De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Leden en Bevoegdheden (1627-1665). (Annelies Vanhaelst)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

IV. De territoriale raden van Indië, Italië en Portugal.

 

1. Inleiding.

 

De enige band die er was tussen de verschillende territoria onder de Spaanse kroon, behalve voor Castilië, was de koning. Men spreekt hier ook wel van een ‘personele unie’. Het was onmogelijk om in deze gebieden dezelfde wetten te hanteren. De vorst kon bovendien niet op alle plaatsen in zijn koninkrijk tegelijk aanwezig zijn, wat er toe leidde dat de vorst zich, vanaf Filips II, er zich liet vertegenwoordigen door bijvoorbeeld een virrey, een landvoogd of (een) gouverneur(s).

 

Hieronder worden de Raad voor de Indiën, de Raad voor Italië en de Raad voor Portugal in volgorde van ontstaan besproken. Het is de bedoeling daarna deze Raden, qua personeelsbestand en bevoegdheden, met de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië te vergelijken en vervolgens te kijken of er Raden waren met meer of minder macht dan andere. Welke Raden konden mee beslissen in het beleid van het te vertegenwoordigen territorium? En wat was de positie van de Hoge Raad tegen over deze andere Raden? Deze vragen hopen we hierna te kunnen beantwoorden.

 

 

2. Eigenschappen van de territoriale raden.

 

2.1. De Raad voor de Indiën.

 

2.1.1.  Situering.

In het najaar van 1492 ontdekte Columbus[247] een continent waarvan hij dacht dat het Indië was. Maar in werkelijkheid ging het om een onbekend continent, dat later de naam Amerika zou dragen. Een jaar nadien vaardigde paus Alexander VI de bul Inter Caetera uit, waarin hij de ontdekte gebieden ten Westen van de Atlantische Oceaan toewees aan los reyes católicos, Ferdinand en Isabella[248] onder de belofte dat zij de bewoners van deze gebieden tot het evangelie zouden bekeren. Deze domeinen werden door hen eerst beschouwd als persoonlijke bezittingen. Maar in 1504 bepaalde Isabella in haar testament dat bij de dood van haar man en zijzelf, de Indiën eigendom werden van het koninkrijk Castilië. Karel V bevestigde dit bij zijn troonsbestijging.[249]

De Indiën vormden een conglomeraat van koninkrijken en provincies met vaag omlijnde grenzen, die voor het grootste deel genoemd werden naar koninkrijken en provincies van Spanje, bijvoorbeeld Nueva España. Aan het hoofd van deze koninkrijken stonden virreyes en aan het hoofd van de provincies stonden - naar gelang de grootte van de provincie - president-gouverneurs en gouverneurs.[250]

 

Pas enkele decennia na de ontdekking van Amerika, werd voor het bestuur van de kolonies in Amerika en in de Filippijnen een centraal gouvernementeel orgaan opgericht, een opperste autoriteit, namelijk el Consejo Real y Supremo de las Indias.

Het ontbreken van de oprichtingsdocumenten leidde tot onenigheid omtrent de exacte oprichtingsdatum. Barrios vermoedt deze te kunnen dateren in 1511, de Spaanse historicus García Ribot situeert de oprichting in 1519 en Schäfer meent dat deze in 1524 plaatsvond en naar alle waarschijnlijkheid op 1 augustus. Wij sluiten ons hier aan bij de visie van Schäfer.[251]

 

De Raad voor de Indiën kende een lange voorgeschiedenis. Zijn oorsprong is terug te brengen naar 1504, toen werd een raadsheer van de Consejo de Castilla persoonlijk belast met alle aangelegenheden aangaande de Indiën. Later werd hij bijgestaan door andere raadsheren en ontstond er zo een junta binnen de Consejo de Castilla. Deze junta of commissie werd rond 1510-1511 opgericht en adviseerde de vorst rechtstreeks. Naast advies verlenen, kon de junta ook zelf beslissingen nemen, vooral op het gebied van rechtspraak doordat hij ook als gerechtshof fungeerde.

Deze junta ontwikkelde zich tot een raad, en in 1519 dook een eerste maal de naam Consejo de las Indias op.[252] Maar tot 1524 was deze instelling niet echt van grote betekenis, zij vormde slechts een speciale sectie van de Consejo de Castilla. Waarschijnlijk op 1 augustus werd de Consejo Real y Supremo de las Indias opgericht, het werd de hoogste autoriteit van de Indiën en werkte volledig onafhankelijk.[253]

 

            Tijdens de negentiende eeuw tot de formele opheffing van de Raad voor de Indiën 1834, werd de Raad verscheidene malen afgeschaft en terug opgericht naargelang de politieke onregelmatigheden. Rond 1808 werd de Raad een eerste maal ontbonden als gevolg van het samenbrengen van alle adviesorganen in één enkele Staatsraad.[254]  Met de terugkeer van Ferdinand VII[255] op de troon in 1814 werd de Raad heropgericht en kreeg hij dezelfde bevoegdheden als voordien. Daarna werd hij andermaal ontbonden en heropgericht, totdat hij bij Koninklijk Besluit van 24 maart 1834 voorgoed werd afgeschaft. Zijn justitiële bevoegdheden werden overgenomen door het Hoog Gerechtshof voor Spanje en de Indiën. Men richtte ook de Consejo Real de España e Indios op, een adviesorgaan ter beschikking van de ministers.

 

2.1.2. Personeelsbezetting.[256]

In 1519 werden officieel de eerste personeelsleden van de Consejo de Indias benoemd. Doordat hij een sectie van de Consejo de Castilla was, zetelden er eveneens raadsheren uit deze laatste in de Raad voor de Indiën.[257]

 

Vanaf 1524 kende de Raad voor de Indiën een grote en variabele personeelsbezetting. Niettegenstaande er voor de eerste jaren geen instructies voor handen waren, weten we wel hoe het personeel toen samengesteld werd. Aan het hoofd stond de president. In het begin werd het voorzitterschap enkel door bisschoppen bekleed, maar later namen steeds meer leken deze betrekking in. Daarnaast waren er vier à vijf raadsheren - allen juristen -, een secretaris, een openbare aanklager, een rapporteur, een griffier en vanaf 1528 een grootkanselier actief.[258]

Vanaf het midden van de zestiende eeuw nam het aantal raadsheren gestadig toe. Als gevolg van de ontwikkeling van de koloniale organisatie, werden onder Filips II vier extra raadsheren benoemd. Vanaf 1571 nam de Raad ook wetenschappelijke activiteiten en onderzoeken voor zijn rekening. Daartoe werden een kosmograaf en een kroniekschrijver aangeworven en in 1595 werd ook een hoogleraar in de wiskunde aangesteld. In 1575 werd het ambt van grootkanselier afgeschaft, waarna het in 1623 opnieuw werd ingesteld.

Dit leidde ertoe dat op het einde van de regering van Filips II de Raad, naast het ondergeschikte personeel, een president, zeven à negen raadsheren, een openbare aanklager, één à twee klerken van de Cámara de Castilla[259], twee secretarissen, vier boekhouders, een kroniekschrijver, een kosmograaf en een kapelaan telde.[260]

Onder Filips III werden voor de eerste maal twee raadsheren benoemd die geen rechtsgeleerden waren. Het totale aantal raadsheren varieerde sterk in het begin van zijn regeringsperiode. In 1609 werd dan officieel het aantal op acht gebracht, maar deze bepaling werd niet in praktijk omgezet.[261]

In de instructies van 1636 lag de oprichting van een nieuw secretariaat vervat. Nu er twee waren, werd één bevoegd voor Nueva España en één voor Peru.[262]

De bezetting bleef dezelfde tot 1691, toen werd beslist dat de Raad tien raadsheren zou tellen, waaronder twee edelen en acht juristen. Er werd ook een extra secretaris benoemd. Negen jaar later bracht men het aantal edelen op zeven.[263]

            Niettegenstaande de begrenzing van het aantal raadsleden, telde de Raad bijna altijd meer personeel dan toegelaten was. Door middel van bepalingen probeerde men het grote aantal telkens in te dijken, maar tevergeefs.[264]

            Bij Koninklijk Besluit van 29 juli 1773 werd vastgelegd dat een betrekking als raadsheer in de Raad voor de Indiën, naast raadsheer in de Consejo de Castilla, de hoogste positie was die men kon verkrijgen.[265]

 

De raadsleden waren altijd Spanjaarden, meestal afkomstig uit Castilië, nooit zetelden autochtonen in deze Raad. Volgens de instructies van 1571 dienden zij elke dag samen te komen, behalve op feestdagen.[266]

 

2.1.3. Bevoegdheden.

 

De Raad voor de Indiën was een instelling die, in tegenstelling tot zijn voorgangers, onafhankelijk van de Consejo de Castilla functioneerde. Het duurde vrij lang vooraleer er bepalingen betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de Raad werden opgesteld. Daardoor hield men zich in het begin aan de bevoegdheden die de junta, en later ook de Consejo de Indias, hadden toen zij aan de Consejo de Castilla gebonden waren.

