkheidsfront en de Witte Brigade erin slagen de gemoederen te kalmeren. [90] Dit Onafhankelijkheidsfront was tijdens de oorlog een grote verzetsbeweging met als kern de Belgische communisten. Deze beweging heeft dus een positieve connotatie voor Turf. Zoals bij de meeste mensen, gaat deze sympathie voor de communisten snel voorbij na de oorlog, zeker in socialistische en christen-democratische middens. Deze positieve gevoelens slaan om in vrees voor het communisme.[91]
Turf laat zich kennen als zoon van zijn vader: ook hij heeft principes en durft er voor uit te komen. Kort na de oorlog maakt hij deel uit van een delegatie die van de schooldirectie eist dat kinderen van collaborateurs uit de school worden gezet. Deze acties moeten begrepen worden binnen de tijdsgeest, na de ontberingen van de oorlog was men extreem anti-Duits en heersten enorme haatgevoelens tegenover de collaborateurs. Vandaag de dag kan Turf dit relativeren, hij is helemaal niet trots op die acties.
Tijdens de koningskwestie, waarbij de katholieken voorstanders zijn, worden de katholieke scouts gemobiliseerd om de koning te gaan toejuichen. De dertienjarige jongen wil daar eigenlijk op dat moment niet aan deelnemen, weliswaar onder invloed van zijn vader, die wel gelovig was, maar helemaal niet C.V.P.-gezind.[92] Turf wordt duidelijk opgevoed om kritisch te leren nadenken over de beslissingen die men maakt.
Toch blijft hij in deze periode sterk onder christelijke invloed staan. Wanneer Paul-Henri Spaak in het begin van de jaren 1950 zijn ‘J’ai peur’-toespraken houdt tegen het communistische gevaar, staat Turf bij de toejuichende groep. Tijdens de oorlog worden de communisten wel bejubeld omwille van hun strijd tegen Duitsland, maar dit kent geen politieke vertaling. Volgens Turf hoorde iedereen in die periode anticommunist te zijn. Mensen zijn van bij het ontstaan van het communisme bang gemaakt voor deze ideologie en haar mogelijke gevolgen. De angst dat de Sovjetunie de hele wereld wil veroveren en indoctrineren, wordt met de paplepel meegegeven. Dit verklaart waarom de mensen het communistisch verzet bewonderen en toch niet overstappen naar het communisme. Dit betekent een te grote mentaliteitswijziging. Op politiek vlak houdt men het bij de klassieke regeringspartijen.
Reeds voor de oorlog komt Turfs vader in conflict met de katholieke overheid. De man klaagt de kloof aan tussen woord en daad binnen de katholieke Kerk. Geloven betekent meer dan uiterlijk vertoon. Dit zorgt ervoor dat zijn twee jongste zonen vanaf het tweede leerjaar naar het koninklijk atheneum in Mechelen worden gestuurd.[93] Het conflict concretiseert zich wanneer hij benoemd wordt tot kantonnaal inspecteur, waardoor hij in dienst komt van de staat. In die tijd wordt van een katholiek in die functie verwacht dat men zijn diensten gaat aanbieden op het bisdom. Hij weigert dit te doen, wat hem daar zeer kwalijk wordt genomen. Volgens Turf wordt zijn vader vanaf dat ogenblik sterk tegengewerkt. Een jaar later verhuizen ze naar Koksijde door de promotie van hun vader. De middelbare school wordt doorlopen in Oostende, waar hij een diploma Grieks-Latijn behaalt. Hij doet een supplementair jaar wiskunde, omdat hij dan al beslist heeft om natuurkunde te gaan studeren. Nochtans is hij eerder literair begaafd dan wiskundig. Daarvoor was er de idee om sociale of politieke studies te gaan doen. De jonge man is dus al zeer vroeg geïnteresseerd in de maatschappij en de politieke constellatie. Hiervan stapt hij af door het politieke leven zoals hij dat in die periode ervaart.
Tussen maart 1947 en april 1954 is de Parti Catholique Sociale doorlopend aan de macht.[94] Van bij het ontstaan van België, zijn er problemen tussen katholieken en vrijzinnigen inzake de rol van de Kerk en godsdienstbeleving in de maatschappij. In 1950 laait dit conflict in volle hevigheid op, geconcentreerd rond de onderwijskwestie. Via het onderwijs kunnen bredere bevolkingslagen toegang krijgen tot de maatschappij en eventueel hoger opklimmen. Het conflict draait rond de verschillende mogelijkheden in organisatie van het onderwijs. Voor de vrijzinnigen moet dit onder de leiding van een neutrale staat, voor de katholieken moet dit proces organisatorisch en ideologisch onder controle gehouden worden door henzelf.[95] De C.V.P. wil dus zo veel mogelijk macht veroveren nadat zij de meerderheid verkrijgt door de koningskwestie. Het is een periode waarin de verzuiling hand om hand toeneemt, het jaar waarin Julien Lahaut wordt vermoord, een periode van anticommunisme. Zowel B.S.P. als C.V.P. hebben hun vooroorlogse grootheid terug.
Geïnteresseerd in het sociale en vanuit christelijke huize, woont hij een samenkomst van C.V.P.-jongeren bij, wat Turf aanvoelt als platvloerse, verzuilde politiek, helemaal niet geïnspireerd door de christelijke beginselen, waardoor hij in een geloofscrisis terechtkomt.[96]Hij is grootgebracht volgens de regels van het christendom, waar men eerlijk moet zijn, waar de mens centraal staat. Hij ontdekt dat dit in de praktijk allemaal hypocrisie is. Zo herinnert hij zich het feit dat hij jarenlang elke zondag de kerkdienst bijwoont en eens in de maand naar de Bond van het Heilig Hart gaat. Dit is een parochiale vereniging die aan elke gelovige een kaart geeft. Wanneer daarop negen stempels staan, kan er je niets meer overkomen. Door zulke praktijken gaat Turf twijfelen. Wanneer hij de mis niet meer wil bijwonen, volstaat het voor zijn ouders dat hij een wandeling maakt tijdens de dienst, zodat mensen niet zouden weten dat hij niet meer gelovig is. De uiterlijke schijn is dus toch belangrijk.
Deze crisis en zijn teleurstelling in het politieke bestel zorgen ervoor dat hij zich richt tot de exacte wetenschappen, die naar zijn gevoel als ‘neutraal’ kunnen worden beschouwd. Hij start aan de Rijksuniversiteit Gent zijn studies in de natuurkunde. Deze waardevrijheid van de natuurkunde zal later een vergissing blijken, wanneer hij naar buiten komt met de metingen van de radioactiviteit in de lucht. Hierover later meer.
Hij komt terecht in de Wis- en Natuurkundige Kring, een studentenvereniging. Dit heeft niets te maken met ideologische oriëntering. De laatste twee jaren van zijn studie wordt hij voorzitter. Hij wordt eveneens lid van ‘Het Zal Wel Gaan’.[98] Deze beweging is gesticht in 1852 aan de Rijksuniversiteit van Gent. Na de oorlog wordt de strijd tegen het fascisme, de inzet voor een klimaat van geestelijke vrijheid en tolerantie een hoofdmotief. De herinnering aan de oorlog leeft nog lang na door verloren vrienden. Door de gezamenlijke inzet in het verzet van vele leden, krijgen ook de communisten voet aan de grond. Ook socialisten en liberalen kunnen hun basis vinden in ’t Zal Wel Gaan. De vereniging had een Vlaams-nationalistisch verleden, waarmee men breekt omwille van het negatieve imago veroorzaakt door de collaboratie van flaminganten. Dit betekent echter niet dat men geen affiniteit meer heeft met de Vlaamse taal en cultuur. Een belangrijk doel blijft nog steeds de Vlaamse ontvoogding, maar dan vooral vanuit economische noodzaak.
Wanneer Turf de situatie van Leuven in 1966 bespreekt, komt dezelfde idee naar boven: Vlaamse autonomie waarbij de economische onafhankelijkheid zeer belangrijk is. De taalkwestie moet in een ruimer kader worden gezien, in het volgende hoofdstuk gaan we hier dieper op in.[99]Toch moet dit lidmaatschap niet overtrokken worden. Het is een weliswaar licht politiek georiënteerde beweging, maar het studentenleven speelt nog een grote rol. Op deze manier komt Turf evenwel in contact met de linkse studenten en met de marxistische literatuur. Voor de jonge Turf betekent dit het opvullen van de leemte die ontstaan is na het verlies van zijn geloof.
Uiteindelijk treedt hij in 1953 toe tot de communistische studenten, wat Turf als een zeer grote stap ervaart. Hij wordt voorgedragen door G. Cooreman en M. De Laet.[100] De overstap van een christelijk milieu naar een communistisch milieu is voor hem zeer moeilijk. Zijn familie en vrienden reageren met onbegrip en ongeloof. De toetreding houdt veel verantwoordelijkheden in. Er wordt van een lid geëist dat hij de vergaderingen bijwoont, je moet het eens zijn met de doelstellingen van de partij, met haar programma en je moet bereid zijn om mee te werken aan de verwezenlijking van dat programma via de normale werking in de cellen en afdelingen. Een laatste voorwaarde uit de partijstatuten houdt in dat je voorgedragen moet worden door twee leden.[101] Doordat hij in dat katholieke milieu is opgevoed, is hem eveneens de schrik voor het communisme aangeleerd. Denken we aan zijn enthousiasme tijdens de ‘J’ai Peur’-toespraken van Spaak. Na verloop van tijd kan men veranderen van mening, maar jarenlange opvoeding in een bepaalde strekking verdwijnt niet zo maar. Er is ook de schrik voor de reactie van zijn omgeving, zal hij nog aanvaard worden? Binnen het universitaire milieu staat hij niet allen. Dit vermijdt zijn verbanning uit de samenleving.
Hij schoolt zich in de communistische leer en komt in contact met de werking van de partij. Tijdens zijn studies wordt hij zeer actief binnen de K.P.B. In de Kommunistische Kommunistische Studenten speelt hij een belangrijke rol voor de dagelijkse werking van de afdeling. De doorstroming naar de partij zelf is evident, omdat de jeugd beschouwd wordt als onderafdeling van de partij. Door zijn actieve medewerking binnen de jeugdafdeling wordt hij opgemerkt waardoor men hem vraagt zich bij het Federaal Comité van Gent-Eeklo-Sint Niklaas te voegen. In de federatie ontstond een machtsvacuüm door de ziekte van federatievoorzitter Bob Wolstein. Zijn plaatsvervanger Bob Calsijn heeft niet de ambitie die functie blijvend in te nemen. Op die manier komt Turf als geroepen.[102]
Binnen de Gentse afdeling speelt Ferdinand Minnaert een grote rol. Hij is de leider van de Gentse federatie. De man is 25 jaar lang gemeenteraadslid geweest voor en na de oorlog. Hij is communistische senator geworden en één van de weinige communistische Vlamingen die een parlementair mandaat kan bemachtigen. Andere mensen die een belangrijke stimulans betekenen, zijn bijvoorbeeld Guy Cooreman die een enorme bibliotheek bezit aan marxistische literatuur. Deze wordt door Turf doorploegd, wanneer hij kan logeren in het huis van Cooreman tijdens diens legerdienst. De groep rond professor Montegue, specialist in biotechnologie, speelt eveneens een grote rol, waarop we later nog terugkomen.
Op het twaalfde nationaal congres in 1957, wordt hij gekozen voor het Centraal Comité. [103] Naar de mening van mensen als Debrouwere, Verelst, Van Geyt en Loose wordt Turf opgemerkt als intellectueel die zich actief inzet in de arbeidersbeweging. De kwestie rond kernenergie en het feit dat men in een hoogtepunt verkeert van de Koude Oorlog, maken het politiek interessant een kernfysicus tot de eigen rangen te kunnen rekenen. Zelf heeft hij geen ambitie om zich hoger in de partij op te werken. Als pas afgestudeerde jonge man interesseert hij zich vooral in een wetenschappelijke carrière. Wanneer hij dan toch gevraagd wordt om zijn kandidatuur in te dienen voor het Centraal Comité, vooral onder impuls van Bob Wolstein, lijkt het hem een mogelijk positieve en leerrijke ervaring.[104] Op dat ogenblik reikt zijn naam niet verder dan de stad Gent, in vooral communistische en universitaire milieus. Hij valt vooral op door het aanvoeren van nieuwe gespreksthema’s in de vergaderingen van het C.C. Naar aanleiding van de dood van Stalin wordt er bijvoorbeeld op het initiatief van Turf reeds gesproken over de reikwijdte die de trouw aan de Sovjetunie moet hebben.[105]
Na zijn studies specialiseert Turf in de kernfysica. Zijn fascinatie voor de nieuwe natuurkunde vloeit voort uit zijn zoektocht naar vaste waarden, ver van de bewogenheid rond mensen en denkt dit te vinden in een exacte wetenschap als de kernfysica. De verwondering voor atoomenergie speelt eveneens een belangrijke rol in zijn studiekeuze. Na het gebruik van de atoombom op Hiroshima en Nagasaki, verschijnen er verscheidene artikels over de nieuwe energiebron. Op dat moment heeft men het nog niet over het afval en de gevaren. Voor de wetenschap bestaat er nog geen probleem. Een tekenend voorbeeld is de stelling dat een schip heen en terug tussen Amerika en Europa kan varen met één kopje van de nieuwe brandstof.[106] Later zal zijn mening rond kernenergie helemaal veranderen en zal het hem ertoe aanzetten om toch weer over de maatschappij na te denken. Dit zien we in hoofdstuk twee.
