Analyse van medische hulpverlening in fictieseries. Inhoudsanalyse van 'Spoed' en empirisch onderzoek. (Kelly Damiaans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 3:  Medische series

 

In dit hoofdstuk richten we onze aandacht naar de steeds populairder wordende medische series. Allereerst bespreken we kort de gezondheid in de media in het algemeen. Daarna gaan we specifiek in op medische series en vragen we ons af waaraan deze series hun succes te danken hebben. Vervolgens spitsen we ons toe op enkele specifieke aspecten van deze series, namelijk enerzijds de voorstelling van dokters en verplegend personeel in deze series en anderzijds de voorstelling van reanimatie. Tenslotte bespreken we het effect dat deze medische series op het gedrag en de houdingen van mensen kunnen hebben.

 

 

3.1 Gezondheid in de media

 

Medische thema’s en series hebben hun plaats op televisie al sinds geruime tijd veroverd, zowel in nieuws- als ontspanningsprogramma’s. Turow (in Signorielli, 1993, p.43) stelt vast dat er 55 series zijn geweest waarin dokters de hoofdrol voor hun rekening nemen sinds de start van commerciële televisiezenders.

Thema’s in verband met gezondheid maken dus een belangrijk deel uit van ontspanningsprogramma’s op televisie. De verhaallijnen van dramaseries, die overdag worden uitgezonden, handelen vaak over gezondheidsthema’s, en de laatste jaren duiken deze thema’s ook op in prime-time programma’s.

In 1970 onderzochten Smith e.a. (in Signorielli, 1993, p.16) alle items met betrekking tot mentale of fysieke ziektes, dokters, gezondheid,… op televisie. In het algemeen kan men uit dit onderzoek concluderen dat in 7,2% van de programma’s gezondheidsthema’s voorkomen, maar dat 70% van deze informatie wordt beschouwd als onnauwkeurig of zelfs misleidend. Verder kan men nog opmerken dat de meest voorkomende gezondheidsproblemen in de realiteit zoals kanker, hartziekten, hartaanvallen en ongelukken bijna volledig genegeerd worden in televisieprogramma’s. Smith e.a. besluiten uit hun onderzoek dat de educatieve functie van televisie niet verspild mag worden, maar dat ze gebruikt moet worden om betere informatie over gezondheidsthema’s te verspreiden (Signorielli, 1993, p.16).

Ook Cassata, Skill en Boadu bestudeerden in 1979 het thema gezondheid in series. De personages in de series worden geteisterd door ziekte en dood, maar deze twee zijn zelden met elkaar verwant: personages lijken niet te mogen sterven door ziektes die het publiek ook kan krijgen. Ziekte en dood worden dus allesbehalve realistisch voorgesteld in de series. Verder bespreken we nog de belangrijkste resultaten van dit onderzoek die ook in onze inhoudsanalyse aan bod zullen komen. De categorieën ongelukken en geweld waren verantwoordelijk voor 65% van het totaal aantal doden in de series. Specifiek waren motorongelukken de meest voorkomende doodsoorzaak, terwijl dit in werkelijkheid de vierde belangrijkste oorzaak is. 15% van de categorie geweld kan men onderbrengen onder zelfmoord en 20% onder moord, deze aantallen zijn eveneens veel hoger dan in werkelijkheid (Cassata e.a., 1979, p. 76). Zowel zelfmoord als moord komen ook meerdere malen voor in de Vlaamse serie ‘Spoed’ (cf. infra).  Zowel in de categorie ongelukken en geweld als in de categorie ziektes worden mensen in de leeftijdscategorie van 22-45 jaar het meest getroffen; de series representeren een relatief gezond beeld van jongere (-21 jaar) en oudere mensen (+46 jaar). Ook in onze studie zal de leeftijd van de slachtoffers worden bestudeerd. Wat het geslacht betreft, blijken meer vrouwen het slachtoffer te zijn van dood en ziektes in de wereld van de series: vrouwen lijken mentaal minder stabiel, plegen vaker zelfmoord en sterven vaker aan hartziekten dan mannen (Cassata e.a., 1979, p. 79).

In een ander onderzoek gingen Turow en Coe (1985) na in welke mate medische thema’s worden behandeld in nieuwsprogramma’s, series en reclameboodschappen. Ook uit deze studie blijkt dat het beeld dat in deze programma’s wordt getoond, niet overeenkomt met de werkelijke medische situatie in de Verenigde Staten. Ten eerste maken mensen die ouder zijn dan 65 jaar slechts 5% uit van de patiënten op televisie, terwijl dat in werkelijkheid 65-plussers de hoogste kans hebben op de meest ernstige ziektes in de Amerikaanse samenleving (Turow & Coe, 1985, p. 41). Ten tweede spitst televisie zich vooral toe op acute ziektes die genezen kunnen worden; chronische ziektes maken zelden deel uit van de verhaallijnen. De meest voorkomende ziekte in de programma’s was bijvoorbeeld trauma. Volgens medische deskundigen is trauma het grootste gezondheidsprobleem in de Verenigde Staten; maar in deze studie worden dergelijke trauma’s meestal als acuut en zelden als een chronisch probleem behandeld (Turow & Coe, 1985, p. 43). Op de derde plaats worden eerder biomedische, farmacologische of technische middelen gebruikt om de ziektes te behandelen dan interpersoonlijke of psychologische factoren. Ten vierde vermelden we het feit dat het ziekenhuis in alle programma’s de dominante locatie is voor de professionele genezing en verzorging van ziektes. Dit betekent dat heel wat andere locaties zoals bijvoorbeeld de lange-termijn verzorgingsfaciliteiten en verscheidene niet-gespecialiseerde privé locaties, die veelvuldig in werkelijkheid voorkomen, op televisie genegeerd worden. Dit geldt eveneens voor verschillende vormen van medisch personeel, behalve voor dokters en verpleegsters.  In de programma’s vinden we 70% dokters, 13% verpleegsters en slechts 16% is voorbehouden voor alle andere categorieën van medisch personeel, zoals bijvoorbeeld doktersassistenten, ambulanciers,… (Turow & Coe, 1985, p. 47). Als laatste punt kunnen we nog vermelden dat de medische sector wordt voorgesteld als een geschikt, apolitiek en onbeperkt hulpmiddel, dat beschikbaar is voor iedereen door middel van snelwerkende medicijnen of economisch stabiele ziekenhuizen. Dit staat heel ver af van de realiteit van de verzorgingssector in de Verenigde Staten (Turow & Coe, 1985, p. 48). Algemeen kan men dus uit deze studie besluiten dat het overheersende patroon van de voorstelling van zowel ziektes als de verzorgingssector in het algemeen niet overeenkomt met de werkelijke medische situatie en problemen waar mensen mee te maken krijgen.

