Heriger van Lobbes (°ca.942-†1007): een laat-karolinger of een vroeg-scholasticus? Een historisch onderzoek naar de religieus-culturele wereld van Luik en Lobbes in de late tiende eeuw (Peter Verbist)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 ALGEMENE INLEIDING

 

In de recente historiografie, vooral deze die door de Annales-school wordt bepaald, heeft men het nut van detailstudies al eens in vraag gesteld. Het is echter steeds gebleken dat zij onmisbare bouwstenen vormen voor de talloze groots opgezette synthesewerken. Deze verhandeling wil in dit verband een historisch-kritisch onderzoek instellen naar de persoonlijkheid en het werk van Heriger van Lobbes (†1007), gesitueerd in de religieus-culturele wereld van Luik en Lobbes in de late tiende eeuw.

 

Hoe en waarom ben ik bij deze historische figuur terecht gekomen? Mede door mijn muzikale opleiding bestond de oorspronkelijke bedoeling erin om een studie te wijden aan een middeleeuwse musicus uit de Zuidelijke Nederlanden. Na enige dagen reeds kwam ik echter tot de vaststelling dat er veel meer specifiek theoretische scholing was vereist dan hetgeen de plaatselijke muziekacademie mij geboden had. Tijdens die eerste opzoekingen was ik reeds gestoten op een musicus die door G.Kurth werd beschouwd als de oudste historiograaf van ‘België’.[1] Ik las verder dat hij ook nog abt was geworden in de St.-Pietersabdij te Lobbes. Dit was evenwel lang niet het enige vermeldenswaardige feit uit Herigers leven. Naarmate ik me meer ging interesseren voor dit personage kwamen er nog talloze andere aspecten naar voor. Heriger was méér dan een historiograaf of een abt; ook zijn hagiografische, chronologische en theologische geschriften zouden steeds nieuwe invalshoeken opleveren om zo het leven en het denken van deze man te kunnen bestuderen. De laatste twijfels werden weggenomen toen ik diverse keren kon lezen dat er reeds enkele decennia nood was aan een nieuwe (kritische) biografie over Heriger.[2] Die nood aan een meer objectieve benadering uit zich op twee vlakken: enerzijds dienen de soms al te lyrische lofzangen van enkele befaamde Luikse historici danig bijgestuurd te worden en anderzijds is het ook noodzakelijk om het culturele leven in het vroegmiddeleeuwse Luik te beschouwen als méér dan een lichtpunt in een voorts ‘donkere’ en vooral ‘barbaarse’ periode.

 

De structuur van deze verhandeling bestaat uit vier hoofdstukken. De eerste drie omvatten de noodzakelijke gegevens om het meer originele vierde hoofdstuk uit te werken en te ondersteunen. Zoals het algemene besluit duidelijk zal aantonen, betekent dit niet dat deze drie hoofdstukken geen eigen originele gedeelten bevatten. In het algemeen vormen zij echter a.h.w. drie cirkels rond dit slothoofdstuk. De ruimste cirkel (hfdst.1) is een bepaling in tijd en ruimte. Het is immers zeer belangrijk om een genuanceerd beeld te hebben over de Ottoonse periode (919-1050) waarin Heriger leefde, vermits het vanzelfsprekend is dat Heriger daardoor fundamenteel werd beïnvloed. Aangezien men de hondervijftig jaar tussen de invallen van de Noormannen en de Gregoriaanse hervorming dikwijls al te stiefmoederlijk heeft behandeld, dient eerst de vraag naar de eigen identiteit van deze periode gesteld te worden. Vervolgens is het eveneens noodzakelijk om voldoende aandacht te besteden aan de korte Ottoonse dynastie (919-1002) en de minst bekende van alle renaissances, de Ottoonse renaissance (950-1050).

