Het edele vermaak. De jacht in de Spaanse Nederlanden onder de Aartshertogen. (Philippe Liesenborghs)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

In de Nieuwe Tijd veranderde het adellijke leven. De middeleeuwse hoofse ridder maakte plaats voor de “hoveling” onder invloed van Balthasare Castiglione’s Il libro del cortegiano uit 1528. Het was een evolutie die vanaf het midden van de zestiende eeuw ook in de Nederlanden merkbaar was. In Italië bemerkte men rond deze periode de opkomst van de villa rustica. Rijkelijk versierde tuinen omringden schitterende kastelen, die hun vestigingskarakter door de nieuwe belegeringstechnieken verloren waren. De vrije tijd, die in de Middeleeuwen nog een doodzonde was, moest in de Nieuwe Tijd nuttig worden opgevuld. Uitbundige hoffeesten en jachtpartijen zorgden voor het vermaak van de adel. Oorspronkelijk ontstond deze nieuwe adellijke manier van leven aan de Italiaanse hoven. Al snel namen andere Europese hoven deze levenswijze over, die zijn hoogtepunt zou bereiken aan het einde van de zeventiende eeuw met Lodewijk XIV. De jacht maakte er deel uit van het dagelijks leven en zorgde voor de nodige ontspanning. Het bood de deelnemers ook de mogelijkheid om hun moed en kunde te etaleren, waardoor men het respect van de anderen kon verdienen. Niet alleen de vorsten en landvoogden, maar ook de rijke burgerij, spendeerde daarom enorme bedragen aan valken, honden, paarden, verzorgers en knechten.

In de Spaanse Nederlanden was er onder Maria van Hongarije (1505-1558), die sinds 1531 de landvoogdes van Karel V in de Nederlanden was, een soortgelijke evolutie merkbaar met de oprichting van Mariemont, dat geïnspireerd was op de Loire-kastelen van Frankrijk. Aan deze opkomende praalcultuur kwam abrupt een einde met de godsdienstoorlogen vanaf de jaren 1560. Mariemont werd geplunderd en verwoest. De doodsteek kwam er onder de hertog van Alva, die meer interesse toonde voor het krijgsgebeuren dan voor de jacht. De Spaanse Nederlanden waren jarenlang aan een crises onderworpen. Met het aanstellen van Albrecht en Isabella trachtte Filips II de orde te herstellen. De controle over het land werd, zij het moeizaam, herwonnen met een reeks van culturele, economische en militaire maatregelen. Toch bleven de landvoogden kampen met sterke Provinciale Staten. Verschillende malen werden hun edicten genegeerd omdat de Staten niets van hun eigen macht wilden prijsgeven. Eén van de mooiste voorbeelden waarin dit tot uitdrukking komt zijn de verschillende jachtedicten die de Aartshertogen tussen 1600 en 1621 uitvaardigden. Hiermee trachtte Albrecht en Isabella, als onderdeel van een grotere eenheidspolitiek, de wijd verspreide stroperij aan te pakken en een nieuw kader te creëren voor de nobele jacht van “haar tegen haar, pluim tegen pluim”. De straffen voor stroperij werden strenger, het gebruik van jachthonden werden voorbehouden aan de hoogste klassen en valken en moerasvogels werden beschermd. De Aartshertogen probeerden verder de controle te herwinnen door hun jachtprivileges in de koninklijke warandes te herhalen en inbreuken hiertegen streng te bestraffen. In het verlengde daarvan werd voor het gewone volk een quasi volledig jachtverbod op groot en klein wild opgelegd en werd de verkoop van wildbraad zodanig gereguleerd dat de stroperij ernstig verstoord werd. Mijlpaal in deze regulering was het edict van 1613 dat een wettelijk kader voor de “pluim tegen pluim, haar tegen haar” jachtmethode creëerde waarbij men vuurwapens, netten en andere mechanische hulpmiddelen verbood. Op zich zorgden al deze maatregelen ervoor dat er zowel tegemoet werd gekomen aan de verzuchtingen van de adel als aan die van de burgerij. De adel behield immers haar jachtprivilege en voor de stedelijke burgerij werd de mogelijkheid gecreëerd om op legale wijze wild aan te kopen. Toch leken deze maatregelen hun doel te missen. De stroperij leek, zeker in de beginjaren van het Aartshertogelijke bewind, nauwelijks te stoppen. Daarbij kwam dat vooral Brabant het moeilijk had om de verschillende edicten te aanvaarden. Door de Blijde Inkomst van 1356 was de jacht er wel aan bepaalde voorwaarde onderhevig maar had het nooit een strikt elitair karakter gekregen. Iedereen mocht er jagen op klein wild maar de jacht op groot wild werd voorbehouden aan de edellieden. Tot in de achttiende eeuw bleven de Brabanders zich op deze privileges beroepen omdat elders in de Zuidelijke Nederlanden de jacht nog veel meer een adellijk privilege was. Het doel van de Aartshertogen om een uniform jachtrecht te bekomen mislukte door de sterke positie van sommige Provinciale Staten.