 

In 1542 kreeg de Raad zijn eerste instructies, ‘Las Leyes Nuevas’, waarin vooral de nadruk werd gelegd op de bescherming van de autochtonen.[267] De Raad werd eerst in twee en later in drie kamers verdeeld. Twee kamers bekommerden zich om bestuurszaken, de andere vormde het hoogste gerechtshof.[268]

 

De Raad startte als adviesorgaan van de vorst maar groeide uit tot bestuursapparaat met omvangrijke bevoegdheden.[269]

Het bestuur van de Castiliaanse kolonies in de Indiën omvatte zowel de administratie, de jurisdictie als allerlei aangelegenheden inzake het militaire, het fiscale en het religieuze. Deze instantie bezat eveneens wetgevende macht en oefende controle uit over de Spaanse autoriteiten die zich in de Indiën bevonden.[270]

De administratieve taak was zeer uitgebreid en omvatte onder andere de oprichting van de Audiencias[271], de uitrusting van een groot aantal schepen, voor een deel ook de ontdekkingsreizen en de communicatie met de Indiën, het toezicht op de benoemingen van de gouverneurs en de andere koninklijke vertegenwoordigers, de administratie van de koloniale financiën en de algemene organisatie van de koloniën. Één van zijn belangrijkste taken was de wetgeving betreffende de behandeling van de indianen, hij diende te waken over de goede verzorging van de autochtonen. Bij meer technische aangelegenheden kon de Raad voor de Indiën rekenen op hulp van de Casa de Contratación[272], een instelling die al in 1503 was opgericht.[273]

Zoals hierboven al vermeld werd, was één van de voornaamste taken het toezicht op en de regulering van de behandeling van de indianen. Hieronder werd onder meer het beschermen van de indianen tegen een mensonterende behandeling van hun Spaanse eigenaars verstaan. De Raad kwam vreemd genoeg niet tussen bij de formulering van de ‘Leyes Nuevas’ van 1542 waarin de bevrijding van de indianen werd besproken. Na de uitvaardiging van deze wetten, hield de Raad zich voornamelijk bezig met de bekering van het indiaanse volk, waartoe in 1550 ook een junta werd opgericht.[274]

Daarnaast bracht de Raad ook verslag uit over de inkomsten die men uit de Indiën haalde en hield er ook toezicht op. Hiertoe benoemde de Raad contadores de cuenta[275], die de Cajas Reales[276] controleerden en later, in 1605, werden hiervoor ook tribunalen opgericht.[277]

            De Raad speelde ook een belangrijke rol bij de organisatie van de Katholieke Kerk in de Indiën. Deze instantie hielp bij de oprichting van de bisdommen, kapittels, stelde kandidaten voor vacatures van prelaten en andere betrekkingen uit de kerkelijke sfeer voor en assisteerde de religieuze orden bij hun missies en kolonisatie. Deze medewerking hield ook altijd toezicht in. Zo controleerde de Raad de correspondentie tussen de curie en de religieuze autoriteiten in de Indiën en ook het drukwerk van de curie diende door de Raad te worden goedgekeurd.[278]

Een andere niet onbelangrijke bevoegdheid was de handelswetgeving en de zeevaart. Hieronder werd onder andere de organisatie van de overzeese handel, de strijd tegen de smokkelhandel, de koninklijke inkomsten en de binnenlandse handel verstaan. Maar het waren vooral de Casa de la Contratación en de consulaten die deze materie regelden.[279]

            Het recht om personen voor te stellen voor vrije hoge functies in de Indiën behoorde niet toe aan de Raad voor de Indiën[280], maar aan de Consejo de la Cámara de Castilla. Toen Filips IV na een kort bestaan in het begin van de zeventiende eeuw, in 1644 de Consejo de Cámara de Indias heroprichtte, ging dit recht naar deze instelling over. De Cámara de Indias werd in 1701 afgeschaft, waarna het benoemingsrecht terug naar de Cámara de Castilla ging. Toen de Cámara de Indias in 1721 definitief werd heropgericht nam zij haar oude bevoegdheden terug op.[281]

            De Raad was ook competent inzake het onderwijs. Hij richtte scholen, colleges en universiteiten op, en hielp bij de opstelling van de studieprogramma’s. Een voorbeeld hiervan is dat hij ongeveer zestig jaar na de ontdekking van Amerika meehielp aan de oprichting van de eerste twee universiteiten in Lima en in Mexico.[282]

Oorlogs- en militaire aangelegenheden en ook de wetgeving vielen onder de verantwoordelijkheid van de Raad. Maar op het einde van de zestiende eeuw, begin zeventiende eeuw nam de Junta de Guerra deze eerste twee bevoegdheden over en op het einde van de achttiende eeuw nam de Junta de Leyes de wetgeving over.[283]

Inzake burgerlijke en strafrechterlijke rechtszaken was de Raad het hoogste gerechtshof.[284] Voor de rechtspraak werden er gerechtshoven, Audiencias, in de Indiën opgericht. Deze rechtbanken werden verplicht de Raad voor de Indiën voor een aantal zaken te raadplegen, bijvoorbeeld voor het toekennen van licenties voor ontdekkingsreizen. Bij de Raad kon men, vanuit de Audiencias, vanuit de rechtbank van de Casa de la Contratación en vanuit het Consult van de kooplieden van de Indiën, ook in hoger beroep gaan. Aan welke voorwaarden hiervoor voldaan moest worden, hing af van de instructies van de respectievelijke instelling. Verder was de Raad ook bevoegd de wetgeving van de Audiencias aan te vullen en aan te passen. [285]

Als gerechtshof controleerde de Raad voor de Indiën ook de visitas en residencias. De Raad voor de Indiën verkeerde namelijk in de onmogelijkheid, door de grote afstanden, de autoriteiten in de Indiën aan een permanente controle te onderwerpen. Deze twee systemen kwamen aan deze problematiek tegemoet.

De visitas omvatten een controle van de gerechtelijke handelingen van een Audiencia. Tussen 1524 en 1700 werden er in totaal zo’n 60 à 70 visitas opgemaakt. De verslagen hiervan werden daarna door de Raad nagekeken, die dan eventueel maatregelen kon treffen.

Een residencia was een onderzoek naar de loopbaan van een ambtenaar, dat werd uitgevoerd wanneer deze persoon naar een andere instelling overging of als hij naar Spanje terugkeerde. Met dit systeem kon men ook alle ambtenaren van een Audiencia tegelijkertijd aan een onderzoek onderwerpen, met als gevolg dat, in tegenstelling tot een visita, de Audiencia dan meteen geschorst werd. De vonnissen van deze onderzoeken werden aan de Raad voor de Indiën voorgelegd, die ze controleerde en daarna een definitieve uitspraak deed. [286]

 

In het jaar 1571 werden de bevoegdheden van de Raad opnieuw herzien. Nu kreeg hij het volledige bestuur en koloniale rechtspraak toegewezen, alle andere autoriteiten dienden de Raad te gehoorzamen. De Raad moest ook informatie vrijgeven betreffende de aardrijkskunde en de politieke en religieuze ontwikkelingen in de Indiën.[287]

            Om tegemoet te kunnen komen aan de studie van geografische en natuurwetenschappen, wiskunde en geschiedenis, benoemde de instelling onder meer deskundigen, zoals een kosmograaf en een kroniekschrijver. De Raad droeg ook bij tot de talrijke technische uitvindingen, bijvoorbeeld in de mijnsector, die gedurende de zestiende en zeventiende eeuw gedaan werden.[288]

           

In 1636 werden nieuwe instructies aan de Raad toegekend waarin een herhaling van deze van 1571 vervat lag en een aanvulling van de reguleringen die sinds dat jaar verschenen waren.