Algemeen kunnen we dus concluderen dat de media en de wereld van de ontspanningsprogramma’s in het bijzonder talrijke beelden, rolmodellen en informatie in verband met gezondheid representeren. Het algemene beeld is echter een eerder onrealistische visie van gezondheid. De televisieprogramma’s minimaliseren of negeren de sociale, politieke en economische factoren en spitsen zich toe op het individuele verloop van de ziekte. Personages in medische series hoeven zich geen zorgen te maken over een gezondheidsverzekering of dat ze genoeg geld hebben om een ziekenhuisverblijf of doktersbezoek te bekostigen. Medicijnen en verzorging lijken voor iedereen beschikbaar. In werkelijkheid is gezondheidszorg echter beperkt en voor het overgrote deel slechts bereikbaar voor diegene die het zich kunnen veroorloven (Signorielli, 1993, p. 26).

 

 

3.2 Het succes van medische series

 

Vooral in de Verenigde Staten zijn medische fictieseries uitermate populair. Sommige media-experten zijn van mening dat ontspanningsprogramma’s succesvoller zijn dan het nieuws om inzicht te verwerven in bepaalde instituties zoals bijvoorbeeld de geneeskundige sector (Turow, 1996, p.1240). Daarom wordt in deze verhandeling gekozen om deze medische fictieseries te bestuderen.

Het feit dat dergelijke programma’s zo succesvol zijn, is vooral te wijten aan hun realistische voorstelling. Medische series brengen de medische omgeving op vele vlakken tot in de huiskamer van de kijkers. Mensen kunnen in dergelijke series een kijkje nemen achter de schermen van het leven van de geneeskundigen. De postmoderne televisie werkt hard om dit doel te bereiken (Diem e.a., 1996).

In medische fictieseries komen enerzijds eenvoudige personages en boodschappen aan bod die zelfs kinderen kunnen verstaan, maar anderzijds bevatten zij ook diepere betekenissen, die enkel duidelijk worden na het meermaals herhalen van die boodschappen. De verhalen in deze series zijn dikwijls onduidelijk en dubbelzinnig, maar hieraan danken zij dan weer hun succes. Als de gebeurtenissen te voor de hand liggend zijn, dan is er geen dramatiek. Als er onvoldoende dramatiek in de serie aanwezig is, kunnen de kijkers zich emotioneel niet inleven in de verhaallijnen. Zoals we zullen zien bij de bespreking van de resultaten van de inhoudsanalyse, maken de producers van de serie ‘Spoed’ zeker gebruik van de nodige portie dramatiek om de kijkers te boeien (cf. infra) (Collee, 1999).

Volgens Collee (1999, p. 955) danken de huidige medische dramaseries hun succes aan het feit dat het interessanter is als sommige dingen niet ten volle worden uitgelegd. In programma’s zoals ‘ER’ en ‘Casualty’ worden met opzet sommige gebeurtenissen vaag gehouden; het publiek wordt ondergedompeld in een verwarde wereld van activiteiten waar instructies maar half worden gehoord, waar beslissingen onzin lijken en waar niet alle situaties goed aflopen. Deze programma’s zijn misschien minder begrijpbaar dan hun voorgangers, maar ze zijn wel meer bevredigend en diepzinniger. Door de chaos en de jargontaal van de series proberen de kijkers te achterhalen wat er aan het gebeuren is. Het feit dat we het medische verloop niet helemaal begrijpen, maakt dat we de complexiteit ervan meer waarderen (Collee, 1999, p. 955).

Volgens Annas (1995, p. 40) dankt de serie ‘ER’ zijn succes aan het feit dat zijn dokter en maker, Michael Chrichton, en zijn producer, John Well, een programma naar MTV standaarden hebben ontwikkeld, waarin de gebeurtenissen zich in zeer snel tempo opvolgen en waarin drie favoriete Amerikaanse onderwerpen centraal staan, namelijk sex, geweld en jongeren. De meeste dramaseries vertellen twee of drie verhalen per uur; ‘ER’ bevat vaak meer dan een dozijn verhaallijnen om de aandacht van de kijkers te behouden. Een andere factor die het succes van deze serie verklaart, is de afwezigheid van geld. In de televisiewereld krijgt iedereen, onafhankelijk van zijn ras, leeftijd, klasse of verzekeringsstatus onmiddellijke en meedogende verzorging door toegewijde professionele dokters (Annas, 1995, p. 40).

Onvermijdelijk zullen in dergelijke medische programma’s sommige gebeurtenissen verkeerd worden afgebeeld. Dit blijkt uit talloze studies en ook uit ons onderzoek kunnen we afleiden dat onder andere de voorstelling van reanimatie in de serie ‘Spoed’ niet volledig overeenkomt met de werkelijkheid (cf. infra). Toch hebben volgens vele auteurs de producers van dramaseries de plicht om bepaalde feiten juist weer te geven. Maar het is noch mogelijk, noch wenselijk om alle informatie, die mogelijk schadelijk zou kunnen zijn, uit de programma’s te weren (Collee, 1999, p. 955). 

Aangezien de invloed van de media niet te onderschatten is, kan men enkel hopen dat tv-producers hun verantwoordelijkheid erkennen en een nauwkeuriger beeld proberen te geven van medische thema’s. Waarschijnlijk zal dit echter niet gebeuren, omdat het hoofddoel van medische tv-series is de mensen te entertainen en hiervoor is een hoge mate van dramatiek nodig (Diem e.a., 1996, p. 1582). Volgens Diem e.a. (1996, p. 1607) is het daarentegen wel mogelijk de medische wereld op televisie meer realistisch voor te stellen zonder daarvoor de belangrijke factor drama op te geven. Ze moedigen daarom producers van medische series aan dramatiek na te streven zonder daarvoor te optimistische presentaties van medische resultaten te tonen.