Met het edict uit 1613 trachtten de Aartshertogen niet alleen om de controle over het jachtgebeuren te herwinnen maar ook om hun eigen levenswijze te beschermen. Zo kwam het verbod op de reigerjacht niet voort uit een ecologisch gedachtegoed. Het in stand houden van de adellijke voorrechten stond hier voorop. Hoewel vuurwapens in hun edicten werden verboden maakten de Aartshertogen contradictorisch genoeg zelf gebruik van haakbussen. Hoewel Isabella het gebruik van dergelijk wapen vernederend zou hebben gevonden, mogen we toch aannemen dat ze er zelf mee jaagde. Enerzijds was er de algemene opkomst van het vuurwapen, anderzijds was er haar Spaanse afkomst. In het land van Filips IV was het gebruik van vuurwapens aan het hof een gewoonte geworden, zoals de schilderijen van Snayers hebben aangetoond. Toch wil men via een aantal schilderijen van diezelfde Snayers de schijn hoog houden dat de vorst er nog steeds de voorkeur aan gaf om het wild eigenhandig te doden. Ook Albrecht moet beïnvloed zijn geweest door zijn sociale afkomst. Het Habsburgse Hof was onder Maximiliaan I zelfs het eerste dat het geweer in het jachtgebeuren introduceerde.[730] Door hiermee rekening te houden lijkt het ons evident dat deze tendensen zich ook aan de aartshertogelijke hoven manifesteerden. Dit toont aan dat de nobele jacht voor de adel niet langer de enige jachtmethode was, maar wel nog een manier was om hun prestige en status te benadrukken. Voor het gewone volk was de jacht met honden en valken immers te duur om te beoefenen. Voor de Aartshertogen, en de hogere klassen in het algemeen, was de jacht van “haar tegen haar en pluim tegen pluim” daarom veel meer dan één van de mogelijke jachttechnieken. De jacht met het geweer maakte het allemaal wat eenvoudiger en paste in de algemene tendens van een minder fysieke benadering van de jacht. Toch kon de nobele jacht voor de hogere klassen dienst doen om zich te onderscheiden van de rest van de maatschappij. Daarom stimuleerden de landvoogden de valkerij. De valken werden in hun eigen jachten veelvuldig gebruikt en werden aan verschillende hoven, als diplomatieke geschenken, overhandigd. Ondanks het edict van 1613 waarin er een wettelijk kader voor deze jachtmethode werd gecreëerd was het dus zeker niet de enige zaligmakende jachtmethode voor de hogere klassen. Integendeel, dit blijkt uit een steeds veelvuldiger gebruik van vuurwapens. Het waren trouwens tendensen die over heel Europa te bemerken waren. Het geweer nam de plaats in van de kruisboog. De fysieke strijd tussen jager en prooi werd verkort, tot soms zelfs helemaal vermeden. Allerlei technieken zoals de jacht met zeilen zorgden ervoor dat edelman zijn favoriete tijdverdrijf van op afstand, zonder kleerscheuren, kon beleven.