 

            Met de troonsbestijging van Filips V werden veel hervormingen doorgevoerd. De instructies van 1714, 1717 en 1754 ontnamen de Raad de bevoegdheden betreffende het bestuur, het economische, de openbare financiën, de oorlogsvoering, de handel en de zeevaart. Aangaande de administratie werd de Raad gereduceerd tot een adviesorgaan, wel behield hij zijn positie als hoogste rechtbank.[289]

 

            Naar het einde van de achttiende eeuw toe, herleefde de Raad en werden zijn bevoegdheden opnieuw uitgebreider. Vooral na de opheffing van de Casa de la Contratación in 1790 en het verdwijnen van het Universeel secretariaat van de Indiën in 1787 kwam hij weer tussen in administratieve aangelegenheden.[290]

 

2.2. De Raad voor Italië.

 

2.2.1.  Situering.

 

            Spanje kon in 1559 met de vrede van Cateau-Cambrésis[291] een aantal Italiaanse gebieden, met name Sicilië, Sardinië, Napels en Milaan officieel tot zijn Rijk rekenen.

Aan die vrede ging een lange strijd tussen de Franse koningen en Aragón vooraf. Het duurde tot 1529 eer Frankrijk definitief van Napels afzag. Milaan kwam in 1535 aan Spanje, zij het formeel als leen van het Duitse Rijk. In Florence bleven de Medici aan het bewind, sedert 1569 als groothertogen van Toscane, doch geheel afhankelijk van de Habsburgers. In 1559 erkende Frankrijk dan geheel Italië als bezit of in de invloedssfeer van Spanje. Enkel de Republiek Venetië bleef onafhankelijk.[292]

 

Alhoewel de Spaanse kroon vier gebieden in Italië tot zijn bezit kon rekenen, was de Raad voor Italië enkel bevoegd voor de territoria Napels, Milaan en Sicilië. Dat aangelegenheden betreffende Sardinië niet in de competenties van de Raad opgenomen werden, heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat dit gebied onlosmakelijk verbonden was met het koninkrijk Aragón. Het was juridisch - de wetten van Aragón golden ook voor Sardinië - en institutioneel - Sardinië maakte sinds 1520 deel uit van de kanselarij van Aragón - met Aragón gelieerd.[293]

 

            In de koninkrijken van Sicilië en Napels en in het hertogdom Milaan regeerden respectievelijk onderkoningen en gouverneurs als vertegenwoordigers van de Spaanse koning. Toch duurde het tot 1573 vooraleer de eerste onderkoning van Sicilië werd benoemd.[294]

 

Over hoe en wanneer de Raad voor Italië ontstond bestaan verschillende opinies. Men kan de historici die hieromtrent onderzoek verrichtten, indelen in twee groepen.

In de eerste groep bevinden zich Giardina en Arrieta Alberdi.[295] Volgens hen ontwikkelde de Raad zich uit de Consejo de Aragón[296]. Giardina situeert de oprichting in 1555, en stelt tevens dat de Raad van bij zijn oprichting verantwoordelijk was voor de gebieden Napels, Sicilië en Milaan. Arrieta Alberdi daarentegen situeert de kiem van de Raad voor Italië in 1555, maar de officiële oprichting ervan vond volgens hem plaats in 1559.[297]

Rivero Rodríguez onderzocht op zijn beurt ook het ontstaan van de Raad voor Italië en kwam tot de vaststelling dat de wortels van de Raad zich in de Consejo de Castilla bevinden. Hij is van mening dat in 1555, binnen de Consejo de Castilla, een junta verantwoordelijk voor het koninkrijk Napels en het hertogdom Milaan, werd opgericht. Toen deze junta in 1559 een volwaardige Raad werd, kwam ook Sicilië onder zijn bevoegdheden.[298]

            Wij sluiten ons aan bij het onderzoek Rivero Rodríguez, zijn uitgebreide en recente studie lijkt ons heel aannemelijk. Hieronder worden zijn onderzoeksresultaten nader belicht.

 

Al onder Ferdinand zetelden een Napolitaanse en Siciliaanse raadsheer in het hof, zij verdedigden er de belangen van deze Italiaanse gebieden. Later, in 1540 toen Filips II erfgenaam van het hertogdom Milaan werd, kwam er tevens een autochtone raadsheer dit territorium vertegenwoordigen aan het hof. Deze gebieden waren niet afhankelijk van het koninkrijk Aragón, maar van de vorst zelf.[299]

Toen Filips II in 1554 Napels en Milaan van zijn vader, Karel V, erfde, groeide de behoefte een speciale instelling te creëren ter behandeling van de diverse aangelegenheden betreffende deze Italiaanse gebieden. Op die manier gaf Filips II op 17 januari 1555 instructies vrij waarin de oprichting van een junta binnen de Consejo de Castilla vervat lag. Deze instelling vormde de kiem van de Consejo de Italia. Een jaar later en officieel met de instructies van 1559 behoorden ook de Siciliaanse aangelegenheden tot het bevoegdheidsterrein van deze instantie.[300]

            De oprichting van de Raad in 1559 was het resultaat van de nieuwe benadering van het bestuur van Italië die zich voltrok bij de overgang van de heerschappij van Karel V naar die van Filips II. De structurele veranderingen tussen 1555 en 1559 vonden niet enkel plaats omwille van de nood aan controle over het bestuur van Italië, maar ook opdat de junta voor Italië een plaats in het institutioneel model van Filips II zou krijgen.[301]

Vooral de doeltreffendheid die een specifieke instantie voor Italië met zich mee zou brengen, lag aan de basis van de oprichting van de Junta voor Italië. Bovendien werden de Italiaanse bezettingen vanaf dan volledig vanuit één centraal punt in Spanje bestuurd en niet meer door een rondtrekkende regering zoals onder Karel V. De vorming van de junta stond tevens in directe relatie met de uitbreiding van de activiteiten van het hof, de toename van de correspondentie en van de kwesties waarbij de mening van de vorst onontbeerlijk was. Het was een uitbreiding die beantwoorde aan de betekenis die het hof verkreeg binnen de monarchie en aan de directe uitbreiding van de administratie van de koninklijke gunsten.[302] Verder begrensde de junta voor Italië de bevoegdheden van de koninklijke vertegenwoordigers in de Italiaanse bezittingen.[303]

 

            Al na de vrede van Utrecht in 1713 en van Rastatt in 1714 had de Raad per definitie geen reden van bestaan meer. Na deze vredesverdragen werden immers twee raden opgericht - een eerste, de Consiglio Supremo di Spagna of Hoge Raad van Spanje, verantwoordelijk voor Napels en Milaan en later ook de Supremo Consiglio di Sicilia of Hoge Raad voor Sicilië, bevoegd voor Sicilië - die de bevoegdheden van de Raad voor Italië overnamen. Maar desondanks schafte men de Raad voor Italië niet af, alhoewel hij enkel nog een ter secretariaat ter beschikking had.[304]

Naar alle waarschijnlijkheid werd de Raad voor Italië dan pas in 1721 afgeschaft, als gevolg van het verlies van de Italiaanse bezittingen tijdens de Spaanse Successieoorlog.[305]

 

2.2.2. Personeelsbezetting.

 

Aan het hoofd van de Raad stond een president, een edelman van Spaanse afkomst. Toen in 1558 de eerste president benoemd werd, werd hij het hoofd van de junta.[306] In 1559 werd bepaald dat de president diende te ondertekenen in hoedanigheid van Protonotario y Gran Camarlengo de Napoles. Deze functies verwijzen naar de bevoegdheden van de president van de Raad van Napels door Ferdinand in 1505 gecreëerd en duiden op de overplaatsing en incorporatie ervan in de persoon van de president van de Raad voor Italië. Tot 1586 nam de regent van Napels deze bevoegdheden over bij afwezigheid van de president.