 

Bij deze bepaling in tijd komt nog dat Heriger reeds vanaf jonge leeftijd verbonden is geweest met de intellectuele cultuurcentra Luik en Lobbes. Ook de ruimtelijke context verdient daarom een aparte en eigen benadering. In deze paragraaf zal eerst het Luikse bisdom in de tiende eeuw besproken worden met vooral aandacht voor de ontwikkeling van haar kathedraalschool (bloei, verval en restauratie). Daarna wordt de aandacht meer toegespitst op Lobbes. Van de belangrijke St.-Pietersabdij aldaar wordt niet alleen een eerste fase (ca.660-972) van haar bewogen geschiedenis onder de loep genomen; tevens is het nuttig om op basis van enkele handschriftencatalogi te wijzen op haar rijke bibliotheek, waarover Heriger reeds in zijn tijd kon beschikken.

 

De middelste cirkel (hfdst.2) concretiseert voorgaande bepalingen in de persoon van Heriger zelf. Hierin worden de belangrijkste fasen van Herigers leven uiteengezet met de nodige nadruk op de chronologie. Mede om die reden wordt dit tweede hoofdstuk opgesplitst in twee paragrafen, nl. eerst de periode vanaf Herigers geboorte tot het jaar van zijn verkiezing tot abt (990) en vervolgens de periode vanaf 990 tot het jaar van zijn overlijden (1007). De minst gekende fase van Herigers leven is ongetwijfeld de periode van zijn jeugd. Er zal echter niet alleen naar een geboortedatum moeten gezocht worden, maar ook o.m. naar een verantwoorde datering van Herigers intrede in de St.-Pietersabdij te Lobbes. In een volgend punt wordt onderzocht wat Herigers taak als scholaster van deze grote abdij eigenlijk concreet inhield. Een ander belangrijk aspect aan Herigers leven als scholaster is ongetwijfeld zijn ontstane vriendschap met o.a. Notger, prinsbisschop van Luik (†1008), en Gerbertvan Aurillac, niemand minder dan de latere paus Silvester I I (†1003). Tenslotte wordt er in deze paragraaf nog aandacht besteed aan de reis (989-990) die Heriger in gezelschap van Notger van Luik ondernomen heeft naar het Italiaanse schiereiland. Zijn er concrete redenen aan te duiden waarom Notger en Heriger naar Rome zijn getrokken?

 

Het belangrijkste moment in Herigers leven is echter zonder twijfel de dag waarop hij tot abt van de abdij te Lobbes werd verkozen (21 december 990). Om die reden is het aangewezen om te onderzoeken hoe Heriger zelf reageerde op deze promotie. In ieder geval bleef Heriger bijna zeventien jaar lang abt van deze grote abdij; in een tweede punt wordt daarom aandacht besteed aan zijn bestuur en verrichtingen gedurende deze periode. Na zijn dood in 1007 werd Heriger echter niet direct vergeten door de monniken en de plaatselijke bevolking zodat men ook -voor zover de bronnen dit toelaten- Herigers overlijden en nagedachtenis moet bestuderen.

 

Tot slot van dit tweede hoofdstuk wordt er een tussentijds besluit opgemaakt; daarin wordt eerst en vooral nagegaan hoe Heriger in de wetenschappelijke literatuur werd getypeerd en in hoeverre deze bepalingen overeenkomen met dit tweede hoofdstuk. In dit besluit kan er ook reeds een voorlopige balans worden opgemaakt van Herigers positie t.o.v. de groten van zijn tijd, zoals bijvoorbeeld Gerbertvan Aurillac, etc.

 

De binnenste cirkel (hfdst.3) is op zijn beurt een projectie van Herigers leven, vermits hierin op een eerder beknopte manier zijn oeuvre wordt besproken. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk behandelt over het algemeen de meer technische vragen (auteurschap, datering, specifieke inhoud, etc.), die het bestudeerde werk zo typisch maken. Hierbij rijst evenwel een groot probleem dat in de wetenschappelijke literatuur nog nooit werd opgelost. Het is namelijk zeer ingewikkeld om voor een aantal historische werken precies uit te maken of deze van Heriger van Lobbes en/of van Notger van Luik zijn. Sommige gemeenschappelijke werken staan immers op naam van Notger van Luik, terwijl ze in feite door zijn spreekwoordelijke rechterhand, Heriger, zijn geschreven. De kaarten liggen echter niet zó eenvoudig. Men zal in dit opzicht tevens moeten bepalen of het al dan niet toevallig is dat dit auteursprobleem zich juist bij Herigers vroegste werken stelt. Als bisschop verleende Notger immers een groter gezag (auctoritas) aan Herigers werk. De probleemstelling luidt dus: hoe groot is het aandeel van Notger in deze werken en heeft dit concrete gevolgen voor de toewijzing van het auteurschap?