De jacht maakte voor de Aartshertogen deel uit van hun dagelijkse leven. Voor hen was het het ultieme ontspanningsmiddel. Alle middelen waren goed om in de meest ideale omstandigheden de jacht gade te slaan. Daarom werden de parken en kastelen van de Coudenberg, Mariemont, Tervuren heraangelegd en verfraaid naar het eerder vernoemde villa rustica model. In de parken werden de bomenlanen heraangelegd waardoor het uitzicht vanuit de kastelen werd geoptimaliseerd. Vooral in Mariemont zien we dit barokke vista ideaal naar voren komen. Parterres, fonteinen, beelden moesten de tuinen omtoveren tot ware oorden van plezier. Deze tuinen grensden aan de wildparken, waar damherten, everzwijnen en allerlei andere soorten dieren vrij rondliepen. Er werd aangetoond dat men via deze idyllische parken het ideaal van het Aards Paradijs probeerde te imiteren. Op die manier was het in de parken aangenaam vertoeven.

Het Coudenberg paleis was voor de Aartshertogen de plaats waar hoge gasten werden ontvangen en waar bestuurlijke beslissingen werden genomen. Het moest een zekere grandeur uitstralen om hun macht en rijkdom te etaleren. De tuin en het paleis hadden daarom een volledig ander karakter dan deze in Tervuren of in Mariemont, die meer privé en gesloten van aard waren. De strenge etiquette en de drukke entourage maakten de Coudenberg bij Isabella niet populair. Wanneer ze even kon, ontvluchtte ze Brussel en zocht ze rust en ontspanning in Tervuren en het nabijgelegen Bosvoorde. Al eeuwenlang was het Zoniënwoud een waar jachtwalhalla dat voorzien was van talrijke jachtsloten. De Aartshertogen renoveerden vele van deze verblijfplaatsen. Toch was er hier geen sprake van rijkelijk versierde kamers. Schilderijen, wandtapijten en standbeelden bleven er schaars, in tegenstelling tot de Coudenberg, waar een veel actiever mecenaat werd gevoerd. Hieruit blijkt het verschillend karakter. Het Brusselse paleis moest de macht en rijkdom van de landvoogden aan de onderdanen en gezanten tonen, terwijl het verblijvencomplex in het Zoniënwoud eerder voor de intieme kring rondom de Aartshertogen bestemd was.

Voor de langere verblijven trokken Albrecht en Isabella naar Mariemont. Veel meer dan op de Coudenberg werd er in Tervuren en vooral in Mariemont in het wildpark gejaagd. Waar in Brussel de Warande eerder een wandelpark was, waren de wildparken van Tervuren en Mariemont geregeld de plaats waar groots opgezette jachtpartijen werden gehouden. Speciale schuilhutten zorgden ervoor dat het jachtgezelschap van dichtbij het wild kon observeren. Bomen, struiken en vijvers moesten ervoor zorgen dat de dieren uit de omgeving tot het park werden aangetrokken. Hierdoor was de jacht tot vlak bij het kasteel mogelijk, wat het plezier alleen maar vergrootte. Niet alleen in de parken van de Aartshertogen maar ook op de landgoederen van andere adellijke families kwamen deze aanplantingen voor.