Wegens problemen in het verleden met de autoriteit van de president, werd in 1577 nogmaals uitdrukkelijk bepaald dat hij aan het hoofd van de Raad stond en dat hij rechtstreeks contact had met de vorst. Bovendien hoefde hij niet langer voor alle zaken de raadsheren te raadplegen, bij minder belangrijke aangelegenheden kon hij alleen beslissen.[307]

In afwachting van de benoeming van een nieuwe president of totdat hij zijn functie kwam vervullen, nam meestal een gouverneur de taken van het voorzitterschap over.[308]

De Raad bezat ook een thesaurier, normaliter was dit dezelfde persoon als de thesaurier van de Consejo de Aragón, maar tussen 1674 en 1687 had de Raad voor Italië een eigen thesaurier. Vanaf 1579 kon de thesaurier ook Milaan tot zijn bevoegdheidsterritorium rekenen.[309]

            Bij de oprichting van de junta in 1555 werden drie raadsheren - allen juristen - benoemd.[310] Later, in 1557 of in 1559, werd dit aantal op zes gebracht, twee voor respectievelijk Milaan, Napels en Sicilië. Waaronder één van hen van Spaanse afkomst was en de andere persoon autochtoon. Naast juristen zetelden er in de zeventiende eeuw ook edellieden in de Raad, hun aantal was onbegrensd. In 1569 bezaten de raadsheren nog steeds geen officiële titel noch werden zij officieel benoemd. Vanaf 1577 waren de raadsheren niet enkel meer verantwoordelijk voor hun gebied, maar voor alle drie de Italiaanse territoria.[311]

Zetelen als raadsheer in de Raad voor Italië werd door de Italianen als een stap naar de hoogste magistraten in hun respectievelijk district gezien.[312]

            Tijdens de verdere ontwikkeling van de Raad voor Italië werden enkele nieuwe betrekkingen gecreëerd. Er werd een archivaris, een conservator van het Italiaans patrimonium, een openbare aanklager en een klerk van de Cámara de Castilla benoemd.[313]

Bij de oprichting van de junta werd ook een secretaris benoemd. Voor 1577 had de secretaris zich vaak boven de raadsheren geplaatst, maar dit werd toen onmogelijk gemaakt door nieuwe instructies waardoor hij zich bijvoorbeeld niet meer kon moeien met de zaken die in de Raad besproken werden. Toch kon hij tot 1584 veel macht naar zich blijven toetrekken, tot dat er in dat jaar nieuwe bepalingen werden uitgevaardigd waardoor er een eind kwam aan dit probleem. Tot 1595 telde het secretariaat slechts één secretaris, daarna drie, één per Italiaans gebied.[314]

            Na 1714 had de Raad enkel nog een secretariaat ter beschikking, waarin vier secretarissen en enkele assistenten in actief waren.[315]

Rond 1588 ontstond de gewoonte dat in vergaderingen van de Raad nu en dan experten, dit konden raadsheren uit andere Raden zijn, zetelden en waar nodig assistentie verleenden.[316]

           

De instructies van 1559 bepaalden dat de Raad driemaal in de week diende samen te komen. Vanaf 1636 vergaderden ze elke dag, maar het kwam vaak voor dat er geen te behandelen zaken voor handen waren, daardoor greep men in 1643 terug naar het oude systeem. Indien nodig, laste men toen wel een extravergadering in.[317]

 

2.2.3. Bevoegdheden.

 

De creatie van de Raad voor Italië in 1559 beperkte de macht van de koninklijke vertegenwoordigers in de respectievelijke gebieden. Van datzelfde jaar dateren ook de eerste instructies, zij werden vervolmaakt in 1579. Later, in 1603 en in 1670, werden ze opnieuw aangepast.[318]

De bevoegdheden van de Raad waren uitgebreid en omvatten zowel rechtspraak, bestuur als administratie. Deze laatste was zonder twijfel zijn voornaamste competentie. Daarnaast bezat hij ook een, eigenlijk te verwaarlozen, beslissingsbevoegdheid. Toch was het volgens Giardina mogelijk dat hij dit na verloop van tijd wist uit te breiden.[319]

 

Het toekennen van betrekkingen en gunsten werd in het voordeel van de Raad aan de virrey of gouverneur onttrokken en vormde in de zestiende eeuw zijn belangrijkste bezigheid. Hij kon zowel betrekkingen in de rechterlijke, bestuurlijke en militaire sfeer als in de Openbare Financiën toekennen. Maar alle belangrijke ambten en vooral deze uit het milieu van de Justitie en de Openbare Financiën konden ze niet zonder de toestemming van de vorst toewijzen. Bovendien diende de Raad hierbij ook rekening te houden met de virreyes van Napels en Sicilië of de gouverneur-generaal van Milaan.[320]

Deze instelling was competent geschillen tussen de adel te beslechten, titels toe te kennen - na overleg met de vorst - of te annuleren. Hij kon ook privileges toewijzen en diende toe te zien op het behoud van de trouw van de Italiaanse adel aan de Spaanse monarchie. Wat het toekennen van gunsten van grote financiële waarde betrof, diende men telkens de vorst te raadplegen. Verder kon de Raad, vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw, enkel nog in zeer occasionele gevallen hábitos verlenen.[321]

De Raad had tevens een adviserende bevoegdheid, bijvoorbeeld bij feodale aangelegenheden. Wat betreft de rechtspraak was de Raad voor Italië de hoogste rechtbank. Toch werden tot de zeventiende eeuw noch burgerlijke noch criminele rechtszaken in de Raad behandeld. Verder werd de Raad voor Italië alle uitvoerende macht ontzegd.[322]

 

Gedurende de tweede helft van de zestiende eeuw werd de Raad tweemaal in haar competenties beperkt. Een eerste maal in 1575, toen maakten de uitgebreide bevoegdheden van de koninklijke vertegenwoordigers in de Italiaanse gebieden de Raad bijna werkloos. Maar met de nieuwe instructies vier jaar later werden de beslissingen van de virreyes aan de Raad ondergeschikt. Daarna, met de creatie van de Junta de Noche in 1584-1586 werden het secretariaat en de raadsheren opnieuw van hun politieke verantwoordelijkheden beroofd. Pas na het opdoeken van de junta in 1598 herstelde de situatie zich.[323]

 

Pas in 1595 werden de bevoegdheden van het secretariaat duidelijk omschreven. De secretaris stond in theorie enkel in voor het verzegelen en contrasigneren van onder meer de documenten en de correspondentie met de vorst.[324] Maar in realiteit eigende hij zich meer macht toe.[325]

In de tweede helft van de zeventiende eeuw rees er een bevoegdheidsconflict tussen de Consejo de Estado en de Raad voor Italië. De instructies van de Spaanse Raad van State waren namelijk te vaag omschreven om duidelijk te weten welke bevoegdheid aan welke raad toe behoorde. Daarop werden twee juntas opgericht, één in 1660 en één in 1667, die hieromtrent uitsluitsel moesten geven. In 1667 kwam men tot een consensus, de Consejo de Estado werd bevoegd bevonden voor het toekennen van de belangrijke betrekkingen, en in hoofdzaak de militaire. De Raad voor Italië kon de overige functies toebedelen. Verder kon de Consejo de Estado alle reglementeringen met betrekking tot onkostenvergoedingen en pensioenen opstellen, maar het was de Raad voor Italië die ze toekende. Wat de buitenlandse politiek betrof, was de Raad voor Italië enkel bevoegd voor de minder belangrijke aangelegenheden en was hij altijd onderworpen aan de Consejo de Estado.[326]

 

2.3. De Raad voor Portugal.

 

2.3.1. Situering.

 

In 1578 stierf de koning van Portugal, Sebastiaan I[327], op het slagveld van Ksar-el-Kebir in Marokko. Doordat hij geen nakomelingen had, betekende zijn dood onrechtstreeks het einde van de Portugese dynastie en onafhankelijkheid. Hij werd namelijk opgevolgd door zijn bejaarde oom kardinaal Hendrik die begin 1580 reeds overleed. Filips II, als kleinzoon van Emanuel I[328], maakte aanspraken op de Portugese troon. Maar Hendrik had ervoor gezorgd dat na zijn dood, Portugal zou bestuurd worden door een raad van gouverneurs. Zij dienden het koninkrijk te overhandigen aan diegene die door de rechters werd aanvaard als erfgenaam van het rijk. Om de gouverneurs onder druk te zetten, maakte Filips II gebruik van militair geweld. Met succes, want in april 1581 riepen de Cortes de Tomar Filips II uit tot koning van Portugal.[329]