Televisiemakers reageren hierop door te stellen dat dokters vaak niet genoeg tijd besteden aan het bespreken van CPR met hun patiënten. In plaats van televisie te beschuldigen voor een foutieve voorstelling van CPR, zouden dokters volgens de tv-makers meer moeite moeten doen om dergelijke moeilijke onderwerpen openlijk met hun patiënten te bespreken (“TV’s role in life-and-death decisions”, 1996, p.63). Ook Bear (1996, p. 1605) benadrukt het feit dat, aangezien een meerderheid van de patiënten over CPR leren van televisie, veel dokters hun patiënten niet voorzien van de noodzakelijke informatie die nodig is om belangrijke beslissingen te nemen.

Vaak bestaat er al een goede samenwerking tussen schrijvers, producers en medische adviseurs waardoor een redelijk niveau van een juiste voorstelling gegarandeerd wordt (Signorielli, 1993, p. xii). Dit is bijvoorbeeld het geval voor de Amerikaanse reeks ‘ER’. Voor deze serie zijn er zes schrijvers, waaronder een urgentiearts en een student van de Harvard Medical School, die de verhaallijnen van de zeven hoofdpersonages uitstippelen met als doel de worstelingen van de personages met ethische kwesties of persoonlijke problemen te belichten (Bear, 1996, p. 1605). Aangezien de schrijvers zich bewust zijn van het feit dat hun serie een belangrijke bron van medische informatie kan zijn voor miljoenen kijkers, proberen zij de medische verzorging in elke aflevering geloofwaardig en juist af te beelden, zonder het dramatische effect van het verhaal op te offeren. Dit is mede mogelijk dankzij de hulp van medische professionals die meewerken aan het schrijven van de scripts. De makers van ‘ER’ overdenken alle stappen in het behandelen van een patiënt en dramatiseren vervolgens het scenario. Hierdoor wordt er wel eens een vlucht genomen met de realiteit (Bear, 1996, p. 1605). Procedures worden veel sneller uitgevoerd dan in een echte spoedafdeling, maar zowel de laboratorium- en diagnostische testen als de behandeling zelf, geven weer wat beschouwd wordt als een goede standaardverzorging. In ‘ER’ zijn gevallen van trauma, waarin CPR uitgevoerd moet worden, vaak het voorwerp van de verhalen omwille van het dramatische effect. In werkelijkheid is er op een spoedafdeling vaak niet veel te beleven; het is er vaak rustig en behoorlijk saai (Bear, 1996, p. 1605). Omdat men dit in een dramaserie niet op deze manier kan voorstellen, wisselen vele gebeurtenissen elkaar in snel tempo af.

Vandaag worden de vaak foutieve en fictieve voorstellingen van medische activiteiten getolereerd omdat men gelooft dat ons gedrag minder bepaald wordt door wat men op televisie ziet, maar eerder door de gebeurtenissen in het echte leven. Dit veronderstelt dat we evenveel tijd spenderen aan het omgaan met mensen als aan tv-kijken. Maar voor bepaalde delen van de bevolking is dit echter niet het geval; de aantrekkingskracht van televisie is voor bepaalde mensen zo groot waardoor dit medium de dominante bron van informatie wordt in hun leven (Collee, 1999, p. 955). 

 

 

3.3 De voorstelling van dokters en verpleegsters in medische fictieseries

 

Signorielli (1993, p. 43) stelt dat dokterseries meestal werken met dezelfde terugkerende formule, namelijk een sterke, blanke, mannelijke dokter in een groot stedelijk ziekenhuis. Verpleegsters worden dan als tweederangs personages beschouwd; hun rollen zijn niet echt belangrijk in het volledige verloop van het verhaal. De hoofdlijnen van het verhaal concentreren zich voornamelijk op het feit dat alles wat medisch mogelijk is, gedaan wordt om de patiënt te genezen.

Een aanzienlijk aantal inhoudsanalyses van tv-programma’s hebben reeds het beeld van geneeskundigen in de media onderzocht. Het beroep van geneeskundige is het meest voorkomende in de televisiewereld (Gerbner e.a., 1981, p. 902). Ook Downing (in Cassata e.a., 1979, p. 79) vond dat 68% van alle beroepen die voorkomen in series in het domein van het medische onderbracht kunnen worden. Deze duidelijke oververtegenwoordiging van beroepen in de verzorgingssector wordt om verschillende redenen aangewend. Vele van deze personages oefenen hun beroep uit in een ziekenhuis; dit is een ideale plaats om dramatische gebeurtenissen te ensceneren en er kunnen gemakkelijk nieuwe personages en nieuwe verhaallijnen geďntroduceerd worden. Ziektes, ongelukken, geweld en dood verhogen daarenboven nog eens het dramatisch effect van de verhalen, en de glorierijke manier waarop vele dokters worden voorgesteld, voorziet de producers van succesrijke verhalen en programma’s (Cassata e.a., 1979, p.79).

Dokters en verpleegsters zijn dus niet meer weg te slaan van het televisiescherm. Vooral populaire medische series zoals ‘ER’ en ‘Spoed’ scoren goed. Doorheen de jaren is er wel een evolutie merkbaar in de voorstelling van dokters en verpleegsters in fictieseries.

De makers van de eerste dokterseries in de jaren ’50 zorgden ervoor dat de dokters werden voorgesteld als leden van de moderne elite met grote autoriteit ten opzichte van hun patiënten. Hoewel ‘City Hospital’ de eerste echte dokterserie in de VS was, konden de latere series ‘Ben Casey’ en ‘Dr. Kildare’ slechts volledig de publieke aandacht trekken die vandaag series als ER krijgen. Deze twee series maakten zo’n grote indruk op producers dat de setting, de personages en de verhaallijnen van dokterseries voor zeer lange tijd vaststonden (Turow, 1996, p. 1241).

De setting van elke serie is het ziekenhuis dat wordt afgebeeld als het bruisende centrum van medische verzorging. De personages bestaan uit een jonge mannelijke dokter, zijn mentor, een patiënt, en andere dokters en verpleegsters. Ook Signorielli (1993, p. 48) besluit uit zijn studie dat 90% van de tv-dokters blanke mannen van middelbare leeftijd zijn. Het verpleegkundig personeel bestaat daarentegen meestal uit vrouwen van middelbare leeftijd. In vergelijking met andere beroepen worden tv-dokters voorgesteld als goed, succesvol en vredelievend. Minder dan 4% van de dokters zijn kwaadaardig (Gerbner e.a., 1981, p. 902).