 

Ook deze paragraaf wordt zoveel mogelijk in chronologische volgorde opgesteld vermits een andere indeling aanleiding kan geven tot anachronistische en onjuiste associaties. Dit verhindert echter niet om Herigers werken ook thematisch te groeperen; er is m.a.w. een nog nader te bepalen verband tussen enerzijds het ‘soort’ werk (hagiografische Vita, theologische Dicta, etc.) dat Heriger opstelde en anderzijds het moment waarop Heriger dit bepaalde werk neerschreef. Daarnaast worden er in een aparte paragraaf ook een viertal werken besproken die onterecht aan Heriger werden toegeschreven. In dit hoofdstuk zal tevens aangetoond worden hoe breed en verscheiden het interessegebied van Heriger wel geweest is, nl. van historische en hagiografische tot theologische en chronologische geschriften en daarnaast ook nog aritmetische en muzikale werken. In dit opzicht stelt O.Hirzel de interessante vraag of deze kwantiteit wel voldoende borg staat voor de kwaliteit.[3] Tenslotte zal dit hoofdstuk ook een basis vormen voor het volgende hoofdstuk en dient het in dit opzicht vooral als context, waarnaar men altijd kan teruggrijpen.

 

Het laatste hoofdstuk (hfdst.4) steunt op de vorige hoofdstukken en wordt thematisch ingedeeld in drie paragrafen. Hierin wordt Heriger achtereenvolgens bestudeerd als hagiograaf, vervolgens als historicus (en chronoloog) en tenslotte als theoloog. In iedere paragraaf wordt ook onderzocht in hoeverre Heriger beantwoordt aan de algemene criteria van respectievelijk de tiende-eeuwse hagiograaf, historicus en theoloog. Daarom wordt in de eerste paragraaf speciale aandacht besteed aan de definitie en de doelstellingen van een hagiograaf. Tevens wordt nagegaan in hoeverre er reeds een hagiografische traditie aanwezig was te Luik op het moment dat Heriger daar zijn schrijfactiviteiten aanvatte. Tot slot van dit hagiografische gedeelte kan men nog de vraag stellen of Heriger zowel op stilistisch als op methodologisch vlak kan beschouwd worden als een modelvoorbeeld van de tiende-eeuwse hagiografie in het algemeen.

 

De tweede paragraaf behandelt Heriger als historicus, waarbij het natuurlijk van primair belang is om zijn historische methode onder de loep te nemen. Hierbij moet men o.m. letten op volgende vraagstellingen: Kan men Herigers methode als compilator reconstrueren? Bestond er een (stilistisch) verschil tussen enerzijds ontleende fragmenten en anderzijds zijn eigen originele passages? Een zeer belangrijk gedeelte van deze tweede paragraaf bevat Herigers chronologische berekeningen, die verrassende resultaten naar voor zullen brengen m.b.t. zijn intellectuele niveau en persoonlijkheid in het algemeen. Herigers chronologie is ons overgeleverd via een bewaarde brief aan Hugo , één van de monniken te Lobbes, die aan Heriger enkele vragen had gesteld m.b.t. het geboortejaar van Christus en het daaraan verbonden probleem van de berekening van de paasdatum. Daarnaast wordt tevens meer algemeen Herigers kritische zin in genuanceerde termen besproken. Tot slot van deze paragraaf is het de bedoeling om een tussentijdse balans op te stellen waarin het historische belang van Herigers werken zal afgemeten worden.