De Cortes van Tomar hadden bij de aanvaarding van Filips II als koning als voorwaarde de autonomie van Portugal[330] naar voren geschoven. Daardoor zou Portugal na de annexatie haar eigen identiteit en instellingen kunnen bewaren. Ter bewaring van de onafhankelijkheid en als blijk van inspraak van de Portugezen in het beleid van hun land, richtte Filips II de Raad voor Portugal op.[331]

De oprichting van deze instelling paste perfect in de polisynodale structuur. Vanuit dit perspectief was de creatie van een band tussen de vorst en de regering te Portugal een coherente manier om het koninkrijk Portugal in de Spaanse monarchie te integreren. Vóór de officiële oprichting van de Raad op 12 november 1582, was er sinds 1580 al een kleine instelling die de vorst adviseerde actief. Uit deze instelling groeide dan de Raad voor Portugal. [332]

In februari 1583 volgde de Raad Filips II naar Valladolid, en vormde er de verbinding tussen de vorst en Lissabon. Van dan af werd de vorst er afwisselend vertegenwoordigd door een onderkoning en een raad van gouverneurs[333], maar hun macht was beperkt. Belangrijke zaken werden in Madrid behandeld, waarbij de Raad voor Portugal advies verleende. Volgens De Luxán Meléndez kan de Raad voor Portugal vergelijken worden met een ‘Consejo de Estado restringido’.[334]

 

Vanaf 1612 functioneerde de Raad voor Portugal niet meer naar behoren. Tussen juli 1612 en januari 1614 werd hij gesloten als gevolg van het verblijf van Filips III in Portugal en in juni 1615 sloot de Raad opnieuw de deuren, ditmaal tot 1617. Na deze twee onderbrekingen fungeerde de Raad weer naar behoren tot 1628. Toen vertrokken veel raadsheren om diplomatische redenen naar Portugal, waardoor de werking van de Raad wederom stilviel. Pas drie jaar later werd de Raad opnieuw leven in geblazen.

 

Filips II was vrij loyaal geweest in de erkenning van de Portugese autonomie. Maar de Republiek der Verenigde Nederlanden ging ertoe over, als tegenstander van Spanje, Portugal eveneens als vijand te beschouwen. De Verenigde Oost-Indische Compagnie veroverde grote delen van het Portugese imperium in het oosten en de West-Indische Compagnie nestelde zich in Noordoost-Brazilië. Daarbij kwam nog dat Portugal betrokken werd in de talrijke oorlogen van Spanje met andere Europese mogendheden. Hierdoor raakte het land economisch en sociaal steeds meer uitgeput, vooral onder Filips III en Filips IV, die Portugal eenvoudig als een provincie van Spanje beschouwden. Hierdoor werd de Raad voor Portugal in 1639 werd hij vervangen door een junta. Tezelfdertijd kwam het Portugese nationalisme, actief bevorderd door de geestelijkheid, steeds meer in verzet tegen de onderdrukking en uitbuiting. Eind 1640 maakte een kleine groep van samenzweerders, profiterend van de moeilijkheden waarin Spanje zich toen bevond, een eind aan de Spaanse overheersing, hetgeen door het overgrote deel van de bevolking geestdriftig werd toegejuicht. De hertog van Bragança werd tot koning Johan IV[335] uitgeroepen. Maar Spanje zou de onafhankelijkheid van Portugal pas in 1668 met de vrede van Lissabon erkennen.[336]

 

Alhoewel Portugal zich afgescheurd had, bleef de junta functioneren. Achttien jaar nadien werd de Raad voor Portugal zelfs opnieuw opgericht om zo de illusie van Filips IV als vorst van Portugal te koesteren. Pas toen Spanje in 1668 de onafhankelijkheid van Portugal erkende, had de Raad geen reden van bestaan meer en werd hij afgeschaft. [337]

 

2.3.2. Personeelsbezetting.

 

Bij de oprichting in 1582 werd bepaald dat de Raad zou bestaan uit een inspecteur en twee klerken van de openbare financiën, een geestelijke, twee desembargados do Paço[338], een grootkanselier, een secretaris, twee klerken van de Cámara de Castilla en een thesaurier. Al deze raadsleden waren van Portugese afkomst en ook de communicatie en de volledige administratie verliep in het Portugees. Toen in 1583 de Raad Filips II naar Spanje volgde, bleef de grootkanselier in Lissabon. [339]

De eerste instructies dateren van 1586 en hierin werd de personeelsbezetting zoals die in 1582 was vastgelegd, behouden. Vreemd genoeg had de Raad voor Portugal geen president, wel werd in theorie de vorst als president beschouwd. Ten gevolge hiervan diende het secretariaat te voorzien in de communicatie tussen de vorst en de Raad. Het personeel kwam drie maal per week samen.[340]

Met de nieuwe instructies van 1602 werden raadsheren van Castiliaanse origine in de Raad toegelaten. Daarnaast voorzag men voor het eerst een president, deze betrekking werd ingenomen door de oudste raadsheer. Onder de raadsheren telde men nu twee inspecteurs van de openbare financiën, een geestelijke, twee raadsheren van de Consejo de Estado en twee juristen. De betrekking klerk van de openbare financiën verdween, zijn bevoegdheden werden door het secretariaat overgenomen. Verder kwamen er drie secretarissen bij, waardoor het totale aantal op vier kwam, één voor staatszaken en justitie, één voor religieuze aangelegenheden en de militaire ordes, één voor het koninklijk patrimonium en de openbare financiën en de laatste voor de alle overige zaken. Vanaf 1602 vergaderde het personeel alle dagen van de week.[341]

In 1607 greep men terug naar de personeelsbezetting van vóór 1602, met als uitzondering dat de president en één extra secretaris bleven. Bovendien dienden zij allen opnieuw van Portugese afkomst te zijn.[342]

            Gedurende de tijdelijke sluitingen, respectievelijk tijdens de jaren 1612-1614 en 1615-1617, bleven enkel de secretarissen op post. Toen de Raad in 1614 opnieuw functioneerde, werd de personeelsbezetting van voor 1612 behouden. Na 1617 werd de bezetting wel gewijzigd en daarna bleef zij dezelfde tot 1628. De Raad telde toen een president - een betrekking die nu niet meer bekleed werd door de oudste raadsheer -, een raadsheer van de Consejo de Estado, een geestelijke, twee desembargadores do Paço en twee secretarissen.[343]

            Tijdens de periode 1628-1631 kwam de Raad andermaal niet samen, waarop het secretariaat opnieuw de werking op zich nam. In 1631 kreeg de Raad nieuwe instructies, waarin de benoeming van een extra secretaris en de afschaffing van het ambt van voorzitter vervat lag. De leidinggevende functie werd opnieuw ingenomen door de oudste raadsheer. Verder bracht men de personeelsbezetting terug naar zoals die was onder Filips II.[344]

            Toen in 1639 de Raad voor Portugal door een junta vervangen werd, bleef de bezetting dezelfde. Pas in 1658, met de heroprichting van de Raad, werd ze gewijzigd, waardoor de Raad zes raadsheren; een inspecteur van de openbare financiën, drie surnumeraire raadsheren, een geestelijke, een desembargador do Paço en twee secretarissen telde.[345]

            Bijna alle raadsleden, gezien over de hele periode, verlieten de politieke scène na hun carrière in deze Raad en trokken zich terug.[346]

 

2.3.3. Bevoegdheden.

 

Tot de eerste instructies in 1586 werden uitgevaardigd, behield de Raad voor Portugal de competenties van zijn voorganger, de kleine instelling die in 1580 was opgericht. Hierdoor was de Raad bevoegd in bestuursaangelegenheden, zoals het benoemen of het bevestigen van benoemingen; militaire aangelegenheden, zoals opdracht geven tot het fortificeren van belangrijke havens; de gezondheidszorg; toezicht op de justitie; kerkelijke aangelegenheden en het bijeenroepen van de Cortes. Maar vóór alles was zijn voornaamste activiteit het verlenen van gunsten.[347]

Uit de instructies van 1586 blijkt dat de bevoegdheden grotendeels dezelfde bleven. De voornaamste werkzaamheden bestonden uit staatsaangelegenheden, kwesties betreffende de openbare financiën, de Desembargo do Paço en de Mesa da Conciencia e Ordens[348]. Maar lang niet alle zaken die officieel waren toegekend aan de Raad, werden effectief door deze instantie behandeld. De Consejo de Estado en de Consejo de Guerra eisten alle gewichtige kwesties op.[349]