Wat de karaktertrekken van dokters in fictieseries betreft, kan men vaststellen dat dokters eerlijker, socialer en warmer zijn dan de meeste andere personages. Dokters worden ook gekarakteriseerd als slimmer, rationeler, stabieler, oprechter en meer individualistisch dan verpleegsters en ze hechten veel meer waarde aan hun werk (Chory-Assad & Tamborini, 2001, p. 503).  McLaughlin (1975, p. 182) vond dat tv-dokters macht, autoriteit en kennis symboliseren en over de eigenschap beschikken om het leven van anderen te domineren en te controleren. In veel series staat de typische mannelijke dokter vanuit een durvende en autoritaire positie tegenover de typisch vrouwelijke verpleegster en meestal een vrouwelijke en jongere patiënt (McLaughlin, 1975, p. 182). Het werk van de tv-dokter is er een van persoonlijke en vaak ook mystieke macht over zowel het fysische als het emotionele en sociale leven van de patiënt. Vanuit strikt medisch oogpunt, is het resultaat van de behandeling van dokters succesvol in 44% van de gevallen. Er is echter een groot verschil qua geslacht merkbaar aangezien 70% van de medische behandelingen bij mannen succesvol was, tegenover maar 23% bij vrouwen. Maar het kwam geen enkele keer voor dat de dokter het persoonlijk probleem van de patiënt niet succesvol kon oplossen. Tv-dokters waren in staat huwelijken te redden, families te verzoenen en allerhande problemen op te lossen die verder gingen dan de problemen waarvoor patiënten hen eigenlijk kwamen consulteren (Chory-Assad & Tamborini, 2001, p. 502).  

Zo stelt McLaughlin (1975, p.183) ook nog dat in 40% van de geneeskundige behandelingen in fictieseries, een dokter kiest voor een behandeling die normaal gezien niet wordt toegepast omwille van een te hoog risico, een behandeling uitprobeert die zich nog in een experimentele fase bevindt of als de dokter de keuze heeft tussen verschillende behandelingsalternatieven – een veilige, zekere behandeling en een ander met veel meer risico, maar als bij succes een volledige genezing tot gevolg heeft- hoofdzakelijk gekozen wordt voor de laatste optie. Het gaat in vele gevallen zelfs zover dat de dokter zelf zijn persoonlijke verdienste of prestige op het spel zet om patiënten te helpen. De rol van de dokter in televisieseries is er een van machtige, bijna almachtige, genezer die zijn job uitoefent boven alle normale verwachtingen. Hij doet dit in spannende en controversiële situaties en komt niet alleen tegemoet aan de fysische, maar ook aan de emotionele noden van de patiënten (McLaughlin, 1975, p. 184).

Televisiedokters hebben dus niet alleen positieve persoonlijke kwaliteiten, ze worden daarenboven voorgesteld als uitermate bekwaam en bijna onfeilbaar in het behandelen van patiënten. In de jaren ’60 en ’70, eindigden de dokterseries traditioneel met een aangrijpende operatie of behandeling die gewoonlijk het probleem van de patiënt oplost. Dokters op televisie waren succesvol, faalden bijna nooit en redden mensenlevens met gemak, vaak op eigen risico (Chory-Assad & Tamborini, 2001, p. 502). 

In tegenstelling tot de realiteit, vindt de voorstelling van het verplegend personeel geen weerklank in de fictieve wereld van de media. De voorbije 20 jaar, heeft het populaire beeld van de verpleegster niet alleen de veranderingen in het beroep niet kunnen weergeven, maar de voorstelling van verpleegsters is vaak denigrerend en vernederend en kan dus het vertrouwen van het publiek en het respect voor verpleegsters doen verminderen. Vandaag de dag worden bepaalde opinies van het publiek veroorzaakt door het beeld van verplegend personeel in televisiefictie (Kalisch & Kalisch, 1982, p. 264). De makers van ontspanningsprogramma’s hebben onvoldoende aandacht besteed aan de voorstelling van verpleegkundig personeel: ze gebruiken hen nog altijd te vaak als achtergrondfiguren. Wanneer verplegend personeel toch meer aandacht krijgt, richt deze zich naar persoonlijke problemen en niet naar professionele belangen. Het huidige beeld van verpleging op televisie ontstaat ook mede door het overdreven idealisme en de heldhaftigheid van de dokters. Uit een studie van Kalisch en Kalisch (1982, p. 265) blijkt dat als verplegers en verpleegsters in beeld komen, zij vaak andere mensen ter hulp komen. Als deze interactie plaatsvindt met dokters, volgen zij hoofdzakelijk de bevelen van deze laatste op. Verpleegsters worden dus meestal ondergeschikt aan dokters voorgesteld. De macht van de dokters staat in elke serie centraal, terwijl in werkelijkheid zowel dokters als het verplegend personeel enige autoriteit hebben tegenover hun patiënten (McLaughlin, 1975, p. 183). De dokters in fictieseries beschouwen hun beroep ook als een belangrijker deel van hun leven dan verpleegsters. Dokters zijn ook actiever en succesvoller in hun professionele carričre dan verpleegsters. 

 

Zoals in de vorige paragraaf reeds werd aangehaald, maken  de bewindvoerders van het ziekenhuis zich geen zorgen over de kosten van verzorging; scčnes waarin de kosten van de verzorging worden besproken, komen zelden voor. De centrale verhaallijn van elke aflevering is opgebouwd rond de toestand van de patiënt, meestal een combinatie van fysieke problemen en emotionele en sociale moeilijkheden (Turow, 1996, p. 1241). Door deze verhaallijnen kunnen de producers van de serie een dramatisch verhaal uittekenen waarin ze de mogelijkheid krijgen om bepaalde zaken zoals kindermisbruik, mentaal gehandicapten,… te belichten. De ‘American Medical Association’ (AMA) moedigt deze soorten verhaallijnen aan. De producers zijn angstig om het medische etablissement tegen te spreken. In ruil voor een teken van de organisatie AMA op het einde van elk programma, vragen dokters van AMA het recht om elk script te lezen en er veranderingen in aan te brengen. Aangezien de dokters echter een gunstig beeld naar voren willen brengen, worden de dokters in de series voorgesteld als intelligente, oprechte, bezorgde deskundigen (Turow, 1996, p. 1241). In de jaren ’60 komt er enige verandering in de voorstelling van de hoofdpersonages in dokterseries, deze worden nu eveneens bekleed door verpleegsters en psychologen. Omdat deze series echter weinig succes hebben, wordt het geloof versterkt dat om succes te hebben dokters toch de hoofdrol voor hun rekening moeten nemen (Turow, 1996,p. 1241).

