„Rom dagegen hat mich richtig ergriffen”. Een onderzoek naar het gebruik van de antieke Oudheid door Adolf Hitler in Mein Kampf en de Tischgespräche. (Stijn Gevaert)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk III: De receptie van de Antieke Oudheid in “Mein Kampf”

 

0. Inleiding

 

De bedoeling van dit hoofdstuk is op zoek te gaan naar de elementen die Adolf Hitler in Mein Kampf over de Oudheid vermeld heeft. Met deze informatie kunnen we dan op zoek gaan naar wat Adolf Hitler concreet wist van de Oudheid, waar zijn grootste interessepunten lagen en op welke manier hij de Oudheid gebruikte in zijn wereldbeschouwing.

Voor dit onderzoek kunnen we verschillende methodes hanteren. Een eerste manier is het louter opzoeken van die elementen die rechtstreeks op de Oudheid slaan. Anderzijds kunnen we op zoek gaan naar analogieën en zowat alles waarvan Hitler zijn inspiratie uit de Oudheid gehaald kan hebben, vermelden. De eerste methode is ons uitgangspunt. De reden hiervoor is dat we zo nauwelijks met twijfelgevallen geconfronteerd kunnen worden. Deze twijfelgevallen zullen veel meer voorkomen wanneer we analogieën gaan zoeken. Een voorbeeld is wanneer Hitler het heeft over centralisatie van het bestuur, dat men pas vanaf zijn 30ste aan politiek zou mogen doen, … Deze ideeën doen ons zeker denken aan Griekenland en Rome, maar vinden hun inspiratie daarom niet noodzakelijk in de Oudheid.

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. In het eerste behandelen we Mein Kampf beknopt als literair werk. In het tweede deel onderzoeken we de historische elementen (Oudheid) in Mein Kampf.

In ons onderdeel over de Oudheid in Mein Kampf zullen we achtereenvolgens deze thema’s behandelen: geschiedenis en geschiedenisonderwijs, de Griekse, Romeinse en Germaanse cultuur, Hitlers visie op het Joden- en Christendom (resp. Oude Testament – Nieuwe Testament) en tenslotte de bouwkunst.

 

Op gelijke wijze zullen we de citaten in Hitlers Tischgespräche behandelen om zo tot een vergelijking tussen beide te komen. In de conclusie van hoofdstuk IV (Het gebruik van de Oudheid in Hitlers Tischgespräche) zoeken we dan de grote verschillen tussen Hitlers “publieke” visie (Mein Kampf) en zijn private uiteenzetting (Tischgespräche).

 

In elke uitgave van Mein Kampf (zowel in het Duits als in de vertalingen) worden een aantal essentiële woorden en zinnen visueel benadrukt. In deze uiteenzetting worden ze in de citaten bold weergegeven. Zo kunnen ze ook aan ons een beter zicht geven aan belangrijke klemtonen die Hitler wil leggen.

 

 

1. Mein Kampf: een autobiografie

 

1.1. Ontstaan

 

In 1923 werd Hitler in Landsberg opgesloten naar aanleiding van de mislukte Putsch. Oorspronkelijk werd hij veroordeeld tot vijf jaar opsluiting, maar deze straf werd al gauw omgezet in 9 maanden. Tijdens deze maanden begon Hitler zijn politiek manifest te schrijven. Mein Kampf is dan ook zijn enige complete boek[167]. Het eerste volume ervan werkte hij af in gevangenschap en verscheen op 18 juli 1925, bij de uitgeverij Franz Eher Nachf in 10.000 exemplaren[168]. Het tweede volume kwam na zijn invrijheidsstelling tot stand. De reden hiervoor was onder andere de zwijgplicht die hem - tijdelijk - opgelegd werd (in Beieren al vanaf 27 februari 1925)[169].

Mein Kampf werd in zijn volledige versie uitgegeven door Franz Eher-Verlag, de partijuitgeverij, onder leiding van Max Amann, die ook veel correcties heeft aangebracht in de oorspronkelijke stijl[170]. Een verkorte versie rolde van de pers in 1930. Dit werk was als het ware de bijbel van het nationaal-socialisme. Mein Kampf bestond dus uit twee delen. Het eerste deel, “Die Abrechnung”, handelt over Hitlers jeugd, de Eerste Wereldoorlog en de Duitse nederlaag met haar gevolgen na 1918. Het tweede deel, “Die Nationalsozialistische Bewegung”, beschrijft het politieke programma en de methoden die moeten aangewend worden door Nationaal-socialisten om aan de macht te komen.

Het werk had aanvankelijk niet het enorme succes waar het later nog van zou profiteren. In 1929 waren van het eerste deel 23.000 exemplaren verkocht. Het tweede deel vond maar 13.000 kopers. Pas bij de verkiezingen zou het succes toenemen. In 1932 werden er 80.000 exemplaren verkocht, het jaar daarop (na de machtsovername), anderhalf miljoen[171]. Vanaf 1936 was het boek ook al beschikbaar voor blinden en werd het aan elk Duits bruidpaar geschonken. In 1939 waren al 5.200.000 kopieën verkocht en was het werk al in 11 talen vertaald.

 

 

Deze aantallen zouden oplopen tot 10 miljoen exemplaren in 1945 - het jaar waarin de verkoop ervan aan Duitsers verboden werd door de geallieerde mogendheden[172] - exclusief de miljoenen in het buitenland (in 16 verschillende talen)[173] en werd Mein Kampf in de periode tot 1945 één van de meest gedrukte en vertaalde boeken van de wereld[174].

 

 

1.2. De inhoud

 

Alle theorieën die in dit boek staan, waren eigenlijk al verkondigd. Het enige grote verschil was dat dit de eerste uitvoerige neerslag was van Hitlers ganse visie[175]. Het grote belang van Mein Kampf is dat Hitler zich altijd consequent aan zijn neergepende wereldbeschouwing gehouden heeft, m.a.w. Mein Kampf blijft representatief voor Hitlers visie tot zijn dood[176].

De inspiratie voor Mein Kampf heeft Hitler grotendeels in zijn jeugd (de jaren in Linz en Wenen) opgedaan. Zijn ideeën kregen verder vorm tijdens zijn gevangenschap in Landsberg, die samenviel met de redactie van het eerste boek van Mein Kampf. Hitler zelf getuigde over deze periode als zijn "universitaire opleiding op staatskosten"[177]. Zo had hij er een grote bibliotheek (merendeels geschenken van vrienden en bewonderaars), waar hij een groot deel van de dag studeerde. Dit was mogelijk omdat Hitler geen werk werd opgelegd, aangezien hij tijdens de Putsch een zware wonde in zijn linkerschouder had opgelopen[178]. Toch werd zijn studietijd grotendeels beperkt door het vele bezoek dat hij ontving, of de talrijke brieven die hij moest beantwoorden.

Structureel is het werk niet goed opgebouwd, de hoofdstukken zijn onsamenhangend, en bestaan over het algemeen uit een opeenvolging van op zich afgeronde wereldbeschouwingen van Hitler[179]. Het boek bevat dus geen politiek programma, maar moeten we meer zien als een autobiografie (boek 1) en de verkondiging van een wereldvisie (boek 2).

 

1.3. Stijl

 

De stijl is hoogdravend, repetitief, zeer warrig, onlogisch en vol grammaticale fouten (deze laatsten vooral in de eerste editie). Toch mogen we ons niet blindstaren op het gebrek aan stijl in dit werk. Hitler zag zichzelf immers niet als intellectueel en hij was er ook helemaal geen (hij wantrouwde bovendien intellectuelen). Voor Hitler was immers niet het geschreven woord het machtigste, maar veeleer het gesproken woord[180]. Hitler besefte ook dat hij geen literair talent was. Zo beweerde hij tegen Hans Frank dat hij geen schrijver was, in grote tegenstelling tot Mussolini, die in zeer mooi Italiaans sprak en schreef. Daarom achtte hij de literaire kwaliteiten van Mein Kampf ook zeker niet erg hoog. In hetzelfde gesprek beweerde hij ook dat zijn stuk over de syfilis eigenlijk zou moeten herschreven worden, aangezien het onjuist was[181].

Toch was Mein Kampf een zeer inspirerend werk voor vele Duitsers, aangezien het aantrekkelijke theorieën verkondigde, die bijvoorbeeld bij ultra-nationalisten, anti-Semieten, anti-democraten, anti-marxisten en het leger erg in de smaak vielen.

De vele stijlgebreken zijn niet louter te wijten aan de slechte literaire capaciteiten van Hitler, maar veeleer aan de manier waarop Mein Kampf neergeschreven werd. Mein Kampf is namelijk niet rechtstreeks van de hand van Hitler. In Landsberg dicteerde Hitler namelijk het eerste deel van Mein Kampf. Over de eigenlijk "secretaris" is nog geen volledige duidelijkheid. Sommigen halen Rudolf Hess aan, anderen een medegevangene, Emil Maurice[182]. Het tweede deel zou Hitler deels aan zijn secretaresse, deels aan Max Amann gedicteerd hebben[183]. D. WELCH ziet het werk zelfs niet als een geschreven werk, maar veeleer als een gesproken boek, onder andere omdat Hitler zich in Landsberg niet meer tot een groot publiek kon richten om zijn ideeën te verkondigen[184].

Ilse Hess beweert dat zij en haar man, Rudolf, correcties hebben aangebracht op het manuscript. Deze correcties waren volgens haar wel louter stilistisch (zoals herhalingen), en enkel met de volledige toestemming van Hitler[185]. Deze stijlfouten waren vooral het gevolg van het dicteren en de - daarmee gepaard gaande - retoriek van Hitler. Net zoals in zijn toespraken dicteerde Hitler ook zeer geëmotioneerd en vol temperament[186].

 

Vaak voorkomende correcties in Mein Kampf hebben vooral betrekking op interpunctie, stopwoorden, grammatica (tautologieën, neologismen, ...), en op het dialect. Correcties op de inhoud slaan het meest op "verzachtingen" van Hitlers scheldtirades[187].

 

1.4. Betrouwbaarheid

 

Mein Kampf is zoals gezegd een uiteenzetting van Hitlers wereldbeschouwing met “autobiografische allures”. Het werk diende echter niet om Hitlers leven te beschrijven zoals het werkelijk geweest was, maar had vooral een politiek oogmerk[188]. Dit boek heeft dan ook als grootste doel de verdediging en rechtvaardiging voor zijn mislukte Putsch in 1923. Een gevolg hiervan is uiteraard dat Hitler zich in bepaalde situaties meer op de voorgrond ging plaatsen en bepaalde fases uit zijn leven die moeilijk lovenswaardig konden beschouwd worden, verduisterde of verbloemde[189]. De waarde van het eerste boek van Mein Kampf kan dan ook enkel liggen in het – weliswaar kritische – onderzoek naar Hitlers leven en zijn ideologie[190].

Bovendien zijn de meeste van de gebeurtenissen vóór 1918 nauwelijks te verifiëren, aangezien Hitler toen nog niets betekende, en letterlijk in de marginaliteit leefde.

Uiteraard moet hier zeker vermeld worden dat de grote waarde van boek 2 van Mein Kampf daarin ligt, dat het de volledige uitdrukking weergeeft van Hitlers wereldbeschouwing, zoals hij die zag en waaraan hij zich altijd consequent gehouden heeft.

 

 

2. Verwijzingen naar de Oudheid in Mein Kampf

 

2.1. Hitlers visie ten opzichte van Geschiedenis en geschiedenisonderwijs

 

2.1.1. Hitlers historische theorieën

 

Hitlers wereldvisie vond haar perfecte weerslag in het verleden. De geschiedenis leverde hem talrijke voorbeelden, die tegelijk de richtlijnen waren voor zijn praktisch politiek handelen[191].

De meest gekende theorie van Hitler is uiteraard zijn rassentheorie. Volgens Hitler was de rassenkwestie dan ook de sleutel tot wereldoverheersing[192].

 

Het is daarom vanzelfsprekend dat de meeste voorbeelden van Hitler uit de Oudheid in dit licht moeten gezien worden.

 

In Mein Kampf wordt dit geïllustreerd door verschillende passages waarin Hitler verwijst naar de nood van bloedzuiverheid van het Germaanse ras. Ras- en bloedzuiverheid zijn bij Hitler van essentieel belang. Niet voldoen aan dit “ideaal” betekent dan ook de ondergang van een volk. Eraan voldoen, kan uiteraard leiden tot wereldheerschappij:

 

“Aber die Frage ist dann ja eben erst recht die, welches Volk von sich aus als erstes und selbst einziges dieser Pest Herr zu werden vermag, und welche Nationen daran zugrunde gehen. Darauf aber kommt es am Schlusse hinaus. Auch dies ist nur ein Prüfstein des Rassenwertes – die Rasse, welche die Probe nicht besteht, wird eben sterben und gesünderen oder doch zäheren und widerstandsfähigen den Platz räumen. [...] Die Sünde wider Blut und Rasse ist die Erbsünde dieser Welt und das Ende einer sich ihr ergebenden Menschheit.“[193]

 

 

De gevolgen van deze „zonde tegen ras en bloed“ worden volgens Hitler dan ook geïllustreerd in de ellende die zich in Duitsland voordeed na de Eerste Wereldoorlog. Deze was volgens Hitler niet in oorsprong een gevolg van de economische malaise, maar had veeleer een oorzaak die te vinden was in de zedelijkheid en bloedzuiverheid:

„Erst dann, wenn man begreift, daß auch hier der Wirtschaft nur die zweite oder gar dritte Rolle zufällt und politischen sittlich-moralischen sowie blutsmäßigen Faktoren die erste, wird man zu einem Verstehen der Ursachen des heutigen Unglücks kommen und damit auch die Mittel und Wege zu einer Heilung zu finden vermögen.“[194]

 

De geschiedenis wordt door Hilter gezien als de oerstrijd tussen de verschillende rassen, ook wel het “arisch-jüdische Ur-Antagonismus[195] of de “Rassenkampf” tussen Ariërs en Joden. De grote inzet van deze strijd is cultuur. Ariërs waren en zijn nog altijd volgens Hitler cultuurbrengers, terwijl Joden de destructieve kracht waren in de antieke culturen in “Egypte, Palestina, ja, zelfs in Griekenland en het oude Rome”[196].

Voorbeelden van deze Rassenkampf zijn talloos. Grieken vochten tegen Perzen, Romeinen tegen het Semitische Carthago en later samen met de Germanen tegen de Hunnen. Tenslotte moesten de Germanen het ook nog eens tegen de Mongolen opnemen[197]. Onderling is er een sterk verband tussen Grieken, Romeinen en Germanen. Door Rosenberg werd die Rassenkampf namelijk gezien als de strijd tussen de noordelijke rassen en – vooral – de Joden. Dit kaderde namelijk binnen de visie dat Grieken en Romeinen een gemeenschappelijke stam vonden in de noordelijke Indo-Germaanse volkeren. De Griekse en Romeinse cultuur was daaruit namelijk ontstaan als eerste golf in de volksverhuizing[198]. De Germanen in hun enge betekenis maakten dan ook deel uit van die volkeren. Volgens dezelfde Rosenberg waren de verhuisde culturen dan ten onder gegaan door nationale en etnische chaos, twee termen die ook bij H. S. Chamberlain voorkomen[199]. Vooral die etnische chaos komt ook heel duidelijk in Hitlers visie naar voor.

 

Naast H. S. Chamberlain is ook Gobineau van wezenlijk belang voor de nazistische rassenvisie. In zijn theorieën spelen de Germanen namelijk een wezenlijke rol doordat ze hun raszuiverheid altijd hebben kunnen behouden. Beide theoretici hebben zich voor deze visie ook geïnspireerd op Tacitus, in wiens werk ook duidelijk gewezen wordt op de ongereptheid van het Germaanse volk[200].

 

Deze rassentheorie (over de Ariër als cultuurdrager, de Rassenkampf, de Indo-Germaanse oorsprong en de bloedzuiverheid van het Germaanse volk, …) die Hitler met andere tijdgenoten deelde, vond zijn grondslag al in de 19de eeuw[201].