De voornaamste activiteit van de Raad, het toekennen van gunsten allerhande, veranderde niet. Hieronder werd het toekennen van financiële steun bij schulden, pensioenen, maar ook het toewijzen van betrekkingen zoals kapitein van een fort, burgemeester, portier en raadsheer verstaan. Dit waren allemaal ambten die men niet rechtstreeks van de onderkoning of van de gouverneurs kon verkrijgen. Het toekennen van gunsten was een strategische zet van Filips II, met het oogmerk om een politiek van vrijgevigheid te creëren en zo aanvaard te worden door de Portugese bevolking.[350]

            Met de nieuwe instructies van 1602 werden de bevoegdheden van de Raad uitgebreid met alle zaken die betrekking hadden tot Portugal. Dit waren zowel staatsaangelegenheden, justitie, kerkelijke aangelegenheden, de militaire ordes, de openbare financiën,… Onder het toekennen van betrekkingen werd nu ook het benoemen van onderkoningen, gouverneurs en bisschoppen verstaan. Nog steeds vormde het toekennen van gunsten de belangrijkste bezigheid.[351]

            In 1631 kreeg de Raad opnieuw nieuwe instructies, maar er traden geen verandering binnen de bevoegdheden op.[352]

Toen door politieke omstandigheden de Raad in 1639 werd afgeschaft en door een junta vervangen werd, traden er geen noemenswaardige wijzigingen op inzake de bevoegdheden. Wel werd de nadruk gelegd op de bemiddelende functie tussen de Portugese instanties. Na de afscheuring van Portugal in 1640, leek de junta geen reden van bestaan meer te hebben, maar toch werd zij niet opgeheven. Haar voornaamste taak was nu symbolisch en bestond er in de idee levend te houden dat Portugal nog steeds tot Spanje behoorde en dat Filips IV er nog steeds de vorst was. Daarnaast verwerkte zij zonder ophouden aanvragen tot allerlei gunsten - Filips IV bleef titels, hábitos en pensioenen in Portugal toekennen -, en voorzag zij in diverse behoeften van Portugezen aan het hof of in dienst van de vorst in de Zuidelijke Nederlanden, in Catalonië of in de oorlog met Portugal. Verder behandelde zij ook kwesties aangaande het presidium in Noord-Afrika en andere zaken die vroeger rechtstreeks via Portugal geregeld werden.[353] 

 

In 1658 werd de Raad voor Portugal opnieuw opgericht. Het idee dat hier achter stak, was dat voor het afhandelen van de Portugese aangelegenheden het passender was om met een Raad te werken. De heroprichting ging gepaard met nieuwe instructies, waarin de Raad bevoegd werd voor alle kwesties aangaande Portugal. Maar in hoofdzaak ondersteunde hij, net als de junta dat deed, het concept van Filips IV als koning van Spanje en Portugal en verleende verder nog steeds allerlei gunsten.[354]

Pas toen de onafhankelijkheid van Portugal in 1668 officieel erkend werd, werd de Raad voorgoed opgeheven.[355]

 

Niet alleen toen Portugal zich had afgescheurd, maar ook daarvoor al bezat de Raad voor Portugal een symbolische functie. De Raad vertegenwoordigde namelijk de erkenning van de Spaanse vorst van de Portugese autonomie, de wetten en de instellingen.[356]

 

 

3. Vergelijking van de territoriale raden.

 

3.1. De personeelsbezetting.

 

Bij vergelijking van de personeelsbezetting van de hierboven vermelde territoriale raden, zien we dat de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië het kleinste aantal personeelsleden telde. Dit was niet alleen zo betreffende het aantal raadsheren, maar ook qua aantal vertegenwoordigers van andere raden. Daar waar de Hoge Raad maximum vijf benoemde raadsheren telde, haalde de Raad voor de Indiën gemakkelijk het dubbele. De Raad voor Portugal telde net als de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië slechts een klein aantal leden, behalve tijdens de periode 1602-1607 toen er ook Castilianen in deze eerste Raad zetelden.

Er zijn geen aanwijzingen die erop duiden dat de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië permanent werd bijgestaan door gedelegeerden van andere raden. Dit fenomeen zien we wel bij de Raden voor de Indiën, Italië en Portugal. De eerste twee Raden bijvoorbeeld hadden elk een openbare aanklager in dienst. De personeelsbezetting van de Raad van Portugal bestond daarentegen enkel uit vertegenwoordigers van andere instellingen. Deze afgevaardigden namen meer specifieke aangelegenheden voor zich, hielden hier controle op of gaven advies.

Het feit, dat in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië geen vertegenwoordigers van andere Raden zetelden kan wijzen op een beperkte mate van belang van de Raad, maar dit hoeft niet per definitie zo te zijn.

            Wat betreft de nationaliteit van de raadsleden kan men geen systeem terugvinden. De Raad voor de Indiën had enkel raadsheren van Spaanse origine in dienst, deze kolonies werden dus niet vertegenwoordigd door autochtonen. De natives werden hier dan ook niet competent voor bevonden, en het idee er in de Raad op te nemen werd nooit geopperd of overwogen.

De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië en de Raad voor Portugal werden hoofdzakelijk bekleed door autochtonen. De president van de eerste Raad was van Spaanse of Genueese afkomst. Buiten één uitzondering waren alle secretarissen en raadsheren van de Nederlanden en Bourgondië afkomstig. De personeelbezetting van de Raad voor Portugal was uitsluitend Portugees, behalve gedurende de periode 1602-1607 toen ook Castiliaanse raadsheren werden toegelaten.

De Raad voor Italië kende zowel Italiaanse als Spaanse raadsheren, maar toch waren de Spaanse raadsleden in de meerderheid.

 

            Zetelen in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië en in de Raad voor Italië leidde na dienst tot een promotie. Een benoeming in de Raad voor de Indiën gold op het einde van de achttiende eeuw zelfs als één van de hoogste posities die men in Spanje kon krijgen. De Raad voor Portugal vormt hierop een uitzondering. Na hun carrière in deze Raad verlieten de meeste raadsleden het politieke milieu.

 

            Wat betreft het aantal vergaderingen, springt de situatie van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in het oog. Deze Raad kwam slechts driemaal per maand samen, in tegenstelling tot de andere die driemaal per week en zelfs tot alle dagen vergaderden.

 

3.2. De bevoegdheden.

 

Qua competenties speelden de Raad voor Italië en de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië een meer nederige rol in vergelijking met de Raad voor Portugal en dan vooral in vergelijking met de Raad voor de Indiën. Daar waar bij de drie eerste Raden het verlenen van gunsten de voornaamste bevoegdheid was, zien we dat de Raad voor de Indiën een belangrijkere positie innam in het polysynodale systeem. De Raad voor de Indiën verwierf deze status door de gewichtigheid van de overzeese koloniën voor Spanje. En deze instelling was bovendien ook voor elk terrein bevoegd. Het bestuur, de wetgeving, de rechtspraak, het militaire, het religieuze en het commerciële behoorden allemaal tot zijn competenties en zo wist hij zijn stempel op de gevoerde koloniale politiek te drukken. Niettemin, in materies betreffende de verdediging en de veiligheid van het Spaanse Rijk werd de Raad voor de Indiën beperkt in zijn doen en laten door de Consejo de Estado. Wat betrof de inkomsten en uitgaven werd hij dan weer begrensd door de Spaanse Raad van Financiën.[357]

 

De Raad van Portugal had op papier meer bevoegdheden dan de Raad voor Italië en de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, zoals militaire aangelegenheden, staatsaangelegenheden, de Openbare Financiën,… Maar deze competenties waren ondergeschikt aan zijn voornaamste bezigheid; namelijk het verlenen van gunsten allerhande. Bovendien namen ook hier de Consejo de Estado en tevens de Consejo de Guerra alle gewichtige materies voor zich. Net als bij de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië had deze instelling ook een niet te onderschatten symbolische functie, vooral dan na de afscheuring van Portugal van het Spaanse Imperium.