Over de specifieke jachtgewoontes in de Spaanse Nederlanden zijn we echter veel minder goed ingelicht. Een te kort aan bronnenmateriaal zorgt ervoor dat we ons vooral hebben moeten baseren op buitenlandse tractaten. Toch kan men uit de geraadpleegde jachtboeken uit de Nederlanden enkele typische jachtgebruiken achterhalen. Zo is het duidelijk dat de edelhertenjacht de populairste bleef al waren ook de ever- en hazenjacht uitermate geliefd, elk om zijn eigen reden. De par-force jacht bleef bij deze jachten veruit de meest gebruikte techniek al was er een steeds grotere concurrentie van het jachtgeweer en de jacht met zeilen. Deze laatste methode ontstond trouwens in de Nederlanden in het midden van de zestiende eeuw onder Maria van Hongarije en werd, zoals aangetoond, in de wijde omgeving van Brussel toegepast. Toch was het vooral de valkenjacht die typisch voor de Spaanse Nederlanden was. In de Kempen ontkiemde er een jachtcultuur waarbij de valk centraal stond. Met speciale leggers ving men op de heide de valken, waarna ze werden getraind tot volwaardige jachtvogels. De valkeniers vonden daarom niet alleen werk aan het aartshertogelijk Hof maar ook tot ver in het buitenland. Arendonk speelde in de Spaanse Nederlanden daarom een centrumrol in de handel van valken en hun training. Geschillen tussen valkeniers onderling werden aan het Valkenhof in Turnhout behandeld. Dit gerechtshof, dat eigenlijk een soort van vredegerecht was, vond haar oorsprong in het midden van de veertiende eeuw. Onder Albrecht en Isabella werd de plaatselijke bevoegdheid van het Valkenhof uitgebreid tot het hele hertogdom Brabant.

Ondanks de grote populariteit van de valkenjacht zou Arendonk, onder druk van het jachtgeweer, zijn toppositie aan het einde van de zeventiende eeuw aan Valkenswaard verliezen. Toch zou ook daar de valkerij in de loop van de achttiende eeuw het onderspit moeten delven. Eveneens kenmerkend voor de Lage Landen was de vogelvangst. Twee jachtvormen komen hierbij naar voren: enerzijds de vinkenvangst, anderzijds de eendenjacht. Nergens anders was het vangen van vinken zo populair als in de Nederlanden. De vogels waren geliefd voor hun zang en wisten menig edelman te bekoren. Op termijn zou deze populariteit tot de nu beruchte zangwedstrijden leiden. Naast deze vinkenjacht was er ook nog de eendenjacht met speciaal daarvoor ontworpen eendenkooien. Oorspronkelijk in de Nederlanden ontstaan, zou het al snel navolging krijgen over de rest van Europa door de betrekkelijke eenvoud en het gemak waarmee de eenden konden worden gevangen. Het was een techniek die vrij goedkoop was, zeker in vergelijking met de jacht met honden. Hierdoor werd deze jachtmethode bij de adel, maar vooral onder het gewone volk uitermate populair en werd het één van de efficiënte stroperstechnieken. Stropers gaven immers de voorkeur aan gebruiksvriendelijkere en goedkopere jachtmethodes. Zo gebruikten ze ook valkuilen en strikken om everzwijnen of ander wild te vangen. Opmerkelijk genoeg worden dit soort van jachttechnieken ook in de tractaten beschreven, hoewel deze vooral door de adel werden geschreven en gelezen.[731] Sommigen, zoals Charles Estienne, gaven echter kritiek op deze jachttechnieken die ver afstonden van de nobele jacht. De commentaar van Thomas Morus ging hierop verder. Hij beschouwde de jacht als een bedreiging voor de menselijke moraal en typeerde het als een gruwelijke slachtpartij.