 

De visie van de Rassenkampf wordt door KROLL omschreven als dialectisch. Ariërs en Joden waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het waren complementaire krachten die op elk moment in de geschiedenis waar te nemen waren[202]. Hitlers doel in de geschiedenis was dan ook geen terugkeer naar een begintijd, naar het oorspronkelijke Germania, maar veeleer de finale strijd tussen beide “oermachten”[203], de Ariërs tegen de Semieten.

 

Hitler hecht in zijn geschiedvisie veel belang aan de bloei van een cultuur en nog veel meer aan haar val. Volgens hem kan een volk slechts vooruitgaan wanneer alleen de besten aan de macht zijn. Achteruitgang of ondergang is dan uiteraard het gevolg van de macht van de slechtste delen van het volk.

De brede massa die we tussen deze beiden moeten situeren, volgt slechts de leiding, en zal zich niet verzetten tegen haar bestuur. Een goede leiding betekent in dit kader een groep mensen, die gekenmerkt worden door moed en offervaardigheid:

 

„Jeder Volkskörper kann in drei große Klassen gegliedert werden: in ein Extrem des besten Menschentums auf der einen Seite, gut im Sinn aller Tugenden, besonders ausgezeichnet durch Mut und Opferfreudigkeit, andererseits ein Extrem des schlechtesten Menschenauswurfs, schlecht im Sinne des Vorhandenseins aller egoistischen Triebe und Laster. Zwischen beiden Extremen liegt als dritte Klasse die große breite, mittlere Schicht, in der sich weder strahlendes Heldentum noch gemeinste Verbrechergesinnung verkörpert.

Zeiten des Emporstiegs eines Volkskörpers zeichnen sich aus, ja existieren nur durch die absolute Führung des extrem besten Teiles. Zeiten einer normalen, gleichmäßigen Entwicklung oder eines stabilen Zustandes zeichnen sich aus und bestehen durch das ersichtliche Dominieren der Elemente der Mitte, wobei die beiden Extreme sich gegenseitig die Waage halten, beziehungsweise sich aufheben. Zeiten des Zusammenbruchs eines Volkskörpers werden bestimmt durch das vorherrschende Wirken der schlechtesten Elemente.“[204]

 

In Mein Kampf beklemtoont Hitler dikwijls hoe een gedachtegoed of cultuur kan verdwijnen. Bij het uitroeien van een ideologie stelt hij zich de vraag (met betrekking tot het marxisme) of men deze met geweld kan uitroeien. Hitler beweert dat dit kan lukken, op voorwaarde dat dit geweld gedragen wordt door een nieuwer gedachtegoed:

 

„Freilich kam dann aber eine Frage zur Geltung: Kann man denn geistige Ideen überhaupt mit dem Schwerte ausrotten? Kann man mit der Anwendung roher Gewalt „Weltanschauungen“ bekämpfen? Ich habe mir diese Frage schon zu jener Zeit öfter als einmal vorgelegt. Beim durchdenken analoger Fälle, die sich besonders auf religiöser Grundlage in der Geschichte auffinden lassen, ergibt sich folgende grundsätzliche Erkenntnis: Vorstellungen und Ideen sowie Bewegungen mit bestimmter geistiger Grundlage, mag diese nun falsch sein oder wahr, können von einem gewissen Zeitpunkt ihres Werdens an mit Machtmitteln technischer Art nur mehr dann gebrochen werden, wenn diese körperlichen Waffen zugleich selber Träger eines neuen zündenden Gedankens, einer Idee oder Weltanschauung find. Die Anwendung von Gewalt allein, ohne die Triebkraft einer geistigen Grundvorstellung als Voraussetzung, kann niemals zur Vernichtung einer Idee und deren Verbreitung führen, außer in Form einer restlosen Ausrottung aber auch des letzen Trägers und der Zerstörung der letzten Überlieferung. [...]

Mann kann also zusammenfassend folgendes festhalten: Jeder Versuch, eine Weltanschauung mit Machtmitteln zu bekämpfen, scheitert am Ende, solange nicht der Kampf die Form des Angriffes für eine neue geistige Einstellung erhält. Nur im Ringen zweier Weltanschauungen miteinander vermag die Waffe der brutalen Gewalt, beharrlich und rücksichtslos eingesetzt, die Entscheidung für die von ihr unterstützte Seite herbeizuführen.“ [205]

 

Hoewel Hitler in deze paragraaf geen enkele verwijzing maakt naar de Oudheid (Hitler maakt enkel melding van “in der Geschichte”) kunnen we deze visie projecteren naar de poging van de Romeinse elite om het Christendom uit de weg te ruimen, een gebeurtenis waar Hitler zeker zijn inspiratie moet gehaald hebben[206].

 

Belangrijker en essentiëler in de geschiedenis dan het verloren gaan van een ideologie of gedachtegoed is uiteraard de ondergang van een natie. Een eerste oorzaak voor de ondergang van een staat kan het gevolg zijn van een militaire nederlaag. Volgens Hitler leidt wel niet elke militaire nederlaag tot de ondergang van een natie. De Eerste Wereldoorlog kon volgens Hitler dan ook onmogelijk leiden tot de val van het Duitse Rijk.

Een natie kan wel ophouden te bestaan, maar de grote oorzaak ligt dan bij het volk, dat lui of laf is, en geen karakter heeft:

 

„Muß eine militärische Niederlage zu einem so restlosen Niederbruch einer Nation und eines Staates führen? Seit wann ist dies das Ergebnis eines unglücklichen Krieges? Gehen denn überhaupt Völker an verlorenen Kriegen an und für sich zugrunde? Die Antwort darauf kann sehr kurz sein: Immer dann, wenn Völker in ihrer militärischen Niederlage die Quittung für ihre innere Fäulnis, Feigheit, Charakterlosigkeit, kurz Unwürdigkeit erhalten. Ist es nicht so, dann wird die militärische Niederlage eher zum Antrieb eines kommenden größeren Aufstieges als zum Leichenstein eines Völkerdaseins. Die Geschichte bietet unendlich viele Beispiele für die Richtigkeit dieser Behauptung.“[207]

 

Hitler geeft hier opnieuw geen voorbeeld weer, behalve de betrekkelijk inhoudsloze zin Die Geschichte bietet unendlich viele Beispiele für die Richtigkeit dieser Behauptung”. Verder in Mein Kampf (cfr. infra, pp.75-77, 117, 120) en in de Tischgespräche vinden we wel een groot voorbeeld van deze vorm van ondergang: Carthago. Carthago, dat bij Hitler in een zeer slecht daglicht, is volgens hem louter ten onder gegaan door haar eigen schuld.

Rome kon daarom ook nooit het definitieve onderspit delven na de slag bij Cannae (216 vóór Christus). Andere grote beschavingen gaan dan ook aanvankelijk niet ten onder aan militaire nederlagen, denken we maar aan Sparta

en Athene.

 

De echte ondergang van grote beschavingen kunnen we dan ook niet vinden in een militaire nederlaag. Grote beschavingen uit het verleden, zoals de Griekse en Romeinse, zijn volgens Hitler ten onder gegaan aan de bloedvermenging. Het pertinente gevolg van bloedvermenging is namelijk het verloren gaan van het oorspronkelijk scheppende ras, die in oorsprong de cultuurdrager is:

 

„Alle großen Kulturen der Vergangenheit gingen nur zugrunde, weil die ursprünglich schöpferische Rasse an Blutvergiftung abstarb. Immer war die letzte Ursache eines solchen Unterganges das Vergessen, daß alle Kultur vom Menschen abhängt und nicht umgekehrt, daß also, um eine bestimmte Kultur zu bewahren, der sie erschaffende Mensch erhalten werden muß. Diese Erhaltung aber ist gebunden an das eherne Gesetz der Notwendigkeit und des Rechtes des Sieges des Besten und Stärkeren. Wer leben will, der kämpfe also, und wer nicht streiten will in dieser Welt des ewigen Ringens, verdient das Leben nicht.“[208]

 

Een van de toenmalige vooraanstaande raskundigen, H.F.K. GUNTHER, ontwikkelde al deze theorie. Zo zag hij als oorzaak van de ondergang van Athene en Sparta de Entnordung en Entartung. Het noordelijke (i.e. Indo-Germaanse) element was bij Sparta bijvoorbeeld geëlimineerd door de talrijke oorlogen. De ondergang van Athene was vooral te wijten aan interne eliminatie van het oorspronkelijk noordelijke. Rome was volgens GUNTHER ten onder gegaan door bloedvermenging, een visie die heel dikwijls bij Hitler voorkomt[209]. Ook bij H. S. CHAMBERLAIN merken we deze visie van etnische chaos.

 

2.1.2. De functie en het doceren van geschiedenis

 

Het staat vast dat geschiedenis voor Hitler heel belangrijk was. Hitler vond de kennis van het verleden echter niet alleen voor zichzelf belangrijk, maar beschouwde haar als de basis van een degelijke schoolopleiding. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Hitler in Mein Kampf verschillende uitspraken doet over het onderwijs in het algemeen, geschiedenisonderwijs specifiek, en de inhoud die een vak als geschiedenis zou moeten omvatten.

 

Binnen het schoolonderwijs pleit Hitler ervoor dat men zich niet uitsluitend met exacte wetenschappen mag bezighouden. Er moet binnen de klassieke vakken een heel grote nadruk worden gelegd op twee elementen: de eerste is de Grieks-Romeinse Oudheid, die Arisch van oorsprong is, waarbij de Romeinse geschiedenis moet domineren als magistra vitae (“die beste Lehrmeisterin”). Het tweede element is de rassenkwestie. Deze rassenstrijd doet zich wel voor tussen volkeren apart, maar moeten we in een geheel zien van de Ur-Antagonismus (cfr. supra, p.57), dus niet louter als de individuele strijd van Grieken of Romeinen tegen Semitische volkeren, maar als de strijd tussen Ariërs en Semieten.

 

„Diese (het schoolcurriculum) muß im Gegenteil stets eine ideale sein. Sie soll mehr den humanistischen Fächern entsprechen und nur die Grundlagen für eine spätere fachwissenschaftliche Weiterbildung bieten. Im anderen Fall verzichtet man auf Kräfte welche für die Erhaltung der Nation immer noch wichtiger sind als alles technische und sonstige Können. Insbesondere soll man im Geschichtsunterricht sich nicht vom Studium der Antike abbringen lassen. Römische Geschichte in ganz großen Linien richtig aufgefaßt, ist und bleibt die beste Lehrmeisterin nicht nur für heute, sondern wohl für alle Zeiten. Auch das hellenische Kulturideal soll uns in seiner vorbildlichen Schönheit erhalten bleiben. Man darf sich nicht durch Verschiedenheiten der einzelnen Völker die größere Rassegemeinschaft zerreißen lassen. Der Kampf, der heute tobt, geht um ganz große Ziele: ein Kultur kämpft um ihr Dasein, die Jahrtausende in sich verbindet und Griechen- und Germanentum gemeinsam umschließt.“[210]

 

Specifiek met betrekking tot het geschiedenisonderwijs, is Hitler het helemaal oneens met het eigentijdse onderwijs. Volgens Hitler mag men in het onderwijs niet streven naar een zo groot en detaillistisch mogelijk pakket. Men moet streven naar een geschiedenis, waarin de grote lijnen primeren, waardoor de leerlingen een algemeen zicht krijgen op de grote krachten die in het verleden aanwezig zijn:

 

„Besonders muß ein Änderung der bisherigen Unterrichtsmethode im Geschichtsunterricht vorgenommen werden. Es dürfte wohl kaum ein Volk mehr an Geschichte lernen als das deutsche; es wird aber kaum ein Volk geben, das nie schlechter anwendet als das unsere. [...] Das Ergebnis unseres heutigen Geschichtsunterrichtes ist in neunundneunzig von hundert Fällen ein klägliches. Wenige Daten, Geburtsziffern und Namen pflegen da übrigzubleiben, während es an einer großen, klaren Linie gänzlich fehlt. Alles Wesentliche, auf das er eigentlich ankäme, wird überhaupt nicht gelehrt, sondern es bleibt der mehr oder minder genialen Veranlagung des einzelnen überlassen, aus der Flut von Daten, aus der Reihenfolge von Vorgängen die inneren Beweggründe herauszufinden.“[211]

 

Uit dit citaat blijkt dat men zich volgens Hitler niet mag blindstaren op namen en data. In een ander hoofdstuk in Mein Kampf specificeert hij deze visie. De volgende passage is ook zeer typerend voor Hitlers historische methode en de manier waarop hij geschiedenis aanwendt in Mein Kampf. Volgens Hitler moet de “student” geschiedenis zich oefenen om de krachten te leren kennen die aan de oorzaak liggen van het heden. Het verleden wordt in Mein Kampf dan ook meestal aangehaald als bewijsmateriaal voor Hitlers theorieën.

„Der Unterricht über Weltgeschichte in den sogenannten Mittelschulen liegt nun freilich auch heute noch sehr im argen. Wenige Lehrer begreifen, dass das Ziel gerade des geschichtlichen Unterrichts nie und nimmer im Auswendiglernen und Herunterhaspeln geschichtlicher Daten und Ereignisse liegen kann; dass es nicht darauf ankommt, ob der Junge nun genau weiß, wann diese oder jene Schlacht geschlagen, ein Feldherr geboren wurde, oder gar ein (meistens sehr unbedeutender) Monarch die Krone seiner Ahnen auf das Haupt gesetzt erhielt. Nein, wahrhaftiger Gott, darauf kommt es wenig an. Geschichte „lernen“, heißt die Kräfte suchen und finden, die als Ursachen zu jenen Wirkungen führen, die wir dann als geschichtliche Ereignisse vor unseren Augen sehen. Die Kunst des Lesens wie des Lernens ist auch hier: Wesentliches behalten, Unwesentliches vergessen“[212]

 

Samengevat wil Hitler een vermindering van de leerstof, waarin vooral de nadruk gelegd wordt op de grote ontwikkelingen en de oorsprong van hedendaagse feiten. Deze vermindering houdt in dat er geen aandacht meer besteed mag worden aan data, namen, …

 

Het doel voor de student moet zijn om zo’n inzicht te verwerven, dat hij kan antwoorden op de hedendaagse politieke kwesties. Uiteraard zal de historicus zich moeten bezighouden met alle details, die zeker niet in het gewone onderwijs aan bod mogen komen, maar zijn grootste functie is misschien de geschiedenis te herschrijven binnen het kader van de rassenkwestie.

 

Gerade im Geschichtsunterricht muß eine Kürzung des Stoffes vorgenommen werden. Der Hauptwert liegt im Erkennen der großen Entwicklungslinien. Je mehr der Unterricht darauf beschränkt wird, um so mehr ist zu hoffen, daß dem einzelnen aus seinem Wissen später ein Vorteil erwächst, der summiert auch der Allgemeinheit zugute kommt. Denn man lernt eben nicht Geschichte, um nur zu wissen, was gewesen ist, sonder man lernt Geschichte um in ihr eine Lehrmeisterin für die Zukunft und für den Fortbestand des eigenen Volkstum zu erhalten.

Das ist der Zweck, und der geschichtliche Unterricht ist nur ein Mittel zu ihm. Heute ist aber auch hier das Mittel zum sage nicht, daß gründliches Geschichtsstudium die Beschäftigung mit all diesen einzelnen Daten eben erfordere, da ja nur aus ihnen heraus einen Festlegung der großen Linie stattfinden könnte.

 

Diese Festlegung ist Aufgabe der Fachgeschichtsprofessor. Für ihn ist die Geschichte in erster Linie dazu da, ihm jenes Maß geschichtlichen Einblicks zu vermitteln, das nötig ist für eine eigene Stellungnahme in den politischen Angelegenheiten seines Volkstums. Wer Geschichtsprofessor werden will, der mach sich diesem Studium später auf das gründlichste widmen. Er wird sich selbstverständlich auch mit allen und selbst den kleinsten Details zu Beschäftigen haben. Dazu kann aber auch unser heutiger Geschichtsunterricht nicht genügen; denn er ist für den normalen Durchschnittsmenschen zu umfangreich, für den Fachgelehrten aber dennoch viel zu beschränkt. Es ist im übrigen die Aufgabe eines völkischen Staates, dafür zu sorgen, daß endlich eine Weltgeschichte geschrieben wird in der die Rassenfrage zur dominierenden Stellung erhoben wird.“[213]

 

Het intensief aanleren van een taal was volgens Hitler volstrekt nutteloos. Eén taal is een uitzonderingsgeval: het Latijn. Volgens Hitler was dit namelijk één van de weinige talen die het logisch denken kon bevorderen. Dit leidde onder andere tot het herinvoeren van het Latijn in het secundair onderwijs, vreemd genoeg onder Alfred Rosenberg, die vond dat de Romeinen te veel gefavoriseerd werden ten nadele van de Germanen[214], hoewel dit zeker ook door Hitler gestimuleerd werd[215].

 

„Dabei handelt es sich in diesem Fall um eine Sprache, von der man nicht einmal sagen kann, daß sie eine Schulung des scharfen logischen Denkens bedeute, wie es etwa auf da Lateinische zutrifft.“[216]

 

Hoewel Hitler ijverig pleit voor het aanleren van de basis van een taal (grondbeginselen van de grammatica, zinsbouw, uitspraak, …) in plaats van de volledige taal, kende Hitler toch zelf verschillende talen. Zo beheerste hij Frans, Engels en – zeer beperkt – Italiaans. Zijn Frans uit de schooljaren had hij in de Eerste wereldoorlog verder geoefend zodat hij redelijk vlot met de lokale bevolking in Frankrijk kon spreken. Engels heeft hij vanaf 1911 als autodidact geleerd. Daarom las hij ook Engelse, Amerikaanse en Franse tijdschriften, boeken en films in de originele versie[217].

 

2.2. Hitlers visie ten opzichte van de Griekse Oudheid

 

In Mein Kampf wordt de Griekse periode dikwijls aangehaald. Als we in het werk verwijzingen naar de Oudheid tegenkomen, zijn dit dan ook niet louter stilistische verfraaiingen. Naast Rome was Griekenland immers voor Hitler van zeer grote waarde op cultureel en raciaal gebied[218]. Qua schoonheidsideaal kon immers niets tippen aan het Helleense schoonheidsideaal. Griekenland had volgens Hitler ook lang kunnen bestaan omdat ze precies de slechte elementen uit haar staten bande door het schervengerecht[219].

De verwijzingen naar de Griekse periode delen we in deze uiteenzetting in verschillende paragrafen in. De eerste, tweede en derde paragraaf behandelen respectievelijk de Atheense, Spartaanse en Helleense vergelijkingspunten. De derde paragraaf gaat dan over de verwijzingen naar algemeen Griekse fenomenen.

 

2.2.1. De Atheners

 

Eén Athener springt in het oog tussen al de verschillende passages over de Oudheid: Perikles. Als Hitler het over Athene heeft, gaat het dan ook bijna altijd over Perikles of “de eeuw van Perikles”. Perikles zelf zou immers een jeugdheld van Hitler geweest zijn, met wie hij zichzelf dikwijls vergeleek[220]. Deze vergelijking werd ook doorgevoerd door Duitse historici zoals HOLTDORFF en TAEGER. SCHACHERMEYR zag in Perikles bijvoorbeeld een echte Führer. Een ander Duits historicus propageerde zelfs de politiek van Perikles als voorbeeld voor de Duitse zeestrategie![221] In de volgende passage vermeldt Hitler zijn jeugdidool binnen de context van het staatssysteem dat totaal niets vergt van haar leiders en haar leiders liever dom dan slim ziet:

 

„Je zwergenhafter ein solcher Lederhändler heute an Geist und können ist, je klarer ihm die eigene Einsicht die Jämmerlichkeit seiner tatsächlichen Erscheinung zum Bewusstsein bringt, um so mehr wird er ein System preisen, das von ihm gar nicht die Kraft und Genialität eines Riesen verlangt, sondern vielmehr mit der Pfiffigkeit eines Dorfschulzen vorliebnimmt, ja, eine solche Art von Weisheit lieber sieht als die eines Perikles.“[222]

 

Deze bewondering voor Perikles (495-429) [223] is zeer goed te begrijpen. Perikles was één van de grootste staatsmannen uit de Griekse geschiedenis, die verschillende keren tot strateeg verkozen werd. Binnen die functie maakte hij de Peloponnesische Oorlog mee, maar werd hij in 430 van zijn ambt ontgeven, tengevolge van de slechte “prestaties” in de Oorlog.

Perikles beschikte verder ook nog over een groot redenaarstalent. Eén van zijn grote verwezenlijkingen was zijn wet van 451/450 die het burgerschap beperkte tot diegenen die zowel een Atheense vader als een Atheense moeder hadden. Indien we ervan uitgaan dat Hitler van deze wet op de hoogte was, kon dit zeker op zijn sympathie rekenen.

Daarnaast was Perikles ook betrokken in de bouwpolitiek van Athene, met onder andere de bouw van de Akropolis (begonnen in 447). Deze laatste verdienste komt in Mein Kampf het meest aan bod.

Eén van de gebouwen op de Akropolis was het Parthenon[224]. De bouw van deze tempel ter ere van Athene is al begonnen in 447 vóór Christus maar het bouwwerk werd pas in 438 ingewijd (hoewel de bouw nog verder liep tot 432). In deze tempel werd het beeld van Athene (door Pheidias ontworpen) geplaatst. Dit beeld was gemaakt uit goud en ivoor. De tempel werd later in de 5de eeuw een kerk voor de Heilige Maagd. Later, in de 15de eeuw werd het een moskee. Het bouwwerk bleef intact tot 1687, toen een Turks kruitmagazijn binnenin ontplofte. Toch kon men ten tijde van Hitler (en ook nu nog) nog een groot deel bewonderen. Volgens Hitler stond deze tempel symbool voor de Eeuw van Perikles:

 

„Denn wenn das Perikleische Zeitalter durch den Parthenon verkörpert erscheint, dann die bolschewistische Gegenwart durch eine kubistische Fratze.“[225]

 

De hele Gouden Eeuw wordt door Hitler omschreven als een bloeiperiode op cultureel gebied. In de volgende passage heeft Hitler het over de oorzaken van bloeiperiode. Hij meent namelijk dat cultuur volledig afhankelijk is van de vrijheid van het volk.

Tijdens periodes van grote beroering mag een volk dan ook elk offer maken, zolang de natie haar vrijheid kan behouden. Als men dan zijn vrijheid herwonnen heeft, kan men eindelijk alle aandacht aan cultuur besteden. Voordien is het volledig zinloos.

 

Voor Athene betekent dit concreet, dat er tijdens de Perzische Oorlogen (492-479, 449)[226] weinig aandacht voor cultuur was. Na de Perzische Oorlogen kon haar cultuur dan ook volop bloeien. Dit wordt volgens Hitler het meest geïllustreerd door de bouw van het Parthenon, nauwelijks twee jaar later. Een andere belangrijke datum voor de culturele ontplooiing van Athene situeert zich ook in deze tijd. Het jaar 456/5 is het jaar waarin Anaxagoras[227] naar Athene emigreerde om daar de Ionische filosofie te introduceren.

 

„Die kulturelle Bedeutung einer Nation ist fast immer gebunden an die politische Freiheit und Unabhängigkeit derselben, mithin ist diese die Voraussetzung für das Vorhandensein oder besser Entstehen der ersteren. Daher kann kein Opfer für die Sicherung der politischen Freiheit zu groß sein. Was den allgemeinen kulturellen Belangen durch eine übermäßige Förderung der militärischen Machtsmittel des Staates entzogen wird, wird später auf das reichlichste wieder hereingebracht werden können. Ja, man darf sagen, daß nach einer solchen komprimierten Anstrengung nur in der Richtung dr Erhaltung der staatlichen Unabhängigkeit eine gewisse Entspannung oder ein Ausgleich zu erfolgen pflegt durch ein oft geradezu überraschendes Aufblühen der bisher vernachlässigten kulturellen Kräfte eines Volkstums. Aus der Not der Perserkriege erwuchs die Blüte des perikleischen Zeitalters, und über den Sorgen der Punischen Kriege begann das römische Staatswesen sich dem Dienste einer höheren Kultur zu widmen.“[228]

 

De laatste Athener die in Mein Kampf vermeldt wordt is Demosthenes (384-322)[229]. We zien dat Hitler Demosthenes hier aanhaalt als de grootste redenaar ooit. Hier heeft Hitler het bij het rechte eind in zijn beoordeling van Demosthenes. Deze redenaar is vooral gekend omwille van zijn redevoeringen tegen Philippus II en Alexander de Grote.

Hitler beweert van deze redenaar, dat zelfs hij tot zwijgen kan gebracht worden, als er maar genoeg geschreeuw is.

 

„Daß in einer Volksversammlung ein Demosthenes zum Schweigen gebracht werden kann, wenn nur fünfzig Idioten, gestützt auf ihr Mundwerk und ihre Fäuste, ihn nicht sprechen lassen wollen, berührt einen solchen Quacksalber allerdings nicht im geringsten.“[230]

 

2.2.2. De Spartanen

 

De andere bekende Griekse stadstaat, Sparta, was volgens Hitler het summum van rassenonderscheid en –onderhoud. Hitler beweerde immers dat men in het antieke Griekenland een planmatige rassenpolitiek kende, waarin zuiverheid van bloed en overheersing van het andere ras domineerden[231]. De grootsheid van het ras zag Hitler in de slag bij de Thermopylen, als bewijs van de plicht tot opoffering[232]. Een ander bewijs van hun rassenonderhoud was het feit dat de Spartanen volgens Hitler de zieke en misvormde kinderen te vondeling legden, “hun vernietiging was bovendien vele malen humaner dan de hedendaagse dwaasheid, de zieksten te onderhouden”[233].

 

In Mein Kampf treffen we vreemd genoeg geen expliciete verwijzingen naar Sparta aan. Eén Griek die hij vermeldt heeft wel rechtstreeks te maken met Sparta. In de volgende passage heeft Hitler het over het verraad van Ephialtes:

 

„So wenig ich die Kirche als solche verurteilte und verurteilen darf, wenn einmal ein verkommenes Subjekt im Priesterrock sich in schmutziger Weise an der Sittlichkeit verfehlt, so wenig aber auch, wenn ein anderer unter den vielen sein Volkstum besudelt und verrät in Zeitläuften, in denen dies ohnehin geradezu alltäglich ist. Besonders heute möge man dann nicht vergessen, dass auf einen solchen Ephialtes auch Tausende treffen, die mit blutendem Herzen das Unglück ihres Volkes mitempfinden und genau so wie die Besten unserer Nation die Stunde herbeisehnen, in der auch uns der Himmel wieder einmal lächeln wird.“[234]

 

Ephialtes van Malis[235] was namelijk de Griek die de troepen van Xerxes het pad in de Thermopylen zou getoond hebben, langswaar de Perzen de Spartanen in de rug konden aanvallen. Hij hoopte namelijk hiervoor een grote beloning te krijgen van de Perzische vorst. Ephialtes is na de Perzische nederlaag bij Salamis gevlucht naar Thessalië, maar werd ongeveer tien jaar later vermoord door een inwoner van Trachis. De Spartanen hebben zijn moordenaar daarom altijd als held geëerd.

 

Impliciet verwijst Hitler zeker en vast naar de Spartaanse opvoeding in de volgende passage:

 

„Die übermäßige Betonung des rein geistigen Unterrichtes und die Vernachlässigung der körperlichen Ausbildung fördern aber auch in viel zu früher Jugend die Entstehung sexueller Vorstellungen. Der Junge, der in Sport und Turnen zu einer eisernen Abhärtung gebracht wird, unterliegt dem Bedürfnis sinnlicher Befriedigungen weniger als der ausschließlich mit geistiger Kost gefütterte Stubenhocker. Eine vernünftige Erziehung aber hat dies zu berücksichtigen. Sie darf ferner nicht aus dem Auge verlieren, daß die Erwartungen des gesunden jungen Mannes von der Frau andere sein werden als die eines vorzeitig verdorbenen Schwächlings. So muß die ganze Erziehung darauf eingestellt werden, die freie Zeit des Jungen zu einer nützlichen Ertüchtigung seines Körpers zu verwenden. Er hat kein Recht, in diesen Jahren müßig herumzulungern, Straßen und Kinos unsicher zu machen, sondern soll nach seinem sonstigen Tageswerk den jungen Leib stählen und hart machen, auf daß ihn dereinst auch das Leben nicht zu weich finden möge. Dies anzubahnen und auch durchzuführen, zu lenken und zu leiten ist die Aufgabe der Jugenderziehung und nicht das ausschließliche Einpumpen sogenannter Weisheit. Sie hat auch mit der Vorstellung aufzuräumen, als ob die Behandlung seines Körpers jedes einzelnen Sache selber wäre. Es gibt keine Freiheit, auf Kosten der Nachwelt und damit der Rasse zu sündigen.“[236]

 

Volgens Hitler moest dus tijdens de opvoeding een heel belangrijk deel van de tijd in sport geïnvesteerd worden. Hitler wijst in de laatste zin op het feit dat de zorg voor het lichaam geen individuele zaak kan zijn, aangezien zijn nakomelingschap, en dus ook de kwaliteit van het ras, ervan afhangt. Dit kunnen we zeer gemakkelijk aan de Spartaanse opvoeding, de agogè, koppelen. In Sparta was de opvoeding een publieke opvoeding, waaraan elke jonge Spartaan een heel lange tijd verbonden was (van 7 tot 29 jaar). Het doel van deze opvoeding – waarin het militaire aspect domineerde – was Spartaanse mannen gehoorzaamheid, soberheid en kracht bij te brengen[237]. Ook meisjes werden publiek opgevoed, met het oog op hun latere moederschap. Dit publiek karakter van de opvoeding had tot doel dat elke Spartaan onvoorwaardelijk gehoorzaam was aan de staat. In oorlogssituaties beschikte Sparta dan ook over een voortreffelijk leger. Uiteraard zijn dit aspecten die Hitler ten zeerste aanspraken. In Mein Kampf blijkt dat respect van Hitler voor Sparta in die elementen: onvoorwaardelijke gehoorzaamheid en zelfopoffering voor de staat.

 

2.2.3. Alexander de Grote

 

In Mein Kampf heeft Hitler het slechts één keer over Alexander de Grote (356-323)[238]. Dit komt op het eerste gezicht enigszins vreemd over, aangezien Alexander de Grote toch één van de grootste veroveraars is uit de antieke Oudheid. In Mein Kampf zien we het argument van Hitler waarom Alexander de Grote geen favoriet van Hitler was:

 

„Unsere Aufgabe, die Million der nationalsozialistischen Bewegung, aber ist, unser eigenes Volk zu jener politischen Einsicht zu bringen, daß es sein Zukunftsziel nicht im berauschenden Eindruck eines neuen Alexanderzuges erfüllt sieht, sondern vielmehr in der emsigen Arbeit des deutschen Pfluges, dem das Schwert nur den Boden zu geben hat.“[239]

 

Hitler wilde met andere woorden een duurzaam rijk, niet een rijk dat na enkele jaren al verdeeld was. Deze factor, namelijk dat de Grieken op een chaotische en verstrooide manier de overzeese gebieden wilden koloniseren, lag volgens Hitler aan de basis van de ondergang van de Griekse cultuur[240].

R. BICHLER geeft nog een andere mogelijke interpretatie weer. Slechts het raszuiver houden van het Duitse bloed biedt volgens Hitler voldoende garantie voor het behouden van de verworven levensruimte. De rassenpolitiek van Alexander de Grote leidde dan ook tot het uiteenvallen van zijn rijk na zijn dood en gold voor Hitler dan ook een voorbeeld en een waarschuwing van hoe het niet moet[241].

 

2.2.4. Veel voorkomende Griekse fenomenen

 

In de volgende passage legt Hitler een duidelijke link tussen de Germanen en de Grieken. Beiden zouden volgens Hitler aan de basis liggen van de toekomstige Oost-Aziatische cultuur, net zoals ze nu al aan de basis liggen van de Europese cultuur. Cultuur is volgens Hitler met andere woorden een Arische aangelegenheid.

De locale verschillen zijn daarbij enkel te merken in versierselen. De twee belangrijke componenten van cultuur liggen volgens Hitler dan ook in twee Arische facetten: de Helleense geest en de Germaanse techniek.

 

„Er (de Ariër) liefert die gewaltigen Bausteine und Pläne zu allem menschlichen Fortschritt, und nur die Ausführung entspricht der Wesensart der jeweiligen Rassen. In wenigen Jahrzehnten wird zum Beispiel der ganze Osten Asiens eine Kultur sein eigen nennen, deren letzte Grundlage ebenso hellenischer Geist und germanische Technik sein wird, wie dies bei uns der Fall ist. Nur die äußere Form wird – zum Teil wenigstens – die Züge asiatischer Wesensart tragen.“ [242]

 

Zoals al gezien bij de behandeling van Sparta hechtte Hitler een zeer groot belang aan sport in de opvoeding van de jeugd. In zijn kritiek op het Duitse schoolsysteem, verwijt hij het toenmalige beleid dan ook een gebrek aan lichamelijke opvoeding. Zo beweert hij dat het Duitse Gymnasium een schande is vergeleken met het Griekse voorbeeld, dat veel meer op sportiviteit toegespitst was.

 

Was heute Gymnasium heißt, ist ein Hohn auf das griechische Vorbild. Man hat bei unserer Erziehung vollkommen vergessen, daß auf die Dauer ein gesunder Geist auh nur in einem gesunden Körper zu wohnen vermag.“[243]

 

Als we Hitlers visie op onderwijs (zowel op sportief als intellectueel vlak) voor ogen houden, dan lijkt het inderdaad dat hij veeleer een Grieks gymnasium prefereert. Aanvankelijk gingen Griekse jongeren immers naar een gymnasium voor een soldatenopleiding. Geleidelijk evolueerde de functie van het gymnasium naar een soort school, waarin zowel een fysieke als een intellectuele opleiding aan bod kwamen. Later, vooral sinds de 4de eeuw vóór Christus, werden ze intellectuele centra, waarin ouderen samenkwamen. Dit gebouw, dat aanvankelijk gewoon een open ruimte was met watertoevoer, evolueerde dan ook, evenredig met het belang, tot een complex met baden, atletische faciliteiten (bijvoorbeeld een loopparcours).[244]

 

Hitler verwijst niet alleen naar gebeurtenissen, fenomenen of personen die direct betrekking hebben op Athene of Sparta. In Mein Kampf verwijst hij nog naar twee mythologische figuren. Eén van die figuren gebruikt hij om zijn tekst wat op te smukken:

 

„Diese Pack aber fabriziert zu mehr als zwei Dritteln die sogenannte „öffentliche Meinung“, deren Schaum dann die parlamentarische Aphrodite entstiegt.“[245]

 

Aphrodite is de welbekende Griekse Godin van de liefde en schoonheid. Over haar ontstaan bestaan er twee versies. De ene is van Homeros (dochter van Zeus en Dione), de andere versie (Aphrodite ontstaat uit het schuim) is van hand van Hesiodos. Deze versie komt wel niet voor in Die schönsten Sagen des klassischen Altertums van Gustav Schwab[246]. Hitler zal dus naast Gustav Schwab nog andere werken of verhalen over de Griekse mythologie gelezen hebben.

 

Voor de volgende figuur uit de Griekse mythologie haalde Hitler waarschijnlijk wel zijn inspiratie bij Gustav Schwab:

 

„Er ist der Prometheus der Menschheit, aus dessen lichter Stirne der göttliche Funke des Genies zu allen Zeiten hervorsprang, immer von neuem jenes Feuer entzündend, das als Erkenntnis die Nacht der schweigenden Geheimnisse aufhellte und den Menschen so den Weg zum Beherrscher der anderen Wesen dieser Erde emporsteigen ließ. Man schalte ihn aus – und tiefe Dunkelheit wird vielleicht schon nach wenigen Jahrtausenden sich abermals auf die Erde senken, die menschliche Kultur würde vergehen und die Welt veröden.“[247]

In Griechische Götter und Heldensagen behandelt Schwab (wiens werk Hitler zeker gelezen heeft, (cfr. Infra, p.46) Prometheus als eerste. Het verhaal dat hij weergeeft, gaat over Prometheus, die de vindingrijkheid van zijn vader (Japetos) geërfd heeft en onder andere “zeigte ihnen, wie sie Tiere ins Joch spannen und als Genossen ihrer Arbeit verwenden könnten[248]. Prometheus is met andere woorden de perfecte Griekse voorloper van de Ariër.

 

De laatste passage, waarvoor Hitler te rade gegaan is in de Griekse mythologie, is één van de gecorrigeerde stukken uit Mein Kampf.

 

Denn was jedem denkenden Gehirn eben als undenkbar erschienen wäre, haben die geistigen Zyklopen unseren Novemberparteien fertiggebracht: Sie buhlten um Frankreichs Gunst.[249]

 

In de originele versie stond echter niet “die geistigen Zyklopen”, maar “die geistigen Kentauren”.[250] Beide termen hebben in elk geval een negatieve bijklank in deze context. Ook in de Griekse wereld kenden ze deze negatieve connotatie. Centauren bijvoorbeeld werden gekenmerkt door hun ongecontroleerde lust, geweld en alcoholisme (zo werd Hercules’ vrouw bijna verkracht door een Centaur). In de vijfde eeuw vóór Christus werden ze in dezelfde lijn met de Amazones gesteld als vijanden van de Griekse mannelijke cultuur en politieke dominantie[251]. Hetzelfde lot was er voor de cyclopen, die bijvoorbeeld zeer negatief in Homeros voorgesteld werden.

 

2.3. Hitlers visie ten opzichte van de Romeinse Oudheid

 

Was het antieke Griekenland Hitlers grootste voorbeeld op raciaal en cultureel gebied, dan heette Rome volgens Hitler in zijn redevoeringen hét staatkundige voorbeeld bij uitstek. Hiermee doelde hij op de Romeinse “Raumpolitik”, de manier waarop Rome alle omliggende gebieden onder haar invloed bracht. Rome werd hierdoor het “Kristallisationspunkt eines Weltreichs[252]. Dit was precies ook het beoogde doel van Hitler met Berlijn. Berlijn zou het vierde Rome (onder de naam Germania) worden en het Duits de culturele taal[253].

In Rome zag Hitler ook de eerste echte Führer-aristocratie[254]. Rome had al altijd die belangrijke rol gespeeld in het Westerse gedachtegoed, precies omdat het altijd al deels gekend was. Ook voor de Geallieerden speelde ze een belangrijke rol. Zo kregen de soldaten die belast waren met de verovering van Rome in 1944 gidsjes mee om ervoor te zorgen dat de belangrijkste sites onbeschadigd werden[255]. S. LORENZ beweert dat in die bewondering van het Romeinse Rijk waarschijnlijk ook de grondslag van Hitlers dweperij met Italië ligt[256].

 

In Mein Kampf gaat Hitler niet intens in op het bestuur van Rome. De enige verwijzing naar de Romeinse senaat is een eerder vage aanduiding van de waardigheid en trots die het Romeinse volk heeft. In deze passage gebruikt Hitler de senaat als na te streven voorbeeld voor de manier waarop het Duitse volk met de nederlaag na de Eerste Wereldoorlog had moeten omgaan. Het volk mocht immers op geen enkele manier wanhopen en mocht zich niet neerleggen bij de nederlaag. Ze moesten daarentegen uitkijken naar een volgende overwinning[257].

 

„Nein und nochmals nein: in der Art und Weise, in der das deutsche Volk seine Niederlage entgegennahm, vermag man am deutlichsten zu erkennen, daß die wahre Ursache unseres Zusammenbruches ganz woanders zu suchen ist als in dem rein militärischen Verlust einiger Stellungen oder dem Mißlingen einer Offensive; denn hätte wirklich die Front als solche versagt und wäre durch ihr Unglück das Verhängnis des Vaterlandes hervorgerufen worden, so würde das deutsche Volk die Niederlage ganz anders aufgenommen haben. Dann hätte man das nun folgende Unglück mit zusammengebissenen Zähnen ertragen oder von Schmerz überwältigt beklagt; dann würden Wut und Zorn die Herzen erfüllt haben gegen den durch die Tücke des Zufalls oder auch des Schicksals Willen zum Sieger gewordenen Feind; dann wäre die Nation ähnlich dem römischen Senat den geschlagenen Divisionen entgegengetreten mit dem Danke des Vaterlandes für die bisherigen Opfer und der Bitte, am Reiche nicht zu verzweifeln. Selbst die Kapitulation aber wäre nur mit dem Verstande unterzeichnet worden, während das Herz schon der kommenden Erhebung geschlagen hätte.“[258]

 

Uit de Romeinse geschiedenis worden de Punische Oorlogen in Mein Kampf en de speechen of gesprekken van Hitler het meest behandeld. Eén van die passages hebben we al eerder behandeld met betrekking tot de bloei van de Atheense cultuur[259]. Hitler beweerde immers dat de bloei van een cultuur afhankelijk is van de vrijheid van het volk. Binnen die context zag Hitler dat de Atheense cultuur pas ten volle begon te bloeien na de Perzische Oorlogen. Hetzelfde gold voor Rome na de Punische Oorlogen.

In totaal waren er drie Punische Oorlogen. De eerste begon in 264 en de derde eindigde in 146 vóór Christus[260]. Pas dan zou Rome volgens Hitler een culturele bloei gekend hebben. Deze bloei is er ook effectief geweest na de Punische Oorlog, hoewel we ook moeten rekening houden met de bouwkunst tijdens de Punische Oorlogen. Zo ontstonden in de 3de en 2de eeuw vóór Christus tal van nieuwe types in de bouwkunst van Rome, zoals het typisch Romeinse amphitheater, maar ook de thermen en theaters.[261]

De Punische oorlogen worden natuurlijk ook gezien in het licht van de ondergang van Carthago[262]. Volgens Hitler is deze ondergang – of in Hitlers woorden, “terechtstelling van het volk” door eigen schuld veroorzaakt. Carthago heeft in tijden van oorlog immers de wapens neergelegd, zonder dat daartoe reden was. In de periode daarna, liet het zich volgens Hitler volledig vernederen en aanvaardde ze alle onderdrukkingen, zonder in opstand te durven komen.

 

„Geschichtliche Beispiele ähnlicher Art zeigen, daß Völker, die erst ohne zwingendste Gründe die Waffen streckten, in der Folgezeit lieber die größten Demütigungen und Erpressungen hinnehmen, als durch eine erneuten Appell an die Gewalt eine Änderung ihres Schicksals zu versuchen. Dies ist menschlich erklärlich. Ein kluger Sieger wird seine Forderungen, wenn möglich, immer in Teilen dem Besiegten auferlegen. Er darf dann bei einem charakterlos gewordenen Volk – und dies ist ein jedes sich freiwillig unterwerfende – damit rechnen, daß es in jeder dieser Einzelunterdrückungen keinen genügenden Grund mehr empfindet, um noch einmal zur Waffe zu greifen.

 

Je mehr Erpressungen aber auf solche Art willig angenommen werden, um so ungerechtfertigter erscheint es dann den Menschen, wegen, einer neuen, scheinbar einzelnen, aber allerdings immer wiederkehrenden Bedrückung sich endlich doch zur Wehr zu setzen, besonders wenn man, alles zusammengerechnet, ohnehin schon so viel mehr und größeres Unglück schweigend und duldend ertrug. Karthagos Untergang ist die schrecklichste Darstellung einer solchen langsamen selbstverschuldeten Hinrichtung eines Volkes.“[263]

 

Op het eerste gezicht lijkt deze uitspraak zeer vreemd, op veel punten is ze veel te eenzijdig. Zo is algemeen geweten dat er drie Punische Oorlogen[264] geweest zijn, dus kunnen we nooit zeggen dat Carthago zich niet verzet heeft tegen Rome. In de 1ste Punische Oorlog hebben de Carthagers een eerste keer over overgave onderhandeld (256 vóór Christus, na de nederlaag bij Clupea), maar deze onderhandelingen waren afgesprongen omdat de Romeinse eisen veel te hoog waren. Pas in 241 zou Carthago zich eindelijk overgeven, als de stad al volledig uitgeput was. Carthago werd bij deze onderhandelingen gedwongen om in tien jaar tijd 3.200 talenten te betalen.

De tweede Punische Oorlog begon in 218 vóór Christus, met de verovering van Saguntum, een bondgenoot van Rome in Spanje. Carthago leidde aanvankelijk deze oorlog, met als hoogtepunt de Romeinse nederlaag in Cannae, 216 vóór Christus. De definitieve ommekeer in deze oorlog was het terugroepen van Hannibal door Carthago. Publius Cornelius Scipio Africanus stond immers al dicht bij Carthago en vormde een bedreiging voor de stad. Hannibal keerde terug en leverde slag met Scipio bij Zama in 201 vóór Christus. De Carthagers verloren hier en de stad moest zich overgeven. De eisen van Rome waren zeer hoog: ze mochten enkel die gebieden in Afrika houden, die ze voor de oorlog al hadden, ze moesten hun vloot en olifanten overgeven en mochten zich niet herwapenen of oorlog voeren zonder toestemming met Rome. Bovendien moest Carthago 10.000 talenten betalen, over 50 jaar gespreid.

Eens Carthago haar schulden betaald had, begon Carthago zich opnieuw te bewapenen en stak ze de grens over om te strijden met Masinissa, koning van Numidië. De Romeinen stuurden hierna een expeditie naar Lybië. De Carthagers gaven zich hierop over en werden door de Romeinen gedwongen om hun stad te verlaten en minimum 10 mijl van de zee verwijderd opnieuw een stad te vestigen. Met deze eisen weigerden de Carthagers in te stemmen en ze boden – aanvankelijk met succes – weerstand aan de Romeinen. Uiteindelijk werd Carthago in 147 vóór Christus overwonnen door Publius Cornelius Scipio Aemilianus. Alle burgers werden verkocht en de stad werd volledig met de grond gelijk gemaakt.

We kunnen dus zeker niet zeggen dat het Carthaagse volk vernietigd is, louter omdat ze zich nooit verzet heeft tegen de Romeinse macht. Waar Hitler wel gelijk in heeft, is dat Carthago telkens lang gewacht heeft, vooraleer ze durfden actie te ondernemen tegen Rome. De 3de Punische Oorlog werd bijvoorbeeld pas echt ingezet, als de Carthagers hun 10.000 talenten oorlogsgeld pas betaald hebben. Bovendien had Hannibal beter ook niet gereageerd op de oproep van Carthago om terug te keren, maar was hij veel beter verder opgerukt naar Rome om daar een overwinning te behalen.

 

De reden voor Hitlers anti-Carthaagse gevoelens, zijn vooral te wijten aan de aard van Carthago als “winkelierstaat”. Carthago hing namelijk heel sterk af van haar handel en “industrie”. Vandaar dat ze dikwijls vergeleken werd met Groot-Brittannië en zo vanuit een antikapitalistische en antisemitische visie bekeken werd[265].

Het vergelijkingskoppel Rome-Carthago is nog meer in de geschiedenis voorgekomen. Zo werd ten tijde van Napoleons heerschappij het Franse Rijk door de Britten vergeleken met Carthago. Groot-Brittannië viel dan uiteraard samen met Rome. Deze vergelijking werd uiteraard versterkt door de nederlaag van Napoleon in Waterloo[266].

 

Een andere agressor van het Romeinse Rijk die in Mein Kampf aangehaald wordt is Brennus:

 

„Ein schwaches Schneiderlein kann nicht mit Athleten disputieren, und ein wehrloser Unterhändler musste noch immer das Schwert des Brennus auf der feindlichen Waagschale dulden, wenn er nicht sein eigenes zum Ausgleich hineinzuwerfen hatte.“[267]

 

Deze Galliër viel Rome aan in 387 vóór Christus. De vergelijking wijst naar de onderhandelingen tussen Brennus en de Romeinen die het Capitool als laatste bolwerk nog altijd met succes verdedigden. Volgens de traditie klaagde een Romein over de hoge loskoopsom wanneer deze afgewogen werd ten voordele van de Galliërs, die valse gewichten gebruikten. Brennus’ reactie hierop inspireerde Hitler tot deze passage: hij wierp zijn zwaard namelijk op de weegschaal, terwijl hij de gevleugelde woorden “Vae Victis” uitschreeuwde. In deze passage vergelijkt Hitler de machteloosheid van het Romeinse volk met de machteloosheid van de Duitse onderhandelaars bij het Verdrag van Versailles.

 

Volgens Hitler werden Duitsers wel aan de conferentietafels uitgenodigd, maar konden ze, net als de Romeinen in 387, niets opwerpen tegen de overwinnaars.

 

In Mein Kampf komen wel veel minder verwijzingen voor naar Rome als voorbeeldfunctie als het geval is bij Athene. Slechts twee andere fragmenten verwijzen expliciet naar het oude Rome.

 

In één van die fragmenten vergelijkt hij de Weense Ringstrasse met een Via Triumphalis:

 

„Vor den Palästen der Ringstraße lungerten Tausende von Arbeitslosen, und unter dieser Via Triumphalis des alten Österreichs hausten im Zwielicht und Schlamm der Kanäle die Obdachlosen.[268]

 

Deze Via Triumphalis kan met twee wegen geïdentificeerd worden. De eerste is de Via Triumphalis[269], die loopt van de Pons Neronianus (richting Noorden) langs de Prati di Castello en uitloopt in de Via Cassia-Clodia. De oorsprong van de naam kan erin liggen dat er daar verschillende triomtochten voorbij liepen, maar dit is onzeker. De tweede[270], die waarschijnlijk samenvalt met deze passage, is de straat die loopt van het Colosseum naar het Septizonium, en langs de boog van Constantijn passeert[271]. Deze straat zal hoogstwaarschijnlijk door Hitler geprefereerd zijn, omwille van de talrijke bouwwerken langs de straat en gold voor Hitler daarom zeker als waardemeter voor de Ringstrasse.

 

Een tweede Romeinse locatie die vermeld wordt in Mein Kampf is Ostia:

 

„Seine (de joodse) Charaktereigenschaften sind dieselben geblieben, mochte er vor zweitausend Jahren als Getreidehändler in Ostia römisch sprechen oder mag er als Mehlschieber von heute deutsch mauscheln. Es ist immer der gleiche Jude.“[272]

 

Ook hier is deze locatie niet louter willekeurig gekozen door Hitler. Ostia[273] is een Romeinse stad aan de monding van de Tiber en was sterk betrokken in de handel en communicatie van Rome. In Ostia waren ook effectief Joden aanwezig. Dit wordt bevestigd door de vondst van een synagoge en enkele inscriptie met de vermeldingen van een Joodse ouderenraad en tal van erefuncties[274]. Hitler zelf kon hier echter nog geen weet van gehad hebben. Pas in 1959 werd de voorvermelde synagoge blootgelegd tijdens de werken aan een straat. Deze vondst heeft pas gezorgd voor definitieve zekerheid omtrent de Joodse aanwezigheid in Ostia[275]. Hitlers keuze voor Ostia als stad waar veel Joodse handelaars verbleven, is redelijk vanzelfsprekend. Voor Hitler was er één job waarin de Joden domineerden, en dat was de handel. Met Ostia als één van de belangrijkste handelssteden in het Romeinse Rijk, is deze keuze al gauw gemaakt.

 

Tenslotte moeten we nog wijzen op de ambivalente positie die het antieke Rome innam in Duitsland. Hoewel Hitler een grote “fan” was van de Romeinse geschiedenis, waren er vele Duitsers die tegen een al te grote waardering van Rome waren, ten koste van het Oude Germania[276]. Dit gevoel werd vooral versterkt door het feit dat het Italiaanse fascisme bezig was met een sterk herleven van het antieke Rome[277].

 

2.4. Hitlers visie ten opzichte van de Germanen

 

Ondanks zijn jeugdige interesse voor de Germaanse sagen, heeft Hitler, tijdens zijn opkomst en bewind, in tegenstelling tot de “publieke opinie”, slechts zeer geringe sympathie gehad voor de Germaanse prehistorie. Als hij het al over de oude Germanen had, dan haalde hij vooral tijdsoverstijgende begrippen zoals waarden en deugden aan (de Germaanse dapperheid, rassenbewustzijn, …)[278]. Zelden vermeldt Hitler de Duitse Germanen dan ook als “cultuurscheppend”. Deze haat-liefde verhouding wordt in Mein Kampf vooral geïllustreerd door Hitlers afkeer voor een aantal Duitsers, die willen terugkeren naar een soort oer-germanisme:

 

„Es ist das Charakteristische dieser Naturen, daß sie von altgermanischem Heldentum, von grauer Vorzeit, Steinaxen, Ger und Schild schwärmen, in Wirklichkeit aber die größten Feigling sind, die man sich vorstellen kann. Denn die gleichen Leute, die mit altdeutschen, vorsorglich nachgemachten Blechschwertern in den Lüften herumfuchteln, ein präpariertes Bärenfell mit Stierhörnern über dem bärtigen Haupte, predigen für die Gegenwart immer nur den Kampf mit geistigen Waffen und fliehen vor jedem kommunistischen Gummiknüppel eiligst von dannen. Die Nachwelt wird einmal wenig Veranlassung besitzen, ihr eigenes Heldendasein in einem neuen Epos zu verherrlichen.“[279]

 

Vooral de hervormers op religieus gebied kunnen Hitler niet bekoren. Uit deze passage is wel niet duidelijk waarop altgermanischer Grundlage slaat:

 

Besonders bei den sogenannten religiösen Reformatoren auf altgermanischer Grundlage habe ich immer die Empfindung, als seien sie von jenen Mächten geschickt, die den Wiederaufstieg unseres Volkes nicht wünschen. Führt doch ihre ganze Tätigkeit das Volk vom gemeinsamen Kampf gegen den gemeinsamen Feind, den Juden, weg, um es statt dessen seine Kräfte in ebenso unsinnigen wie unseligen inneren Religionsstreitigkeiten verzehren zu lassen.[280]

 

In deze negatieve evaluatie van de Germaanse cultuur, die grotendeels samenvalt met Mussolini’s gedachtegang, stond Hitler anders opgesteld dan andere nazi-kopstukken. Die begeestering door de oude Germanen was wel iets typisch voor het nationaal-socialisme. DEMANDT beschrijft het als de typisch romantische component ervan[281]. Rosenberg en Himmler bijvoorbeeld waren heel positief ten opzichte van de Germaanse cultuur. Rosenberg uitte dit in een heel sterke interesse voor de prehistorie en een relatieve afkeer van de Grieks-Romeinse cultuur. Himmlers visie zien we vooral weerspiegeld in een germanisering van de geschiedenis[282].

 

We mogen echter zeker niet zeggen dat Hitlers mening over de Germanen uitsluitend negatief gekleurd is. In de volgende passage ziet Hitler Duitsland (of Germania) als het Rijk dat al tweeduizend jaar deel uitmaakt van de wereldgeschiedenis.

 

„So wir das deutsche Volk seine Zukunft nur als Weltmacht vertreten können. Durch fast zweitausend Jahre war die Interessenvertretung unseres Volkes, wie wir unsere mehr oder minder glückliche außenpolitische Betätigung bezeichnen sollten, Weltgeschichte.“[283]

 

Deze uitspraak is zeker overdreven. We kunnen wel zeggen dat de Germaanse cultuur al tweeduizend jaar bekend is, maar ze speelt zeker niet vanaf het begin een belangrijke rol in de wereldgeschiedenis. De eerste echte noties van een Germaanse cultuur ontstonden dus wel tweeduizend jaar geleden. Germania werd immers pas echt bekend vanaf de Romeinse periode. Bovendien zijn de eerste geschriften over de Germanen door Romeinen geschreven, met als bekendste en één van de vroegste getuigenis de Commentarii De Bello Gallico van C. Julius Caesar (ca. 100-44 vóór Christus). Een andere zeer belangrijke bron voor de Germanen is Publius Cornelius Tacitus (56- ca. 120 na Christus).

De Germaanse stammen hebben zich bovendien aanvankelijk nooit volledig kunnen meten aan het Romeinse Rijk. De eerste echte problemen kwamen in de periode van 12 vóór Christus tot 9 na Christus. De Romeinen faalden toen namelijk om de Germaanse stammen ten Westen van de Elbe in hun rijk op te nemen. Het gevolg hiervan was de “definitieve” grens tussen het Romeinse Rijk en “Germania” met de Rijn als Oostelijke grens en de Donau als noordelijke grens[284]. De eeuwen die hierop volgden werden langs deze zijde van het Rijk vooral gekenmerkt door de invallen van de Germanen over de Rijn en Donau. De grootste Germaanse tegenstand hadden de Romeinen te verduren van de Franken en de Alamannen, waarvan de eersten vooral sinds 480 na Christus zich over de Rijn begonnen te vestigen[285]. Hoewel de moeilijkheden met de Germanen al zeer vroeg kwamen, toch kenden de Germanen pas expansie tijdens de grote volksverhuizingen.

Germanen werden niet alleen als tegenstanders binnen het rijk gezien, maar droegen al vanaf Caesar bij tot het leger in de Romeinse hulptroepen. Vanaf Trajanus (tot Septimius Severus) kende het Romeinse leger de Equites Singulares Augusti, de cavalerie-lijfwacht van de keizer.[286]

Voor de oorsprong van de Germaanse cultuur en taal moeten we terug naar het begin van de zesde eeuw vóór Christus. De eerste contacten met de Mediterrane culturen werden pas in het begin van de vierde eeuw vóór Christus gelegd (uit deze periode zijn vooral de Cimbri gekend)[287].

Samenvattend kunnen we stellen dat de Germanen pas tweeduizend jaar geleden echt bekend werden. Ze namen hun plaats in de wereldgeschiedenis echter pas veel later in, wanneer de Germanen verder doordrongen in het Romeinse Rijk en zich vestigden over de Rijn. Cultureel doen de Germanen pas hun intrede in de wereldgeschiedenis in de Middeleeuwen.

 

Het eerste verderf van het Germaanse volk is er volgens Hitler ‘uiteraard’ gekomen door de Joodse immigranten. Volgens Hitler kwamen in het kielzog van Romeinse veldheren Joden mee naar Germania, om daar handel te drijven. Hitler beweert dat ze daarna waarschijnlijk opnieuw verdwenen zijn, om ten tijde van de eerste Germaanse staten, zich definitief te vestigen in Noord- en Centraal Europa:

 

Die ersten Juden sind nach Germanien im Verlaufe des Vordringens der Römer gekommen, und zwar wie immer als Händler. In den Stürmen der Völkerverwanderung aber sind sie anscheinend wieder verschwunden, und so darf als Beginn einer neuen und nun bleibenden Verjudung Mittel- und Nordeuropas die Zeit der ersten germanischen Staatenbildung angesehen werden. Eine Entwicklung setzt ein, die immer dieselbe oder eine ähnliche war, wenn irgendwo Juden auf arische Völker stießen.“[288]

 

De eerste getuigenissen van Joden in Germania zijn nog legenden. Zo zijn er de legenden van mooie Joodse maagden die door Gothen of Romeinse legionairs uit Jeruzalem geroofd waren en naar het Rijngebied gebracht waren. Verder is er ook het verhaal van een bijeenkomst van rabbi’s in Trier ten tijde van Jezus’ veroordeling. Hoogstwaarschijnlijk is de eerste echte emigratie er geweest na de vernietiging van de tempel in 70 na Christus.

In 50 na Christus hadden de Romeinen in Germania Colonia Agrippinensis (Keulen) gesticht. Deze kolonie groeide algauw uit tot een grote handelsstad. Deze stad was een echte trekpleister voor de Joden, die samen met de Romeinse legioenen naar het Rijnland mee gingen. In tegenstelling tot wat Hitler hier beweert, kwamen ze niet als handelaars, maar veeleer als landbouwers naar Germania. Voor de 3de eeuw kennen we allerlei beroepen die Joden er vervulden zoals wijnboeren, handelaars, ambachtslieden, legionairs of artsen.[289] Eén van de eerste documentaire bronnen voor de aanwezigheid van de Joden in Colonia Agrippinensis dateert van 321 na Christus. Het is een decreet waarin Constantijn de mogelijkheid creëert dat de Joden in de Curia ontboden worden. Dit was niet zomaar een gunst van de keizer, maar had veeleer een fiscale achtergrond.

 

De leden van de Curia moesten namelijk de schatkist aanvullen, wanneer er een verschil was tussen de belasting die Rome vroeg, en de opgehaalde waarden.

Later, in 331 wordt dit decreet uitgebreid met de vermelding dat de hoofd-rabbi en officiële leden van de Joodse gemeenschap zich hiervan konden onthouden.

Ruth GAY leidt uit deze verordeningen af dat er in die periode in Germania al een grote groep rijke Joden waren (decreet 1) en dat de Joodse gemeenschap goed georganiseerd was (decreet 2)[290]

 

Voor Hitlers verklaring dat de Germaanse Joden zouden verdwenen zijn tijdens de grote volksverhuizingen is er geen bewijsmateriaal in de bronnen. Het is wel zo dat er niet zo veel meer geschreven is over de Germaanse Joden in de periode tussen Constantijn en Karel de Grote[291]. Maar hieruit mogen we zeker niet afleiden dat ze verdwenen zijn.

 

De reden voor Hitlers haat-liefde verhouding met de Germanen is zeer goed te begrijpen. Hitler kon namelijk niet om de Grieken en Romeinen heen als grote cultuurvolkeren vóór de Karolingers. De Germanen hebben voorheen immers nooit een echt dominerende natie kunnen vormen. In Mein Kampf verklaart Hitler waarom de Germanen zich niet eerder konden profileren en waarom de Germanen in die tijd moesten onderdoen voor de Grieken en Romeinen. De grote oorzaak ziet Hitler in deze passage in het ongunstige klimaat, waarin het Germaanse volk vertoefde.

 

„So ist die Voraussetzung zum Bestehen eines höheren Menschentums nicht der Staat, sondern das Volkstum, das hierzu befähigt ist. Diese Fähigkeit wird grundsätzlich immer vorhanden sein und muß nur durch bestimmte äußere Bedingungen zur praktischen Auswirkung aufgeweckt werden. Kulturell und schöpferisch begabte Nationen oder besser Rassen tragen die Nützlichkeiten latent in sich, auch wenn im Augenblick ungünstige äußere Umstände eine Verwirklichung dieser Anlagen nicht zulassen. Daher ist es auch ein unglaublicher Unfug, die Germanen der vorchristlichen Zeit als „kulturlos“, als Barbaren hinzustellen. Sie sind es nie gewesen; Nur zwang sie die Herbheit ihrer nordischen Heimat unter Verhältnisse, die eine Entwicklung ihrer schöpferischen Kräfte behinderten.

 

Wären sie, ohne irgendeine antike Welt, in die günstiger Gefilde des Südens gekommen, und hätten sie in dem Material niederer Völker die ersten technischen Hilfsmittel erhalten, so würde die in ihnen schlummernde kulturbildende Fähigkeit genau so zur leuchtendsten Blüte erwachsen sein, wie dies zum Beispiel bei den Hellenen der Fall war.

Allein diese kulturschaffende Urkraft selbst entspringt wieder nicht einzig ihrem nordischen Klima. Der Lappländer, nach dem Süden gebracht, würde so wenig kulturbildend wirken wie etwa der Eskimo.

Nein, diese herrliche, schöpferisch gestaltende Fähigkeit ist eben gerade dem Arier verliehen, ob er sie schlummernd noch in sich trägt oder sie dem erwachende Leben schenkt, je nachdem günstige Umstände dies gestatten oder eine unwirkliche Natur verhindert “[292]

 

Uiteraard is het klimaat van enorm belang voor volkeren om zich cultureel en politiek te ontwikkelen. Deze visie werd eerder al ontwikkeld door Montesquieu en Winckelmann[293]. Naarmate het warmer is, leeft de mens veel meer buitenshuis en is er een grotere behoefte aan publieke ruimtes. In deze context primeert nog het meest dat de Germanen in die tijd het niveau van het louter overleven nauwelijks konden overstijgen. In de barre noordelijke omstandigheden, was het namelijk veel moeilijker om voedsel te vinden en om te overleven dan in het warmere Zuiden.

 

Niet alleen de Germaanse cultuur ten tijde van de Romeinen komt bij Hitler aan bod in Mein Kampf, ook het mythische verleden van de Germanen haalt hij graag aan. In de volgende passage verwijst hij met een vergelijking naar zijn grote idool, Richard Wagner, meerbepaald naar de Ring der Nibelungen. De Tarnkappe die hij hier aanhaalt is de magische puntmuts van Siegfried, waarmee hij onzichtbaar kon worden.

 

Es war ein böser Augenblick für die Betrüger der Arbeiterschaft des deutschen Volkes. Sowie aber erst die Führer die ihnen drohende Gefahr erkannten, zogen sie schleunigst die Tarnkappe der Lüge über die Ohren und mimten frech die nationale Erhebung mit.[294]

 

2.5. Hitlers visie ten opzichte van het Joden- en Christendom

 

2.5.1. Joden en het Oude Testament

 

Het Jodendom is uiteraard een stokpaardje van Hitler. Constant geeft hij kritiek op het Jodendom. Toch vinden we relatief weinig verwijzingen in Mein Kampf naar het Jodendom in de Oudheid. Twee citaten hebben we al aangehaald: het eerste over de Joodse aanwezigheid in Ostia, het tweede over de Joodse aanwezigheid in Germania. De citaten die hier aangehaald worden hebben meestal betrekking op het Oude Testament.

 

De eerste figuur die we hier behandelen is Methusalah. Methusalah (Hebreeuws: man van de speer) of Methusalem is met zijn 969 jaar de oudste persoon volgens de Bijbel[295]. Hij was de grootvader van Noah en volgens de Bijbel heeft God gewacht met de zondvloed tot Methusalah gestorven was. In de Bijbel komt hij voor als één van de voorvaderen van Christus (Luc. 3:37).

Door zijn hoge leeftijd, is hij symbool geworden voor een lange levensduur[296]. Binnen deze context wordt hij in deze verwijzing aangehaald als iemand die er al een lange loopbaan op zitten heeft.

 

So wenig ein Geschäftsmann, der in vierzigjähriger Tätigkeit ein großes Geschäft konsequent vernichtete, zum Begründer eines neuen taugt, so wenig paßt ein völkischer Methusalem, der in eben dieser Zeit eine große Idee verkorkste und zum Verkalken brachte, zur Führung einer neuen, jungen Bewegung.[297]

 

Een andere naam, of veeleer een abstract begrip, is Mammon, die in deze passage duidelijk met de Joden vereenzelvigd wordt.

 

„Diese Verjudung unseres Seelenlebens und Mammonisierung unseres Paarungstriebes werden früher oder später unseren gesamten Nachwuchs verderben, denn an Stelle kraftvoller Kinder eines natürlichen Gefühls werden nur mehr die Jammererscheinungen finanzieller Zweckmäßigkeit treten“.[298]

Mammon komt zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament voor. Hoewel Mammon slechts één keer voorkomt in het Oude Testament (Sir. 31,8 ), en verschillende andere keren voorkomt in het Nieuwe Testament (Luc. 16:9-11 en 12:33-34; Matt. 6:24), behandelen we Mammon hier toch binnen de context van het Jodendom. Binnen de Talmud komt deze term immers ook dikwijls voor en hier zien we het in een duidelijk verband met het Jodendom. Deze term betekent vermogen, bezit, en heeft in het Joods algemeen gezien een pejoratieve connotatie.

Jezus personifieert Mammon als een demonische macht. Zijn slaven zijn de hebzuchtigen. Uiteraard is deze niet verenigbaar met God[299] (Matt. 6:24: “Niemand kan twee meesters als slaaf dienen, want hij zal of de een haten en de ander liefhebben, of zich aan de een hechten en de ander verachten. Gij kunt niet God en de Rijkdom (Mammon) als slaaf dienen”)

Met deze visie als achtergrond is het duidelijk dat Hitler Mammon aan het – volgens Hitler enkel op geld beluste – Jodendom koppelt.

 

De laatste twee verwijzingen naar het Jodendom zijn eerder van stilistische dan van inhoudelijke aard. De eerste heeft betrekking op het Exodusverhaal (Exodus 16:3). In de woestijn klaagden de Joden erover tegen Mozes dat ze hongerig waren en dat ze veel liever in Egypte gestorven waren, waar ze bij de vleespotten zaten. In deze passage vergelijkt Hitler de vleespotten van Egypte met het verlangen van de laffe koningsgezinden, die de koning terug op de troon wilden, nu het politiek wat rustiger geworden was in Duitsland.

 

„Mit einem Schlage waren sie damals weg, diese königlichen Kämpen, und erst nachdem sich der revolutionäre Sturmwind, dank der Tätigkeit anderer, so weit wieder gelegt hatte, daß man sein „Heil dem König, Heil“ wieder in die Lüfte hinausschmettern konnte, begannen diese „Diener und Ratgeber“ der Krone wieder vorsichtig aufzutauschen. Nun aber sind sie alle da und äugen sehnsuchtsvoll nach den Fleischtöpfen Ägyptens zurück, können sich kaum mehr halten vor Königstreue und Tatendrang, bis wohl wieder die erste rote Binde eines Tages auftauchen wird und der ganze Interessentenspuk der alten Monarchie aufs neue, wie die Mäuse vor der Katze, ausreißt!“[300]

 

Een laatste vergelijkingspunt met de Bijbel vinden we in het verhaal van Sodom en Gomorrha. Hitler haalt hier mensen aan die hun oordeel vellen over syfilis. In Mein Kampf behandelt hij verschillende manieren van mogelijke reacties op deze ziekte. Zo negeren de enen syfilis, anderen trekken zich er niets van aan, nog anderen bidden tot God om een stichtelijk voorbeeld te stellen:

 

Die anderen hüllen sich in den Heiligenmantel einer ebenso lächerlichen wie noch dazu verlogenen Prüderie, reden von dem ganzen Gebiete überhaupt nur als von einer großen Sünde und äußern vor allem vor jedem ertappten Sünder ihre tiefinnerlichste Entrüstung, um dann vor dieser gottlosen Seuche die Augen in frommer Abscheu zu schließen und den lieben Gott zu bitten, er möchte doch – wenn möglich nach ihrem eigenen Tode – in dieses ganze Sodom und Gomorrha Schwefel und Pech hineinregnen lassen, um so wieder einmal an dieser schamlosen Menschheit ein erbauliches Exempel zu statuieren.“ [301]

 

Hiervoor heeft Hitler uiteraard zijn inspiratie uit de Bijbel gehaald. Beide steden (ze lagen vermoedelijk ten noorden van de Dode Zee) zijn immers door God verwoest wegens hun zedeloosheid door een regen van vuur en zwavel[302].

 

2.5.2. Christenen en het Nieuwe Testament

 

In Mein Kampf krijgen we naast Hitlers Jodenhaat ook een hevige scheldtirade tegen het Christendom. In de twee teksten die handelen over het Christendom in de Oudheid merken we bij Hitler toch een zeker ambiguïteit. Enerzijds vindt Hitler dat het Christendom aan de oorzaak van de ondergang van het Romeinse Rijk ligt, aan de andere kant getuigt hij van respect voor de fanatieke houding van de eerste Christenen. Juist die fanatieke verkondiging en verdediging lag volgens Hitler aan de basis van de grootsheid van de Kerk:

 

„Die Größe des Christentums lag nicht in versuchten Vergleichsverhandlungen mit etwa ähnlich gearteten philosophischen Meinungen der Antike, sondern in der unerbittlichen fanatischen Verkündung und Betretung der eigenen Lehre.“[303]

 

Dit fanatisme was iets was Hitler enorm aansprak. Bij Hitler was deze term namelijk heel positief geladen. Hij herkende er waarschijnlijk ook iets in van het nazisme, dat juist ook als fanatieke antibeweging zoveel succes geoogst had.

 

Volgens Hitler had het succes van het Christendom weinig te maken met haar aanknopingspunten met de toenmalige filosofische visies. Enerzijds moeten we Hitler hier gelijk geven, aangezien deze filosofische visies weinig of geen invloed hadden op de lagere klassen, die zich eerder dan de aristocratie tot het Christendom bekeerden. Anderzijds merken we wel dat die aanknopingspunten er wel degelijk waren, bijvoorbeeld met het Stoïcisme.

 

Juist door dat fanatisme in de beginperiode van het Christendom, ziet Hitler het Christendom als één van de oorzaken van de ondergang van het Romeinse Rijk. In deze passage ziet hij het Christendom als de eerste geestelijke terreur in de antieke Oudheid en de factor die de daarop volgende eeuwen beïnvloed heeft. Hitler zag het Christendom, naast de kinderloosheid, dan ook als de factor die de ondergang van het Romeinse Rijk bewerkstelligd heeft[304]. We moeten Hitler wel gelijk geven als hij de invloed van het Christendom in de Oudheid als zeer groot beschouwt.

 

Der einzelne mag heute schmerzlich feststellen, daß in die viel freiere antike Welt mit dem Erscheinen des Christentums der erste geistige Terror gekommen ist, er wird die Tatsache aber nicht befreiten können, daß die Welt seitdem von diesem Zwange bedrängt und beherrscht wird, und daß man Zwang nur wieder durch Zwang bricht und Terror nur mit Terror. Erst dann kann aufbauend ein neuer Zustand geschaffen werden.[305]

 

2.6. Hitlers visie ten opzichte van de bouwkunst

 

Architectuur was één van de grootste passies van Hitler, hij was er zelfs van overtuigd dat hij ooit architect zou worden. Dit diploma zou hij echter nooit kunnen bemachtigen, aangezien voor deze opleiding een schooldiploma vereist was, een document dat hij nooit heeft kunnen voorleggen.

 

In het volgende stukje uit Mein Kampf schrijft hij over zijn periode en ijver als “student” architectuur te Wenen. In Kubizeks uiteenzetting over hun periode te Wenen treffen we een grote analogie met deze passage[306].

 

Daß ich dabei (bij de studie van de sociale kwestie) mit Feuereifer meiner Liebe zur Baukunst diente, war natürlich. Sie erschien mir neben der Musik als die Königin der Künste: meine Beschäftigung mit ihr war unter solchen Umständen auch keine „Arbeit“, sondern höchstes Glück. Ich konnte bis in die späte Nacht hinein lesen oder zeichnen, müde wurde ich da nie. So verstärkte sich mein Glaube, dass mir mein schöner Zukunftstraum, wenn ach nach langen Jahren, doch Wirklichkeit werden würde. Ich war fest überzeugt, als Baumeister mir dereinst einen Namen zu machen.[307]

 

Uiteraard was het onvermijdelijk dat Hitler als autodidact in zijn studie met de Oudheid geconfronteerd werd. Uit bovenstaande passages blijkt dan ook dat Hitler al een grote kennis van de bouwkundige verwezenlijkingen van de Grieken en Romeinen opgebouwd had.

Hitlers confrontatie met de Oudheidkundige bouwwerken of Griekse en Romeinse elementen haalde hij niet alleen uit zijn boeken. In de toenmalige cultuurstad Wenen, had hij grote aandacht voor het Weense parlement.

 

„Hier kam die erste Schwierigkeit für Wien. Denn als der Däne Hansen (de architect van het Weens parlement) die letzten Giebel am Marmorhaus der neuen Volksvertretung vollendet hatte, da blieb ihm auch zur Zierde nichts anderes übrig, als Entlehnungen bei der Antike zu versuchen. Römische und Griechische Staatsmänner und Philosophen verschönern nun dieses Theatergebäude der „westlichen Demokratie“, und in symbolischer Ironie ziehen über den zwei Häusern die Quadrigen nach den vier Himmelsrichtungen auseinander, auf solche Art dem damaligen Treiben im Innern auch nach außen den besten Ausdruck verleihend.“[308]

 

Enkele pagina’s verder kan Hitler het niet laten opnieuw de lof van het Weense parlement te bezingen:

 

„So also innerlich eingestellt, betrat ich zum ersten Male die ebenso geheiligten wie umstrittenen Räume. Allerdings waren sie mir nur geheiligt durch die erhabene Schönheit des herrlichen Baues. Ein hellenisches Wunderwerk auf deutschem Boden.“[309]

 

Uit beide passages blijkt overduidelijk de grote bewondering van Hitler voor de Griekse en Romeinse cultuur. Vooral de Griekse cultuur lijkt hem het meeste te bekoren. Dit werd ook doorgezet in de nationaal-socialistische bouwkunst. Vele antieke thema’s werden rechtstreeks overgenomen in bouwkunst en beeldhouwkunst, zoals de verhouding in proporties, technieken (mozaïek bijvoorbeeld), types en vormen[310].

 

Het volgende stuk uit Mein Kampf is van wezenlijk belang voor Hitlers visie op het belang van de de bouwkunst. Als belangrijk aanknopingspunt voor zijn beeld, gaat hij te rade bij de Oudheid, het voorbeeld bij uitstek van de culturele uitdrukking van een natie. Eerst vergelijkt hij zijn eigentijdse wereld met de Oudheid. Zijn conclusie is dat de grote steden geen monumenten hebben die symbool konden staan voor de huidige tijd. De stad uit de Oudheid werd daarentegen gekenmerkt door publieke gebouwen met een dubbele functie: het waren ten eerste monumenten die voor de eeuwigheid gebouwd waren[311]. Ten tweede waren ze uitdrukking van de stad, en niet van individuen. Het gevolg van deze beide factoren is de grotere verbondenheid van de burger met zijn stad.

 

Das Wesentliche aber ist doch noch folgendes: Unsere heutigen Großstädte besitzen keine das ganze Stadtbild beherrschenden Denkmäler, die irgendwie als Wahrzeichen der ganzen Zeit angesprochen werden könnten. Dies aber war in den Städten des Altertums der Fall, da fast jede ein besonderes Monument ihres Stolzes besaß. Nicht in den Privatbauen lag das Charakteristische der antiken Stadt, sondern in den Denkmälern der Allgemeinheit, die nicht für den Augenblick, sondern für die Ewigkeit bestimmt schienen, weil sich in ihnen nicht der Reichtum eines einzelnen Besitzer, sondern die Größe und Bedeutung der Allgemeinheit widerspiegeln sollte. So entstanden Denkmäler, die sehr wohl geeignet waren, den einzelnen Bewohner in einer Weise mit seiner Stadt zu verbinden, die uns heute manchmal fast unverständlich vorkommt.

 

Concreet uitte deze bouwcultuur zich volgens Hitler in de verhouding tussen de private en publieke gebouwen. De eerste staan volledig in de schaduw van de publieke monumenten. Dit hield volgens Hitler in dat de stadsmonumenten uitblonken door pracht en praal, maar de particuliere gebouwen zeer armzalig waren. Hieruit volgt dat we tegenwoordig de laatste niet meer kunnen waarnemen, maar des te meer de gemeenschapsgebouwen. Hitler geeft hier eigenlijk een heel simpele visie weer. Het is immers een vanzelfsprekend iets dat de publieke gebouwen eerder dan de private, in goede staat behouden worden. Bovendien zijn het uiteraard de publieke gebouwen die het grootste zijn en daarom het meeste bestudeerd worden. In de private bouwkunst in de Oudheid, vooral in Rome, streefden burgers bovendien ook naar zo groot mogelijke huizen. Ook de keizerlijke huizen en paleizen, die we niet tot de publieke gebouwen rekenen, worden gekenmerkt door pracht en praal, die zeker niet moet onderdoen voor bepaalde publieke gebouwen.