Na deze specialisatie wordt hij gevraagd om zijn studies verder te zetten in theoretische kernfysica door professor Verhaegen.Volgens Turf speelt het lidmaatschap van de partij vanaf dan een rol. Hij krijgt de eer om naar Grenoble in Frankrijk gaan, wat hem naar zijn mening, tot de top van de kernfysici zou brengen.[107] Op een dag krijgt hij echter het bericht dat het niet kan doorgaan. Volgens Turf heeft de nationale veiligheid onder leiding van minister Gilson en de Central Intelligence Agency (C.I.A.) daartegen verzet aangetekend, waardoor die mogelijkheid voor hem geblokkeerd wordt. Amerika en West-Europa hebben in die periode schrik voor de uitbreiding en verbetering van het Russische atoomarsenaal waaraan de Europese intellectuelen kunnen meewerken. Deze mentaliteit wordt geïllustreerd met het volgende voorbeeld: ‘Fellow-travelling scientists like Irène Joliot Curie and Aimé Cotton joined their communist colleagues in warning that they would not put their skills at the service of military aggression, a treath which alarmed Washington since many of them were members of the Commissariat à l’Energie Atomique’[108]. Op dat ogenblik treden veel intellectuelen toe tot de Europese communistische partijen, gecombineerd met de sterke banden tussen deze en de K.P.S.U. Dit resulteert in angst voor de samenwerking van die intellectuelen met de U.S.S.R., waardoor de mogelijkheid bestaat dat zowel de Amerikaanse als de Belgische staatsveiligheid dit zo veel mogelijk proberen tegen te werken.[109]
De band tussen communistische intellectuelen en de Sovjetunie kan geïllustreerd worden met een Frans voorbeeld. De Franse wetenschapper M. Frédéric Joliot-Curie , lid van ‘l’Académie des Sciences’ en ‘l’Académie de Médecine’, professor aan het ‘Collège de France’, Nobelprijswinnaar en lid van de Parti Communiste Française (P.C.F.) heeft regelmatig contacten met wetenschappers uit de Sovjetunie.[110] Hij bezoekt het land regelmatig, waardoor hij kan constateren dat het land zwaar investeert in haar wetenschappelijke research. Om het onderzoek te bevorderen, organiseren de belangrijkste wetenschappelijke onderzoeksinstituten van de U.S.S.R. sessies, congressen en conferenties. Ze zijn in contact met verschillende organisaties in de Sovjetunie en met het buitenland. In 1940 is er onder andere een conferentie over de atoomkern. Samenkomsten als deze kunnen als een bedreiging gezien worden.
De Sovjetunie heeft op het ogenblik van Turfs mogelijkheid om naar Frankrijk te gaan reeds atoomwapens gemaakt, maar het zijn slechts korte afstandsraketten, waardoor enkel het Europese vasteland kan bedreigd worden.[111] Door de samenwerking met zo veel Europese intellectuelen, kan het nucleaire wapenarsenaal van de Sovjetunie echter snel uitgebreid worden, wat het Amerikaanse monopolie in gevaar brengt en de Europese landen als bedreiging ervaren. Dit is de periode van de jacht op communisten in de Verenigde Staten. Ze kent haar hoogtepunt tijdens de McCarthy-processen van de jaren 1950, die aan vele van communistische sympathieën verdachte intellectuelen en kunstenaars hun baan kostte.[112] Een voorbeeld om deze mentaliteit aan te duiden. In 1954 wordt de Amerikaanse atoomgeleerde Robert Oppenheimer beschuldigd van communistische sympathieën. Om veiligheidsredenen wordt hij uit zijn ambt geschorst.[113] Om te bewijzen dat deze twee hem hebben tegengehouden, ontbreken de nodige documenten. De archieven van beide vallen onder de archiefwet die stelt dat documenten pas na vijftig jaar kunnen opengesteld worden voor het publiek. Deze termijn is nog niet verstreken.
4 Een wetenschappelijke carrière
Ondertussen trouwt Turf in 1955 met Nora Deprez, studente tandheelkunde. Uit dit huwelijk spruiten twee kinderen: Jan en Katrien. In deze periode draait zijn engagement ten opzichte van de K.P.B. op een laag pitje.[114] Na zijn studies moet hij op zoek naar werk. Zijn lidmaatschap betekent geen obstakel door het tekort aan kernfysici. Hij werkt voor het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek als assistent op de universiteit tussen 1956 en 1958. [115]Op 1 januari 1958 start hij zijn carrière op het Koninklijk Meteorologisch Instituut (K.M.I.), waar hij zijn doctoraat kan voorbereiden.[116] Daar wordt hij belast met de opmeting van de radioactieve fall-out van kernontploffingen, wat het onderwerp van zijn doctoraat uitmaakt.[117] Het is de periode van de grote experimenten van zowel de Russen als de Amerikanen. Internationaal wordt er steeds meer gesproken over de negatieve gevolgen daarvan. Vooral de werken van de Nobelprijswinnaar Linus Pauling geven aanleiding tot reflectie. Door zelf kinderen te hebben, denkt hij ook aan de toekomst die voor zijn kinderen is weggelegd. De toenemende spanning verontrust hem omdat hij de gevolgen van het gebruik van nucleaire wapens kent. Zo raakt hij terug maatschappelijk betrokken. Wetenschappelijke autoriteiten zoals Linus Pauling, Albert Einstein en Albert Schweitzer dienen hem tot voorbeeld. De taken van een wetenschapper gaan buiten de grenzen van zijn laboratorium. Hij heeft een maatschappelijke verantwoordelijkheid.[118] Eén van zijn merkwaardige bevindingen is de correlatie tussen de politieke actualiteit en de graad van radioactiviteit in de lucht. Naarmate de Koude Oorlog toeneemt aan intensiteit, komt er meer radioactiviteit in de lucht door het stijgend aantal militaire experimenten. Wanneer men in Genève de onderhandelingen begint om de kernproefnemingen stop te zetten, neemt de graad van radioactiviteit af, om dan plots weer een piek te kennen als Frankrijk een bom tot ontploffing brengt in Reggane, Noord-Afrika. Het is het tijdstip van de eerste betogingen tegen de kernbewapening. Op deze manier vindt Turf ook aansluiting bij de Belgische Unie voor de Verdediging van de Vrede (B.U.V.V.), de grootste vredesbeweging op dat moment in België.
5 Historische situering van de vredesbeweging in België [119]
Na de Tweede Wereldoorlog worden in België een reeks vredesorganisaties opgezet als afdelingen van internationale bewegingen. Dit zijn de Belgische secties van de International Fellowship of Reconciliation en de War Resisters’ International. In België voeren ze vooral actie om een wettelijk statuut voor gewetensbezwaarden te bekomen. Zij houden het vooral op kleine campagnes en kennen weinig aanhang. Dit geldt eveneens voor de katholieke vredesorganisatie Pax Christi. Rond 1950 is deze beweging uitgegroeid tot de officiële vredesorganisatie van de katholieke Kerk, haar acties situeren zich dan ook vooral op spiritueel vlak.
Het gepolitiseerde vredesactivisme is te vinden in de Belgische afdelingen van de Wereldvredesraad vanaf de jaren vijftig.[120] De Wereldvredesraad wordt in 1948 opgericht te Warschau. Ze krijgt voet aan de grond in 140 landen, waardoor ze zich de grootste vredesorganisatie ter wereld kan noemen. De raad organiseert vooral campagnes op grote schaal, zoals de petitie voor de zogenaamde Oproep van Stockholm in 1950. Door de grote binding met Moskou en het overwicht van communisten in de Raad, heeft de beweging weinig politieke impact, omwille van het negatieve communistische imago.
De Belgische afdelingen worden in 1949 opgericht: Union Belge pour le Défense de la Paix ( U.B.D.P.) en de Belgische Unie voor de Verdediging van de Vrede (B.U.V.V.). Aanvankelijk krijgt de afdeling steun van organisaties van verzetslui en ex-politiek gevangenen, die vaak onder communistische invloed staan. Op dat ogenblik wordt uitvoerig actie gevoerd tegen de Duitse herbewapening. Het spookbeeld van het Duitse revanchisme wordt dan ook herhaaldelijk opgevoerd door de B.U.V.V. De sterke banden met Moskou isoleren de organisatie, waardoor haar eisen politiek geen weerklank vinden. De beweging doet nochtans pogingen om een eigen koers te varen. Een voorbeeld is de afkeuring van de inval van het Warschaupact in Hongarije 1956.[121] Door de blijvende contacten met de Belgische communisten, kan men zich echter niet profileren als volledig van Moskou onafhankelijk. Het feit dat André De Smet in de jaren 1970 zowel voorzitter is van de B.U.V.V. als van de communistische federatie Oostende, maakt dit duidelijk.[122] Verder blijkt uit de briefwisseling tussen De Smet en Turf dat er ook financiële banden zijn met de organisatie. Er is bijvoorbeeld de vraag om een nieuwe half bestendige aan te werven voor het B.U.V.V. door de K.P.B.[123]
Op het einde van de jaren vijftig komen de kernwapens in de kijker te staan. Het verzet tegen kernwapens en nucleaire proeven ontstaat in de Verenigde Staten. In Groot-Brittannië komt men op voor de nucleaire ontwapening.[124] Zo ontstaat de Campaign for Nuclear Disarmament die jaarlijks tienduizenden op de been brengt in de anti-atoommarsen.[125] Het Britse voorbeeld krijgt kort daarop navolging op het continent. De anti-atoommarsen van het begin van de jaren zestig vormen het verzamelpunt van de groeiende buitenparlementaire oppositie. Ze leggen de basis voor de protestbewegingen tegen de oorlog in Vietnam en de emancipatiebewegingen die in die periode opduiken. Ook Turf zal meelopen met zijn zesjarige zoontje in 1960.[126] De jonge betoger zal later een vooraanstaande rol spelen in het Verenigd Aktiekomittee tegen Atoomwapens (V.A.K.A.).[127]
In België wordt het nieuwe onderwerp in eerste instantie door het B.U.V.V. overgenomen. Door het nieuwe ordewoord komt de Belgische vredesbeweging uit haar isolement.[128] Vanuit de Belgische afdeling komen impulsen die de oprichting van kleinere organisaties tot gevolg hebben. Deze specialiseren zich in de acties tegen nucleaire wapens. Een voorbeeld hiervan is de Nationale Federatie van Initiatiefcomités voor een Belgische Bijdrage aan de Internationale Ontspanning. Deze tracht de vredesbeweging een representatiever politiek karakter te geven en ingang te doen vinden in christelijke en liberale kringen. Een tweede teken dat duidt op een doorbraak, is het ontstaan van de 8 Mei-Beweging. Deze wordt opgericht op initiatief van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. Na een proef met zware kernwapens in de Sovjetunie in november 1961, uit de Bond haar ongerustheid over de toenemende nucleaire tests en roept op tot een niet-partijgebonden manifestatie. Er wordt positief gereageerd door organisaties van uiteenlopende politieke strekking. Hierbinnen primeren de syndicale groeperingen. Deze beweging zet door tot 8 mei 1966 en herdenkt elk jaar de oorlogsslachtoffers. Opvallend is de bereidwillige medewerking van zowel de nationale overheid als de lokale overheden. Door deze twee besproken organisaties wordt het begrip ‘vrede’ niet langer uitsluitend met de communistische partij geassocieerd.