Maar deze kleine veranderingen die men probeert door te voeren in de steeds gebruikte formule, komen niet overeen met de belangrijke veranderingen die plaatsvinden in het medische beleid. In het midden van de jaren ’70 maken vele experten zich zorgen dat de kosten van medische verzorging fors zouden stijgen. Vele vragen over hoe de medische verzorging gefinancierd moet worden, doken op. Het verschil tussen het beleid in de realiteit en de voorstelling ervan in de televisiewereld neemt alsmaar toe.

De meest zichtbare verandering in de formule begint in de jaren ’70 en kent een hoogtepunt in de jaren ’80 en ’90. In de traditionele programma’s worden, zoals eerder vermeld, dokters voorgesteld als autoritaire figuren, toegewijd om patiënten met problemen te behandelen. Nu worden echter eveneens de moeilijkheden en problemen van dokters, en niet deze van patiënten, als de centrale verhaallijnen gehanteerd (Turow, 1996, p. 1242). Signorielli (1993, p. 44) merkt op dat vanaf nu ook een aantal vrouwen en personen van minderheidsgroepen verschijnen in de rollen die vroeger gedomineerd werden door blanke mannen. Medische drama’s richten hun focus nu dus meer op de negatieve karakteristieken van de dokters. Dit is, zoals uit de kwalitatieve bespreking van de inhoudsanalyse zal blijken (cf. infra), ook het geval in de Vlaamse serie ‘Spoed’.

Een onderzoek van Pfau e.a. (1995, p. 449) toont aan dat in 1992 tv-dokters over het algemeen nog positief worden voorgesteld wat betreft eigenschappen als competentie, fysieke aantrekkelijkheid, macht en status. In tegenstelling hiermee worden dokters veel minder positief voorgesteld wat betreft de dimensie interpersoonlijke stijl. Verder stellen Pfau e.a. (in Chory-Assad & Tamborini, 2001, p. 514 ) dat in prime-time televisieprogramma’s in 1995 ook van tijd tot tijd onzekerheden in diagnoses en fouten in behandelingen voorkomen en dat minder positieve karaktertrekken van dokters, zoals bijvoorbeeld arrogantie, overspel en gierigheid worden getoond. Een voorbeeld hiervan is het personage van dokter Weaver in ‘ER’: zij communiceert op een norse manier en dringt haar eigen onpopulaire meningen op aan het medisch personeel, zonder rekening te houden met de gevoelens van anderen. In prime-time fictieprogramma’s zijn dokters vaak gemeen, immoreel, onbekwaam, opstandig en soms zelfs misdadig (Chory-Assad & Tamborini, 2001, p. 515 ). Volgens Turow (1996) moet men de verklaring van deze afbeelding van de meer menselijke kant van de dokters, met nadruk op de problemen en persoonlijkheden van dokters, zoeken in het meer bewust worden van de directie van de zenders voor de kijkcijfers.  

Chory-Assad en Tamborini (2001, p. 516) onderzochten ook nog het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dokters. De resultaten wijzen op een relatief verwaarloosbaar verschil in bekwaamheid; vrouwelijke dokters waren even bekwaam als hun mannelijke tegenhangers, maar zij waren fysiek aantrekkelijker zowel in fictieve als in non-fictieve tv-programma’s.

Verder kunnen we ook nog opmerken dat er een verschil bestaat tussen fictieve en non-fictieve programma’s (cf. supra). In tegenstelling tot de non-fictieve programma’s, worden dokters in fictieve programma’s somberder, minder aangenaam, meer prikkelbaar, nerveuzer en angstiger in beeld gebracht. In fictieseries komen daarenboven naast de goede dokters ook de dokters voor die geen vakkennis hebben, fouten maken of onzeker zijn over hun kunnen. Deze dokters zijn juist noodzakelijk om de dramatische en komische effecten te creëren voor de specifieke televisiegenres.

Pfau e.a. (1995) beweren dat zulke voorstellingen van een nieuw, negatiever beeld van televisiedokters zou kunnen leiden tot een verminderd vertrouwen en geloof in dokters in werkelijkheid. Het zou eveneens kunnen dat deze minder positieve beelden de benauwdheid die iemand ervaart in de interactie met zijn dokter verergert, waardoor patiënten geremd worden om openhartig over hun medische problemen te spreken. Men kan dit ook optimistischer bekijken en stellen dat zulke beelden van dokters zouden kunnen leiden naar meer vertrouwen en tevredenheid met hun huidige dokters aangezien zij betere dokters zijn dan de dokters die zij regelmatig op televisie zien (Chory-Assad & Tamborini, 2001, p. 517).

De betwistingen over de financiering van medische verzorging komen zelden in ontspanningsprogramma’s voor. Personages zoeken en krijgen de beste medische verzorging zonder enig financieel gevolg (Signorielli, 1993, p. 16). In sommige dokterseries lijken de producers deze onderwerpen zelfs volledig te vermijden. In ‘ER’ wordt dit bereikt doordat de gebeurtenissen zich afspelen in de spoedafdeling, een plaats waar zaken van leven en dood alle denken domineert. Het personeel ondervraagt de patiënten niet bij hun aankomst over hun gezondheidsverzekering. Het gezondheidssysteem dat in het echte leven op de spoedafdeling heerst, bestaat niet in de programma’s (Turow, 1996, p. 1242). 