 

Denn was dieser vor Augen hatte, waren weniger die ärmlichen Häuser privater Besitzer als die Prachtbauten der ganzen Gemeinschaft. Ihnen gegenüber sank das Wohnhaus wirklich zu einer unbedeutenden Nebensächlichkeit zusammen. Wenn man die Größenverhältnisse der antike Staatsbauten mit den gleichzeitigen Wohnhäusern vergleicht, so wird man erst die überragende Wucht und Gewalt dieser Betonung des Grundsatzes, den Werken der Öffentlichkeit die erste Stelle zuzuweisen, verstehen. Was wir heute in den Trümmerhausen und Ruinenfeldern der antiken Welt als wenige noch aufragende Kolosse bewundern, sind nicht einstige Geschäftspaläste, sondern Tempel und Staatsbauten; also Werke, deren Besitzer die Allgemeinheit war.

 

Aansluitend geeft Hitler de invloed weer van de Grieks-Romeinse kunst op de latere tijden. Zijn conclusie is dat alle latere grote bouwwerken hun inspiratie aan de Oudheid ontleenden[312]. V. LOSEMANN haalt dit citaat ook aan in zijn artikel over “The Nazi concept of Rome”, waarin hij, in navolging van Thies, deze visie bestempeld als “terms of a history of architecture tinged with Social Darwinism[313].

 

Selbst im Prunke des Roms der Spätzeit nahmen den ersten Platz nicht die Billen und Paläste einzelner Bürger, sondern die Tempel und Thermen, die Stadien, Zirkusse, Aquädukt, Basilisken usw. des Staates, also des ganzen Volkes ein. Sogar das germanische Mittelalter hielt den gleichen leitenden Grundsatz, wenn auch unter gänzlich anderen Kunstauffassungen, aufrecht. Was im Altertum in der Akropolis oder dem Pantheon seinen Ausdruck fand, hüllte sich nun in die Formen des gotischen Domes. [...] Münster, Rathäuser und Schrannenhallen sowie Wehrtürme sind das sichtbare Zeichen einer Auffassung, die im letzten Grunde wieder nur der der Antike entsprach.

 

Hitler eindigt deze passage met een klacht op zijn eigen tijd en werpt tevens een blik op zijn toekomstige bouwpolitiek. Duitsland zou volgens Hitler gebouwen moeten oprichten die, net als de Romeinse monumenten, de eigen tijd symboliseren en de eeuwigheid nastreven.

 

Wie wahrhaft jammervoll aber ist das Verhältnis zwischen Staats- und Privatbau heute geworden! Würde das Schicksal Roms Berlin treffen, so könnten die Nachkommen als gewaltigste Werke unserer Zeit dereinst die Warenhäuser einiger Juden und die Hotels einiger Gesellschaften als charakteristischen Ausdruck der Kultur unserer Tage bewundern. [...] Es werden nicht Werke für die Ewigkeit geschaffen, sondern meistens nur für den augenblicklichen Bedarf.[314]

 

Dit werd dan ook gepraktiseerd in Hitlers bouwpolitiek. Voor hem waren namelijk de antieke voorgangers heel belangrijk en zo zag hij in dat gebouwen de expressie konden zijn van macht. Daarom was zijn bouwpolitiek er dan ook op gericht om van Berlijn de hoofdstad van een wereldrijk te maken. De gebouwen in Berlijn zorgen voor een “physical framework for a German leadership of the world[315].

 

 

3. Besluit

 

De Antieke Oudheid heeft in Mein Kampf een niet onbeduidende rol. Een eerste belangrijke opmerking die we hierbij moeten maken is dat de antieke Oudheid niet het enige vergelijkingspunt is voor Hitler. Naast de Grieken en Romeinen verwijst Hitler bijvoorbeeld zeer graag naar Bismarck, de Habsburgers, Frederik de Grote, … Ze vormen met andere woorden zeker niet het leeuwendeel van Hitlers verwijzingen naar het verleden. Een tweede belangrijke opmerking over Mein Kampf heeft betrekking op de geheel eigen aard van het werk. Enerzijds biografie, anderzijds een – ongestructureerde – weergave van Hitlers wereldbeschouwing. Dit boek heeft een enorme verspreiding gehad in Europa, en dat was ook Hitlers bedoeling. We moeten hieruit concluderen dat Hitlers gebruik van de Oudheid en zijn historische wetten een belangrijke weergave vormen van de manier waarop Hitler wou overkomen.

Bovendien heeft hij zich altijd zeer consequent aan zijn visies in Mein Kampf gehouden. Voor een meer persoonlijke en diepgaande beleving van de Oudheid door Hitler, moeten we te rade gaan in het volgende hoofdstuk.

 

Om een algemeen beeld weer te geven van het gebruik van de Oudheid in Mein Kampf hebben we de verschillende verwijzingen in een tabel geplaatst. In deze tabel treffen we meer verwijzingen aan dan het aantal weergegeven passages, aangezien we hier zeer concreet elke verwijzing uit elke paragraaf proberen te halen[316]. Deze verwijzingen worden gegroepeerd volgens de thema’s waaronder we de stukken uit Mein Kampf geordend hebben (geschiedenis, onderwijs, Grieken, Romeinen, Germanen, Joden en Christenen). Voor elk thema verdelen we de verwijzingen dan in een aantal criteria[317]:

 

a. Aantal: het aantal verwijzingen die voorkomen per thema

b. Bouwkunst: het aantal verwijzingen die betrekking hebben op de bouwkunst (andere cultuurvormen komen in Mein Kampf niet voor met betrekking tot de Oudheid). De bouwkunst wordt bewust niet opgenomen in de thema’s, aangezien we hier de verschillen in belang tussen de bouwkunst bij Grieken, Romeinen en Germanen willen onderzoeken.

c. Positief/negatief/neutraal: het waarde-oordeel dat uit de passage naar voren komt

d. Ras: het aantal verwijzingen in Mein Kampf die voorkomen binnen een context van de verhouding tussen de verschillende rassen/volkeren

e. Stijlfiguur: het aantal verwijzingen die aangewend worden als stijlfiguur. Deze spelen met andere woorden geen al te grote rol in Hitlers wereldbeschouwing, maar kunnen wel een indicatie zijn voor Hitlers favoriete onderwerpen [318].

 

Telkens worden in bold het aantal verwijzingen per thema en criterium weergegeven. Onder dit aantal zijn de nummers weergegeven, die overeenkomen met de passage in Bijlage I.

 

Uiteraard kan niet alles in deze tabel weergegeven worden: één van die elementen is de wisselwerking tussen verschillende culturen. In Mein Kampf komen de verschillende "thema's" namelijk dikwijls in een verhouding tot elkaar voor.

De Grieken verhouden zich zo altijd positief tegenover de Romeinen, of zijn van dezelfde orde (Bijlage I nrs. 34, 39, 42). Samen met de Germaanse cultuur vormen de Grieken een complementair geheel (Bijlage I nr. 26),

Op de Romeinen hebben de Christenen duidelijk een negatieve invloed, ze zijn de eerste geestelijke terreur in de Oudheid (Bijlage I, nr. 40).

Tenslotte zien we ook nog de relatie tussen de Germanen en Joden, waarin het Jodendom duidelijk een negatieve invloed heeft op de Germaanse cultuur (Bijlage I nr. 27).

 

Deze verhoudingen spelen zich niet alleen af tussen de verschillende culturen in het verleden, maar kunnen zich ook tussen het verleden en Hitlers eigen tijd voordoen. Een voorbeeld daarvan is te vinden in een aantal verwijzingen naar de Grieken, waarin Hitler duidelijk positiever staat tegenover de Griekse periode dan ten opzichte van zijn eigen tijd (Bijlage I, nrs. 20 en 22 en 23[319]).

 

Een laatste punt dat we hier niet in de tabel hebben kunnen verwerken is de verhouding binnen de Griekse wereld tussen Athene, Sparta en het Helleense Rijk. Hierin merken we duidelijk dat Athene domineert met vijf verwijzingen, waarvan vier naar Perikles of de Gouden Eeuw: 6 (Perikles), 22 (Perikles, Parthenon), 23 (Parthenon, Akropolis), 33 (Demosthenes) en 42 (Perikles). Naar Sparta wordt er slechts één keer rechtstreeks verwezen: nr. 8 (Ephialtes). Hetzelfde geldt voor Alexander de Grote, nr. 45.

 

 

Geschiedenis

Onderwijs

Grieken

Romeinen

Germanen

Joden

Christenen

totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aantal

6

4

18

10

8

6

2

54

 

10, 13, 14, 19, 24

1, 37, 38, 39

4, 5, 6, 7, 8, 20, 21

2, 15, 23, 27, 28,

9, 26, 27, 31, 32

16, 17, 18, 27, 28

29, 40

 

 

41

 

22, 23, 25, 26, 33

34, 36, 42, 46, 47

34, 39, 44

30

 

 

 

 

 

34, 35, 39, 42, 43

 

 

 

 

 

 

 

 

45

 

 

 

 

 

bouwkunst

0

0

5

3

0

0

0

8

 

 

 

4, 5, 22, 23, 42

2, 23, 42

 

 

 

 

positief

0

0

14

7

3

0

1

25

 

 

 

4, 5, 6, 20, 21, 22,

2, 15, 23, 34, 36

34, 39, 44

 

29

 

 

 

 

23, 25, 26, 33, 34,

42, 47

 

 

 

 

 

 

 

35, 39, 42

 

 

 

 

 

negatief

5

0

2

0

2

5

1

15

 

10, 13, 14, 19, 24

 

8, 45

 

31, 32

17, 18, 27, 28, 30

40

 

neutraal

1

4

2

3

3

1

0

14

 

41

1, 37, 38, 39

7, 43

27, 28, 46

9, 26, 27

16

 

 

ras

3

2

5

2

3

1

0

16

 

13, 19, 24

38, 39

21, 25, 26, 34, 39

34, 39

26, 34, 39

17

 

 

stijlfiguur

0

0

4

1

1

1

 

7

 

 

 

6, 7, 25, 43

2

9

16

 

 

 

3.1. Hitlers houding ten opzichte van geschiedenis en onderwijs

Het grootste belang van de geschiedenis in Mein Kampf is de duiding van Hitlers raciale visie. Van de zes verwijzingen gaan er drie expliciet over de zonde tegen ras en bloed. Hetzelfde geldt voor het geschiedenisonderwijs. Twee van de vier citaten hebben betrekking op de rassenkwestie.

Verder is het ook opvallend dat Hitlers historische wetten meestal betrekking hebben op de ondergang van een natie of het verloren gaan van een ideologie. In de tabel hebben we ze gegroepeerd als een negatieve geschiedvisie (vb. Bijlage I, nr. 10: hoe kan men een ideologie uitroeien?).

 

3.2. Hitlers houding ten opzichte van de Griekse cultuur

In zijn beschouwingen over de Griekse wereld is Hitler uitermate positief[320]. Slechts twee verwijzingen stellen een Griek in een negatief daglicht. De eerste is Ephialtes (Bijlage I, nr. 8), de tweede is Alexander de Grote (Bijlage I, nr. 45). Bij de twee andere thema’s zien we dat de Grieken verschillende keren in een culturele context behandeld worden, maar essentiëler met Hitlers rassenvisie (en het onderhoud van de rassen) te maken hebben. Binnen dit kader van de verhouding tussen de rassen is de band tussen de Grieken en Germanen van groot belang.

 

3.3. Hitlers houding ten opzichte van de Romeinse cultuur

De Romeinse cultuur komt in Mein Kampf minder aan bod dan de Griekse. In het algemeen, krijgt ze, net als de Griekse, een positieve beoordeling[321]. Rome heeft een ongeveer evenredig aandeel in haar bijdrage tot de bouwkunst volgens Hitler, maar raciaal heeft ze minder te betekenen.

 

3.4. Hitlers houding ten opzichte van de Germaanse cultuur

De “oude Germanen” staan bij Hitler duidelijk niet zo hoog in achting als de Grieken en Romeinen. Ze worden niet vermeld met betrekking tot de bouwkunst in de Oudheid (hetgeen ook normaal is) en Hitler wikt en weegt zijn woorden in zijn beoordeling van de Germaanse cultuur.

Zo excuseert hij de Germanen in nr. 34 met betrekking tot het klimaat, aangezien de Grieken en Romeinen op hetzelfde moment al zoveel verder stonden[322]. Bij de negatieve beoordeling horen de hervormers van Hitlers periode (Bijlage I, nrs. 26 & 27). Uiteraard behandelt Hitler de oude Germanen graag binnen de context van zijn raciale wereldvisie.

 

3.5. Hitlers houding ten opzichte van de Joods-Christelijke cultuur

Vreemd genoeg doet Hitler niet veel uitspraken over het Jodendom in de Oudheid, de meeste verwijzingen zijn doorgaans stilistisch en negatief van beoordeling. In de Oudheid oefenen duidelijk ze een negatieve invloed uit.

Tegenover het Christendom merken we Hitlers ambiguïteit. Enerzijds respecteert hij het vroege fanatisme, anderzijds ziet hij het Christendom als oorzaak van de Romeinse ondergang.

 

Samenvattend kunnen we stellen dat Hitler een zeer hoge achting heeft voor de Grieks-Romeinse Oudheid, waarbij hij in die periode duidelijk de superioriteit van de Grieken en Romeinen boven de Germanen erkent. Voor deze periode behandelt hij wel nauwelijks het Christendom en het Jodendom. Toch valt op in Mein Kampf dat het aantal verwijzingen afwijken van de algemene tendens. Zo zien we dat in Mein Kampf een grote rol aan Athene gegeven wordt, terwijl Sparta duidelijk minder aan bod komt. Dit is zeker niet het geval wanneer we alle bronnen bestuderen.

Wat zijn kennis van het verleden betreft, wil hij getuigen van een grote kennis van de Grieks-Romeinse bouwkunst. Verder ligt zijn grootste interessegebied in de Gouden Eeuw (met haar bouwkundige verwezenlijkingen) en blijkt hij een redelijke kennis van de Bijbel te hebben. Voor de andere thema’s merken we dat Hitler over het algemeen de indruk geeft over de belangrijkste periodes veel te weten. Dit doet hij door af en toe een korte verwijzing naar bepaalde gebeurtenissen of figuren te geven en door algemene historische theorieën te verzinnen, die perfect in zijn wereldbeschouwing passen. Zo probeert hij de lezer te overtuigen de zin van geschiedenis te vatten. Precies in dit kader is Hitlers misbruik van de Oudheid te situeren. De meeste van zijn verwijzingen zijn in se correct, maar de context waarbinnen ze aangehaald worden dienen enkel om zijn raciale visie te staven. Zo wordt er een ander beeld gecreëerd van de Oudheid, waarbinnen er twee grote culturen domineren, die beide Arisch zijn.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[167] Er bestaan wel andere getuigenissen van literaire activiteit bij Hitler, zoals de gedichtjes die hij schreef toen hij nog jong was of bijvoorbeeld van een opera die hij van plan was te schrijven, maar daar is niets van overgeleverd

[168] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., 1998, p. 20. Hitler zelf beweerde dat hij 15 maanden aan dit eerste deel gewerkt heeft. W. MASER, o.c., p. 21.

[169] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 36.

[170] D. WELCH, o.c., p. 323.

[171] D. WELCH, o.c., p. 323; W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 38.

[172] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 46.

[173] D. WELCH, o.c., p. 323.

[174] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 40.

[175] D. WELCH, o.c., 1991, p. 322.

[176] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 8.

[177] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 19.

[178] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 23-24.