 

Wat betreft de competenties van de territoriale raden kan men de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië het best vergelijken met de Raad voor Italië, beiden kenden in hoofdzaak gunsten toe. De Raad voor Italië was in theorie ook wel de hoogste rechtbank, maar behandelde eigenlijk amper rechtszaken. Aangaande de belangrijke materies van deze gebieden, was enkel de Consejo de Estado bevoegd.

 

3.3. Besluit.

 

We kunnen besluiten dat van de hier besproken territoriale raden, de Raad voor de Indiën het machtigst was. Deze instantie kon voor een groot deel het beleid van de Indiën zelf bepalen. Deze Raad bestuurde natuurlijk ook wel één van de belangrijkste kolonies van de Spaanse monarchie.

De drie overige territoriale raden waren min of meer gelijk van betekenis. Niettegenstaande de Raad voor Portugal theoretisch een groot aantal bevoegdheden was toegekend, was zijn voornaamste bezigheid niettemin het toekennen van gunsten. Bovendien was zijn oprichting eerder van symbolische aard en bezat hij een niet zo uitgebreide personeelsbezetting. Toch zijn we van oordeel dat hij zich meer in het binnenlandse bestuur kon inmengen dan de Raad voor Italië en de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.

De Raad voor Italië had net als de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië een heel beperkt aantal bevoegdheden. Bovendien werd hij in de tweede helft van de zestiende eeuw en zeventiende eeuw sterk in zijn werking beknot. Desondanks bezat de Raad voor Italië een uitgebreidere personeelsbezetting dan de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.

 

De Raad voor de Indiën was de enige territoriale instelling die in grote mate het beleid van zijn gebieden kon bepalen. De Raad van Portugal kon dit op zekere hoogte ook wel, maar het waren vooral de Raad voor Italië en de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië die geen invloed konden uitoefenen op de gevoerde politiek.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[247] Kristof Columbus (1451-1506) was van Genua afkomstig. Onder invloed van Pierre d'Ailly's Imago Mundi, volgde hij diens denkbeeld dat de aarde bolvormig zou zijn en men langs het westen vlugger China en Japan kon bereiken dan langs Kaap de Goede Hoop. Na zich vruchteloos tot Johan II van Portugal gewend te hebben, vond hij in 1485 gehoor bij Isabella van Castilië. Onder haar vlag verliet op 3 augustus 1492 een klein eskader onder leiding van Columbus de haven Palos en werd op 12 oktober land waargenomen.

[248] Isabella (1451-1504), koningin van Castilië van 1474 tot 1504.

[249] P. Gonzáles García e.a. Archivo General de Indias. p. 169.; H. Pietschmann. Les Indes de Castille. p. 157 en p. 160. en E. Schäfer. El Consejo Real y Supremo de las Indias. I, pp. 1-2.

[250] P. Gonzáles García e.a. op.cit. pp. 197-198, p. 201 en p. 205. en H. Pietschmann. op.cit. p. 157 en p.160.

[251] F. Barrios. Los reales consejos. p. 214.; P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 171.; H. Pietschmann. op.cit. pp. 154-155. en E. Schäfer. op.cit. I, p. 44 en p. 50.

[252] Waarschijnlijk situeert Ribot hierdoor in 1519 de officiële oprichting.

[253] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 171.; H. Pietschmann. op.cit. pp. 154-155. en E. Schäfer. op.cit. I, pp. 24-25, pp. 35-37 en p. 44.

[254] Dit was het gevolg van de Franse troepen die Spanje binnenvielen tijdens de Franse Revolutie.

[255] Ferdinand VII (1784-1833), zoon van Karel IV, Spaans vorst in 1808 en van 1814 tot 1833.

[256] Net als bij de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië komt hier, evenals bij de Raad voor Italië en de Raad voor Portugal, het ondergeschikte personeel niet aan bod.

[257] E. Schäfer. op.cit. I, p. 37 en p. 43.

[258] F. Barrios. Los reales consejos. p. 215.; J. Lynch. The Hispanic World in Crisis and Change, 1598-1700. p. 159.; P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 233. en E. Schäfer. op.cit. I, pp. 47-49.

[259] De Consejo de la Cámara de Castilla was gegroeid uit de Consejo de Castilla. De Cámara was bevoegd voor het toekennen van gunsten en functies. (F. Barrios. Los reales consejos. pp. 183-195.)

[260] P. Gonzáles García e.a. op.cit. pp. 233-236. en E. Schäfer. op.cit. I, p. 76, pp. 110-111, p. 119, p. 219 en II, p. 406.

[261] F. Barrios. Los reales consejos. p. 215.; P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 233. en E. Schäfer. op.cit. I, p. 245.

[262] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 184.

[263] F. Barrios. Los reales consejos. p. 216.; J. Lynch. op.cit. p. 410. en E. Schäfer. op.cit. I, p. 279.

[264] P. Gonzáles García e.a. op.cit. pp. 184-186.

[265] Ibid. p. 185.

[266] F. Barrios. Los reales consejos. p. 223.; P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 236. en E. Schäfer. op.cit. I, p. 67.

[267] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 175.; H. Pietschmann. op.cit. pp. 158-159. en E. Schäfer. op.cit. I, pp. 66-70.

[268] J. Lynch. op.cit. p. 159. en E. Schäfer. op.cit. I, p. 43.

[269] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 173 en p. 191.

[270] F. Barrios. Los reales consejos. pp. 217-218 en p. 222. en H. Pietschmann. op.cit. p. 155 en p. 158.

[271] Na de virreyes en gouverneurs waren de Audiencias de belangrijkste autoriteiten in de Spaanse kolonies. Bij de oprichting van de Raad werden de reeds bestaande Audiencias eraan onderworpen. Het personeel van deze collegiale gerechtshoven bestond uitsluitend uit rechtsgeleerden. (H. Pietschmann. op.cit. p. 156. en E. Schäfer. op.cit. II, pp. 66-67.)

[272] In 1503 werd de Casa de la Contratacion de las Indias in Sevilla opgericht. Dit bestuurslichaam werd belast met de organisatie van de handel met Noord-Afrika, de Canarische eilanden en Amerika. Ook het bewapenen van de schepen met deze gebieden als bestemming, als de berging van de koopwaar en de edele metalen vooraleer zij hun bestemming bereikten en de innig van de belastingen behoorde tot haar competenties. In 1508 werd dit orgaan van Sevilla naar Cadiz verplaatst. De eerste acht jaren was deze instantie niet meer dan een uitvoerend orgaan; de leiding ervan was in handen van de vorsten, hun secretarissen en raadgevers. Bij de oprichting van de Raad voor de Indiën werd deze instantie aan de Raad onderworpen. (H. Pietschmann. op.cit. p. 155. en E. Schäfer. op.cit. I, pp. 9-22.)

[273] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 173 en p. 191. en E. Schäfer. op.cit. I, p. 54, p. 68, p. 80 en II, p 159.

[274] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 176. en E. Schäfer. op.cit. II, pp. 249-332.

[275] Contadores de cuenta zijn te vergelijken met de hedendaagse boekhouders.

[276] De Cajas Reales stonden in voor de fiscale administratie van een gebied.

[277] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 218.; H. Pietschmann. op.cit. p. 164. en E. Schäfer. op.cit. II, pp. 172-174.

[278] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 219, p. 224 en p. 226. en E. Schäfer. op.cit. II, pp. 191-248.

[279] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 219. en E. Schäfer. op.cit. II, pp. 333-403.

[280] Hier gaan de auteurs van de studie ‘Archivo General de Indias’ niet mee akkoord. Volgens hen kon de Raad voor elke belangrijke post personen benoemen. Pas toen de Cámara de Indias werd opgericht nam zij deze bevoegdheid over. (P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 197.)

[281] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 180.; H. Pietschmann. op.cit. p. 159. en E. Schäfer. op.cit. I, pp. 177-179, p. 202 en pp. 227-230.

[282] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 226. en E. Schäfer. op.cit. II, p. 424.

[283] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 197, pp. 228-229 en p. 232.; J. Lynch. op.cit. p. 28.; H. Pietschmann. op.cit. p. 159. en Schäfer. op.cit. I, pp. 170-171 en pp. 203-204.

[284] E. Schäfer. op.cit. I, p. 40 en p. 52.

[285] P. Gonzáles García e.a. op.cit. pp. 191-192 en pp. 195-197. en E. Schäfer. op.cit. I, pp. 68-69, p. 154 en II, p. 103 en p. 106.

[286] E. Schäfer. op.cit. II, pp. 128-157.

[287] P. Gonzáles García e.a. op.cit. pp. 176-177. en E. Schäfer. op.cit. I, p. 135.

[288] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 228. en E. Schäfer. op.cit. II, pp. 403-437.

[289] P. Gonzáles García e.a. op.cit. p. 185.

[290] Ibid. p. 185.

[291] De vrede van Cateau-Cambrésis werd gesloten op 3 april 1559. Zij maakte een einde aan de oorlog tussen Frankrijk, Engeland en Spanje om de hegemonie in Italië. Frankrijk behield Calais, dat in 1558 op Engeland was veroverd, maar zag van alle aanspraken op Italiaans gebied af. Spanje was de ware overwinnaar en verwierf een heerserspositie in Italië.

[292] C. Duggan. A Concise History of Italy. pp. 45-46 en pp. 57-63.; H. Hearder. Italy, a short history. pp. 74-75, pp. 117-118, p. 124, pp. 128-129, p. 131 en pp. 148-149. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 37.

[293] F. Barrios. Los reales consejos. p. 231.; C. Giardina. Il Supremo Consiglio d’Italia. pp. 5-6. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 26.

[294] J. Lynch. op.cit. p. 42. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 129.

[295] J. Arrieta Alberdi. El consejo supremo de la Corona de Aragón, (1494-1707). p. 140. en C. Giardina. Il Supremo consiglio d’Italia. pp. 5-6.

[296] De Consejo de Aragón was een territoriale raad. Tot 1559 was deze Raad bevoegd voor zowel de Iberische als de Italiaanse bezittingen van de Kroon van Aragón.

[297] J. Arrieta Alberdi. op.cit. pp. 145-147. en C. Giardina. op. cit. pp. 5-6.

[298] M. Rivero Rodríguez. op.cit. pp. 51-52, p. 58 en pp. 62-63.

[299] Ibid. pp. 24-25, pp. 28-30 en p. 60.

[300] H. Kamen. Philip of Spain. p. 211. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. pp. 50-52, p. 60 en pp. 62-63.

[301] M. Rivero Rodríguez. op.cit. pp. 63-64 en pp. 76-77.

[302] Ibid. p. 70.

[303] Ibid. p. 73.

[304] C. Giardina. op. cit. pp. 122-124.

[305] A. De La Plaza Bores. Guía del investigador. Archivo General de Simancas. p. 166. en C. Duggan. op.cit. pp. 75-76.

[306] F. Barrios. Los reales consejos. p. 232.; C. Giardina. op. cit. p. 9. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 51, p. 63 en p. 65.

[307] M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 65, p. 137 en p. 159.

[308] C. Giardina. op. cit. p. 13. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 65.

[309] F. Barrios. Los reales consejos. p. 232.; C. Giardina. op. cit. p. 37. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 66 en pp. 157-159.

[310] In de Junta en later ook in de Raad werden deze rechtgeleerden ‘regenten’ genoemd.

[311] F. Barrios. Los reales consejos. p. 232.; C. Giardina. op. cit. p. 17 en p. 31. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 51, p. 62, p. 68 en p. 137.

[312] M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 207.

[313] F. Barrios. Los reales consejos. p. 232.; C. Giardina. op. cit. p. 34, p. 39 en pp. 46-50. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 66 en pp. 158-161.

[314] F. Barrios. Los reales consejos. p. 232.; C. Giardina. op. cit. p. 7 en pp. 42-44. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 63, p. 137, p. 199 en p. 260.

[315] C. Giardina. op. cit. pp. 122-124.

[316] M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 197.

[317] C. Giardina. op. cit. p.89. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 244.

[318] J. Arrieta Alberdi. op.cit. p. 147.; C. Giardina. op.cit. p. 87. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 73.

[319] F. Barrios. Los reales consejos. p. 238. en C. Giardina. op.cit. pp. 110-111.

[320] F. Barrios. Los reales consejos. p. 239.; C. Giardina. op.cit. p. 111. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 74 en p. 261.

[321] C. Giardina. op.cit. pp. 111-112 en p. 114. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 74 en p. 261.

[322] M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 67, p. 127, pp. 157-159 en p. 207.

[323] D. Sánchez. op.cit. p. 130. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 206.

[324] J. Arrieta Alberdi. op.cit. p. 144.; C. Giardina. op.cit. p. 87. en M. Rivero Rodríguez. op.cit. p. 67.

[325] Zie hiervoor 2.2.2. Personeelsbezetting, pagina 109.

[326] F. Barrios. Los reales consejos. p. 238. en C. Giardina. op.cit. pp. 115-119.

[327] Sebastiaan I (1554 - 1578), koning van Portugal van 1557 tot 1578.

[328] Emanuel I was getrouwd met Isabella, dochter van Ferdinand van Aragón en Isabella van Castilië. Zij hadden een dochter, Isabella die trouwde met Karel V. Uit dit huwelijk kwam Filips II. Emanuel had ook nog een zoon, Johan III van Portugal, grootvader van Sebastiaan I.

[329] S. De Luxán Meléndez. La revolución de 1640 en Portugal, sus fundamentos sociales y sus caracteres nacionales. El consejo de Portugal. pp. 40-53. en J.A. Escudero. Administración y Estado en la España moderna. pp. 127-128.

[330] In 1498 al werd een verdrag gesloten tussen de katholieke koningen, Ferdinand en Isabella, en Emanuel I de Grote (1495–1521), de Portugese vorst. In dit verdrag lag vervat dat bij een vereniging van de drie koninkrijken, respectievelijk Aragón, Castilië en Portugal, Portugal autonoom zou blijven. (S. De Luxán Meléndez. op.cit. p. 43.)

[331] Ibid. p. 46 en p. 52.

[332] Ibid. p. 41, pp. 79-81 en p. 101.

[333] Tot 1593 en opnieuw vanaf 1663 werd de Spaanse vorst door een onderkoning vertegenwoordigd, daartussen door een junta van gouverneurs. (Ibid. p. 312 en p. 387.)

[334] S. De Luxán Meléndez. op.cit. pp. 72-73. en J. Lynch. op.cit. p. 76.

[335] Johan IV (1604-1656) was koning van Portugal van 1640 tot 1656.

[336] F. Barrios. Los reales consejos p. 243.; J.H. Elliott. Spain and its world, 1500-1700. pp. 131-132 en p. 180. en S. De Luxán Meléndez. op.cit. p. 41, pp. 101-102, pp. 228-233, p. 258, p. 266, p. 331, p. 355 en p. 400. en J.A. Escudero. op.cit. p. 127.

[337] S. De Luxán Meléndez. op.cit. p. 516, p. 524, p. 531 en pp. 542-544.

[338] De Desembargo do Paço was het hoogste gerechtshof van Portugal. De desembargados waren dus rechters uit deze instelling afkomstig. (J. Lynch. op.cit. p. 76.)

[339] S. De Luxán Meléndez. op.cit. pp. 101-104.

[340] Ibid. pp. 105-107 en p. 110.

[341] Ibid. p. 111, p. 132, p. 156 en pp. 159-171.

[342] Ibid. p. 199.

[343] Ibid. pp. 228-233, p. 253, p. 258, p. 266, p. 271, p. 326 en p. 331.

[344] Ibid. pp. 331-355 en p. 375-381.

[345] Ibid. p. 400, p. 524, pp. 530- 535 en p. 542.

[346] Ibid. p. 564.

[347] Ibid. pp. 81-87.

[348] De Mesa da Consciencia e Ordens was een gerechtshof en college bevoegd voor religieuze zaken en de militaire ordes. (J. Lynch. op.cit. p. 76.)

[349] S. De Luxán Meléndez. op.cit. p. 105, pp. 107-108 en p. 120.

[350] Ibid. pp. 121-125.

[351] Ibid. p. 156, p. 159, p. 165, p. 170, p. 205 en p. 322.

[352] Ibid. pp. 381-382.

[353] Ibid. pp. 516-517, p. 525 en pp. 537-540.

[354] Ibid. pp. 524-525, p. 531 en p. 541.

[355] Ibid. p. 542.

[356] Ibid. p. 569.

[357] J. Lynch. op.cit. p. 25.