Algemeen kan men dus vaststellen dat er in de media een verward beeld van de medische wereld wordt weergegeven. Het beeld van de dokter wordt gedomineerd door traditionele mannelijke eigenschappen, ook al is de dokter een vrouw. Het beeld van de verpleging daarentegen wordt gedomineerd door traditionele vrouwelijke eigenschappen en mannelijke verplegers komen slechts uitzonderlijk voor. Dokters worden beschouwd als de belangrijkste genezers die weinig hulp van anderen nodig hebben. Verplegers en verpleegsters zijn personen die hulp verlenen en weinig autonomie hebben (Signorielli, 1993, p. 48). Dit overheersende beeld van dokters en verpleegsters in de media draagt niet bij tot het voorzien van adequate en nuttige informatie over wat men van de medische sector in werkelijkheid kan verwachten. Het huidige klimaat inzake verzorging is er één van consumptie en de relatie dokter-patiënt wordt meer en meer beschouwd als een zakelijke transactie. Vandaag staan dokters onder sterke druk om zoveel mogelijk patiënten te behandelen op een zo kort mogelijke tijdsspanne. Patiënten zijn veeleisender en hebben niet langer volledig vertrouwen in dokters. Het publiek stelt zich vragen over wetenschappelijke en technische instituties, zoals geneeskunde, en ze worden meer bewust van de sociale en ethische implicaties van de wetenschappelijke praktijken (Chory-Assad & Tamborini, 2001, p. 500). Verder komen, in tegenstelling met de tv-wereld, in de werkelijkheid vele financiële beperkingen voor. Zo wordt de geneeskundige zorg die voor iedereen toegankelijk is, bepaald door het type hospitalisatieverzekering. Uit de studies kunnen we dus besluiten dat de media ons een onrealistisch beeld geven van wat we van medische instellingen kunnen verwachten.

 

 

3.4 De voorstelling van CPR in fictieseries: voorgaand onderzoek

 

Zoals reeds eerder aangehaald, is reanimatie in een ziekenhuisomgeving één van de meest dramatische en boeiende verhaallijnen in medische televisiefictie. Vele studies hebben aangetoond dat het slaagpercentage van CPR in ziekenhuizen in werkelijkheid eerder laag is, terwijl deze slaagkansen in medische televisiedrama’s eerder hoog is (Van den Bulck, 2002, p. 325).

In meerdere studies (o.a. Schonwetter e.a., Wagg e.a,…) heeft men aangetoond dat patiënten, familieleden, en zelfs dokters en verpleegsters een onrealistische en optimistische visie over de effectiviteit van CPR hebben. Deze informatie kan afkomstig zijn van persoonlijke ervaringen of van externe bronnen zoals kranten, tv-nieuws, dramaseries of zelfs trainingen in eerste hulp bij ongevallen. Ook al is televisie slechts één van de vele beďnvloedende factoren, wordt het wel vaak vermeld als de meest voorkomende en overtuigende bron voor informatie over gezondheid en geneeskunde (Gerbner e.a., 1981, p. 904). Een studie van Mills (in Gerbner e.a., 1981, p. 904) toonde aan dat televisie, naast dokters, de meest genoemde bron van informatie over gezondheid was. Daarnaast vonden verschillende studies (o.a. Schonwetter) dat veel mensen televisie als hun belangrijkste bron van informatie en educatie aanduiden als het gaat over specifieke technieken zoals CPR (Gordon e.a., 1998, p. 781).  

Daarom hebben onderzoekers bestudeerd hoe CPR wordt voorgesteld in bepaalde medische dramaseries om de rol te analyseren die televisie zou kunnen spelen in het beďnvloeden van de publieke perceptie van CPR en de effectiviteit hiervan (Gordon e.a., 1998, p. 781). 

Een eerste studie die van belang is in het kader van ons onderzoek is deze van Diem, Lantos en Tulsky (1996). In deze studie wordt de voorstelling van CPR geanalyseerd in drie dramaseries namelijk ER, Chicago Hope en Rescue 911.

‘ER’, één van de meest populaire medische series, speelt zich af in Chicago en brengt de professionele en persoonlijke levens van medische studenten en dokters op de spoedafdeling van een publiek ziekenhuis in beeld. Op de drukke spoedafdeling komen vaak spannende gevallen van reanimatie en defibrillatie voor, vaak uitgevoerd op jonge mensen die slachtoffer zijn van gewelddaden. Een andere medische serie, ‘Chicago Hope’, concentreert zich op de eeuwigdurende hectische levens van de chirurgen, terwijl ‘Rescue 911’ haar focus richt op verbazingwekkende, dikwijls miraculeuze reddingen, gebaseerd op waargebeurde verhalen (Baer, 1996, p. 1604).

In totaal worden er in de studie van Diem e.a. 97 afleveringen bekeken en 60 keer komt CPR voor. De voorstelling van CPR in deze programma’s is misleidend wat een aantal zaken betreft. Ten eerste zijn het vooral kinderen, tieners en jonge volwassenen die gereanimeerd moeten worden. In de realiteit komt een hartstilstand echter het meest voor bij oudere personen. De hoofdoorzaak van hartstilstand in de series is in de meeste gevallen trauma, slechts 28% was te wijten aan hartproblemen. Ook de slaagkansen van CPR in deze tv-programma’s zijn significant hoger dan de hoogste cijfers die men in de literatuur terugvindt. Op korte termijn bedraagt de slaagkans op televisie 75%, terwijl dit in de realiteit slechts 40% is. Wat de slaagkans op lange termijn betreft, dit wil zeggen dat men het ziekenhuis kan verlaten, is de kans op succes op televisie 67% in vergelijking met ten hoogste 30% in de realiteit. Tenslotte wordt het resultaat van CPR over het algemeen weergegeven als ofwel volledig herstel ofwel dood. In werkelijkheid leidt de procedure van CPR echter dikwijls tot bepaalde complicaties achteraf. Uit dit onderzoek kan men dus concluderen dat men de voorstelling van CPR in de bovengenoemde programma’s allesbehalve realistisch kan noemen. De onderzoekers maken zich dan ook zorgen dat terminaal zieke patiënten en hun families medische beslissingen nemen die gebaseerd zijn op dergelijke verkeerde voorstellingen op televisie. Er is tevens het gevaar dat zieke patiënten door dergelijke onrealistische weergaven mirakels gaan verwachten (Diem e.a., 1996, p. 1581). De onderzoekers geven het volgende voorbeeld: “Een 85-jarige dame met borstkanker kan geloven dat CPR in haar geval even effectief zal zijn als in het geval van een 23-jarig slachtoffer van een trauma dat op televisie succesvol gereanimeerd wordt”.