[179] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 51. Op deze en volgende pagina gaat W. MASER in op de fouten in de samenhang tussen de hoofdstukken.

[180] D. WELCH, o.c., p. 18.

[181] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 55-56.

[182] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., pp. 32-34.

[183] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 37.

[184] D. WELCH, o.c., p. 19.

[185] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., pp. 34-35.

[186] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 53.

[187] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 67-68 en 70.

[188] D. WELCH, o.c., p. 66.

[189] Zo verdraait Hitler bijvoorbeeld alle feiten die te maken hebben met zijn falen aan de kunstacademie. In Mein Kampf beweert hij ervan dat de rector zei dat Hitler overduidelijk over veel talent beschikte, maar dat die in de architectuur lagen, en niet in de schilderkunst. W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 118.

[190] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 108.

[191] F-L. KROLL, Geschichte und Politik im Weltbild Hitlers, in Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte, 44 (1996)., p. 329.

[192] V. LOSEMANN, o.c., 1999, p. 220.

[193] A. HITLER, o.c., p. 271-272.

[194] A. HITLER, o.c., p. 247.

[195] F-L. KROLL, o.c., p. 331.

[196] S. LORENZ, o.c., p. 419.

[197] A. DEMANDT, o.c., 2002, p. 307.

[198] Ook de Egyptenaren rekende Hitler bij de Indo-Germanen en niet de Indiërs. Volgens S. LORENZ was dit veeleer te wijten aan de bouwkunst. Egypte heeft namelijk een veel innemendere bouwcultuur dan de Indische cultuur. S. LORENZ, o.c., pp. 422-423.

[199] V. LOSEMANN, o.c., 1999, p. 226.

[200] V. LOSEMANN, o.c., 1988, pp. 262-263.

[201] V. LOSEMANN, o.c., 2001, kol. 723.

[202] F-L. KROLL, o.c., p. 333.

[203] F-L. KROLL, o.c., p. 337.

[204] A. HITLER, o.c., p. 581.

[205] A. HITLER, o.c., p. 186-187.

[206] Hitler verwijst zeer veel naar de invloed van het Christendom op het Romeinse Rijk (zie infra). Volgens Hitler was het Christendom namelijk dé oorzaak van de ondergang van het Romeinse Rijk.

[207] A. HITLER, o.c., p. 250.

[208] A. HITLER, o.c., p. 316.

[209] V. LOSEMANN, o.c., 2001, kol. 728.

[210] A. HITLER, o.c., pp. 469-470.

[211] A. HITLER, o.c., pp. 466-467.

[212] A. HITLER, o.c., 11-12.

[213] A. HITLER, o.c., pp. 467-468.

[214] J.T. QUINN, o.c., 2000, p. 143.

[215] A. DEMANDT, o.c., 2002, p. 287.

[216] A. HITLER, o.c., p. 466.

[217] H. PICKER, o.c., p. 121.

[218] Ook Hitlers tegenhanger, Marx, bewonderde de Grieken enorm. Zo zag hij in Spartacus de eerste Proletarische revolutionair. A. DEMANDT, o.c., 2002, p. 284.

[219] S. LORENZ, o.c., p. 422.

[220] J.C. FEST – G. FRITSCH-ESTRANGIN (trad.), Hitler: 2, 1973, p. 724, voetnoot 115; V. LOSEMANN, o.c., 1999, p. 222.

[221] Beat NÄF, Von Perikles zu Hitler?, 1986, p. 118 en 161.

[222] A. HITLER, o.c., p. 88.

[223] P.J. RHODES-A. W. GOMME, art. Pericles, in OCD, 1996³, pp. 1140-1141; art. Perikles in DNP, dl. 9 (2000), kol. 567-572.

[224] R.A.T. art. Parthenon, in OCD, 1996³, pp. 1116-1117, C. HÖCKER, art. Parthenon, in DNP, 9 (2000), kol. 365-369.

[225] A. HITLER, o.c., p. 287.

[226] De Perzische Oorlogen begonnen ongeveer in 490 met de slag bij Marathon. De Perzen werden grotendeels uit Griekenland verdreven door de slag bij Plataeae in 479. Vermoedelijk werd er pas in 449/8 vóór Christus definitief vrede gesloten tussen de Perzen en Athene, vgl. J.F. LAZENBY, art. Persian Wars, in OCD, 1996³, pp. 1145-1146; P. BRIANT, art. Persian wars: the Persian viewpoint, in OCD, p. 1146-1147.

[227] K.J. DOVER, art. Anaxagoras, in OCD, 1996³, pp. 85-86. We mogen wel niet aannemen dat Hitler ook aan Anaxagoras en de Ionische filosofie dacht bij het dicteren van deze stelling. Hitlers grootste culturele interesses waren namelijk bouwkunst en muziek. Voor antieke filosofie of literatuur had hij geen aandacht in Mein Kampf en de Tischgespräche.

[228] A. HITLER, o.c., p. 690.

[229] G.L. CAWKWELL, art. Demosthenes, in OCD, 1996³, pp. 456-458;

[230] A. HITLER, o.c., p. 399.

[231] F-L. KROLL, o.c., p. 344.

[232] V. LOSEMANN, o.c., 2001, kol. 724. In februari 1945 vergeleek Hitler zijn mislukte operatie Barbarossa met de slag bij de Thermopylen in de volgende woorden: “Ein verzweifelter Kampf behält seinen ewigen Wert als Beispiel. Man denke an Leonidas und seine dreihunder Spartanen“. Vgl. K. CHRIST, o.c., 1999, p. 244.

[233] V. LOSEMANN, o.c., 1988, p. 274.

[234] A. HITLER, o.c., p. 126.

[235] P. TREVES. art. Ephialtes (2), in OCD, 1996³, p. 529, Elke STEIN-HÖLKESKAMP, art. Ephialtes, in DNP, 3 (1997), kol. 1086.

[236] A. HITLER, o.c., p. 278.

[237] S.J. HORNBLOWER, art. Agogè, in OCD, 1996³, p. 41.

[238] A. B. BOSWORTH, art. Alexander III, in OCD, 1996³, pp. 57-59.

[239] A. HITLER, o.c., p. 743.

[240] A. DEMANDT, o.c., 2002, p. 294.

[241] R. BICHLER, o.c., 1998, pp. 348-349.

[242] A. HITLER, o.c., p. 318.

[243] A. HITLER, o.c., p. 276.

[244] R.A. TOMLINSON, art. Gymnasium, in OCD, 1996³, pp. 659-660.

[245] A. HITLER, o.c., p. 94.

[246] G. SCHWAB, Die schönsten Sagen des klassischen Altertums, Wenen, 1974.

[247] A. HITLER, o.c., pp. 317-318.

[248] G. SCHWAB, o.c., 1974, p. 22.

[249] A. HITLER, o.c., p. 705.

[250] W. MASER – E. VAN LEERDAM (trad.), o.c., p. 71.

[251] A.H. GRIFFITHS, art. Centaurs, in OCD, 1996³, pp. 308-309.

[252] F-L. KROLL, o.c., p. 345.

[253] S. LORENZ, o.c., p. 409. Hitler was hierin zeker niet uniek. Voor hem wou ook al Napoleon het Romeinse keizerrijk herstellen en Rome tot tweede hoofdstad (na Parijs) maken. Vgl. A. DEMANDT,o.c., 1988, p. 123.

[254] A. DEMANDT, o.c., 2002, p. 298.

[255] Catharine EDWARDS, Introduction: shadows and fragments, in Catharine EDWARDS (ed.), Roman presences: receptions of Rome in European culture, 1789-1945), 1999, p. 2 en 9. Catharine EDWARDS haalt bijvoorbeeld ook het voorbeeld aan van de Amerikaanse “Founding Fathers”, die zich als Romeinen zagen die nieuwe republikeinse instellingen invoerden.

[256] Hiervoor haalt hij zijn inspiratie uit enkele toespraken van Hitler, waarin Hitler beweerde dat het Romeinse Rijk eindelijk weer kon ademen door Mussolini. S. LORENZ, o.c., p. 408.

[257] Vgl. 2.1.1. Muß eine militärische Niederlage zu einem so restlosen Niederbruch einer Nation und eines Staates führen?

[258] A. HITLER, o.c., p. 251.

[259] Vgl. 2.2.1. Die kulturelle Bedeutung einer Nation ist fast immer gebunden an die politische Freiheit und Unabhängigkeit derselben, mithin ist diese die Voraussetzung für das Vorhandensein oder besser Entstehen der ersteren.

[260] B. M. CAVEN, art. Punic Wars, in OCD, 1996³, pp. 1277-1278.

[261] J.D., art. Architecture. Roman, in OCD, 1996³, pp. 148-149.

[262] Hitler gebruikte de Punische oorlogen dan ook graag als aanknopingspunt voor tal van gebeurtenissen in zijn tijd. Een eerste voorbeeld is de vernedering van Duitsland in het verdrag van Versailles (S. LORENZ, o.c., p. 421). Een tweede voorbeeld speelt zich af in 1945, wanneer Duitsland aan de verliezende hand was. Deze situatie vergeleek hij met Rome in de tweede Punische Oorlog. Het ging Rome toen aanvankelijk ook niet voor de wind, tot Publius Cornelius Scipio in 201 Hannibal overwon (S. LORENZ, o.c., p. 409-410).

[263] A. HITLER, o.c., p. 759.

[264] B. M. CAVEN, o.c., pp. 1277-1278.

[265] W. AMELING, Karthago: Studien zu Militär, Staat und Gesellschaft (Vestigia: Beiträge zur alten Geschichte 45), 1993, p. 2.

[266] Catharine EDWARDS, o.c., p. 11.

[267] A. HITLER, o.c., p. 770.

[268] A. HITLER, o.c., p. 23.

[269] S.B. PLATNER-T. ASHBY, A topographical dictionary of ancient Rome, 1965 (=1929), p. 569; J.R. PATTERSON, art. Via Triumphalis (1), in Lexicon topographicum Urbis Romae, dl. 5 (1999), p. 147-148.

[270] Men is wel niet zeker of die straat al dan niet in de Oudheid Via Triumphalis genoemd werd.

[271] S.B. PLATNER-T. ASHBY, o.c., p. 569; F. COARELLI, art. Via Triumphalis (2), in Lexicon topographicum Urbis Romae, dl. 5 (1999), p. 148.

[272] A. HITLER, o.c., p. 342

[273] N. PURCELL, art. Ostia, in OCD, 1996³, pp. 1081-1082.

[274] R. CHEVALLIER-R. BROUILLET, Ostie antique: ville et port (le monde romain), 1986, pp. 252-253.

[275] R. MEIGGS, Roman Ostia, 1977 (=1973), p. 587.

[276] Precies die houding van waardering van Rome ten koste van het Oude Germania merken we in Mein Kampf. Dit is vooral duidelijk in de passages waarin Hitler naar Germania verwijst.

[277] Catharine EDWARDS, o.c., pp. 14-15.

[278] F-L. KROLL, o.c., p. 341.

[279] A. HITLER, o.c., p. 396.

[280] A. HITLER, o.c., p. 397.

[281] De neiging naar de antieke Oudheid ziet hij dan als de classicistische stroming in het nazisme. A. DEMANDT, o.c., 1988, p. 124.

[282] V. LOSEMANN, o.c., 1999, p. 227; V. LOSEMANN,o.c., 2001, kol. 723.

[283] A. HITLER, o.c., pp. 728-729.

[284] J.F. DRINKWATER, art. Germans, in OCD, 1996³, pp. 634-635.

[285] J.F. DRINKWATER, o.c., p. 635.

[286] W. SPICKERMANN, art. Germanen, in DNP, 4 (1998), kol. 954-963.

[287] J.F. DRINKWATER, o.c., p. 635.

[288] A. HITLER, o.c., p. 338.

[289] Ruth GAY, The Jews of Germany, 1992, pp. 3-4.

[290] Ruth GAY, o.c., pp. 4-5.

[291] Ruth GAY, o.c., p. 5.

[292] A. HITLER, o.c., p. 433.

[293] A. DEMANDT, o.c., 2002, p. 297.

[294] A. HITLER, o.c., p. 185.

[295] Gen 4:18; 5: 21-27

[296] Art. Methoesjelach, in Bijbels woordenboek, 1954-1957², kol. 1142; art. Methuselah, in Joan COMAY, Who’s who in the Old Testament, together with the Apocrypha, 1972² (=1971).

[297] A. HITLER, o.c., p. 396.

[298] A. HITLER, o.c., p. 270.

[299] Art. Mammon, in Bijbels woordenboek, 1954-1957², kol. 1076-1077.

[300] A. HITLER, o.c., p. 261.

[301] A. HITLER, o.c., p. 271.

[302] Art Gomorrha, in The Eerdmans Bible Dictionary, 1987, p. 431; art. Sodom, in The Eerdmans Bible Dictionary, 1987, p. 958-959.

[303] A. HITLER, o.c., p. 385.

[304] V. LOSEMANN, Nationalsozialismus und Antike: Studien zur Entwicklung des Faches Alte Geschichte 1933-1945, 1977, pp. 19-20.

[305] A. HITLER, o.c., p. 507.

[306] A. KUBIZEK - H.R. TREVOR-ROPER – A. HITLER, o.c., p. 130.

[307] A. HITLER, o.c., pp. 35-36.

[308] A. HITLER, o.c., p. 81.

[309] A. HITLER, o.c., p. 83.

[310] WELZBACHER, "Die geheiligten Bezirke unseres Volkes" - Antikerezeption in der
Architektur des Dritten Reiches als Beispiel für das nationalsozialistische Historismuskonzept,
in M. BAUMBACH (ed.), Tradita et inventa. Beiträge zur Rezeption der Antike
, 2000, p. 495.

[311] Deze visie komt het meest tot uitdrukking in Hitlers “Ruïnentheorie”: hij gaf uitdrukkelijk bevel aan Speer dat zijn gebouwen tot heroïsche daden moesten inspireren en vooral na duizenden jaren als ruïne dezelfde indruk moesten achterlaten als van Rome (J. T. QUINN, o.c., p. 150; A. DEMANDT, o.c., 2002, p. 289.

[312] In dit opzicht van continuïteit in de bouwkunst spreekt S. LORENZ ook van de translatio artium. S. LORENZ, o.c., p. 414.

[313] V. LOSEMANN, o.c., 1999, p. 223.

[314] A. HITLER, o.c., p. 290-291.

[315] V. LOSEMANN, o.c., 1999, p. 222.

[316] Verwijzingen die binnen één passage een geheel vormen, rekenen we binnen dit schema aan als één verwijzing. Bijvoorbeeld: Sodom en Gomorrha (Joods, negatief daglicht), thermen en aquaducten (Romeins: bouwkundig, positief daglicht).

[317] De nummers die onder het aantal verwijzingen per thema staan, komen overeen met het nummer van de passage, zoals die in Bijlage I: Citaten in “Mein Kampf” voorkomen.

[318] Bijvoorbeeld Bijlage I nr. 6, „... eine solche Art von Weisheit lieber sieht als die eines Perikles“

[319] In dezelfde passage uit Hitler zich ook positiever over de Romeinse periode dan zijn eigen tijd.

[320] Bij de keuze van nr. 25, over de vergelijking van de Ariër als Prometheus hebben we gekozen voor een positieve visie van Hitler, aangezien Hitler beiden duidelijk van dezelfde orde beschouwt.

[321] Voor de keuze van de verwijzing naar Brennus ((Bijlage II, nr. 48) hebben we besloten deze bij de positieve beoordeling tegenover Rome te plaatsen. Hitler neemt hier namelijk een anti-Gallisch standpunt. Bij Carthago hoort een neutrale beoordeling tegenover Rome in passage nr. 47, aangezien Hitler zich hier niet uitspreekt over de positie van Rome.

[322] Deze opmerking hebben we bij de positieve beoordelingen gezet, aangezien Hitler hier geen negatief Germaans standpunt inneemt, zijn intenties met het Germaanse volk zijn namelijk goed in deze passage.