 

Het onderwerp van de derde en laatste paragraaf van dit slothoofdstuk is een studie van Herigers theologie. Een belangrijke opgave in dit verband bestaat erin om Herigers standpunt m.b.t. het eucharistiedebat te bepalen. Hiervoor moet echter eerst duidelijk uiteengezet worden waarover deze grote discussie eigenlijk ging en hoe deze kwestie door de eeuwen heen is benaderd. Pas dan kan men een poging ondernemen om alle nuances binnen Herigers theologische geschriften te vatten. In een direct verband met dit eucharistiedebat staat Herigers afwijzing van een ketterse stroming, nl. het Stercoranisme. Ook dit gedeelte zal een uitstekende parameter vormen van de manier waarop Heriger een heterodox standpunt in geloofszaken aanviel. Daarnaast is het de bedoeling om te bepalen in hoeverre Heriger in zijn eigen predestinatorische visie ruimte liet voor het menselijke individu. In een laatste punt wordt tenslotte aandacht besteed aan de manier waarop Heriger omging met de fundamentele spanning tussen geloof en rede. Aangezien Herigers eucharistisch traktaat hiervoor zeer geschikt is, is het des te meer verwonderlijk dat dit aspect tot nu toe nog volledig onuitgewerkt is gebleven. Vanuit deze studie kan men eveneens nagaan of Heriger als theoloog zich eerder profileerde als een conservatieve figuur of veeleer als een revolutionair auteur, die met eigen ideeën en argumenten delicate dogma’s benaderde.

 

Naast deze inhoudelijke verantwoording wens ik een formele verantwoording te geven. Een eerste opmerking in dit verband betreft het voetnotenapparaat, dat volledig is uitgeschreven.[4] Ik ben er mij van bewust dat dit lange voetnoten kan veroorzaken, maar anderzijds heeft dit systeem het grote voordeel dat de verwijzing volledig en direct bij de tekst zelf is geplaatst. Hierbij komt nog dat een aantal auteurs meerdere artikels over zeer gelijkaardige onderwerpen hebben geschreven, zodat op deze manier iedere mogelijke verwarring wordt vermeden. Een tweede aspect dat enige toelichting verdient, zijn de talrijke aangehaalde citaten. Hiermee wil ik de lezer niet alleen de mogelijkheid bieden om zo dicht mogelijk bij de bronnen zelf te komen, maar ook om mijn vertaling en interpretatie van een bepaald citaat te controleren en te beoordelen.[5] Het is in dit verband ook belangrijk om aan te stippen dat de schrijfwijze van het tiende-eeuwse Latijn zeker niet volledig overeenstemde met het klassieke Latijn uit de ciceroniaanse periode. De schijnbare ‘schrijffouten’ zijn m.a.w. niet meer dan een juiste weergave van de bronnen.

 