Een derde initiatief zijn de anti-atoommarsen.[129] De jongerenafdelingen van zowel de socialistische als de communistische partij organiseren in samenwerking met de socialistische vakbond in april 1960 te Mol een eerste optocht. In maart 1963 vindt een tweede manifestatie plaats te Brussel. Op dat moment nemen ook een aantal christelijke studentenverenigingen deel, waardoor tienduizend mensen op de been worden gebracht. Op organisatorisch vlak spelen B.U.V.V. en de Nationale federatie een belangrijke rol. Het evenement verloopt jaarlijks tot 1966, vanaf dan zal het aantal deelnemers stagneren en uiteindelijk teruglopen. Op het einde van de jaren zestig gaat de beweging op in de protestbeweging tegen de oorlog in Vietnam.[130]
Ook Turf maakt deel uit van het B.U.V.V. naast vele communistische militanten. Zijn voornaamste motivatie ligt in de wil de mensen te waarschuwen voor de atoomdreiging. Ook zonder partij had hij waarschijnlijk de weg gevonden naar de vredesbeweging, gezien zijn studies en zijn verleden op gebied van sensibiliseren. Hierbinnen maakt hij geen deel uit van de verkozen leidende organen, beperkt zich tot de deelname aan marsen, debatten en andere vormen van steun.[131]
Door zijn bevindingen inzake de stijging van de radioactiviteit, wordt Turf gewezen op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een wetenschapper. Hij startte zijn studies natuurkunde met de idee dat een exacte wetenschap waardevrij is, waarbij hij het tegendeel ondervindt. Hij voelt zich verplicht mensen te sensibiliseren omtrent de gevolgen van kernenergie. Hiertoe geeft hij lezingen en verleent interviews aan de pers.[132]
In februari 1963 wordt hij uitgenodigd om mee te werken aan een programma ‘Ce Pain Quotidien’ op de Radio et Télévision Belge (R.T.B.) De film wordt gemaakt door Paul Meyer, die eveneens de maker is van ‘Klinkaert’ en ‘Les Enfants du Borinage’.[133] Men is geïnteresseerd in hem omwille van zijn leven: zijn politieke activiteiten, zijn wetenschappelijke carrière en zijn opinie inzake kernenergie.[134] Filmen op een staatsdomein vergt toestemming van de regering, wat probleemloos door Meyer verkregen wordt.[135] Deze reportage bezorgt hem echter moeilijkheden. De film is opgevat als een kortverhaal met slechts enkele hoofdpersonages. Een jonge student komt Turf en zijn gezin opzoeken uit interesse voor zijn vakgebied: fysica. Hij wordt knusjes geïnstalleerd in een zetel waarbij Turf hem probeert te overtuigen dat een wetenschapper een dubbele taak heeft: een wetenschappelijke en een maatschappelijke. Later wordt de jongen rondgeleid, waardoor de bibliotheek eventjes in beeld komt met de titels van enkele tijdschriften, waaronder enkele Russische. Het bezoekje kent zijn hoogtepunt wanneer Turf hem meetroont naar een kamertje met meetapparatuur. Als voorbeeld toont hij een grafiek die de nucleaire fall-out meet in Europa. Hierop kan je zien dat deze beperkt blijft na het congres van Genève, met uitzondering van de kernproef in Réggane, Frankrijk.[136]
Door het duidelijke engagement van Turf in de K.P.B. (zijn participatie in de staking tegen de Eenheidswet, waarover straks meer) en vooral het uitbrengen van de reportage, komt er blijkbaar meer en meer wantrouwen tegenover Turf op het K.M.I.[137] Dit veroorzaakt problemen met een bediende, Waroquet genaamd.[138] Turf verdenkt de man er van hem in de gaten te houden. De man zou onbetaalde overuren doen om verslag uit te brengen aan zijn superieuren. Wanneer dit Turf ter ore komt, stormt hij razend het labo binnen en trekt van leer. Deze wil de zaak oplossen in het bijzijn van één van zijn superieuren. Deze situatie zorgt ervoor dat hij helemaal niet stevig in zijn schoenen staat wanneer de problemen rond de film beginnen.
Op het moment dat er gefilmd wordt op het K.M.I., maakt dienstoverste A. De Vuyst bezwaar. Voor hem was er een akkoord over het filmen van Turf in zijn werkmilieu, maar het vrijgeven van onderzoeksresultaten hoort daar niet bij. Nochtans trok Turf in die periode, zoals eerder gezegd, regelmatig naar scholen en groepen om voordrachten te geven over het nucleaire gevaar. De correlatie tussen de stijgende radioactiviteit en de proefnemingen moet echter binnenskamers blijven, waardoor er paniek uitbreekt in de hoofdzetel te Brussel.[139] De filmmakers contacteren de directeur, professor J. Van Mieghem , die hen aanraadt de bevoegde minister toelating te vragen. De opnames worden onderbroken, tot de directeur opnieuw toelating geeft om verder te filmen, omdat Paul Meyer dreigt de volgende dag een persconferentie te geven over de censuur opgelegd door het instituut.[140]
Hierop komt er een bezoekje van de staatsveiligheid op het K.M.I. voor Turf. De volumes gefilmd in de bibliotheek, blijken voor De Vuyst geheime documenten te zijn. Ook de directeur geeft Turf de volle lading: wanneer iemand van het centrum wordt geïnterviewd, moet deze de toestemming hebben van het ministerie van nationale opvoeding en cultuur. Verder vindt hij de film ‘tendentieus’ en ‘sommige delen … zelfs belachelijk’.[141] Bepaalde wetenschappelijke feiten zijn op subjectieve wijze voorgesteld of geïnterpreteerd, wat niet kan. Volgens Turf kan je de cijfers van een Nobelprijswinnaar (Linus Pauling) moeilijk zo noemen. Er kan wel gediscussieerd worden over de interpretatie van die cijfers. Turf beseft dat niet iedereen zijn interpretatie steunt, maar vindt dat het gevaar beter wordt overschat dan onderschat. Het gevaar wordt langs beide zijden erkend, men verschilt van mening inzake het mogelijke aantal slachtoffers. Door dit te minimaliseren, vat men de problematiek te licht op, wat volgens Turf nog meer gevaar inhoudt. Een voorbeeld van deze minimalistische strekking is minister Gilson , wat deze duidelijk laat blijken in zijn brochure ‘Leef wie wil’, waarover verder meer.
De Amerikaanse professor Linus Pauling, die de Nobelprijs voor Chemie won, verklaart dat de meeste mensen het verband niet leggen tussen kanker en de groei van radioactiviteit in de atmosfeer naar aanleiding van de laatste testen met atoomwapens.[142] De testen zouden verantwoordelijk zijn voor een groot deel (140.000) van de leukemiepatiënten en voor één miljoen kankerpatiënten. Met het aantal bommen dat de Sovjetunie en de Verenigde Staten hebben, kan de wereld verschillende keren worden vernietigd. Volgens het Internationale Comité der Radiologische Bescherming kan men spreken over een veilige dosis straling, wanneer deze het natuurlijke gehalte niet overschrijdt. Wanneer men toch iets soepeler probeert te zijn, kan een iets hogere grens gesteld worden: wanneer de straling meegeteld wordt, waaraan de mens nuttig is onderworpen. Onder nuttig verstaat men bestraling voor zieken en de kerncentrales die zorgen voor elektriciteit. Experimenten met atoomwapens gaan duidelijk over de tolerantiegrens van de mens.
Onder invloed van de Koude Oorlog is de kwestie van de kernraketten in de kijker gekomen. Hierdoor probeert de overheid de bevolking in te lichten over de mogelijke gevaren, in een periode waarin het gevaar van straling al bekend is. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt Gilson geeft, zoals gezegd, een brochure uit ‘Leef wie wil’.[143] Het doel van deze brochure is aan iedere burger praktische wenken tegen het atoomgevaar te verstrekken om de eigen veiligheid en die van het gezin te verzekeren. Wat in deze brochure staat, neemt echter een loopje met de werkelijkheid.[144] Men poogt de bevolking gerust te stellen door haar tips te geven om zich in leven te houden tijdens een nucleaire aanval. Men moet bijvoorbeeld een schuilplaats zoeken, zoals het schuilen achter een muur als bescherming tegen de lichtflits bij een nucleaire aanval. Dit lijkt een ridiculisering, maar zo staat het in de brochure. Het feit dat het Internationale Comité der Radiologische Bescherming in 1951 de maximale hoeveelheid straling voor het geheel van de bevolking schatte op 47 Röntgen gespreid over 31 jaar, is heel wat anders dan 200 Röntgen op acht weken, zoals het in de brochure staat. Het foldertje kan dus begrepen worden in het streven naar de inpassing van België binnen de N.AV.O., waardoor de militarisering en de plaatsing van kernraketten worden gelegitimeerd.
In reactie klaagt Turf de fouten aan die de regering maakt en vraagt om de andere oplossing te overwegen: vrede.[145] Door te luisteren naar de publieke opinie die zich uit in de anti-atoommarsen en de 8-Meimanifestaties, weet men dat het volk vrede wil. Deze kan verkregen worden door een niet-aanvalspact tussen de landen van het verdrag van Warschau en de N.A.V.O.-landen.
Door de strubbelingen op het K.M.I. komt de academische carrière van Turf in het gedrang. Een kernfysicus heeft mooie carrièremogelijkheden in de bedrijfswereld en in de academische wereld, wat mooie gages oplevert. Door zijn lidmaatschap van de K.P.B. worden deze mogelijkheden beperkt. Op het moment dat hij de film laat doorgaan, merkt hij dat hij effectief een keuze heeft gemaakt: verder werken op het K.M.I. is er niet meer bij. Er zijn wel andere plausibele carrièremogelijkheden zoals het bedrijfsleven of een academische functie.
7 De staking tegen de eenheidswet
7.1 Historische situering van de staking
Wanneer Turf in Wallonië aan de slag gaat, zoekt hij niet zelf het contact met de plaatselijke federatie. Na enige tijd ontdekken de plaatselijke communisten hun partijlid en vragen hem actief te worden. Op die manier behoort Turf tot de federatie, waardoor hij vergaderingen moet bijwonen en moet instaan voor de colportage van de Rode Vaan met de andere militanten. Wanneer het mogelijk is, bezoekt hij de vergaderingen van het Centraal Comité, die plaats hebben te Brussel.Vanaf 1961 prijkt hij op de verkiezingslijsten als kandidaat voor het parlement.[146]
Tijdens zijn verblijf te Dourbes vindt de staking van 1960-1961 plaats. De oorzaak van deze staking is te vinden in het economisch beleid van de Belgische regering.[147] Na 1950 worden verschillende technieken uitgewerkt om de groei van de economie te stimuleren. De meeste betreffen de financiering van de investeringen. Deze technieken worden doorgaans gebundeld in de zogenaamde expansiewetten. De eerste komen tot stand onder de socialistisch-liberale regering Van Acker (1954-1958). Het is echter pas in de periode 1958-1961 dat de industriële overheidspolitiek een kwalitatieve verandering zal ondergaan.[148] De diepgang van de recessie van 1958-1959, die men het sterkst ondergaat in de steenkolen- en de textielsector, legt een onderliggende crisis van de kapitaalsaccumulatie bloot. Hierdoor krijgt de regering de mogelijkheid om een meer systematisch gevoerde en institutioneel uitgewerkte expansiepolitiek op lange termijn te voeren. Dit vindt zijn uiting in de expansiewetten van 17 en 18 juli 1959 onder de katholiek-liberale regering Eyskens. Zij zijn een antwoord op de stagnerende economie van de jaren vijftig.
De verkiezingen van het crisisjaar 1958 vormen een katholieke minderheidsregering. Deze expansiepolitiek wordt echter in grote mate belast met een steeds scherper wordende financiële crisis, waardoor de staatsschuld groeit en waardoor de regering in stijgende mate afhankelijk wordt van het korte termijnkrediet verstrekt door de Belgische banken. Mede onder druk van het industriële kapitaal, vertegenwoordigd door het verbond van de Belgische Nijverheid, gaat de regering Eyskens over tot een sanering van de staatsfinanciën. Deze elementen zitten vervat in de beruchte ‘Eenheidswet voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel’ van november 1960. Dit wordt het startsein van een massale protestbeweging die in de winter van 1960-1961 culmineert in één van de scherpste klassengevechten uit de Belgische sociale geschiedenis na de Tweede Wereldoorlog. Deze massabeweging die op gang komt op 20 december 1960 is grotendeels spontaan. Ze wordt aangespoord door de bij de Algemene Centrale der Openbare Diensten (A.C.O.D.) aangesloten sectoren van het overheidspersoneel. Ze slaat tevens over op tienduizenden Waalse arbeiders uit de privé-sector. Het land bevindt zich vijf weken lang in een crisistoestand. Dit zorgt voor het gebruik van geweld tegen de stakersposten. Door de gewelddadige aanpak van de rijkswacht, gaan de stakers eveneens over tot hardere middelen. De staking verspreidt zich niet egaal over het land. Aangezien de belangen van de Walen meer bedreigd worden, heeft ze daar haar grootste navolging. Dit zorgt ervoor dat na de staking de eis naar Waalse autonomie opkomt, wat zorgt voor problemen binnen het A.B.V.V. Op het einde van de staking wordt door de B.S.P. in samenwerking met het A.B.V.V. een memorandum opgesteld dat een wisseloplossing kan betekenen voor de ondertussen goedgekeurde eenheidswet. Dit met het oog op een nieuwe regeringsdeelname, wat het geval zal zijn in de regering Lefèvre-Spaak tussen 1961 en 1965.
7.2 De opinie van Turf inzake de economische politiek [149]
Volgens Turf werd Wallonië in het verleden als belangrijkste vestigingsplaats voor het opkomende kapitalisme gekozen omwille van de rijke steenkolenvoorraad. In Vlaanderen bleef de industrialisatie beperkt tot marginale bedrijven en de vervoersector met als middelpunt Antwerpen. De enige uitzondering hierop is de traditionele, sterk conjunctureel afhankelijke textielsector. Dit verklaart, naar Turfs mening, de eigenschappen van het politieke landschap van België in 1968. Deze eigenschappen houden de ontwikkeling van een omvangrijk en geconcentreerd proletariaat in Wallonië in. Daardoor wordt de klassenstrijd uiteraard gestimuleerd. Daartegenover staat Vlaanderen, land van de arbeidersreserve, de pendelarbeid en de lage lonen. De toestand zorgt er eveneens voor dat de socialistische beweging haar zwaartepunt krijgt in Wallonië. De conservatieve houding van de Kerk resulteert in een uitgesproken antiklerikaal karakter van het socialisme. Dit maakt Wallonië dan ook ontvankelijker voor het communisme. In Vlaanderen kon de Kerk de socialistische ontwikkeling ombuigen door het verbinden van liefdadigheid aan de strijdbare antisocialistische organisaties. Door de hervormingen van de regering wijzigt de toestand.
Door de uitputting van de kolenbekkens en de verouderde infrastructuur in Wallonië, is de regio niet meer lucratief. Haar belangrijkste aantrekkingskracht is verdwenen, samen met de kolen. Nieuwe en goedkopere energiebronnen moeten via de zee aangevoerd worden.[150] Vlaanderen komt hierdoor in aanmerking voor industrialisatie. Door de stijgende werkgelegenheid en de economische groei, kan men denken dat de zeven vette jaren voor Vlaanderen zijn aangebroken. Turf ziet het echter helemaal niet rooskleurig. Het kapitalisme dat de industrialisatie nu doorvoert, is enorm veranderd. Toen was het jong, aan de top van de technische vooruitgang, dynamisch, expansief en aan niemand uitleg verschuldigd. Het kapitalisme van 1968 mist deze eigenschappen: het aarzelt ten aanzien van eigen industrie-investeringen, legt zich vooral toe op het bankwezen en de handelssector. Men moet rekening houden met internationale economische reuzen met macht op nationaal vlak. Wanneer geïnvesteerd wordt in Vlaanderen, gebeurt dat dan ook vooral door buitenlandse investeerders. Daardoor wordt Vlaanderen afhankelijk van vreemde beslissingscentra. De industrialisatie heeft echter ook een sterke arbeidersbeweging op de been gebracht die een einde kan maken aan de patronale willekeur. In de loop van de geschiedenis is ook de rol van de staat grondig gewijzigd. Haar bevoegdheid strekt zich uit tot in het economisch, sociaal en cultureel leven, naast het innen van belastingen, de rechtspraak, de landsverdediging en de handhaving van de openbare orde. Dit is enerzijds het gevolg van de strijd voor politieke democratie, gevoerd door de arbeiders en anderzijds door de strijd van de economische machten, om gemeenschapsmiddelen te kunnen aanwenden voor privé-doeleinden. In deze situatie moet Vlaanderen haar achterstand ten opzichte van Wallonië inhalen. Deze moet niet afgewogen worden ten opzichte van Wallonië. Deze achterstand moet gezien worden als het geheel van de behoeften, zowel materieel als cultureel van de Vlaamse gemeenschap. Dit houdt een volledige en verzekerde tewerkstelling in eigen streek in, de voortdurende opvoering van de eigen koopkracht, het democratisch controlerecht op politieke en economische activiteiten, werkelijke democratisering van het ganse onderwijs en erkenning van de Vlaamse Gemeenschap binnen de Belgische realiteit.
7.3 Wat is de betekenis van een staking in deze periode?[151]
Na de Tweede Wereldoorlog is de functie van het stakingsmiddel sterk veranderd, omwille van de uitbouw van het sociaal overleg en de grotere inbreng van de overheid op het economische leven. Staking is niet meer het eerste actiemiddel. Ze wordt gebruikt om een signaal uit te zenden naar zowel economische als politieke machthebbers. Als aanvulling op het sociaal overleg gebruikt de arbeider ze als ultiem pressiemiddel. Door het overlegsysteem wordt ze echter ook gedeeltelijk geneutraliseerd. Na de staking tegen de Eenheidswet neemt de regering zelfs clausules voor de ‘sociale vrede’ in de programma-akkoorden op. Wanneer een syndicaat niet in het overleg betrokken is en er breekt een spontane staking uit, dan grijpt deze de kans om de staking te ondersteunen om op die manier erkenning af te dwingen. Binnen het systeem van sociaal overleg is er meer kans op korte, spontane stakingen omwille van de lange duur van de akkoorden en omwille van de clausules in verband met de sociale vrede.
7.4 De staking te Couvin
Naar aanleiding van de malaise in Wallonië, ontstaan er verschillende stakingen zoals in Couvin.[152] Een stakerscomité wordt gevormd onder leiding van de krant Unité en de bouwcentrale Fédération Générale du Travail en Belgique (F.G.T.B.). De arbeiders worden aangespoord door het A.C.V. om terug te gaan werken[153] De K.P.B. heeft daar zeer weinig impact, maar moet toch enkele mensen sturen omwille van het imago.[154] Turf wordt gestuurd omdat hij in dezelfde regio werkt. Daar werkt hij samen met de plaatselijke K.P.-afdeling.
Niet alle mensen zijn daarmee gelukkig. In een opiniestuk vraagt men zich af met welk recht een vreemde de scepter komt zwaaien in de plaatselijke syndicaten en stakerscomités. Hij poogt verdeling te brengen in de arbeidersrangen, waarvan hij geen lid is en zal ervoor zorgen dat de weinige fabrieken die men nog heeft tussen Samber en Maas, verloren gaan. Als hij zo veel tijd over heeft, kan hij die maar beter aan de wetenschap besteden.[155]
In het stakerspiket vervult Turf geen organiserende rol. Naar zijn mening moet dit overgelaten worden aan de arbeiders en hebben de communisten de taak hen te steunen waar het kan.[156] Op 8 januari 1961 wordt hij aangehouden op beschuldiging van sabotage.[157] Naar de mening van de verschillende ondervraagde personen is het geen uitzondering dat communisten opgepakt worden naar aanleiding van stakingen. Meestal moet men hen snel vrijlaten omwille van de ongegronde beschuldigingen.[158]Enkele dagen daarvoor wordt een man gearresteerd die de elektriciteitsleiding van een barietmijn in Vierves heeft vernield.[159] Daardoor worden de pompen buiten werking gesteld en loopt de mijn onder. Er vallen geen slachtoffers. De dader wordt snel aangehouden en wijst Turf en Bultot als opdrachtgevers aan. Als getuige heeft hij kameraad M. Pire. De drie, leden van de K.P.B., gaven hem de opdracht om de sabotagedaad te plegen in het Volkshuis. Tijdens zijn arrestatie legt de man echter zo veel verschillende verklaringen af, dat deze de arrestatie niet meer kunnen legitimeren. Toch wordt Turf niet direct vrijgelaten. Stakingbrekers lanceren een tekst waarin wordt verkondigd dat Turf een deel van de arbeiders meesleept in een revolutionaire strijd. Hierop voeren de syndicaten een enquête uit, waaruit het tegendeel blijkt.[160]
Op dertien januari brengt de politie hem over naar de gevangenis van Dinant. De gedetineerden worden elke dag een uurtje gelucht.[161] Tijdens deze wandelingen slaagt Turf erin de dader ‘Champagne’ zo onder druk te zetten, dat deze zijn beschuldigingen terugtrekt.[162] ‘Champagne’ verklaart daarop aan Turf zijn gedrag. Hij zou in de gevangenis benaderd zijn door twee mensen van de Bijzondere Opsporingsbrigade (B.O.B.). Zij gaven de opdracht om de sabotage te plegen en de schuld bij Turf te leggen. Volgens Turf was het de bedoeling om via hem de hele K.P.B. in opspraak te brengen, waardoor de stakersbeweging zou stilvallen. De toenmalige minister Gilson, van Binnenlandse Zaken, zou de zaak van zeer nabij gevolgd hebben. De twee kennen elkaar door Turfs reactie op Gilsons brochure.
Waarom viseert men Turf? Hij speelde een belangrijke rol in de staking en hij is een intellectueel. Arbeiders die actief zijn in de arbeidersbeweging, worden aanvaard, maar een intellectueel die zich daarbij voegt, is een klassenverrader.[163] Aangezien men de staking met alle mogelijke middelen wil breken en Turf deel uitmaakt van de top van die staking, is het interessant om de kopstukken onderuit te halen, waardoor de massa niet meer zal weten wat te doen.
Tijdens zijn arrestatie gaat men op zoek naar bewijsmateriaal. Het enige wat men tegen hem kan gebruiken, is de getuigenis van ‘Champagne’. Op dat moment heeft Turf contact met koningin Elizabeth en heeft hij een kaartje gekregen. De reden voor de contacten is wetenschappelijk. Turf is gefascineerd door Einstein en werkt aan een biografie. Wanneer de joodse man vlucht tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Duitsland, biedt de koningin hem onderdak. Later onderhoudt de koningin het contact, waardoor Elizabeth belangrijke informatie aan Turf kan verstrekken. Dit doet ze dan ook in een gesprek met hem. De kaart wordt meteen meegenomen als bewijs van zijn staatsgevaarlijkheid.[164]
Een bevestiging voor de inmenging van de minister, kan echter alleen gevonden worden in de gerechtelijke dossiers en de archieven van de minister, die tot op heden niet opengesteld zijn. In de jaren zeventig brengt Turf deze zaak in verband met Gladio , een anticommunistische verzetsorganisatie die verschillende aanslagen pleegde, ook in Italië. De zaak wordt echter nooit volledig opgelost.[165] Dit valt op te maken uit de hierover bestaande literatuur. Er bestaat geen garantie op wetenschappelijke geloofwaardigheid. Het onderwerp wordt uitgewerkt om een idee te geven over wat Turf het heeft. De eerste verklaring rond een Gladio-netwerk in België wordt afgelegd door premier Wilfried Martens en de minister van defensie Guy Coëme op 7 november 1990.[166] Volgens de eerste officiële verklaring bestaat er in België vanaf de jaren 1950 naar analogie met de Italiaanse Operazione Gladio een parallelle en geheime anticommunistische guerrillagroep. Deze wordt gefinancierd door de Amerikaanse geheime dienst C.I.A. en gecoördineerd door de N.A.V.O. Dit blijkt uit de informatie die gegeven wordt door de Italiaanse president Giulio Andreotti.[167] Deze laat weten dat er in Italië een netwerk bestaat en het wellicht in de loop der jaren een eigen leven is gaan leiden, wat is uitgedraaid op extreemrechts terrorisme.
De Belgische versie van Gladio zou reeds in 1947-1949 actief zijn.[168] Het licht wordt op groen gezet door eerste minister Paul-Henri Spaak en minister van Justitie Paul Struye.[169] In 1952, na de Koreaoorlog wordt ze gereactiveerd en verder uitgebouwd. Het netwerk bestaat uit twee strikt gescheiden onderdelen, één bestaande uit burgers en één uit militairen. De idee bestaat erin dat men in het geval van bezetting door een buitenlandse mogendheid over een organisatie moet beschikken die zou klaar staan om vluchtlijnen voor gevallen piloten en prominenten open te houden, als inlichtingendienst te fungeren, een radionet voor verbindingen met het buitenland te onderhouden en sabotageopdrachten te vervullen. We bevinden ons in een periode waarin gebleken is dat het communistische verzet tijdens de oorlog zeer goed georganiseerd was, waarna deze communisten voor de eerste maal in de regering zetelden en waarin men schrik heeft voor de mogelijke expansiedrang van de U.S.S.R. Met die invallende macht bedoelt men dan ook hoofdzakelijk de Sovjetunie.[170] Het netwerk wordt al snel een specialist in anticommunistische spionage en activiteiten in België.[171] Verder is het zo dat de Staatsveiligheid de controle over deze netwerken niet kan behouden. Wanneer men ze bijvoorbeeld zou afschaffen, bestaan er geen garanties voor hun werkelijke verdwijning. Gezien de sterk anticommunistische sfeer in België, kan de aanslag en de beschuldiging van Turf ook in dit kader geïnterpreteerd worden. Bewijzen zijn er echter niet te vinden. De parlementaire commissie heeft de zaak nooit kunnen uitpluizen.
Wanneer geen sluitende besluitvoering kan worden geleverd, moeten we ons beperken tot de verschillende mogelijkheden die de zaak kunnen verklaren. Na verloop van tijd, wanneer de nodige dossiers open staan voor het publiek, kunnen de hypotheses onderzocht worden.
Door zijn deelname aan het stakerscomité van Couvin, maakt Turf duidelijk waar zijn sympathieën liggen. Zijn actieve participatie binnen de K.P.B. verslecht de werksfeer op het K.M.I. Als staker komt hij dus ook niet werken op het K.M.I., wat hem -volgens Turf- door de directie zeer kwalijk genomen wordt. Een wetenschapper die staakt, is maatschappelijk onaanvaardbaar omwille van het hoge salaris en de werkomstandigheden. Er is dan ook geen motivatie om in solidariteitsstaking te gaan. Zoals eerder gezegd, wordt Turf vanaf dat moment geschaduwd door Waroquet. Hij weet dat men elk aangrijpingspunt zal grijpen om hem te ontslaan. Dat vindt men in de zaak van het filmpje voor de R.T.B. Turf heeft ‘staatsgeheimen’ gelekt. Het is voor iedereen duidelijk dat Turf een keuze maakt voor de partij, voor zichzelf is dit minder helder.
Door zich op de vlakte te houden, had hij nog een kans, maar hij heeft dit niet willen doen. Wanneer Turf lid wordt van de partij, verwondert hij zichzelf en denkt dat het eerder een bevlieging is. Dit kan aangetoond worden door te verwijzen naar zijn verminderde activiteit in Wallonië, hij gaat zichzelf niet aanbieden, de plaatselijke federatie zoekt toenadering.[172] De verschillende gebeurtenissen: het feit dat het K.M.I. weet van de verhoogde stralingscijfers maar er niets aan doet, het sociale protest in België, de achterbaksheid en de corruptie die sluipen in sommige mensen en het feit dat Turf ook een man is die heeft leren opkomen voor zijn eigen ideeën, zorgen ervoor dat Turf niet gaat afzien van de staking om zijn job veilig te stellen. Hij weet dat er eigenlijk voor hem een keuze is gemaakt. De mogelijkheid van een wetenschappelijke carrière is er nog, op voorwaarde dat hij het communisme volledig afzweert. De enige uitzondering hierop is de Vrije Universiteit van Brussel, waar verschillende communisten werkzaam zijn.[173] In bedrijven zijn er voor hem ook genoeg werkmogelijkheden, wat een stevig salaris met zich meebrengt. Een hoge functie op een bedrijf, betekent lid zijn van het patronaat in communistische ogen. Deze twee zijn dus onverzoenbaar. Hij krijgt enerzijds een professoraat aan de Université Libre de Bruxelles (U.L.B.) aangeboden op voorwaarde dat hij zich uitsluitend zou wijten aan wetenschappelijke arbeid en anderzijds een hoge functie in het bedrijf A.C.E.C.[174] Na de staking wordt hij direct gevraagd om toe te treden tot het partijbestuur.[175] Niet iedereen is het daarmee eens, hierover hebben we het in hoofdstuk twee. Hij houdt zijn antwoord zeer lang in beraad, omdat hij grote voldoening haalt uit zijn wetenschappelijk werk. Twee redenen en één bedenking geven de doorslag: zijn wetenschappelijke carrière vermindert zijn bewegingsvrijheid en de gevaarlijke bewapeningswedloop blijft zijn gang gaan. Vervolgens meent hij dat zijn bijdrage aan de wetenschap vervangbaar is, terwijl zeer weinig intellectuelen bereid zijn om het engagement voor de arbeidersbeweging aan te gaan. Hiervoor kunnen zijn ouders nog minder begrip opbrengen. Hun zoon laat een mooie carrière liggen voor een slecht betaalde, onzekere loopbaan.
Dit betekende een zeer moeilijke beslissing, omdat hij zo geboeid is door de wetenschap. Hij heeft ook zeer veel contacten in die wetenschappelijke wereld, die hem proberen te overhalen om te blijven. Dit gaat gepaard met de wetenschap dat, als hij effectief door zou gaan met de K.P.B., vele contacten zullen verbroken worden. Door in andere landen op stage te gaan, heeft hij ook internationale wetenschappelijke contacten in de Duitse Democratische Republiek (D.D.R.) en in Zweden. Ook deze mensen zetten hem onder druk. Turf worstelt met de moeilijke keuze die hem voorgeschoteld wordt. Het leven van een K.P.-partijbestendige is geen pretje en hij moet de wetenschap laten vallen. De partij eist heel veel van haar leden, waar hij zich van bewust is.Toch kiest hij voor de K.P.B. In 1963 wordt hij ingeschreven op de loonlijst van de partij.
Voor het definitieve afscheid van zijn wetenschappelijke carrière, voltooit hij zijn doctoraat over de radioactieve fall-out in België en haar gevolgen. Hij wil het bewijs leveren voor zichzelf en de buitenwereld dat hij een goed wetenschapper is, dat hij niet door mislukking op wetenschappelijk vlak moet kiezen voor een oplossing in de partij.[176]
8 Hoe kunnen we verklaren waarom een intellectueel kiest voor het communisme?[177]
Waarom kiezen intellectuelen voor links of rechts? Het werk van de Amerikaanse socioloog Robert Brym onderzoekt de relatie tussen de sociale positie van intellectuelen en hun politieke oriëntatie.[178] Ook Eva Schandevyl en David Caute bestudeerden deze kwestie. Eva Schandevyl bevestigt in haar onderzoek over de Belgische intellectuelen de these van Brym. Deze catalogiseert intellectuelen niet bij een bepaalde klasse. Het is bijvoorbeeld niet zo dat intellectuelen van de twintigste eeuw behoren tot de arbeidersklasse omdat ze in de loonarbeid zijn terechtgekomen en dus ook onderdrukt worden binnen het kapitalistische systeem. Hij plaatst hen als een aparte klasse, los van een klassenstructuur. Hij stelt echter wel dat intellectuele ideologieën ontstaan door patronen van sociale mobiliteit via veranderende sociale structuren.[179] Er zijn drie patronen van politieke differentiatie bij intellectuelen. De eerste mogelijke oriëntering is naar elitisme of democratie. Deze opvatting stelt dat grootschalige organisaties onvermijdelijk uitmonden op een slechts door enkelen geleide bureaucratie. Deze enkelingen zijn vaak intellectuelen omdat zij alleen over de vaardigheden beschikken die beantwoorden aan de ‘oligarchische noden’ van complexe organisaties zoals politieke bewegingen of partijen. Dit doet zich volgens Brym enkel voor indien de intellectuelen meer macht hebben in een bepaalde situatie dan de niet-intellectuelen. Wanneer een intellectueel de macht wil grijpen, heeft hij steeds nood aan steun van een machtige oppositie.
De volgende is de links – rechtsoriëntatie. Hiervoor hanteert Brym de modellen van Karl Mannheim en van Antonio Gramsci. Hij verwerkt beide tot een eigen theorie. De sociale structuren die bepalend zijn voor de handelingen van een individu, zijn volgens de auteur steeds in ontwikkeling, waarbij deze verder evolueren. Intellectuelen zijn mobiel doorheen deze structuren. In de loop der tijd kunnen ze in verschillende gradaties met verschillende sociale groepen verbonden zijn. Hun politieke ideeën zijn het product van deze banden. Deze connecties oefenen invloed uit op de ideologische keuzes van intellectuelen. De manier waarop deze invloed zich manifesteert, valt af te leiden uit de sociale afkomst, het groepsmatige karakter van de opleiding en uit de mogelijkheden die hen ter beschikking staan om zich beroepsmatig en politiek te verbinden aan verschillende sociale groepen, voor en na hun opleiding. Buiten variabelen als ‘klasse’ en ‘sociale origine’ spelen ook andere factoren als religie en generatie mee in het ontstaan van ideologische divergentie tussen de intellectuelen. Naast de eerste dosis politieke socialisatie die intellectuelen via familiale - en groepsaffiliatie ondergaan en waarvan zowel Mannheim als Gramsci spreken, beklemtoont Brym de mogelijkheid van het ondergaan van een tweede dosis socialisatie tijdens het ouder worden van de subjecten. Nieuwe banden kunnen immers tot stand komen, nieuwe politieke attitudes kunnen worden aangeleerd en oude vergeten worden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer familiale socialisatie geruild wordt voor deze die de onderwijsinstellingen aanbrengen. Een derde socialisatie komt tot stand als de intellectueel zijn opleiding heeft voltooid en de beroepswereld binnentreedt. Zoals Bourdieu, die spreekt over de mogelijkheden bepaald door het veld van cultuurproductie, stelt Brym dat politieke oriëntatie ook bepaald wordt door de bestaande structuur van de beroepsmogelijkheden, in die mate dat deze de intellectueel al dan niet aanmoedigen om deel te worden van een andere groep of klasse.[180]
Een intellectueel kan als laatste dan ook radicaal of gematigd georiënteerd raken. Brym wijst erop dat die disciplines die meestal als ‘intellectueel’ worden omschreven ( de humane en sociale wetenschappen) meer radicalen produceren dan de natuurwetenschappen en of de technische disciplines. Er bestaat ook een band met het regime: onder een repressieve overheid bestaat er meer kans op intellectuele rebellie en omgekeerd.
In zijn werk Homo Academicus onderzoekt de socioloog Pierre Bourdieu de machts-en kapitaalverdeling tussen de professoren aan de Sorbonne door middel van een prosopografisch onderzoek.[181] We vatten dit eerst kort samen, om de theorie die volgt duidelijker te maken qua terminologie. Hij verzamelt gegevens over de verschillende soorten kapitaal waarover de professoren kunnen beschikken. Wanneer Bourdieu het heeft over kapitaal, dan heeft hij drie vormen in het hoofd. Je kan enerzijds spreken van economisch kapitaal, dit betreft materiële middelen, het is onmiddellijk in geld omzetbaar en kan geïnstitutionaliseerd worden in de vorm van eigendomsrechten. Cultureel kapitaal is onder bepaalde omstandigheden omzetbaar in economisch kapitaal en wordt geïnstitutionaliseerd in onderwijskwalificaties. Het diploma is de geïnstitutionaliseerde vorm van cultureel kapitaal bij uitstek, het garandeert ook de monetaire waarde van een bepaalde ‘hoeveelheid’ aan opleiding. Het bepaalt de waarde van de houder ervan in verhouding tot andere titelbezitters en het bepaalt tegelijk ook de economische waarde waartegen die titel op de arbeidsmarkt geruild kan worden. Cultureel kapitaal kan ook verwijzen naar de culturele achtergrond die men als kind van huis uit meekreeg. In dat geval betreft het geen verworven maar geërfd kapitaal. Sociaal kapitaal is het ‘geheel van bestaande of potentiële hulpbronnen dat voortvloeit uit het bezit van een meer of minder geïnstitutionaliseerd duurzaam netwerk van relaties van onderlinge bekendheid en erkentelijkheid – ofwel uit het lidmaatschap van een groep – dat elk van zijn leden de ruggesteun geeft van het collectieve kapitaalbezit.[182]
Dit ‘kapitaal’ wordt dan gelieerd aan de attitudes van deze personen ten opzichte van de omwentelingen in het universitaire veld naar aanleiding van mei 1968. Uit dit onderzoek is onder meer gebleken dat er binnen het universitaire veld structuren bestaan die een specifiek en karakteristiek ‘machtsveld’ uitmaken: professoren die in de ‘sociaal dominante’ faculteiten – Rechten en Geneeskunde – beschikken over zeer typische (dominante) economische, sociale en culturele eigenschappen of kapitaal.[183] De faculteiten van Wetenschappen en Letteren neigen dan ook naar de ‘gedomineerde’ pool van het machtsveld. Gelijktijdig wijst Bourdieu er op dat ook binnen de faculteiten zelf een polariteit heerst tussen de twee ‘machtsvormen’: enerzijds die waarbij macht vooral draait rond controle over de ‘reproductiemechanismen’ van het professorenkorps en anderzijds die waarbij macht steunt op intellectueel prestige en wetenschappelijk gezag.
Ook in zijn theorie van het politieke veld beschouwt Bourdieu ‘politiek’(het veld) en intellectuelen (de actoren) op een zeer functionele wijze. Een vraagstelling naar de relatie tussen intellectuelen en politiek is hier dus eigenlijk, in termen van engagement gezien, zinloos. Intellectuelen die zich engageren in functie van ethische overtuigingen, persoonlijk geloof en passionele reacties, bestaan niet. Actieve deelname aan de politiek vergt in de eerste plaats vrije tijd en cultureel kapitaal. Evenals de artistieke of wetenschappelijke habitus, vergt de politieke habitus van de politicus een training of scholing, met name een specifieke kennis en het beheersen van een bepaald taalgebruik. Hiertoe speelt onderwijs een belangrijke rol voor Bourdieu. Hij meent zelfs dat gezag op het politieke veld vooral te danken is aan het resultaat van een omzetting van cultureel kapitaal (bekendheid) dat op andere terreinen verworven is. Dit vooral in de beroepen die een bepaalde hoeveelheid aan cultureel kapitaal veronderstellen. Deze theorie kan dus niet toegepast worden op Turf, we verklaren waarom aan de hand van de theorie van Schandevyl.
De theorie van Brym kan toegepast worden op Turf. In het voorgaande deel zagen we hoe Turf via socialisatie in contact kwam met de linkse middens. Dit gebeurt niet in een vroeg stadium, onder invloed van ouders en familie. Die eerste socialisatie houdt hem in de katholieke sfeer. Brym is er echter van overtuigd dat die eerste socialisatie teniet kan gaan door terecht te komen in een ander milieu. In zijn tweede fase van universitaire studies zien we dat hij via Het ‘Zal Wel Gaan’ in contact komt met links in Gent. Turf komt op de universiteit terecht in een nieuwe sociale structuur die bepalend zal zijn voor zijn toekomst. Hij leert mensen als Guy Cooreman kennen, die hem steunen in zijn verdere ontwikkeling. Tijdens de opleiding speelt eveneens de groep rond professor Montague een grote rol in de relaties met communistische middens, niettegenstaande deze laatste niet tot de K.P.B. behoort. In haar studie kan Schandevyl bevestigen dat de politieke keuze van de intellectuelen vaak tijdens de studentenjaren plaats heeft.[184]
Na zijn opleiding kan Turf de combinatie van wetenschapper en communist slechts een tijdlang combineren omdat zijn job er zich niet toe leent. Dit kan verklaard worden door de theorie van Bourdieu, die stelt dat een politiek engagement niet kan samengaan met een wetenschappelijke carrière. Naar de opinie van Bourdieu zou dit te veel vrije tijd en cultureel kapitaal vergen. Met cultureel kapitaal doelt Bourdieu op de aanwezigheid van een politieke training, in staat zijn om politieke debatten te voeren, campagnes te voeren, partijlijnen opstellen en uitvoeren. Toch was Turf in staat dit te combineren en dit ook vol te houden, was het niet dat zijn ontslagbrief klaar lag omwille van zijn communistische activiteiten. Uit deze impasse komen we via de stellingen van Schandevyl. Door haar studie over Belgische intellectuelen, komt ze tot de conclusie dat in België vaak functies gecumuleerd worden, zoals bijvoorbeeld een leerstoel en een politieke carrière. Dit hoeft niet noodzakelijk tegelijkertijd te gebeuren.[185]De nood aan een politieke opleiding wordt bij de K.P.B. onderkend via de partijscholing. Mensen worden verplicht vergaderingen bij te wonen en de grondprincipes van het communisme te kennen. Dit lost de problematiek van Bourdieu op. Turf blijkt dit ook belangrijk te vinden, hij betekent een grote stimulans voor het I.M.A.V.O, waar hij ook lesgeeft.
In een derde stadium komt Turf midden in het communistische milieu terecht, waardoor zijn overtuiging van de zaak zo groot wordt, dat hij onmogelijk nog compromissen kan sluiten op politiek vlak om zijn carrière te redden. Binnen de partij word je bijna onmiddellijk in het politieke leven ondergedompeld omwille van het brede netwerk van contacten met organisaties.[186] Zo zullen we later zien dat Turf terecht komt bij het B.U.V.V., de Rode Vaan en de vereniging België-D.D.R. Op die manier breidt Turf zijn cultureel kapitaal uit, wat hem later voor meer uitgebreide mogelijkheden zorgt. Door de vormingsmogelijkheden binnen de partij, kan Turf de vaardigheden vereist voor een politicus, verwerven. Zijn publicatie ‘Een politieke identiteit voor communisten’ bij uitgeverij de Standaard, dankt hij aan zijn prestige verworven in de loop van zijn politieke carrière. In tegendeel tot wat Brym stelt, komt Turf niet in de gematigde groep intellectuelen terecht. De K.P.B. wordt beschouwd als extreem links. Zijn later gedachtegoed bewijst wel dat Turf aan te spreken is voor samenwerking met andere strekkingen, wat meer neigt naar de gematigde richting. Turf komt eigenlijk via verschillende milieus in netwerken terecht die hem verder leiden naar een bepaalde politieke keuze.
De keuze voor het marxisme kan eveneens verklaard worden door haar wetenschappelijke karakter. Dit wordt bevestigd door de studie van Schandevl en Caute, respectievelijk over de Belgische en Franse communistische intellectuelen.[187] De theorie pretendeert een wetenschappelijke oplossing in pacht te hebben voor een maatschappelijk probleem. Dit probleem wordt veroorzaakt door het kapitalisme. Op deze manier komen twee interesses van Turf samen: wetenschap en de maatschappelijke problematiek. Hij is vooral gefascineerd door het historisch materialisme en het dialectisch materialisme. Vooral het historisch materialisme boeit hem omwille van het wetenschappelijk karakter.[188] Het is eigenlijk de economische theorie van de geschiedenis. Het basisprincipe is dat verandering en ontwikkeling in de maatschappij gebeuren op grond van objectieve wetten. Marx bewijst op een wetenschappelijke manier dat via de bestaande economische structuren (het kapitalisme) men automatisch moet komen tot nieuwe structuren: het socialisme. Ook volgens Turf moet de marxistische denkwijze als wetenschappelijke methode gezien worden. Met deze methode moet voortdurend de evolutie van de samenleving bestudeerd worden. Door de standpunten te richten naar de resultaten van je onderzoek, moet men tot een hogere trap in de evolutie van het mensdom komen: de socialistische samenleving.[189]
De K.P.B. ontstaat in 1921 door de gedwongen samensmelting tussen de groepen van War Van Overstraeten en Joseph Jacquemotte. Dit resulteert in een lange periode waarin politieke tegenstellingen de hoofdrol spelen. Kort na de stichting heeft men te maken met een trotskistische oppositie die uitgesloten wordt. In de jaren 1930 leeft de partij op naar aanleiding van de economische crisis. Men voert een frontvormingpolitiek, waardoor men op zoek gaat naar allianties en het flamingantisme in de partij kan heropleven. Voor vele militanten bepaalde de Vlaamsgezindheid binnen de partij hun keuze om toe te treden. Ook voor Turf zal dit punt doorheen zijn hele carrière spelen. Het is echter geen hoofdmotivatie om de partij te vervoegen.
Als lid van de Kommunistische Internationale, moet de partijleiding Moskou volgen in haar richtlijnen. Met de dreiging van de Tweede Wereldoorlog in het vooruitzicht, heeft Stalin echter meer de eigen belangen van Rusland voor ogen dan het internationaal belang, wanneer hij het niet-aanvalsverdrag met Duitsland afsluit. De communistische militanten volgen hun hart en gaan op in het verzet, wat hen veel sympathie oplevert van de bevolking. De partij keert zich niet af van de verkiezingen na de oorlog, ze heeft al een parlementaire weg naar het socialisme voor ogen. Tijdens de verkiezingen haalt de K.P.B. cijfers, waar de traditionele partijen niet rond kunnen, ze moeten de partij laten deelnemen aan de regering. Deze samenwerking eindigt in 1947. De K.P.B. kan niet meer in een regering zetelen waarvan het beleid zo ver afwijkt van de eigen standpunten. Dit brengt haar te veel schade toe.
Vanaf 1947 komt de partij in een neergaande spiraal terecht, waaraan het elfde nationaal congres wil verhelpen. De oude partijleiding wordt weggestemd, men kiest voor de parlementaire weg naar het socialisme en voor de frontvormingpolitiek. Twee jaar later wordt het heroïsche imago van Stalin de lucht in geblazen door Chroestsjov. Dit wordt niet door iedereen geloofd, waardoor de aanhangers van Stalin in de partij blijven. Na 1956 kan je niet spreken van een breuk met Moskou, iedereen in de partij blijft trouw, misschien niet meer aan Stalin, wel aan moedertje Rusland. Ook Turf behoort hiertoe. Dit bewijst het uitblijven van de afkeuring van de inval in Hongarije.
Turf wordt in 1932 geboren in een katholiek gezin te Mechelen. Hij raakt heelhuids door de Tweede Wereldoorlog. Het blijkt dat zijn vader een sterk karakter heeft en probeert Turf politiek bewustzijn en kritisch nadenken bij te brengen. Hij voedt zijn zoon op in het katholiek geloof, ook al stelt hij zich vragen bij de kloof tussen woord en daad in de Kerk. Rond zijn achttiende krijgt Turf te maken met een geloofscrisis, veroorzaakt door de naar zijn mening, hypocriete geloofsgemeenschap.
Hij studeert natuurkunde aan de Rijksuniversiteit van Gent, waarbij hij terechtkomt in een studentenvereniging de ‘Wis- en Natuurkundige Kring’, naast ‘Het Zal Wel Gaan’. Hierin zijn bijna alle politieke strekkingen welkom, voor de oorlog was men groot voorstander van de Vlaamse ontvoogding. Binnen deze kring komt hij in contact met de Gentse communisten. Wanneer hij in 1953 lid wordt van de Kommunistische Studenten, wordt hij voorgedragen door Guy Cooreman en M. De Laet. Turf belooft hiermee de vergaderingen bij te wonen, de doelstellingen en het programma van de partij goed te keuren en mee te werken aan de verwezenlijking van dit programma via de normale werking in de cellen en de afdelingen. Turf wordt hierdoor geen outcast. In de Gentse universiteitsstad leeft men reeds lang met de communisten, waardoor Turf ook een thuishaven vindt bij hen. Zijn ouders, vrienden en familie reageren geschokt.
Turf speelt meteen een actieve rol binnen de partij, waardoor hij snel doorgroeit naar de K.P.B. zelf. In zijn opleiding speelt Cooreman een belangrijke rol door zijn bibliotheek ter beschikking te stellen aan Turf. Hij wordt opgemerkt door de federatieleiding. Federatievoorzitter Bob Wolstein vraagt Turf zich kandidaat te stellen voor het Centraal Comité. Het lijkt Turf een positieve ervaring en hij stemt toe. In 1957 wordt hij verkozen voor het C.C., zijn actieve participatie en zijn studies spelen een rol in de gretigheid waarmee men Turf opneemt in de hogere regionen. Het lidmaatschap zal Turf parten spelen wanneer hij op stage moet als kernfysicus. Deze wordt plots afgeblazen, waardoor Turf vermoedt dat hogere instanties als de staatsveiligheid of de C.I.A. stokken in de wielen hebben gestoken.
Met zijn vrouw Nora en zijn twee kinderen trekt hij in 1958 naar Dourbes, waar Turf medewerker wordt aan het K.M.I. Hij wordt belast met het meten van de nucleaire fall-out. Door zijn metingen en de contacten met de K.P.B., raakt hij betrokken bij het B.U.V.V. De contacten met de partij verwateren een beetje. Turf probeert naar de vergaderingen van het C.C. te komen, maar wordt liever niet betrokken in het federatiewerk, tot men hem komt opzoeken. Dit maakt hem weer actief, wat zijn positie op het K.M.I. in gevaar brengt.
Men geraakt wantrouwig, waardoor Turf denkt dat iemand hem moest schaduwen. De spanningen escaleren naar aanleiding van de staking tegen de Eenheidswet en een film gedraaid door Paul Meyer. Turf werkt mee in de staking, die gericht is tegen de besparingsmaatregelen van de regering. Van een intellectueel wordt niet verwacht dat men gaat staken, omdat er niets aan te merken valt op zijn loon en werkomstandigheden. Tijdens de staking wordt hij gearresteerd op beschuldiging van sabotage. Hij wordt relatief snel vrijgelaten door het gebrek aan bewijzen. Turf verdenkt aanvankelijk de staatsveiligheid en later Gladio. Hiervoor is er echter te weinig bewijs om uitsluitsel te geven. Wanneer Turf in de film zijn onderzoeksresultaten vrijgeeft over de nucleaire fall-out, gaat de bal aan het rollen. De correspondentie tussen de internationale politiek en de hoeveelheid straling in de atmosfeer, acht Turf te belangrijk om stil te houden. Het K.M.I is het hier niet mee eens, waardoor men de staatsveiligheid op hem afstuurt, omdat hij staatsgeheimen heeft gelekt. Door zijn activiteiten binnen de K.P.B. niet stop te zetten, heeft hij onbewust de keuze gemaakt zijn wetenschappelijke carrière op te geven.
Uit dit onderzoek kunnen conclusies getrokken worden inzake de keuze van een intellectueel voor de K.P.B. Met Robert Brym kunnen we het eens zijn dat de sociale omgeving een grote rol heeft gespeeld. Zijn ouders gaven hem een kritische geest mee, waardoor hij uiteindelijk afstapt van het katholicisme. Als vervanging voor zijn geloof, komt hij terecht in het marxisme, via ‘Het Zal Wel Gaan’. Via deze tweede socialisering wordt zijn keuze volledig bepaald. Hij kiest voor het marxisme omwille van haar wetenschappelijke karakter. Als natuurwetenschapper gaat hij op zoek naar vaste waarden, dewelke hij denkt te vinden in de exacte wetenschappen. De theorie van Marx heeft een wetenschappelijk karakter in de zin dat er een studie van de economie en sociale omstandigheden vooraf gaat aan zijn theorie voor een nieuwe maatschappij. Het belang van het wetenschappelijk karakter van het marxisme in de keuze van Turf, wordt bevestigd door de verklaringen van Turf en de studies van Eva Schandevyl en David Caute, voor respectievelijk de Belgische intellectuelen tijdens de periode 1945-1956 en voor de Franse intellectuelen tijdens de periode 1940-1960.
In een volgend hoofdstuk gaan we in op de verkiezing van Turf als vrijgestelde. Als politiek kopstuk in de K.P.B., heeft hij te maken met de Belgische context en de werking van de K.P.B. Deze context wordt elke keer geschetst om dan in een derde deel Turf te plaatsen binnen die omstandigheden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[55] VAN DOORSLAER R., De Kommunistische Partij van België en het Sovjet-Duits niet-aanvalspakt, Brussel, Frans Masereelfonds v.z.w., s.d. , pp.36-64.
S.n., Le parti communiste de Belgique (1921-1944). Actes de la journée d’étude de Bruxelles – 28 avril 1979, Brussel, Fondation Joseph Jacquemotte, 1980, 151 p.
[56] GOTOVITCH J. en VAN DOORSLAER R., Les communistes et la question nationale, 1921-1945. Dans: Cahiers d’Histoire du Temps Présent, 1997, nr. 3, p.257.
[57] Op.cit. , pp. 258-276.
[58] LIEBMAN M., De stichting. In: LIEBMAN M., VAN DOORSLAER R. en GOTOVITCH J., Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945, Gent, Frans Masereelfonds, 1980, p. 14.
[59] Op.cit. , p. 16.
[60] GOTOVITCH J., Histoire du Parti communiste de Belgique. In: Courrier hebdomadaire, nr. 1582, 1997, pp. 6-12.
[61] In deze periode wordt de naam van het blad op deze manier geschreven. Na verloop van tijd wordt dit aangepast.
[62] S.n., Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 1: 1830-1966, Leuven, Kritak, 1977, p. 90.
[63] Op.cit., p. 121.
[64] Deze benaming wordt gebruikt om te communisten aan te duiden die de politiek van Stalin volgen. Op dit ogenblik is de stalinistische terreur nog niet bekend, waardoor de term in die periode geen pejoratieve betekenis heeft.
[65] GOTOVITCH J., Histoire du Parti communiste de Belgique. In: Courrier hebdomadaire, nr. 1582, 1997, CRISP, pp. 13-27.
[66] S.n., Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 1: 1830-1966, Leuven, Kritak, 1977, p. 94.
[67] DENECKERE G., Het ‘rode gevaar’ tijdens het interbellum. Of hoe de waan van een wereldwijd communistisch complot de werkelijkheid beïnvloedde. In: Brood & Rozen, nr. 4, 1997, p.56.
[68] REYNTJENS L., De eerste kommunistische groepen in België en hun fuzie tot de kommunistische eenheidspartij. In: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1971, jrg. 6, nr. 4, pp. 171-218.
RENARD C., Documents sur la Fondation du Parti Communiste de Belgique. Dans: Cahiers Marxistes, 1971, jrg. 6, nr. 3 (speciaal nummer), 148 p.
[69] GOTOVITCH J., Communisme et Résistance. Dans: s.n., België, een maatschappij in crisis en oorlog. 1940, Brussel, Navorsings- en Studie Centrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, 1993, pp. 413-424.
[70] GOTOVITCH J., Du Rouge au Tricolore. Les Communistes belges de 1939 à 1944. Un aspect de l’histoire de la Résistance en Belgique, Bruxelles, Editions Labor, 1992, pp. 57-82.
[71] VAN DOORSLAER R. , De K.P.B. en het Sovjet-Duits niet-aanvalspakt., Brussel, Frans Masereel Fonds, s.d., pp. 188-192.
[72]DENECKERE G., Het ‘rode gevaar’ tijdens het interbellum. Of hoe de waan van een wereldwijd communistisch complot de werkelijkheid beïnvloedde. In: Brood & Rozen, nr. 4, 1997, pp. 61-63.
[73] GOTOVITCH J., Du Rouge au Tricolore. Les Communistes belges de 1939 à 1944. Un aspect de l’histoire de la Résistance en Belgique, Bruxelles, Editions Labor, 1992, pp. 355-365.
[74] LIEBMAN M., VAN DOORSLAER R. en GOTOVITCH J., Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945, Gent, Frans Masereelfonds, 1980, pp. 63-80.
[75] SCHANDEVYL E., Een bijdrage tot de studie van het intellectuele veld in België: communistische intellectuelen tijdens de Koude Oorlog ( 1945-1956). In: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, jrg. 77, nr. 4, 1999, pp. 1003-1049.
[76] WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1990, p. 245.
[77]PEIREN L., De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In: VAN DEN WIJNGAERT M. en BEULLENS L. ( red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog 1947-1989, Tielt, Uitgeverij Lannoo nv, 1997, p. 192.
[78] PEIREN L., De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In: VAN DEN WIJNGAERT M. en BEULLENS L. ( red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog 1947-1989, Tielt, Uitgeverij Lannoo nv, 1997, pp.179-190.
[79] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Het twaalfde nationaal congres 1957, 26.9.
[80] WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1990, p.246.
Het A.B.V.V. wordt opgericht in april 1945. Het bestaat uit een fusie van de syndicale strijdcomités met de socialistische bonden. Ook de communisten mogen deelnemen aan de leiding van het eenheidssyndicaat. Het is de bedoeling dat het onafhankelijk staat tegenover de politieke partijen. Deze vorm van eenheid zal niet lang standhouden. Spoedig proberen de partijen het naar zich toe te trekken en na verloop van tijd worden de communisten uit de leiding gezet. Dit syndicaat speelt een belangrijke rol in het sociale protest van de komende jaren, waardoor het toch even moet toegelicht worden. In: S.n., Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 1: 1830-1966, Leuven, Kritak, 1977, p. 153.
[81] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Het tiende partijcongres maart 1951 , 48.16.
[82] DEBROUWERE J., Het KPB-Internationalisme. In: Brood & Rozen, 1997, nr. 4, p.87.
[83] PEIREN L., De kommunistische partij van België tussen 1958 en 1965. Een partijanalyse, Brussel, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1987-1988 (vol. 1), pp.40-47.
[84] PEIREN L., De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In:VAN DEN WIJNGAERT M. en BEULLENS L. ( red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog 1947-1989, Tielt, Uitgeverij Lannoo nv, 1997, pp. 193-201.
[85] PEIREN L., De kommunistische partij van België tussen 1958 en 1965. Een partijanalyse, Brussel, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1987-1988 (vol. 1), pp.74-78.
[86] Archief Jef Turf, AMSAB, 232,De verkiezingen mei 1958, 41.4.
Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Het twaalfde nationaal congres 1957, 26.9.
[87]MC WILLIAMS W.C. and PIOTROWSKI H., The World since 1945. A history of International Relations, London, Lynne Rienner Publishers, 1997, pp. 76-100.
[88] S.H.A.P.E. is het hoofdkwartier van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (N.A.V.O.), dat snel vanuit Frankrijk moest verhuisd worden omdat Frankrijk uit het bondgenootschap stapte en de hoofdkwartieren van de N.A.V.O. er gevestigd waren.
[89] Het stuk over de oorlogsjaren en de repressie is gebaseerd op: Persoonlijk archief van Jef Turf, De kleine oorlog van Jef Turf, ongenummerd, tenzij anders aangegeven.
[90] Dit zijn twee verzetsbewegingen. Het Onafhankelijkheidsfront is een beweging waartoe verzetsstrijders van alle kleuren behoorden. Hierin speelden de communisten de rol van leiders, ook al behoorden ze niet tot de meerderheid. Mede dank zij hen is de goede naam van het communistisch verzet tot stand gekomen.
[91] PEIREN L., De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog. In: VAN DEN WIJNGAERT M. en BEULLENS L. (red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog, Tielt, Uitgeverij Lannoo n.v., p. 196.
[92] Interview met Jef Turf op 26.10.2001 door Susan De Coninck.
[93] Interview met Jef Turf op 26.10.2001 door Susan De Coninck.
[94] WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1990, pp. 398-399.
[95] WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1990, p. 257.
[96] Interview met Jef Turf op 26.10.2001door Susan De Coninck.
[97] Dit stuk is gebaseerd op: Interview met Jef Turf op 26.10.2001 door Susan De Coninck, tenzij anders is aangegeven.
[98] BALTHAZAR H., Het taalminnend studentengenootschap ‘t Zal Wel Gaan ( 1852-1977), Gent, Archief R.U.G., 1977, 67 p.
[99] Hoofdstuk 2, deel 3.
[100] Archief Jef Turf, DACOB, Doos ontslag Turf, Biografische vragenlijst 9.12.67, ongenummerd.
[101] WILLEMS L., Jef Turf: de dagelijkse strijd, daar leef ik voor. In: Knack, Jrg. 4, nr. 30, 1974, p. 25.
[102] Interview met Louis Van Geyt op 14.05.2002 door Susan De Coninck.
[103] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, Het twaalfde nationaal congres 1957, 26.9.
Archief Jozef Turf, AMSAB, 232, K.P.B-federatie Gent, 18.12.
TURF J., Communist, s.l., Aktueel, 1988, pp.19-24.
[104] Interview met Jef Turf op 3.04.2002 door Susan De Coninck.
[105] Interview met Jan Debrouwere op 24.04.2002 door Susan De Coninck.
[106] TURF J., op. Cit., pp.19-24.
[107] Persoonlijk Archief Jef Turf, autobiografische tekst van Jef Turf, ongenummerd.
[108] CAUTE D., The Fellow-Travellers. A Postscript to the Enlightenment, Londen, Willmer Brothers Limited, 1973, p. 273.
[109] MCWILLIAMS W.C. en PIOTROWSKY H., The World Since 1945. A History of International Relations, Londen, Lynne Rienner Publishers, 1997, pp. 22-23.
[110] JOLIOT-CURIE F., Les sciences en URSS, s.l.,Centre Culturel et Economique, 1944, 16 p.
[111] De eerste atoombom van de U.S.S.R. wordt in 1949 gemaakt, de eerste intercontinentale raket, de Spoetnik, wordt in 1959 uitgewerkt.
[112] VOS L., DEREZ M., DEPRAETERE W. en VAN DER STEEN W., Studentenprotest in de jaren zestig. De stoute jaren, Tielt, Uitgeverij Lannoo n.v., 1988, p.9.
CAUTE D., The Fellow-Travellers. A Postscript to the Enlightenment, Londen, Willmer Brothers Limited, 1973,433 p.
[113] VAN DEN WIJNGAERT M. en BEULLENS L. ( red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog 1947-1989, Tielt, Uitgeverij Lannoo nv, 1997, p. 21.
[114] Interview met Jef Turf op 26.10.2001 door Susan De Coninck.
[115] Persoonlijk Archief Jef Turf, autobiografische tekst van Jef Turf, p. 11, ongenummerd.
[116] Persoonlijk Archief Jef Turf, Ik behoor tot de grootste groep van communisten: diegenen die postuum gerehabiliteerd zullen worden, 1988, ongenummerd.
[117] Tijdens de experimenten worden er nucleaire wapens tot ontploffing gebracht. Daardoor komt er radioactiviteit vrij. Deze radioactiviteit kan gemeten worden, wat de taak is van Turf.
Interview met Jozef Turf op 26.10.2001 door Susan De Coninck.
[118] TURF J., Communist, s.l., Aktueel, 1988, pp. 6-8.
[119] Dit stuk baseert zich op de volgende werken, tenzij anders is aangegeven: VAN DEN BEGIN E., De vredesbeweging in Vlaanderen, Brussel, OMEGA, 1983, pp. 1-71.
WALGRAVE S., Nieuwe sociale bewegingen in Vlaanderen. Een sociologische verkenning van de milieubeweging, de derde wereldbeweging en de vredesbeweging, Leuven, SOI, 1994, pp. 101-119.
STOUTHUYZEN P., ‘ Weg met die bommen’. De vredesbeweging en het politieke debat over het Belgisch veiligheidsbeleid. In: VAN DEN WIJNGAERT M. en BEULLENS L.(red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog, Tielt, Uitgeverij Lannoo n.v., 1997, pp. 160-163.
HELLEMANS S. en HOOGHE M. (red.), Van ‘Mei 1968’ tot ‘Hand in Hand’. Nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995,Leuven, Garant, 1995, pp. 69-76.
[120] CLAES S., Vrede zonder rechtvaardigheid is geen vrede: geschiedenis van de BUVV/VZW VREDE, 1949-1994, Gent, RUG niet uitgegeven licentiaatverhandeling, 1995-1996, pp. 5-83.
[121] MC WILLIAMS W.C. and PIOTROWSKI H., The World since 1945. A history of International Relations, London, Lynne Rienner Publishers, 1997, p. 85.
[122] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, briefwisseling met André De Smet, 33.1.
[123] Een bestendige of vrijgestelde is iemand die werkt voor de K.P.B. en daarvoor dan ook een loon ontvangt.
Archief Jef Turf, AMSAB, 232, briefwisseling met André De Smet, 33.1.
[124] HELLEMANS S. en HOOGHE M. (red.), Van ‘Mei 1968’ tot ‘Hand in Hand’. Nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995,Leuven, Garant, 1995, pp. 71-73.
[125] BOLLE I., De Belgische anti-atoommarsen in de jaren zestig: een verkenning, Gent, onuitgegeven licenciaatthesis RUG, 1986-1987, pp. 24-172.
[126] TURF J., Communist, s.l., Aktueel, 1988, p. 9.
[127] Interview met Jef Turf op 26.10.2002 door Susan De Coninck.
LEUNENS C., De Anti-Atoommarsen in België, 1960-1969: groei van jongerenprotest in polemologisch perspectief, Gent, onuitgegeven licentiaatthesis, 1979-1980, pp. 75-144.
[129]HELLEMANS S. en HOOGHE M. (red.), Van ‘Mei 1968’ tot ‘Hand in Hand’. Nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995,Leuven, Garant, 1995, pp. 73-74.
LEUNENS C., De Anti-Atoommarsen in België, 1960-1969: groei van jongerenprotest in polemologisch perspectief, Gent, onuitgegeven licentiaatthesis, 1979-1980, pp. 75-144.
[130] Op.cit., p. 137.
[131] Interview met Jef Turf op 3.04.2002 door Susan De Coninck.
[132] Op.cit.
[133] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, briefwisseling tussen de directeur van het K.M.I. en Turf, 32.3.
[134] Persoonlijk archief van Jef Turf, niet nader te situeren interview, ongenummerd.
[135] TURF J., Communist, Aktueel, 1988, pp. 10-14.
[136] De film is in het bezit van Jef Turf en werd daar bekeken.
[137] Interview met Jef Turf op 3.04.2002 door Susan De Coninck.
[138] Op.cit.
[139] Interview met Jef Turf op 3.04.2002 door Susan De Coninck.
Interview met Jef Turf op 26.10.2001 door Susan De Coninck.
[140] Jef Turf, AMSAB, 232, briefwisseling tussen de directeur van het K.M.I. en Turf, 32.2.
[141]Jef Turf, AMSAB, 232, Briefwisseling tussen de directeur van het K.M.I. en Turf, 32.2.
[142] Persoonlijk archief van Jef Turf, ongetiteld krantenknipsel over de Nobelprijswinnaar en het Internationaal Comité der Radiologische Bescherming.
[143] Persoonlijk archief Jef Turf, niet nader te identificeren tijdschriftartikel met de titel: ‘Jozef Turf, Een deskundige antwoordt aan Gilson:”Gij spreekt de waarheid niet!”, s.d., ongenummerd.
Archief Jef Turf, AMSAB, 232, briefwisseling tussen de directeur van het K.M.I. en Turf, 32.3.
[144] Persoonlijk archief Jef Turf, niet nader te identificeren tijdschriftartikel met de titel: ‘ Jozef Turf, een deskundige antwoordt aan Gilson: “Gij spreekt de waarheid niet!”, s.d., ongenummerd.
Het oordeel van Turf over deze brochure wordt niet in twijfel getrokken omdat hij doctor in de kernfysica is. Hij kan effectief subjectief zijn in de zin dat hij het gevaar overschat, maar in verhouding met de brochure is zijn opinie de meest correcte.
[145] Persoonlijk archief Jef Turf, niet nader te identificeren tijdschriftartikel met de titel: ‘ Jozef Turf, een deskundige antwoordt aan Gilson: “Gij spreekt de waarheid niet!”, s.d., ongenummerd.
[146] Interview met Jef Turf op 3.04.2002 door Susan De Coninck.
TURF J., Communist, Aktueel, 1988, p. 11.
Colportage is het op straat verkopen van de Rode Vaan of de Drapeau Rouge.
[147] WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1990, pp. 280-291.
[148] BUYENS F. DE HAES L., HOGENKAMP B. en MEYNEN A., Vechten voor onze rechten, De staking tegen de Eenheidswet 60-61, Leuven, Kritak, 1985, pp. 8-22.
[149] Dit stuk baseert zich op: TURF J., De sociaal-economische dimensie van de Vlaamse Beweging vandaag. In: Revue Vrij Onderzoek. Vrijzinnigheid in de Vlaamse Beweging. Vrijzinnigen over de Vlaamse Beweging, jrg., speciaal nr., 1968, pp. 36-38, tenzij anders is aangegeven.
[150] Petroleum wordt goedkoper dan steenkool, waardoor deze laatste geen concurrentie meer betekent.
[151] MOERMAN A., De functies van stakingen in het Belgische politieke systeem na WOII. Casus: De stakingen in 1957 en 1965, Gent, R.U.G. onuitgegeven licentiaatthesis, 1985-1986, pp. 265-266.
[152] Couvin is gelegen in de provincie Namen.
[153] Persoonlijk archief van Jef Turf, Verslag van de stakersbeweging te Couvin tegen de Eenheidswet, gepresenteerd door het stakerscomité van Couvin in een publieke vergadering in het Volkshuis vrijdag 3.2.61, ongenummerd.
[154] Archief Jef Turf, AMSAB, 232, De Couvinstaking, 32.1.
[155] Persoonlijk archief van Jef Turf, La grève et la science, 1961, ongenummerd.
[156] Interview met Jef Turf op 3.04.2002 door Susan De Coninck.
[157] Persoonlijk archief van Jef Turf, De verklaringen van de saboteurs, ongenummerd.
Strooibrief van de federatie Philippeville over de arrestatie van Turf, ongenummerd.
[158] Interview met Jan Debrouwere op 24.04.2002 door Susan De Coninck.
Interview met Juul Verelst op 25.04.2002 door Susan De Coninck.
Interview met Ludo Loose op 2.05.2002 door Susan De Coninck.
Interview met Louis Van Geyt op 14.05.2002 door Susan De Coninck.
[159] S.n., Mise en liberté provisoire à Dinant. In: La Libre Belgique, januari 1961, p. 5.
[160] Archief Jef Turf, AMSAB 232, De Couvinstaking, 32.1.
[161] WILLEMS L., Jef Turf: de dagelijkse strijd, daar leef ik voor. In: Knack, Jrg. 4, nr. 30, 1974, p. 24.
[162] Interview met Jef Turf, 26.10.2001, door Susan De Coninck.
[163] TURF J., Communist, s.l., Aktueel, 1988, p.3.
[164] Interview met Jef Turf op 26.10.2001 door Susan De Coninck.
[165] Persoonlijk archief van Jef Turf, ‘Wou Gladio de Kp kelderen, ongenummerd.
Persoonlijk archief van Jef Turf, Jef Turf reeds in ’61 het slachtoffer van Gladio, ongenummerd.
[166] GIJSELS H., Netwerk Gladio, Leuven, uitgeverij Kritak, pp. 27-48.
[167] COOK B., The mobilisation of the internal cold war in Italy. In: History of European Ideas, vol. 19, nr. 1-3, 1994, pp. 115-120.
[168] WILLEMS J. (red.), Gladio, Berchem, uitgeverij EPO vzw, 1991, pp. 5-10.
[169] GIJSELS H., op. cit., p.67.
[170] VAN DOORSLAER R. en VERHOEYEN E., De moord op Lahaut. Het communisme als binnenlandse vijand, Leuven, Kritak, 1985, pp. 120-150.
[171]WILLEMS J. (red.), Gladio, Berchem, uitgeverij EPO vzw, 1991, pp. 29-62.
[172] Interview met Jef Turf, 26.10.2001, door Susan De Coninck.
[173] SCHANDEVYL E., Een bijdrage tot de studie van het intellectuele veld in België: communistische intellectuelen tijdens de Koude Oorlog ( 1945-1956). In: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, jrg. 77, nr. 4, 1999, p. 1030.
[174] WILLEMS L., Jef Turf: de dagelijkse strijd, daar leef ik voor. In: Knack, Jrg. 4, nr. 30, 1974, p. 24.
[175] TURF J., Communist. In: Aktueel, 1988, vol. 23, p. 14.
[176]S.n., ‘Het was mij nooit om macht te doen’. Jef Turf, gewezen communistisch boegbeeld, is met pensioen. In: Stadsnieuws, 6 juni 1996, p. 21.
[177] Dit stuk is gebaseerd op: SCHANDEVYL E., Bijdrage tot de studie van het intellectuele veld: Belgische intellectuelen tijdens de Koude Oorlog (1945-1956). Een theoretische, geografisch-comparatieve en empirische studie, Brussel, V.U.B. niet uitgegeven licentiaatthesis, 1996-1997, pp.71-81, tenzij anders is aangegeven. Deze laatste doctoreert nu in Brussel over dit onderwerp.
[178] BRYM R.J., Intellectuals and Politics, London, Allen and Unwin, 1980, 87 p.
[179] BRYM R.J., Intellectuals and Politics, London, Allen and Unwin, 1980, pp. 11-13.
[180] SCHANDEVYL E., Bijdrage tot de studie van het intellectuele veld: Belgische intellectuelen tijdens de Koude Oorlog (1945-1956). Een theoretische, geografisch-comparatieve en empirische studie, Brussel, V.U.B. niet uitgegeven licentiaatthesis, 1996-1997, pp. 64 – 72.
[181] BOURDIEU P., Homo academicus, Paris, Les Editions de Minuit, 1984, 302 p.
[182] BOURDIEU P. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Gekozen door Dick Pels, Amsterdam, Van Gennep, 1989, pp. 13-14.
[183] Op.cit., pp. 179-212.
[184] SCHANDEVYL E., Bijdrage tot de studie van het intellectuele veld: Belgische intellectuelen tijdens de Koude Oorlog (1945-1956). Een theoretische, geografisch-comparatieve en empirische studie, Brussel, V.U.B. niet uitgegeven licentiaatthesis, 1996-1997, p. 208.
[185] Op.cit., p. 210.
[186]SCHANDEVYL E., Bijdrage tot de studie van het intellectuele veld: Belgische intellectuelen tijdens de Koude Oorlog (1945-1956). Een theoretische, geografisch-comparatieve en empirische studie, Brussel, V.U.B. niet uitgegeven licentiaatthesis, 1996-1997 , p. 210.
[187] CAUTE D., Communism and the French Intellectuals 1914-1960, London, André Deutsch, 1964, 256 p.
SCHANDEVYL E., op.cit., 374 p.
[188] WILLEMS L., Jef Turf: de dagelijkse strijd, daar leef ik voor. In: Knack, jrg. 4, nr. 30, 1974, p. 24.
[189] Persoonlijk archief van Jef Turf, Het imago van de Vlaamse kommunist, 16.11.77, ongenummerd.
Het gebruik van ideologie als wetenschap die de maatschappij tot een hoger niveau moet brengen, werd onderzocht door Popper. Hij stelt zich vragen bij de wetenschappelijkheid van het marxisme. De evolutie van de ene maatschappij naar de andere is mogelijk, maar waarom uit de kapitalistische maatschappij net de socialistische moet groeien, kan niet wetenschappelijk (via deductie) gefundeerd worden. In: POPPER K., The Poverty of Historicism, London, Routledge, 1991, 166 p.