De zogenaamde stroperstechnieken die in de jachtboeken werden beschreven, komen vooral bij de beschrijvingen van het schadelijk wild naar voren. Voor de wolven-, vossen- en otterjacht waren alle middelen legitiem. Het doden van zoveel mogelijk dieren was de boodschap. Om het spektakel zo hoog mogelijk te houden gaf de adel misschien wel de voorkeur aan de lopende jacht of allerlei varianten daarop, toch wil dit niet zeggen dat men enkel met deze jachtvorm op deze dieren jacht maakte. Integendeel, waar men bij andere dieren nog enigszins een onderscheid kan maken tussen de adellijke jachttechnieken en de methodes van de stropers zal men bij het schadelijk wild veel minder dit onderscheid kunnen trekken. De klemtonen lagen wel anders. Het gewone volk jaagde op het schadelijk wild voor de premie, de adel en hoge burgerij voor het prestige dat er tijdens zo’n jacht te rapen viel. De jacht diende als voorbereiding voor de militaire loopbaan, moest de conditie scherp houden, bracht gezond en helend vlees op tafel en kende in sommige gevallen ook een seksuele connotatie. Zo zijn er schilderijen bekend, bijvoorbeeld De kwakzalvers van Gerard Dou uit 1652, waarin een joyeuze jager te zien is.[732] In vele zeventiende-eeuwse taferelen en verhalen staan jagers en hun jachtbuit immers symbool voor losbandigheid en seks.

Het pronken met hun rijkdom maakte deel van de adellijke cultuur en kon daarom ook aangetroffen worden in het jachtgebeuren. Naast de status die valken en honden met zich meebrachten, zorgden ook de met ivoor versierde wapens voor een zeker prestige. In de lijn hiervan kwam het barokke jachtstuk in de schilderkunst vanaf het begin van de zeventiende eeuw naar voren. Pieter Paul Rubens, Frans Snyders en Paul de Vos verhieven het genre tot een ware kunst. Deze schilders beseften dat het genre de ultieme representatie kon zijn van de meest geliefde sport in de hogere klassen van de maatschappij. Ze verbeelden de nobele jacht en het daaraan verbonden edict uit 1613 van de Aartshertogen. Wie een dergelijk tafereel in zijn bezit had gaf blijk van respect voor het bewind van Albrecht en Isabella en verstevigde op die manier zijn eigen sociale positie. Een variant op het genre, het jachtstilleven, valt in eenzelfde lijn te interpreteren. Op die manier vonden deze taferelen hun ingang in het adellijke en burgerlijke leven. Toch ging het hierbij niet om een exacte weergave van de werkelijkheid. De schilderijen en wandtapijten benadrukten het heroïsche, gevaarlijke en elitaire karakter van de jacht. Op zich leren ze ons weinig over de eigenlijk jachttechnieken, maar des te meer laten ze ons kennismaken met het onderliggende ideeëngoed. In een tijd waarin het absolutisme stilaan naar voren kwam en men onder invloed van de opkomende hofcultuur stond, was het jachtstuk de ideale manier voor de edelman om zich te profileren en op die manier zijn macht te vergroten. Na de jacht kon men in de kunstgalerijen napraten en van de monumentale schilderkunst genieten. Toch was in het begin van de zeventiende eeuw het genre nog ondervertegenwoordigd in de Aartshertogelijke collectie. Men gaf, onder invloed van de Contrareformatie, nog steeds de voorkeur aan religieuze taferelen. Dit zou in de daarop volgende decennia veranderen. Het absolute hoogtepunt zou er komen met de decoratie van de Torre de la Parada in 1636.

De weg die de Aartshertogen waren ingeslagen beïnvloedde decennia lang het hofleven in de Spaanse en later Oostenrijkse Nederlanden. Zo was Leopold-Willem (1614-1662) eveneens een fervente jager. Diens voorkeur ging, net zoals Albrecht en Isabella, uit naar de reigerjacht. Getuige daarvan is het eerder aangehaalde Reigerjacht met Aartshertog Leopold-Willem (1614-1662) van David Teniers de Jongere. Toch is deze Aartshertog vooral beroemd geworden om diens actief mecenaat, iets wat Albrecht en Isabella voor hem al hadden gedaan, zij het minder nadrukkelijk.[733]