Wat is er m.b.t. Heriger eigenlijk reeds verschenen in de wetenschappelijke literatuur? Eerst en vooral wordt er als antwoord op deze vraag verwezen naar een artikel van O.Hirzel (1910)[6], dat volgens een strenge recensie van O.Holder-Egger echter geen enkele wetenschappelijke relevantie zou bevatten.[7] Niettemin blijft het een basisartikel, indien men zeer goed voor ogen blijft houden dat Hirzels omschrijvingen dikwijls meer literaire dan wetenschappelijke waarde hebben.[8] Samen met dit artikel vormt de monografie van S.Balau over het middeleeuwse Luik (1903) het belangrijkste vertrekpunt.[9] Beide studies zijn m.b.t. Heriger zeker bruikbaar, maar uiteindelijk aan vernieuwing toe. Deze is er een tiental jaar geleden ook gedeeltelijk gekomen via enkele detailstudies (1983-87) van R.G.Babcock, die hierin veel aandacht besteed heeft aan Herigers ontleningen en stijl.[10] Via deze concrete gegevens probeerde hij tevens op het meer abstracte niveau door te dringen tot Herigers feitelijke kennis, ontleningsprocedure, etc. R.G.Babcock heeft met deze studies echter nooit de bedoeling gehad om een volledig beeld van Heriger te geven. Vooral diens chronologische en theologische kennis werd in dit verband bewust onvermeld gelaten en daarom moet men hiervoor teruggaan op oudere literatuur. Voor Herigers chronologie moet men -zij het met enige voorzichtigheid- A.Cordoliani (1949) raadplegen[11] en wat de theologie betreft, kan men vooral terecht bij J.Lebon (1948) en J.R.Geiselmann (1933).[12] Meer recente en zeker ook vermeldenswaardige studies zijn afkomstig van A. Dierkens (1983-85)[13] en G.Philippart (1991)[14], die er in zijn enthousiasme aan hield om zijn artikels persoonlijk naar me op te sturen. Tenslotte dienen hier ook de inspanningen van een aantal Utrechtse mediëvisten vermeld te worden, die enkele jaren geleden o.l.v. prof.M.de Jong de St.-Pietersabdij te Lobbes hebben bestudeerd als thema van hun doctoraalwerkcollege (1992).[15] Op basis van deze status quaestionis kan men ongetwijfeld concluderen dat reeds vele aspecten m.b.t. Heriger van Lobbes in aparte publicaties zijn aangeraakt, maar nog nooit in één coherent geheel zijn geplaatst. Dit is daarom zeker één van de belangrijkste doelstellingen van deze verhandeling, met het voordeel dat alle verschillende aspecten ook met elkaar kunnen geconfronteerd worden en op elkaar kunnen inwerken. In hoeverre is bijvoorbeeld Heriger als scholaster en opdrachtschrijver van Vitae te vergelijken met de abt Heriger, die in zijn chronologische en theologische geschriften een grote autoriteit uitstraalde? Deze vraagstelling zal als een rode draad in deze verhandeling verweven zijn.

 

Tot slot van deze inleiding wens ik nog enkele dankwoorden uit te spreken; niet alleen vanuit een formele beleefdheid, maar ook vanuit een welgemeend respect en dankbaarheid. Mijn promotor prof. J.Goossens heeft immers ruim anderhalf jaar vele leesuren besteed aan het wetenschappelijk begeleiden van deze verhandeling. Daarnaast wens ik ook mijn dank te betuigen aan prof. E.Van Mingroot en prof. W.Vanhamel, die ik met talrijke respectievelijk chronologische en filosofisch-theologische vragen bestookt heb. Tevens wil ik ook drs. A.de Leeuw danken voor de gezellige, maar ook zeer leerrijke babbel in Amsterdam en zeker ook dra. B.Meijns voor de nodige bijsturingen en inhoudelijke correcties. De delicate en dubbelzinnige tekst van Herigers Vita Landoaldi werd dan weer vertaald met de welgekomen hulp van drs.G.Partoens. In dit dankwoord mogen ook mijn ouders terecht vermeld worden, vermits hun interesse en gemeende aanmoedigingen me ertoe brachten om enkele aspecten verder te bestuderen en uit te diepen. Tenslotte, last but not least, dank ik mijn vriendin Jacqueline van Leeuwen, omdat zij het was die het meest heeft moeten aanhoren in welke intrigerende mate deze Heriger van Lobbes mijn aandacht heeft getrokken...

 

Peter Verbist

mei 1997

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1]Hériger est le plus ancien historiographe de la Belgique”: G. Kurth, Hériger in: Biographie nationale de Belgique, IX (1886) 245.

[2]Hériger, qui mériterait une biographie critique”: J.Stiennon, Une description peu connue de l’Aquitaine par Hériger de Lobbes (+1007) in: Annales du Midi, LXXII (1960) 275 en A. Dierkens, Abbayes et chapitres entre Sambre et Meuse VIIe-XIe siècles: contribution à l’histoire religieuse des campagnes du haut Moyen Âge (Beihefte der Francia, XIV) 124; “...in the absence of a contemporary biography”: C.E. Lutz, Schoolmasters of the tenth century (1977) 99.

[3] O. Hirzel, Abt Heriger von Lobbes, 990-1007 in: Beiträge zur Kulturgeschichte des Mittelalters und der Renaissance, VIII (1910) 31.

[4] Dit werd in de praktijk mogelijk gemaakt door de hedendaagse computermiddelen.