Tegenover de onrealistische overlevingskansen in deze studie, stellen Markert en Saklayen  (1996, p. 1605) dat de kans op overleven bij bepaalde patiënten wel degelijk 70% of hoger kan zijn, bijvoorbeeld bij gezonde, jonge volwassenen die plotseling een hartstilstand krijgen door een trauma of tijdens een operatie. Het probleem met de tv-programma’s is niet zozeer de verkeerde voorstelling van de overlevingskansen, maar wel de foute representatie van de patiënten. De patiënten die het meest CPR ondergaan zijn geen kinderen of jonge volwassenen, maar integendeel chronisch zieke, oudere patiënten met geringe levensverwachtingen.

Neal  Bear (1996, p. 1604), coproducer van ‘ER’, haalt een aantal punten van kritiek aan op het onderzoek van Diem e.a. Volgens hem beďnvloedt televisie de kennis van kijkers, maar het is moeilijk om exact af te leiden hoe de voorstelling van CPR op televisie een invloed heeft op de gedachten en houdingen van kijkers. Bear merkt op dat Diem e.a. geen rekening houden met de omstandigheden van elke individuele reanimatie. In een aflevering van ‘ER’ wordt bijvoorbeeld door een oudere man en vrouw samen besloten een DNR order op te stellen. Diem e.a. bekritiseren ook dat nadelige gevolgen na reanimatie zelden in beeld gebracht worden, maar zij vermelden niet dat de resultaten van CPR bij gelegenheid wel worden bediscussieert. In een aflevering, waar een kind hypothermie had nadat hij bijna verdronken was, bespraken dokters eerst de mogelijke schade die zich zou kunnen voordoen alvorens te reanimeren. Bear (1996, p. 1605) stelt dat wanneer men zich concentreert op gebeurtenissen en resultaten, zonder de context en details van iedere reanimatie te bestuderen, Diem e.a. de aandacht die besteed wordt aan besprekingen van de complicaties van CPR over het hoofd zien.

In een vergelijkbaar onderzoek van Gordon e.a. (1998) worden drie Britse series, namelijk ‘Casualty’, ‘Cardiac Arrest’ en ‘Medics’, onder de loep genomen. Ook hier worden alle voorvallen van CPR bestudeerd. Deze studie bevestigt het eerder aangehaalde feit dat CPR vaak voorkomt in medische televisiedrama’s. De resultaten wat betreft de personen die gereanimeerd werden, zijn vergelijkbaar met de studie van Diem e.a. De meeste slachtoffers waren jonger dan 36 jaar; slechts 14% van de pogingen van CPR werden uitgevoerd op mensen ouder dan 60 jaar. De slaagkansen van CPR zijn echter meer realistisch dan deze in de programma’s ‘ER’, ‘Chicago Hope’ en ‘Rescue 911’. Deze programma’s geven een te optimistische en onjuiste weergave van de slaagkansen van CPR, met een algemene overlevingskans van 77%. De kans op succes in de Britse medische fictieseries bedraagt daarentegen 25%. Dit percentage is vergelijkbaar met de resultaten uit de BRESUS-studie (cf. supra) tenminste voorzover men de cijfers bekijkt van de overlevingskans direct na de reanimatie of 24 uur later.  Net zoals in de studie van Diem e.a. wordt in dit onderzoek ook geen rekening gehouden met de context waarin reanimatie zich voordoet alhoewel dit toch belangrijk is wanneer mensen beďnvloed worden door televisie.

In ons onderzoek, waarin we de voorstelling van CPR in de Vlaamse fictieserie ‘Spoed’ analyseren,  zullen we ons baseren op deze studies en onze resultaten hiermee en met de werkelijkheid vergelijken.

 

 

3.5 Het effect van medische series

 

Er zijn niet veel studies die een verband zoeken tussen boodschappen in verband met gezondheid op televisie en hoe deze boodschappen de percepties van mensen hieromtrent zouden kunnen beďnvloeden. Er zijn wel talrijke studies die de effecten van specifieke communicatiecampagnes onderzocht hebben (Signorielli, 1993, p. 24).

Er werd al meerdere keren aangehaald dat de media een belangrijke bron blijven en zijn van medische informatie voor de meeste mensen (cf. supra). In een studie van Schonwetter e.a. (1993, p. 295) haalden de meeste mensen de massamedia, zowel kranten als televisie, aan als voornaamste bron van informatie over CPR. Verder zijn er aanwijzingen dat blootstelling aan beelden over gezondheid kunnen bijdragen tot bepaalde kennis en gedrag met betrekking tot gezondheid. Zo stelt Gerbner (in Signorielli, 1993, p. 25) dat er bewijs is dat ongezonde praktijken samengaan met een grotere afhankelijkheid van televisie voor informatie over gezondheid. Uit zijn onderzoek blijkt dat diegene, die televisie aanduiden als belangrijkste bron van informatie over gezondheid, een verschillend profiel hebben dan de anderen. Zij zijn eerder fysiek inactief, houden zich vast aan ‘oude’ gezondheidswaarden en zijn slechter geďnformeerd over gezondheidsthema’s.  

Over het effect van medische series hebben we het reeds eerder gehad. Bij de bespreking van de cultivatietheorie kwam het onderzoek van Chory-Assad & Tamborini reeds aan bod. Zij onderzochten of de blootstelling aan televisiebeelden van dokters en verplegend personeel percepties en verwachtingen bij de kijkers kunnen creëren over de verzorgingssector. Uit hun onderzoek concluderen zij onder andere dat een sterk vertrouwen in dokters eerder gevonden kan worden bij meer frequente kijkers van medische series (cf. supra).

Ook Pfau (1995) komt tot gelijkaardige conclusies. Uit de resultaten van zijn studie kan men besluiten dat televisievoorstellingen van dokters en het medische beroep in het algemeen de publieke perceptie van persoonlijke en professionele eigenschappen van dokters kan beďnvloeden. Ook wordt de hypothese bevestigd dat hevigere kijkers van medische programma’s eerder de eigenschappen van dokters op die manier zullen waarnemen zoals ze worden voorgesteld in die programma’s. Vooral de kenmerken zoals persoonlijke stijl en fysieke aantrekkelijkheid worden beďnvloed in een positieve richting. Dokters worden beschouwd als meer bezorgd, warmer, vriendelijker, aantrekkelijker en stijlvoller dan in werkelijkheid.  In tegenstelling hiermee doen televisiebeelden de publieke perceptie van persoonlijke kenmerken van macht en karakter in een meer negatieve richting evolueren. Dokters worden gezien als machtiger en lijken een slechter karakter te hebben (Pfau, 1995, p. 452).