Dit waren tendensen die doorheen de zeventiende eeuw onder de verschillende landvoogden, in meer of mindere mate, naar voren kwamen. Toch was het duidelijk dat de nobele jacht steeds meer op de achtergrond belandde. Het zwaard had definitief plaats gemaakt voor het geweer. Een mooi voorbeeld hiervan was het verdwijnen van het valkenhof op de Coudenberg rond 1667. Nog éénmaal zou de hofcultuur, onder Karel van Lotharingen (1712-1780), tot bloei komen waarbij de jacht een prominente plaats zou innemen. Vanaf 1750 verkoos deze landvoogd Mariemont als zijn uitverkoren jachtresidentie, ver weg van de dagelijkse beslommeringen in Brussel. Dit was net dezelfde reden waarom de Aartshertogen het kasteel opzochten. Niet enkel de bossen in de onmiddellijke omgeving van het kasteel vormden de ideale jachtomgeving, maar het gehele koninklijke domein van Binche tot soms zelfs ver daarbuiten werd, net zoals onder de Aartshertogen, regelmatig bezocht.[734] Ondanks een slepende ziekte zou hij nog tot enkele weken voor zijn dood op jacht gegaan zijn.[735] Hieruit blijkt treffend hoe een gepassioneerd jager hij was.

Het adellijke leven was sinds de evolutie aan het begin van de zeventiende eeuw slechts weinig veranderd. De jacht stond in elitaire kringen nog steeds hoog aangeschreven. Op schilderijen representeerde men, nog meer dan vroeger, dit edele vermaak. De weg die de Aartshertogen waren ingeslagen werd tot diep in de achttiende eeuw gevolgd. Albrecht en Isabella brachten een nieuw soort hofcultuur naar de Nederlanden, waarin de jacht en de kunst een belangrijke plaats innamen, wat hun macht en rijkdom beklemtoonde. Op deze manier versterkten ze hun positie. De landvoogden die hen zouden opvolgen begrepen dat indien ze hun macht wilden behouden, ze hun voorbeeld moesten volgen….

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[730] BAILLIE-GROHAM, Sport in Art, 56. Eerste gebruik van geweer in jachtgebeuren rond 1504.

[731] Volgens Salvadori werden de jachttractaten ook door het gewone volk veelvuldig gelezen, doch bleven de schrijvers tot de elitaire klasse behoren. Cfr supra pagina 56-57.

[732] GERARD DOU (1613-1675), De kwakzalvers, 1652, 112x83 cm, Paneel, Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen. Uit: VELS HEIJN, Verborgen verhalen, 284.

[733] David Teniers de Jongere. Reigerjacht met Aartshertog Leopold-Willem (1614-1662). Tussen 1650 en 1660. 82x120cm. Parijs, Musée du Louvre. Foucart, p136.

Voor Leopold-Willem zie: MERTENS, J., AUMANN, F. en MERTENS, A. Krijg en Kunst: Leopold Willem (1614-1662), Habsburger, landvoogd en kunstverzamelaar, Bilzen, 2003.

[734] Voor Karel van Lotharingen in Mariemont zie: Charles de Lorraine à Mariemont: le domaine royal de Mariemont au temps des gouverneurs autrichiens, Luik, 1987.

[735] Charles de Lorraine à Mariemont, 76.

 

©Niets uit de website  mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande toestemming van de auteur.
E-thesis kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de inhoud van de hier verzamelde publicaties. Elke auteur is en blijft volledig verantwoordelijk voor de volledige inhoud van zijn werkstuk.
Elke auteur heeft ten allen tijde het recht wijzigingen aan te brengen aan zijn/haar scriptie of die van E-thesis te laten verwijderen.

De op E-thesis voorkomende tekstfragmenten, grafieken, tabellen, afbeeldingen, foto's enz.  dienen als ondersteuning van het betoog in een wetenschappelijk werk. Zij worden voorzien van de nodige bibliografische referenties (voor zover dit mogelijk is). Indien de maker en/of rechthebbende bezwaar heeft tegen het gebruik van een citaat uit zijn of haar werk of indien er onbedoeld een storende fout is in geslopen, dan kan deze dat kenbaar maken en zullen wij het desbetreffende citaat onmiddellijk aanpassen of verwijderen.

All rights reserved. No part of this site may be reproduced without the written permission of the author.