[5] De vertalingen steunen meestal volledig en rechtsreeks op de originele Latijnse bronnen.

[6] O. Hirzel, Abt Heriger von Lobbes, 990-1007 in: Beiträge zur Kulturgeschichte des Mittelalters und der Renaissance, VIII (1910) 1-44.

[7]Die kleine Studie von Oskar Hirzel, Abt Heriger von Lobbes...bietet keinen irgend erheblichen wissenschaftlichen Ertrag”: O. Holder-Egger, Nachrichten in: Neues Archiv der Gesellschaft für ältere deutsche Geschichtskunde. Zur Beforderung einer Gesamtausgabe der Quellenschriften deutscher Geschichten des Mittelalters, XXXVI (1911) 771.

[8] Een voorbeeld van O.Hirzel zelf maakt duidelijk wat hier bedoeld wordt. Diese Spuren der Antike bei einem Schriftsteller des 10.Jahrhunderts muten uns so fremdartig und seltsam an, wie eine Marmorsäule, die einst einen Venustempel schmückte und nach Jahrhunderten in eine nordische Sandsteinkirche verbaut ward...”: O. Hirzel, Abt Heriger von Lobbes, 990-1007 in: Beiträge zur Kulturgeschichte des Mittelalters und der Renaissance, VIII (1910) 43.

[9] S. Balau, Les sources de l'histoire de Liège au moyen âge. Étude critique, X en 715. Heriger wordt in deze studie vooral behandeld op de pp.121-146.

[10] O.a. R.G. Babcock, Heriger of Lobbes and the Freising florilegium: a study of the influence of classical Latin poetry in the Middle Ages (Lateinische Sprache und Literatur des Mittelalters, XVIII) VIII en 211p. en R.G. Babcock, A revival of Claudian in the 10th century in: Classica et Medievalia. Revue danoise d'histoire et de philologie publiée par la Société danoise pour les études anciennes et médiévales, XXXVII (1986) 203-221.

[11] A. Cordoliani, Abbon de Fleury, Hériger de Lobbes et Gerland de Besançon sur l'ère de l'Incarnation de Denys le Petit in: Revue d'histoire ecclésiastique, XLIV (1949) 463-487.

[12] J. Lebon, Sur la doctrine eucharistique d'Hériger de Lobbes in: Studia medievalia in honorem ad modum Reverendi Patris Raymundi Josephi Martin, ordinis praedicatorum, s. theologiae magistri 70 um natalem diem agentis (1948) 61-84 en J.R. Geiselmann, Der Einfluss des Remigiusvon Auxerre auf die Eucharistielehre des Heriger von Lobbes in: Theologische Quartalschrift, CXIV (1933) 222-244.

[13] O.a. A. Dierkens, La production hagiographique à Lobbes au Xe siècle in: Revue bénédictine, XCIII (1983) 245-259 en A. Dierkens, Abbayes et chapitres entre Sambre et Meuse VIIe-XIe siècles: contribution à l'histoire religieuse des campagnes du haut Moyen Âge (Beihefte der Francia, XIV) 367p.

[14] G. Philippart, Hagiographie locale, régionale, diocésaine, universelle. Les hagiographies du saint patron dans l'aire belge du Xe siécle in: W. Berschin (red.), Lateinische Kultur im X.Jahrhundert. Akten des I.Internationalen Mittellateinerkongresses Heidelberg, 12-15.IX.1988 (1991) 355-367 en G. Philippart, Le saint comme parure de Dieu, héros séducteur et patron terrestre d'après les hagiographes lotharingiens du Xe siècle in: Les fonctions des saints dans le monde occidental (IIIe-XIIIe siècle). Actes du colloque organisé par l'École française de Rome avec le concours de l'Université de Rome 'La Sapienza' (27-29 octobre 1988) Collection de l'École française de Rome, CXLIX (1991) 123-142.

[15] De artikels zijn gepubliceerd in een plaatselijk historisch tijdschrift ‘Aanzet’, dat ik via drs.W.van Egmond (Utrecht) in handen kon krijgen, waarvoor mijn oprechte dank.