Zoals vermeld in de vorige paragraaf, is reanimatie een vaak gebruikte verhaallijn in medische fictieseries. Ook al hebben sommigen bediscussieert dat, in het geval van de programma’s op de Britse televisie, de slaagkansen in medische series overeenkomen met deze van de respectievelijke demografische groepen in werkelijkheid, blijft de algemene conclusie toch dat zulke series een vervormd en onrealistisch beeld van reanimatie weergeven.

Een mogelijk gevolg van deze verkeerde voorstellingen van reanimatie, kan zijn dat mensen de overlevingskansen na CPR overschatten. Liddle e.a. (1993) onderzochten dit en uit de resultaten blijkt dat 52% van de respondenten denken dat het resultaat van een reanimatie positief zou zijn. De overgrote meerderheid (73%) van de respondenten willen gereanimeerd worden. Hetzelfde resultaat wordt ook teruggevonden in de studie van Mead e.a. (1995, p. 40), waar zowel patiënten als familieleden de effectiviteit van CPR overschatten. 58% van de patiënten en 53% van de familieleden verwachten dat de uitkomst van CPR succesvol is.

Omdat uit deze studies blijkt dat het publiek de overlevingskansen van CPR serieus overschat, kan men zich ernstige vragen stellen bij de mogelijke impact die verkeerde voorstellingen van reanimatie op televisie kunnen hebben.

We gaan hier nu dieper in op een onderzoek van Van den Bulck (2002), dat zich specifiek toespitst op het effect van de voorstellingen van reanimatie in fictieseries, het aspect dat ook in ons onderzoek centraal staat.

In dit onderzoek, bij 14 tot 18-jarigen studenten in Vlaanderen, worden vragen gesteld over de kennis van reanimatie, het kijken naar de Vlaamse serie ‘Spoed’ en schattingen van overleven na CPR.

De gemiddelde schatting van overleven na reanimatie in deze studie bedraagt 58,9%. Verder toont deze studie een klein, maar significant verband aan tussen het kijken naar medische fictie en het overschatten van de overlevingskansen na CPR. Zoals reeds eerder aangehaald, spreken onderzoekers in dit verband over cultivatie van eerste orde, die optreedt wanneer kijkers bepaalde dingen over het leven gaan opnemen die een weergave zijn van de meest herhaalde voorstellingen van een bepaald medium.

Het is interessant op te merken dat respondenten die CPR-training hebben gevolgd, hogere schattingen geven van de overlevingskansen na reanimatie. Deze bevinding is consistent met andere studies die zelfs aantonen dat getrainde medische deskundigen de overlevingskansen na reanimatie overschatten. De verklaring hiervoor is dat mensen die vrijwillig zo’n training volgen, waarschijnlijk zullen geloven dat CPR nuttig en effectief is. Deze mensen hebben ook vele levende voorbeelden van succesvolle reanimaties wanneer zij een ‘availibility heuristic’ moeten opstellen aangezien zij vele succesvolle reanimaties hebben meegemaakt op de reanimatiepoppen die gebruikt worden tijdens de CPR-trainingen. Directe ervaring met medische informatie en training lijkt dus, zoals deze resultaten aantonen, geen oplossing te bieden voor een meer realistisch beeld (Van den Bulck, 2002, p.327).

Tevens vermeldenswaardig is het feit dat er een interactie-effect is gevonden tussen CPR-training en het kijken naar medische fictieseries. Zowel individuen met, als individuen zonder CPR-training geven hogere slaagpercentages indien zij veel naar medische fictie kijken, maar de relatie is minder duidelijk voor mensen met CPR-training (Van den Bulck, 2002, p. 327).

De mogelijke gevolgen van een televisie-effect op schattingen van overlevingskansen kunnen aanzienlijk zijn. De idee van een hoge overlevingskans na reanimatie kan de perceptie van patiënten over hun eigen overlevingskansen beďnvloeden. Dit is vooral relevant in samenlevingen waar patiënten zelf de beslissing mogen nemen om niet gereanimeerd te worden. Zoals in vele andere landen, wordt van deze respondenten niet verwacht dat zij zulke beslissingen nemen in het Belgische systeem. Ook al beschouwen deze jonge adolescenten zich nog niet als diegene die risico lopen om gereanimeerd te worden, kunnen hoge verwachtingen over de overlevingskansen na reanimatie volgens Van den Bulck (2002, p. 327) toch aanzienlijke gevolgen hebben.  Jonge individuen leven namelijk in sociale omgevingen waar andere mensen, bijvoorbeeld oudere familieleden, het slachtoffer van een hartaanval kunnen worden. De perceptie van overlevingskansen na CPR en de manier waarop CPR wordt voorgesteld in televisiefictie kunnen hun oordeel kleuren wanneer zij geconfronteerd worden met reanimatie in werkelijkheid. Dit kan ernstige gevolgen hebben, allemaal resulterend van het feit dat televisie suggereert dat CPR gewoonlijk succesvol is (Van den Bulck, 2002, p. 328).

Op de eerste plaats zouden deze verwachtingen een zware druk kunnen leggen op de dokters wanneer de reanimatiepogingen niet succesvol zijn. Dokters moeten familieleden vertellen dat hun dierbare is overleden terwijl deze een hoge kans op succes verwacht hadden. Bijgevolg zou ook het rouwproces van de familieleden kunnen verergeren, omdat zij verwachtten dat hun dierbare het zou halen. Ten derde zouden mensen kunnen geloven dat een onsuccesvolle reanimatie het resultaat is van onbekwaamheid van de dokters en dus gerechtelijke stappen kunnen ondernemen tegen dokters of het ziekenhuis (Van den Bulck, 2002, 328). 

Medische series kunnen echter ook positieve gevolgen hebben. Een voorbeeld hiervan wordt aangehaald door Troy (1996, p. 1606). Troy geeft sinds 1988 reanimatiecursussen aan verschillende leefgroepen en aan elke nieuwe klas stelt hij de vraag wat hen motiveert om deze cursus te volgen. Minstens de helft van de leerlingen verwijst naar een of meer van de populaire medische dramaseries die door Diem e.a. bestudeerd werden en waarvan zij zich meestal een of andere spectaculaire redding herinneren. Televisie kan mensen dus motiveren om een bepaalde vaardigheid te leren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende