Tot Icoon Verheven. Een onderzoek naar de verheffing van maatschappelijke gebeurtenissen tot fotografische iconen van de recente Nederlandse geschiedenis (Martijn Kleppe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlage III

 

Bijlage 3.1 Verslag gesprek samensteller ‘Het aanzien van’

 

Op 18 juni 2003 heb ik twee uur geproken met Han van Bree. Hij is de samensteller van Het aanzien van – twaalf maanden wereldnieuws in beeld. Het gesprek ging voornamelijk over de tot standkoming van de uitgave.

 

Han van Bree stelt het boek alleen samen. Wel werken er af en toe twee auteurs in zijn opdracht mee. In 1983 kwam Van Bree in dienst van uitgever het Spectrum en werkte hij als tekst-redacteur mee aan Het aanzien van 1970-1975. Sinds 1985 is hij de samensteller van Het aanzien van.

 

Hoe komt Het aanzien van tot stand?

 

“Tijdens het jaar houd ik bij wat er in het nieuws gebeurt. Interessante gebeurtenissen en artikelen verzamel en bundel ik in mapjes. Tevens kan ik inbellen op de foto-databese van AP, ANP en Reuters en ik maak ook gebruik van andere persbureau's zoals Hollands Hoogte, WFA, Transworld, Sunshine, RBHP. Maar ook benader ik losse fotografen. Ik kies meteen een aantal foto’s uit, waarvan ik denk dat ik ze kan gebruiken. Vervolgens maak ik na drie of vier maanden een definitieve selectie van onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen, die iedereen zou doen. Maar ik houd ook in de gaten of ik al een tijdje geen aandacht heb besteed aan sommige landen. Dan bekijk ik of er iets interessants is gebeurd. Een onderwerp als verkiezingen kan je bijvoorbeeld altijd wel doen, maar dan is je keuze wel subjectief. Zo kan het wel eens gebeuren dat wanneer ik twijfel tussen twee landen, ik bijvoorbeeld het land kies waar ik op vakantie ben geweest omdat ik daar meer vanaf weet. Zolang deze keuze maar te rechtvaardigen is, kan dit best.

Wanneer ik de onderwerpen heb gekozen, bepaal ik hoe ik een onderwerp wil weergeven en welk beeld er bij komt. Ik schrijf vervolgens de meeste teksten en bekijk met de vormgever de mogelijkheden voor de opmaak.”

 

Is er een formule voor de publicatie?

 

“ ‘Het aanzien van’ is gebaseerd op de ‘O ja!’- ervaring, waarbij de foto het belangrijkste is. Elk verhaal moet een foto hebben, anders kan het niet gebruikt worden. Wanneer iemand het boek openslaat moet meteen duidelijk zijn waar het onderwerp overgaat. De foto moet dus een trigger-effect bij iemand losmaken en dus moet de foto zo duidelijk mogelijk zijn. Daarom heb ik bijvoorbeeld ook de foto van het lichaam van Fortuyn opgenomen (red: gemaakt door ANP-fotograaf Robin Utrecht op 6 mei 2002. De foto leidde tot veel reacties in de kranten omdat een hoop mensen de foto te schokkend vonden) . Het gaat om ‘het doelpunt’. De foto moet zo duidelijk mogelijk zijn en de boodschap moet overduidelijk zijn.

Verder bestaat ‘het aanzien’ uit een aantal categoriën: nieuws, sport, politiek, rampen en rages. Deze laatste stop ik er altijd in omdat het leuk is wanneer mensen over een paar jaar het boek inkijken en dan weer weten dat ze zelf aan deze rage hebben meegedaan. Zoals jij bijvoorbeeld over een paar jaar weer denkt ‘O ja, Idols! Op wie had ik ook alweer gestemd? Jim of Jamai?’. Verder is het boek chronologisch opgebouwd en je kunt het boek op elke plek openslaan en gaan lezen. Lastig hierbij zijn de gebeurtenissen die over een langere periode plaatsvinden, zoals de gebeurtenissen in Israël.”

 

Watvoor bronnen gebruikt u?

 

“Toen ik in 1985 begon als beeldredacteur ging ik altijd naar fotopersbureau’s waar ik veel foto’s bekeek. Nu kan ik alles op kantoor digitaal bekijken, omdat ik inbel bij de bureau’s. Een nadeel hiervan is dat ik nu minder foto’s zie want digitaal zijn er minder beschikbaar. Een voordeel is dat er altijd een exemplaar voor handen is. Vroeger kwam het wel eens voor dat ik een foto wilde zien, maar dat het fotopersbureau deze had uitgeleend en maar niet terug kreeg. Zo wilde ik een foto van Franse militairen in Srebrenica opnemen, maar deze was er niet meer. Net zoals een foto van de begrafenis van Khomeiny. Ook deze foto was uitgeleend en kon ik dus niet meer gebruiken. Later zag ik dat de Volkskrant hem wel had afgedrukt en waarschijnlijk hadden zij hem dus. Verder houd ik dus in de loop van een jaar de kranten in de gaten en kijk of er mooie foto’s bij zitten.”

 

Wat bepaalt de keuze voor een foto?

 

“Per gebeurtenis kies ik één tot drie foto’s. Het is dan afhankelijk van de grootte van de gebeurtenis hoeveel foto’s er worden geplaatst. Maar de lay-out kan ook wel eens bepalen of het een staande of liggende foto wordt. Verder kijk ik gewoon welke beelden ik mooi vind. Het kan dus gebeuren dat ik foto’s uitkies die niet eerder gepubliceerd zijn. Het grootste deel van de foto’s is in kleur maar een enkele keer kies ik een zwart/wit foto, wanneer iemand bijvoorbeeld overlijdt, zoals Boudewijn Büch. Maar ook het nieuwsfeit kan een reden zijn om een zwart/wit foto te gebruiken. Toen in 1998 de melkbussen in Nederland niet meer gebruikt werden, is het mooi om een zwart/wit foto te kiezen om zo een bepaald gevoel op te wekken. Tevens zijn er een aantal gebeurtenissen die heel moeilijk te illustreren zijn, zoals de slechte economie. Dan kies je maar een foto van een beeldscherm waarop de grafiek naar beneden gaat. Maar omdat er bij elk verhaal een beeld nodig is, zoek je soms zo lang mogelijk tot je een redelijk beeld hebt gevonden.”

 

Hoe wordt de keuze voor de voorkant gemaakt?

 

“Vroeger ging dat in overleg met de directeur en hing het af van het gevoel dat we wilden meegeven. Zo is er een periode geweest dat we een positieve boodschap wilden meegeven en dan zien je allemaal blijde of triomfantelijke mensen op de voorkant, zoals Jeltsin in 1991, Gorbatsjov in 1987 en Corazon Aguino die Marcos in 1986 van de Filipijnen verdreef. We dachten toen dat zo’n voorkant beter zou verkopen. Een uitzondering is overigens de voorkant van 1992. Toen stond een foto van de Bijlmerramp op de voorkant, maar dit was omdat dit een ramp was met een ‘wij-gevoel’. Sinds 1997 hebben we totaal nieuwe lay-out, waardoor we verschillende foto’s op de voorkant hebben. Ik kies dan de duidelijkste en meest sprekende.”

Krijgt u wel eens reacties van mensen?

 

“Toen we de foto van Fortuyn publiceerden was er de angst dat mensen dit niet wilden zien. Maar het beeld was al bekend en de discussie over de foto had al plaats gevonden, dus daar hoorden we niets over. Dit was anders bij een beeld in 2001. Op de foto staan de lichamen van drie mannen, die onthoofd waren tijdens etnisch geweld in Indonesie. Hierover hebben we heel veel reacties gehad. Eén man had zelfs de pagina uitgescheurd en teruggestuurd. Het verschil met de Fortuyn foto is dat deze foto nog niet gepubliceerd was en mensen het nog niet hadden gezien. Maar deze foto gaf precies weer wat er gebeurd was en dus vond ik dat ik hem moest publiceren. Dit was dus weer zo’n doelpunt!”

Verder hebben we in 1997 de lay-out helemaal veranderd, maar hier hebben we geen enkele reactie op gehad. Dit was anders toen we in 1998 we het boek rond half december lieten aflopen omdat we het voor de feestdagen in de winkels wilden hebben. Dit pikten de lezers helemaal niet, zodat we het boek daarna het boek half december hebben laten beginnen, omdat de serie dan wel compleet was. Daarna hebben we het gewoon weer van 1 januari tot en met 31 december laten lopen.”

 

Hoe is Het aanzien van tot stand gekomen?

 

“In 1962 is de eerste verschijnen, nadat er in 1961 een soortgelijk boek met de titel ‘De lens op de mens’ was verschenen. Deze publicatie is verschenen bij de uitgever van de Panorama onder de redactie van de heer Vermeulen. Destijds had de Panorama abonnementen bij allerlei fotopersbureau’s en zodoende bleven ze met veel foto’s zitten. Toen kwam Vermeulen met het idee om deze te bundelen en te publiceren. In het begin waren de boeken daarom nogal sensationeel, maar vanaf het eind van de jaren zeventig werd het toch een stuk serieuzer en inhoudelijk beter. In het begin was de keuze voor foto’s ook iets beperkter dan nu omdat de samenstellers afhankelijk waren van de abonnementen. In de eerste edities zie je bijvoorbeeld ook helemaal geen foto-verantwoording.

Tot 1975 zijn er ook vijf-jarige verzamelbundels gemaakt. Deze bundels werden gemaakt aan de hand van de éénjarige ‘aanziens van’ maar ook uit de andere bronnen die we altijd gebruiken. In 1986 publiceerde de concurrent Elsevier de ‘Kroniek van de twintigste eeuw’, waarvan er 100.000 zijn verkocht. Elk jaar kwam er toen ook een jaarboek uit en bij ons was er toen de angst dat niemand meer ‘Het aanzien van’ zou kopen omdat mensen nu immers hun kroniek verzameling zouden aanvullen. Toen zijn we van 240 pagina’s naar 192 gegaan en meer kleurenfoto’s gaan gebruiken.

Op dit moment is de oplage 100.000, dus ik heb nu ongeveer twee-en-een-half miljoen boeken verkocht. Er zijn maar een paar andere series met jaarboeken: De Telegraaf doet ongeveer hetzelfde als wij en de Volkskrant heeft het ook gedaan. Ons boek wordt ook uitgegeven in België maar daar verkopen we niet erg veel.”

 

Op 2 en 3 oktober 2003 heb ik per e-mail de volgende vraag gesteld:

 

Uit mijn onderzoek blijkt dat zesendertig procent van alle gepubliceerde foto’s in Het aanzien van 1984 in de categorie ‘allerlei’ vallen. Hiermee is het de grootste categorie van die editie en twee keer zoveel als mijn vorige steekjaar 1977. Kunt u deze stijging verklaren?

 

Dat is moeilijk te zeggen maar wellicht dat een aantal organisatorische redenen te geven zijn. Allereerst was er een nieuwe redactie nadat in 1983 de vorige samenstelster zwanger was afgehaakt en niet terugkeerde. Wellicht dat het vinden van een nieuw evenwicht of balans een rol heeft gespeeld bij de onevenwichtige samenstelling van het boek.

Daarnaast hadden we volgens mij toen een luie beeldredacteur die vrij snel tevreden was en niet echt op zoek ging naar de beste foto en soms zelfs tevreden was met 'foute' foto's. De supportersfoto bij het Europees kampioenschap voetbal heeft bijvoorbeeld niets met dat kampioenschap te maken. Het waren supporters van FC Rouen en niet van het Franse elftal. Tevens was er toen nog geen duidelijk beleid op fotogebied, net zo min dus als op inhoudgebied.

Daarnaast moet elke pagina of onderwerp een foto hebben. Het kan dus zijn dat er met enige krampachtigheid gezocht is naar foto’s, vooral ook omdat er in die jaren een aparte beeldredacteur was die met lijstjes onderwerpen van de eindredacteur aan de slag moest. Het hele proces was dus niet geïntegreerd zoals dit sinds begin jaren negentig het geval is. Volgens mij komt een dergelijke integratie dit boek ten goede omdat het beeld (aanzien) centraal staat en onderwerpen mede op hun visuele aspecten een plek krijgen.”

 

 

Bijlage 3.2 Verslag gesprek samensteller ‘Kroniek van onze eeuw’

 

Op 23 juli 2003 heb ik een uur gesproken met Jaap Verschoor. Hij is de samensteller van de boeken De kroniek van onze eeuw over een periode van tien jaar. Het gesprek ging voornamelijk over de tot standkoming van de publicatie en de keuze voor het beeldmateriaal.

 

Jaap Verschoor is een historicus, die in Haarlem zijn bedrijf Kantoor Verschoor heeft. Hij maakt allerlei boeken, met onderwerpen als kunst, reizen maar ook gedenkboeken voor bedrijven. Voornamelijk maakt hij historische boeken en zodoende heeft hij ook de serie van De kroniek van onze eeuw samengesteld. Kantoor Verschoor werkt in opdracht van uitgeverijen en enkele andere bedrijven.

 

Hoe is De kroniek van onze eeuw tot stand gekomen?

 

“De kroniek is een Duitse uitgave van uitgeverij Bertelsmann. In eerste instantie is het dus een letterlijke vertaling van dit boek, waarbij er een aantal onderwerpen uit is gehaald en Nederlandse en Vlaamse onderwerpen in zijn gedaan. De keuze voor deze onderwerpen maakte ik en in overleg met de Nederlandse uitgeverij Kosmos kozen we dan de artikelen. Ik schreef deze en zocht er foto’s bij. De teksten die we uit de Duitse versie overnamen werden door een vertaler in het Nederlands vertaald.”

 

Wat bepaalde de keuze voor een foto?

 

“Het zijn populaire boeken en vaak hebben mensen een beeld voor zich van een gebeurtenis. Een foto moet dus meteen herkenbaar en duidelijk zijn. Meteen moet te zien zijn waar het over gaat. Daarom moeten er in elke foto een aantal dingen zitten. Bij bijvoorbeeld de watersnoodramp wil je een foto waar water en een Nederlands landschap op te herkennen zijn.

Ik vorm dus eerst bij mijzelf een beeld (op basis van het beeld dat ‘het publiek’ bij een bepaalde gebeurtenis heeft) en dan ga ik op zoek naar een bepaalde foto. Vervolgens zorg ik dat in de bijschriften bepaalde kernbegrippen zijn opgenomen.”

 

Welke bronnen gebruikte u?

 

“Om inspiratie op te doen kijk ik in andere jaarboeken en let dan op de onderwerpen en de daarbij gekozen illustraties. Ik probeer dan vaak een andere illustratie te kiezen. Om deze te vinden, kwam ik vaak in het Spaarnestad fotoarchief. Vaak had ik me dus al een beeld gevormd en dan ging ik daar op zoek naar een passende foto. Het voordeel van Spaarnestad is natuurlijk dat zij enorm veel foto’s hebben, maar ook dat zij relatief goedkoop zijn. Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van het materiaal van ANP Foto. In één van de uitgaves zit ook een eigen foto van mij over de Aswanstuwdam in Egypte.[261] En we konden natuurlijk de foto’s van de Duitse versie overnemen. Zo zat er in de Duitse versie ook het huwelijk van prinses Beatrix en Claus als onderwerp. Wij hebben dat onderwerp wel uitgebreider behandeld, maar de Duitse versie had ook de rookbomfoto van het ANP gepubliceerd. Die konden wij dus gewoon weer van hun gebruiken.”

 

Zijn er reacties op de boeken gekomen?

 

“Niet dat ik weet. Wel weet ik dat er erg veel exemplaren gedrukt zijn en deze lang niet allemaal verkocht zijn want ze liggen nog regelmatig bij de Slegte.”

 

 

Per e-mail heb ik op 20 augustus 2003 nog de volgende vraag gesteld:

 

Het viel mij op dat in uw publicatie over 1977 geen één foto van een Nederlandse gebeurtenis is geplaatst. Weet u nog waarom dat zo is?

 

“ Er waren toen twee gebeurtenissen, waarvan ik eventueel een foto had kunnen afdrukken, namelijk de gijzelingen door de Molukkers en het mislukken van het tweede kabinet Den Uyl.

1. Molukkers. Ik heb dat onderwerp bij 1975 geplaatst omdat toen voor het eerst een trein werd gekaapt. In 1977 was dat 'minder bijzonder'.

2.Ik ben uitgegaan van het feit dat links aan de macht kwam, als de culminatie van een ontwikkeling die in de jaren zestig begon. Dat was dus een inhoudelijke keuze, geen keuze die afhing van 'bijzonder beeldmateriaal.”

 

 

Bijlage 3.3 Verslag gesprek samensteller ‘Kroniek van de 20ste eeuw’

 

Op 22 juli 2003 heb ik twee uur gesproken met Maarten Valken. Hij voerde de eindredactie van de publicatie van de Kroniek van de 20ste eeuw. Het gesprek ging voornamelijk over de totstandkoming van het eeuwboek.

 

Maarten Valken heeft tussen 1970 en 1980 Nieuwste Geschiedenis gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Aansluitend heeft hij een post-doctorale opleiding Internationale Betrekkingen gedaan en is voor de lerarenopleiding van de UvA gaan werken. Hier heeft hij lesgegeven over de Nieuwste Geschiedenis en het Nederlands buitenlands beleid. Vervolgens is Valken bij uitgeverij Agon gaan werken. Later is Agon onderdeel geworden van Elsevier en bij deze uitgever heeft Valken aan de Kroniek van de 20ste eeuw meegewerkt. Naast deze kroniek heeft Valken ook nog aan onder andere de Kroniek van de mensheid en de Kroniek van Nederland meegewerkt. Op dit moment werkt hij bij het Nederlands Productie- en Vertalingenfonds, alwaar hij zich bezig houdt met de promotie van Nederlandse non-fictie boeken in het buitenland.

 

Hoe is de publicatie van de Kroniek van de 20ste eeuw tot stand gekomen?

 

“De kroniek is afgeleid van een Duits concept. De Duitser Bodo Harenberg is met dit idee gekomen en heeft een Duitse versie gemaakt. Deze uitgave was erg succesvol en zodoende zijn er in meerdere landen een soortgelijke uitgave gemaakt. Vooral in de Oostbloklanden werden er veel van verkocht en zijn er ook kronieken over politiek, economie, sport, en muziek verschenen. Nederland was het eerste land na Duitsland waar het ook is uitgegeven en na de ‘Kroniek van de 20ste eeuw’ hebben we ook nog de ‘Kroniek van de mensheid’ en de ‘Kroniek van Nederland’ gemaakt.”

 

Is er een formule voor de publicatie?

 

“We deden het naar het Duitse voorbeeld, dus het is daarop gebaseerd. Het uitgangspunt is dat de Kroniek een krant is, waarbij de belangrijkste onderwerpen sport, politiek, rampen en af en toe cultuur zijn. De artikelen die je leest komen overigens niet uit een krant, maar zijn zelf geschreven.

Alhoewel we veel van het Duitse origineel konden overnemen en vertalen, hebben we de inhoud grotendeels zelf bepaald. Maar we hadden dus wel de vrijheid om het Duitse materiaal te gebruiken, waaronder ook het fotomateriaal.

Verder was er een heel slim marketingconcept, hetgeen ook naar Duits voorbeeld was. Zo werden er meteen 100.000 exemplaren gedrukt, wat echt heel veel is en ook voor Elsevier een gok was. De winkels konden de boeken kopen met het recht op retour, hetgeen inhield dat zij niet-verkochte exemplaren weer konden terugsturen en dan hun geld terugkregen. Hierdoor kochten de winkels groot in, waardoor er in elke boekhandel enorme stapels kronieken lagen en je er dus echt niet omheen kon. Daarbij was de prijs van negenennegentig gulden niet heel hoog voor zo’n dik boek en het was natuurlijk net voor de feestdagen uitgekomen.

Na de eeuw-editie zijn er ook nog vervolg boeken van één jaar gemaakt. Deze concureerden met ‘het Aanzien van’ maar Elsevier verkocht later Agon aan de Weekbladpers, hetgeen een onderdeel was van de Arbeiderspers. Na enkele jaren is de publicatie van de jaarboeken gestopt.”

 

Hoe gaat het proces van opdracht tot publicatie?

 

“Zoals ik al zei, weken we dus al snel af van het Duitse concept en hebben we het grootste deel zelf geschreven. Dit deden we met voornamelijk journalisten van NRC Handelsblad en Elsevier. De auteurs werden verdeeld over de verschillende onderwerpen, zoals sport, geografie economie, etc. Verder hadden we mensen die voor de illustraties zorgden. Met name Herman Tillema heeft veel gedaan. Hij werkte destijds op de afdeling ‘Beeld’ van Elsevier en kreeg van ons een opgave van de artikelen en ging er dan zelf beelden bij zoeken. Vervolgens kwam hij terug met een aantal beelden en dan kozen we er eentje. We kozen dus zelf de onderwerpen, waarvan we zelf ook de artikelen schreven en de illustraties bij kozen. En dat is natuurlijk erg leuk om te doen. Zo staat er bij 1977 een artikel over een opera waar ik zelf in heb gefigureerd.[262] Dit onderwerp was gekozen door muziekmedewerker Leo Samama omdat het een belangrijke opera van Peter Schat was.Toevallig had ik die affiche nog, zodat we het als illustratie konden gebruiken.

We werkten met een groep jonge enthousiaste mensen, die nog niet veel ervaring hadden met het maken van een dergelijk overzichtswerk. Het was dus vaak een leuke chaos. Mede vanwege de tijdsdruk. We moesten het boek in één jaar maken en het moest voor de feestdagen in de winkels liggen. Daarbij hadden we natuurlijk ook de standaard discussies of een ramp met bijvoorbeeld 2000 doden in India erin moest. Dan keken we vaak wel weer naar de Duitse versie of naar jaarboeken om te zien wat zij ermee hadden gedaan.”

 

Welke bronnen gebruikte u?

 

“We probeerden de kroniek een soort krant te laten zijn, dus we wilden dat beeld volgen. Daarom keken we naar kranten, maar ook jaarboeken werden erop nageslagen. We namen van elk jaar een kalendaria in de kroniek op met daarin alle gebeurtenissen en om deze zo compleet mogelijk te maken, gebruikten we ook een kaartenbak, die iemand als privé-hobby had bijgehouden en waar wij tegen betaling gebruik van mochten maken. Wat betreft de foto’s konden we gebruik maken van de Duitse beelden. Vooral voor de beginjaren van de twintigste eeuw hebben we dat veel gedaan. Omdat we voor Elsevier werkten, konden we ook gebruik maken van hun beeldarchief en verder koos Herman Tillema de beelden die hij belangrijk vond.”

 

Wat bepaalde de keuze voor een foto?

 

“Voor de Kroniek van de 20ste eeuw was het beeld voornamelijk illustratief. Bij de latere edities ging het beeld steeds meer op zichzelf staan, wat bij de ‘Kroniek van Nederland’, goed te zien is. Toen werkte fotohistoricus Herman Selier bij ons en we stuurden hem er vaak op uit om zelf foto’s van historische architectuur te laten maken. Verder hadden we niet veel de mogelijkheid om kleur te gebruiken omdat dit te duur was. En uiteraard letten we op de kwaliteit van een foto en of het iets toevoegde aan het verhaal. We wilden daarom zo min mogelijk portretfoto’s maar liever foto’s van mensen in actie. Gemiddeld moesten er zo’n twee foto’s per pagina staan. Daarbij was de grootte van de afbeelding natuurlijk afhankelijk van de tekst en de andere gebeurtenissen in dat jaar.”

 

Hoe waren de reacties op het boek?

 

“Over het algemeen zeer positief. Voor zover ik weet was er één negatieve recensie van Jan Blokker in de Volkskrant.[263] Hij vond het een vals beeld van de geschiedenis omdat volgens hem de suggestie werd gewekt dat het een krant was, terwijl we in het voorwoord toch zeiden dat dit niet het geval was.”

 

 

Bijlage 3.4 Verslag gesprek samensteller ‘Nederlanders en hun gezagsdragers 1950 - 1990

 

Op 16 juni 2003 heb ik anderhalf uur gesproken met Marcel van Riessen. Hij voerde de eindredactie van de publicatie Nederlanders en hun gezagsdragers 1950-1990. Het gesprek ging voornamelijk over gebruik van de illustraties.

 

Marcel van Riessen maakt sinds vier jaar de Geschiedeniswerkplaats examenkaternen voor Wolters-Noordhoff. Daarvoor werkte hij aan tal van andere schoolboeken mee, als auteur en eindredacteur. Hij doet dat naast zijn werk als vakdidacticus geschiedenis aan het Instituut voor de Lerarenopleiding (ILO) van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Hier leidt hij eerstegraads geschiedenisleraren op, verzorgt hij nascholing en neemt deel aan ontwikkelprojecten waarin samen met docenten (activerend) onderwijs wordt ontworpen.

 

Hoe komt deze publicatie tot stand?

 

“Het Centraal Examen Geschiedenis beslaat sinds jaar en dag twee onderwerpen, waarvan er elk jaar één ververst wordt. Er moet dus elk jaar een nieuw examenkatern komen, in edities voor mavo, havo en vwo.

Bij de onderwerpen van het Centraal Examen wordt een zeer uitgebreide, minutieuze stofomschrijving gegeven. Daarover, en over niet anders, zal het examen gaan. Dat stelt grenzen aan de eigen ruimte voor docenten, maar ook voor schoolboekenmakers. Docenten verwachten van examenkaternen dat deze precies de examenstof omvatten, en liever niet veel meer, omdat dat een effectieve voorbereiding op het examen kan belemmeren – leerlingen hebben daar immers een beperkte hoeveelheid tijd voor.”

 

Is er een formule voor de publicaties?

 

“De jongste serie katernen bestaan uit een tekstboek (in kleur) en een werkboek (in zwartwit) voor havo en vwo afzonderlijk. De tekstboeken bevatten voornamelijk foto’s, maar ook wel affiches en schilderijen; de werkboeken bevatten overwegend spotprenten, affiches en een enkele foto.

De katernen zijn opgebouwd volgens een vast stramien dat vooraf tot in detail is vastgelegd. De examenstof is opgedeeld in stukken van gelijke omvang (spreads), met een vast aantal woorden en een vaste tekst-beeldverhouding. Per spread zijn er twee tot drie afbeeldingen.

Bij de keuze van de foto’s zijn vrijwel alle afbeeldingen – in dit geval dus overwegend foto’s –gekozen op functionaliteit; ik weeg steeds af of leerlingen de informatie uit het beeld op een zinvolle manier kunnen verwerken. Uiteraard moeten de afbeeldingen goed aansluiten bij de tekst. Ik bedoel dat niet in de zin van ‘plaatjes die bij de tekst passen’; ik bedoel dat de afbeelding iets aan de tekst moet toevoegen, iets moet verhelderen, verbeelden. In een aantal gevallen kan door het beeld een stukje tekst achterwege gelaten worden; het beeld bevat, al dan niet met bijschrift, het verhaal dat verteld moet worden. Portretfoto’s zul je in deze boeken dus niet vinden; die zijn leuk voor het (her)kennen van koppen, maar qua verwerking is er weinig aan te beleven. Als er foto’s van politici zijn opgenomen, zijn dat altijd ‘actiefoto’s’ – bijvoorbeeld de jonge Van Mierlo die met geheven bierflesje de verkiezingsuitslag verwelkomt, Wiegel die met grote sigaar en vol zelfvertrouwen wacht tot de tv-camera’s gaan draaien, Den Uyl die met gebogen hoofd de trap opsjokt om de koningin het mislukken van de formatie te melden – enzovoort.”

 

Hoe gaat het proces van opdracht tot publicatie?

 

“Mijn collega Dik Verkuil schrijft de tekst. Wanneer de eerste versie klaar is, ga ik aan de tekst sleutelen. Dick is journalist en een uitmuntend schrijver; ik ben naast schrijver vooral ook vakdidacticus die de toegankelijkheid van de tekst voor leerlingen bewaakt – door alert te zijn op nodeloos ingewikkelde zinsconstructies, te abstract taalgebruik, een goede tekstopbouw van alinea’s met kernzinnen, enzovoort. Zeker bij dit onderwerp was dat erg belangrijk.

Bij het binnenkomen van de eerste versie ga ik ook direct op zoek naar beeldmateriaal. Bij deze publicatie was dat relatief eenvoudig. Ik zoek daarvoor op verschillende plekken. Ik begin meestal in onze eigen bibliotheek met didactica en de Openbare Bibliotheek in Amsterdam. Dat levert meer op dan bijvoorbeeld de bibliotheek van het Historisch Instituut van de UvA; dat bevat vrijwel uitsluitend wetenschappelijke publicaties, en die bevatten zelden illustraties. De boeken in onze en de Openbare Bibliotheek zijn veel toegankelijker, met een ruime hoeveelheid afbeeldingen. Maar ik ga ook veel antiquariaten af, op zoek naar minder bekende publicaties met minder bekende – originelere – beelden, die nog niet eindeloos gebruikt zijn – en waar toch vaak veel mee te doen is. Verder gebruik ik, als dat nodig is, mijn contact bij het Spaarnestad foto-archief, die daar feilloos de weg weet en snel dingen tevoorschijn kan toveren wanneer ik daar een omschrijving van weet te geven – iets wat ik me herinner gezien te hebben: ik weet dat het bestaat, maar niet waar ik het zou kunnen vinden. Dergelijke verzoeken – het bestaat, maar ik kan het niet (terug)vinden – kan ik ook bij een gespecialiseerde beeldredacteur van de uitgever neerleggen. Ik schat dat in de helft van de gevallen het beoogde beeld ook boven water komt.”

 

Wat bepaalt de keuze voor een bepaalde foto?

 

“Leerlingen in een examenklas hebben in de jaren daarvoor al les gehad over Nederland na 1945 en over staatsinrichting. Van dit thema hebben ze dus al het een en ander aan beelden verwerkt. Met sommige foto’s probeer ik daarbij aan te sluiten – om didactische redenen, het is een manier om de al aanwezige kennis over het examenonderwerp te ‘activeren’. Daarnaast probeer ik nadrukkelijk ook origineel te zijn in beeldkeuze: om herhaling te voorkomen, maar ook om docenten te inspireren. Tot slot is er een categorie foto’s waar je niet omheen kunt omdat het iconen zijn van een tijdsbeeld – zou je ze weglaten, dan zou je een voor veel mensen wezenlijk onderdeel van de beeldvorming over een periode, gebeurtenis of verschijnsel weglaten. Bij de jaren vijftig hoort nu eenmaal het beeld van nozems op de brommer die, grijnzend of juist met achteloze blik, het hele wegdek in beslag nemen – of een vergelijkbaar beeld, vergelijkbaar in het verhaal dat zo’n foto eigenlijk vertelt. Maar daarnaast wil je toch ook origineel zijn; daarom besteed ik veel tijd aan beeldonderzoek – en omdat het zoveel tijd kost doe ik het inmiddels samen met een collega van de Hogeschool van Amsterdam. Beeldonderzoek vergt bij ons al met al waarschijnlijk meer tijd dan de eindredactie van het tekstboek.

Mijn werkwijze is als volgt: voor elke paragraaf (een spread, met plaats voor twee tot drie beelden) maak ik een lijstje met potentiële illustraties. Sommige paragrafen groeien al snel uit tot lange lijsten, anderen zijn wat moeilijker. Bij de lange lijstjes, waar dus echt iets te kiezen valt, neem je uiteraard veel eerder een origineel beeld – een foto die de meeste docenten niet zullen kennen, laat staan leerlingen.”

 

Krijgt u wel eens reacties van gebruikers van het boek?

 

“Ik geef onder meer workshops aan geschiedenisdocenten om ze over een examenonderwerp bij te scholen. Daar liggen dan ook de nieuwe Geschiedeniswerkplaatsen, vers van de pers. Je ziet ze dan door het boek bladeren, waarbij ze logischerwijs vooral op de foto’s scannen. Ik merk dan dat het gewaardeerd wordt als er foto’s zijn die zij niet kennen, dat voegt voor hen ook iets toe. Al kun je ook rekenen op instemmend geknik bij de herkenning van de echt iconografische beelden – dan schieten ze elkaar aan en zeggen: kijk, die gebruik ik altijd om uit te leggen dat. Het is dan alsof het boek bevestigt dat ze zelf met de ‘goede’ foto’s werken. En natuurlijk is er altijd wel iemand die zegt: waarom hebben jullie die-en-die foto niet genomen? Dat is zo’n goede foto die gebruik ik zelf altijd. Maar dat interpreteer ik deel als een vragen om erkenning: ‘wij zijn ook deskundig, hoor’. En zo is het ook.”

 

 

Bijlage 3.5 Verslag gesprek samensteller ‘Sprekend verleden’

 

Per e-mail heb ik een reeks vragen kunnen stellen aan de heer Dalhuisen. Hij maakte deel uit van de redactie van het schoolboek Sprekend verleden en heeft een actieve rol heeft gespeeld bij het beeldonderzoek. Op het moment van mijn onderzoek was de heer Dalhuisen druk bezig met een herziening van het boek waardoor een gesprek helaas niet kon plaatsvinden. Via intensief e-mail tussen 2 september en 8 oktober 2003 verkeer kon dit verslag toch tot stand komen.

 

De heer Dalhuisen heeft tussen 1958 en 1964 Geschiedenis gestudeerd aan de Universiteit van Leiden. Van 1962 tot heden werkt hij in het geschiedenisonderwijs en heeft hij naast Sprekend verleden meegewerkt aan de publicaties Toen voor straks, examenkaternen van uitgeverij NijghVersluys, diverse projecten van stichting Leerplan Ontwikkeling en verschillende schoolboeken over Surinaams en Antilliaanse geschiedenis.

 

Hoe is Sprekend verleden tot stand gekomen?

 

‘Het was een initiatief van enige vakdidactici die werkzaam waren aan universiteiten. Dit waren Toebes uit Nijmegen, Dalhuisen uit Leiden en Van Lakwijk, die vakdidacticus klassieke talen was van de universiteit Leiden. Verder kwam het initiatief van docenten uit het voortgezet onderwijs en hogescholen. Dit waren mensen als Beliën, Van Setten en Van der Eerden die later allen of minstens twee van de drie aan de Universiteit van Amsterdam zouden werken. Met daad en woord werden we gesteund door medewerkers en hoogleraren van de universiteiten van Leiden en Amsterdam en uit Leiden kregen we commentaar van de studenten. In eerste instantie stond de ontwikkeling los van een uitgever en in de experimentele fase meldden zich er vier, te weten: WoltersNoordhof, Malmberg, Gottmer en Walburg Pers. Wij hebben Gottmer uit Haarlem uitgekozen. Later is dit Nijgh en Van Ditmar Educatief geworden en tegenwoordig is dit NijghVersluys. Toebes c.s. haakten na enige tijd af, waardoor ‘Sprekend verleden’ vooral een Amsterdams-Leidse zaak werd met ongeveer 500 leraren, verspreid over het hele land, die zich geabonneerd hadden op het materiaal dat vanuit Leiden verspreid werd. Deze leraren hadden zich aangemeld door een kaartje in te vullen, dat in een brochure zat die aan alle docenten Geschiedenis was toegestuurd door de uitgeverij Van Goor in Den Haag. Deze uitgever heeft het boek ‘Wereld in wording’ uitgegeven het meest bijzondere schoolboek in de geschiedenis van het geschiedenisonderwijs uitgegeven, namelijk ‘Novem’, hetgeen door negen schrijvers is samengesteld. Bij deze uitgeverij schreef ook een groep jonge docenten themaboekjes voor de bovenbouw. De brochure die door Van Goor verstuurd werd naar de Geschiedenis leraren, heette ‘De Methode van onderzoek in het geschiedenisonderwijs’ en was geschreven voor Kees Korevaar en mij.’

 

Was er een vaste stofomschrijving of heeft u deze bepaald?

 

‘De stofomschrijving van de overheid was toen uiterst globaal. Daardoor konden wij zelf grotendeels bepalen wat de inhoud was. Rem was ‘slechts’ wat de docenten Geschiedenis verondersteld werden wel en niet te willen. De schrijvers van ieder schoolboek en dus alle uitgevers, zullen rekening moeten houden met wat de meeste docenten willen. Of in elk geval, zoveel docenten dat een schoolboek voldoende gebruikers krijgt om uit te geven. Wie het oude Egypte er niet in doet bijvoorbeeld, verliest heel wat klanten.’

 

Welke bronnen gebruikte u wanneer u zocht naar illustraties? Andere makers van geschiedenisboeken gebruiken vaak jaar of overzichtsboeken. Doet u dat ook?

 

‘Ik gebruik geen jaarboeken en overzichtswerken, als tenminste met jaarboeken de plaatjesboeken worden bedoeld die in Nederland jaarlijks worden uitgegeven door een of andere uitgever. Ook andere jaarboeken gebruiken we niet.

Wat zijn overzichtswerken? Voorzover ik er een voorstelling van heb: die gebruiken we ook niet. We gebruikten beeldarchieven (bezochten die en correspondeerden ermee), heel veel gespecialiseerde literatuur en een in de loop der jaren opgebouwd eigen omvangrijk beeldarchief.’

 

Wat voor rol moeten illustraties volgens u in een schoolboek hebben?

 

‘In ‘Sprekend verleden’ is regel: minstens één foto per pagina. Illustraties moeten wat mij betreft zowel illustratief als aanvullend informatief zijn, maar ook uitdagend. En de leerlingen moeten leren kijken: wat zie je en wat zie je niet? Maar ook moeten ze feitelijke informatie en interpretatie in toelichtingen op afbeeldingen leren onderkennen alsmede het interpretatiekarakter van een afbeelding.’

 

Heeft u wel eens reacties van gebruikers van het boek gekregen?

 

‘Sprekend verleden bestaat al vijfentwintig jaar en dit jaar komt er een tweede versie aan, dus over het algemeen is men positief. Maar de kritiek die er is komt er vaak op neer dat ‘het in Sprekend verleden alleen om vaardigheden gaat’ . Dit is onzin maar concurrenten en tegenstanders zeggen dat onophoudelijk. Een ander voorbeeld van kritiek is dat het ‘een typische VWO-methode’ is.’

 

Op pagina 222 heeft u een foto geplaatst van de treingijzeling door Molukkers in 1975. Kunt u uitleggen waarom u precies deze foto heeft gekozen en niet een foto van de treingijzelingen van twee jaar later?

 

‘Waarom een foto van twee jaar later? Kun jezelf een argument bedenken? De door ons gekozen foto was en is historisch het meest belangwekkend. Probeer dat maar eens te bestrijden.'

 

Een aantal andere auteurs illustreren de gijzelingen van zowel 1975 als 1977 met een willekeurig beeld van ‘een trein in de verte.’ Veelal is het in het onderschrift niet duidelijk uit welk jaar de foto komt. Daar komt bij dat er ook een serie foto’s is die een stuk explicieter en duidelijker is. Ik bedoel de serie die Telegraaf-fotograaf Jan Stappenbeld heeft gemaakt van de executie van één van de gegijzelden. Wanneer je aan mensen vraagt aan welk beeld zij denken wanneer ze aan de treinkapingen denken, zeggen zij meestal dit beeld. Waarom heeft u deze foto niet gekozen?

 

‘Omdat we dat te gruwelijk vinden, mede omdat kinderen van familieleden van het slachtoffer niet op deze foto in een/hun schoolboek moeten kunnen stuiten.’

 

Op pagina 208 heeft u twee foto’s van demonstrerende provo’s geplaatst. Alle andere door mij onderzochte publicaties hebben de rookbomfoto bij het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus als illustraties gekozen bij een stuk over provo’s. Kunt u uitleggen waarom u deze foto heeft gekozen?

 

‘Het ging ons om wat de provo's willen, niet om foto's die het in de sensatiepers e.d. goed doen.’

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[261] De kroniek van onze eeuw 1980 – 1989, 77

[262] Kroniek van de 20ste eeuw, 941

[263] Jan Blokker, Geschiedschrijving op zijn groezeligst in de Volkskrant, 26 oktober 1985

De getoonde foto's in deze scriptie dienen als illustratie in een wetenschappelijk werk. Dit is wettelijk toegestaan in het kader van het citaatrecht. Indien de maker en/of rechthebbende echter bezwaar heeft tegen het gebruik, dan kan deze dat kenbaar maken en zullen wij de desbetreffende foto verwijderen.