Heriger van Lobbes (°ca.942-†1007): een laat-karolinger of een vroeg-scholasticus? Een historisch onderzoek naar de religieus-culturele wereld van Luik en Lobbes in de late tiende eeuw (Peter Verbist)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 2: Herigers leven

 

En l’An Mille Puis Sept Fut Cy Mis Au Tombeau Herigerus Discret Qui Fit Miracles Beaux

(naar een zeventiende-eeuws grafschrift in de St.-Ursmaruskerk te Lobbes)

 

Dit hoofdstuk wordt in twee chronologische gedeelten opgesplitst om de helderheid van het overzicht niet in het gedrang te brengen.[99] In een eerste paragraaf wordt vooral aandacht besteed aan Herigers afkomst en jeugdjaren, een periode waarover de bronnen bijna geen melding maken. Na zijn intrede in de St.-Pietersabdij te Lobbes komt Heriger als scholaster aan bod. Hierbij worden ook Herigers relaties tot Notger van Luik (†1008) en Gerbert van Aurillac (†1003) uitdrukkelijk bestudeerd. Tenslotte worden ook de motieven van Herigers reis naar het Italiaanse schiereiland (989-990) onder de loep genomen.

 

§1 : Periode tot 990

 

I. Herigers afkomst, jeugdjaren en intrede te Lobbes

 

Over het tijdstip van Herigers geboorte en zijn intrede in de St.-Pietersabdij te Lobbes is niet veel met zekerheid gekend. De bronnen laten de onderzoeker immers op dit punt in het ongewisse. Het zou echter al te gemakkelijk zijn om deze problematiek te ontwijken. Bij onderlinge vergelijking van de talrijke (vage) hypothesen kan immers blijken dat hun beslissende argumenten elkaar niet noodzakelijk tegenspreken. De dateringshypothese die hier naar voor wordt gebracht biedt weliswaar geen volledige historische zekerheid over Herigers geboortedatum of het jaar van zijn intrede te Lobbes; maar wel kan zij tot nu toe als de meest coherente en gefundeerde beschouwd worden.

 

Dat Heriger uit de streek van Brabant[100] afkomstig zou geweest zijn, of nog meer gespecifieerd, uit Meerbeke[101], is niet meer dan een wanhoopspoging om Herigers oorsprong toch maar te kunnen lokaliseren. Wel mag men gevoeglijk aannemen dat Herigers sociale status zeker niet van de laagste was. Integendeel, Heriger heeft hoogstwaarschijnlijk adellijk bloed in zijn aderen gehad. Rijke kloosters zoals Lobbes waren namelijk de meest aangewezen weg naar een waardige carrière voor jongere zonen van edellieden die niet in aanmerking kwamen voor de erfenis van landerijen. Men weet bijvoorbeeld ook dat Herigers voorganger, Folcuinus(ca.935-990), effectief van adellijke karolingische afkomst was.[102]

 

Over de geboortedatum van Heriger is, zo mogelijk, nog meer willekeurig naar antwoorden gezocht. De dateringen verschillen van ca.925[103] tot ca.950[104], d.i. een volledige generatie. Om een gefundeerder beeld te geven, is het daarom nuttig om Herigers situatie eerst even met die van Folcuinusen Notger te vergelijken. Folcuinus van Lobbes (°ca.935-†990) werd reeds in 965 -m.a.w. op de leeftijd van ca.35 jaar- tot abt van Lobbes aangesteld.[105] Notger van Luik (°ca.940-†1008) werd in 972 -toen hij 32 jaar was- tot bisschop van Luik gewijd.[106] Is Heriger dan ook op jonge leeftijd zijn carriére begonnen als scholaster en als hagiografisch auteur? Het beste antwoord hierop luidt dat het veel moeilijker in te denken is dat Heriger veel ouder was dan Folcuinus en Notger. Hoewel de bronnen Notger en Heriger samen vernoemen, werd nergens melding gemaakt van een mogelijk generatieverschil tussen Notger en Heriger. Veel betere argumenten om Herigers geboorte na 940 te dateren zijn er niet, maar het tegendeel lijkt nog veel minder waarschijnlijk.

 

Een tweede belangrijke indicatie m.b.t. Herigers geboortedatum vindt men in de datering van Herigers eerste werken, nl. de Vita Ursmari (ca.967) en Vita Remacli (ca.972).[107] Men mag hieruit met vrij grote zekerheid afleiden dat Heriger in 967 géén kind meer was, m.a.w. de leeftijd van twintig jaar reeds bereikt had. Dit betekent in concreto dat Heriger vóór 945 is geboren.

 

Bij deze twee dateringen (na 940; vóór 945) komt nog het feit dat de ruim duizend verzen van Herigers Vita Ursmari voornamelijk in leonijnse hexameters zijn geschreven, d.i. een ingewikkelde versvorm, die in dit verband een grondige inwijding in o.a. de poëzie en de grammatica impliceert. Op die basis kan aangenomen worden dat Heriger eerder in 940 werd geboren dan in 945, m.a.w. het is niet ongefundeerd om de geboorte van Heriger te plaatsen ca.942.

 

Een tweede moeilijkheid i.v.m. Herigers vroegste jaren, betreft het moment van zijn intrede in de St.-Pietersabdij te Lobbes. Volgens de traditionele hypothese is Heriger ca.955 of in ieder geval vanaf zijn kinderjaren ingetreden. O.Hirzel merkt hierbij correct op dat dit alles gebaseerd is op niet meer dan vage vermoedens.[108] Wél weet men uit de bronnen dat Heriger in 990 -het jaar dat hij tot abt werd gekozen- reeds gedurende vele jaren te Lobbes verbleef[109] en dat hij reeds vanaf ca.967 zijn literaire kwaliteiten ontplooide. De voornoemde kritiek van O.Hirzel is zeker terecht, maar dit sluit op zich de mogelijkheid niet uit dat Heriger effectief ca.955 -op dertienjarige leeftijd- in de abdij is binnengetreden. Er zijn helemaal geen argumenten om de intrede veel vroeger of later te dateren. Integendeel, Folcuinusvan Lobbes (†990) schreef zelf dat hij in 948 ook op ongeveer dertienjarige leeftijd door zijn ouders als puer oblatus werd overgedragen aan de St.-Bertijnsabdij te Sithiu.[110] Ook zijn grote concurrent, Ratherius van Verona (†974) was als oblaat opgevoed, nl. te Lobbes zelf.

 

Toch kan deze dateringshypothese (ca.955) nog iets aangescherpt worden, als men de geschiedenis van de St.-Pietersabdij in dit opzicht gaat bestuderen. De jaren 955-957 vormden daarin immers een zeer onrustige periode met o.a. de belegering door de Magyaren (955) en de gewelddadige verdrijving van Erluinus(20 oktober 957).[111] Het zou op zich niet onmogelijk zijn dat Heriger vóór 957 intrad, maar véél waarschijnlijker is de hypothese dat dit gebeurde in de daaropvolgende periode van rust en herstel onder het abbatiaat van Aletramnusvan Lobbes (957-965). Met deze gegevens kan men Herigers intrede in de St.-Pietersabdij te Lobbes dateren nà 20 oktober 957, m.a.w. ten vroegste ca.958.

 

Vroeger werd veeleer aangenomen dat Heriger -net als Folcuinus- opgenomen was in het systeem van de gedwongen ‘benedictijnse oblatio’, waarbij ouders hun kind aan een klooster toevertrouwden.[112] Met deze dateringshypothesen (ca.942: geboorte, ca.958: intrede) is het echter veeleer waarschijnlijk dat Heriger vrijwillig op ongeveer zestienjarige leeftijd zijn intrede deed om na één jaar noviciaat zijn religieuze geloften af te leggen.

 

Heriger had vóór zijn intrede vermoedelijk reeds een intellectuele vorming genoten in de -op dat moment beroemde- kathedraalschool van Luik.[113] Als Heriger de traditionele Romeinse stadia volgde, begon hij zijn opvoeding op zevenjarige leeftijd, m.a.w. Heriger startte mogelijk ca.949 zijn intellectuele carrière aan de binnenkathedraalschool van Luik.[114] Tot welk onderwijsniveau hij daar werd gevormd, is niet met zekerheid te beantwoorden. Vermoedelijk staakte Heriger zijn studie te Luik ca.958 op het moment dat hij zijn intrede deed in de abdij te Lobbes[115], maar ook hier laten de bronnen én de wetenschappelijke literatuur de onderzoeker in het ongewisse.

 

Als besluit kan men stellen dat Heriger van Lobbes (°ca.942-†1007) van kindsaf aan met het cultuurproject Luik (kathedraalschool) en Lobbes (kloosterschool) was verbonden. In deze cultureel-educatieve sfeer zou hij later zelf een belangrijke rol gaan spelen.

 

II. Heriger van monnik tot scholaster

 

Als monnik bleef Heriger nauw verbonden met de bisschopsstad Luik, ook wanneer er i.p.v. de Luikse bisschop een eigen abt, i.c. Aletramnusvan Lobbes (957-965), aan het hoofd kwam te staan van de abdij. In dienst van het bisschoppelijke hof stelde hij o.m. een inventaris op over de bestaansmiddelen en de ornamenten van de St.-Pietersabdij:

 

Ornatum ecclesiasticum, cum adhuc monachus episcopali curiae deserviret...litteris curavit...[116]

(Hij [=Heriger] heeft de ornamenten van de abdijkerk [=St.-Pieterskerk] geïnventariseerd, toen hij als monnik nog in dienst van de bisschoppelijke curie stond...)

 

Wanneer Heriger juist tot scholaster werd benoemd, is niet bekend. Wel kan men gevoeglijk aannemen dat dit reeds gebeurd is vóór ca.967, het jaar waarin hij zijn eerste werk, de Vita Ursmari, schreef.[117] Zijn kennis van de metrische techniek doet ertoe besluiten dat Heriger reeds verscheidene jaren gebruik gemaakt heeft van de abdijbibliotheek en dat hij derhalve op vrij jonge leeftijd aangesteld werd tot scholaster in de reeds beroemde kloosterschool van deze welvarende abdij. Dit betekent dat Heriger hoogstwaarschijnlijk door Aletramnus, abt van Lobbes (957-965) tot scholaster werd aangesteld.[118] De combinatie van belangrijke posities en jonge leeftijd is in deze periode vlak na de invallen niet zo verwonderlijk. Hogerop is reeds vermeld dat dit ook al het geval was bij Folcuinus, abt van Lobbes en Notger , bisschop van Luik. De verklaring hiervoor ligt waarschijnlijk in de toenmalige restauratiepolitiek, waarbij men eerder jonge bekwame intellectuelen aanstelde, die het morele verval, inherent aan de periode van de invallen, weinig of niet bewust hadden meegemaakt.[119]

 

De jonge intellectueel Heriger werd dan ook in het kader van deze intellectuele hervorming aangesteld tot scholaster te Lobbes om aldaar het onderwijs op te starten. Hierbij ontstond de paradoxale situatie dat de oudere onderwijsvorm (=kloosterschool) na de invallen van de Noormannen door intellectuelen vanuit de kathedraalschool nieuw leven werd ingeblazen. Deze verbinding werd centraal gecoördineerd door de bisschoppen van Luik, nl. Everaclus(959-971) en Notger (972-1008).

 

Herigers onderwijzende taak werd niet begrensd door de muren van de abdij. Integendeel, hij verliet regelmatig Lobbes om in de kathedrale buitenschool te Luik aan (adellijke) leken te doceren. In dit opzicht schreef G.Kurth dat Heriger veel te Luik verbleef als onafscheidelijke gezel van Notger [120], maar hoe dikwijls hij de reis via de Maas naar Luik maakte, blijft een open vraag. Wel kan men aannemen dat het niet dagelijks gebeurde; daarvoor was immers de afstand tussen Luik en Lobbes te groot.

 

Heriger doceerde te Lobbes o.a. theologie, maar waarschijnlijk bestudeerde hij dit enkel maar met zijn verst gevorderde leerlingen. Het accent in het monastieke onderwijs lag vooral op de artes liberales.[121] Traditioneel worden deze onderverdeeld in twee groepen, nl. het trivium (bestaande uit de grammatica, de dialectica en de rhetorica) en het quadrivium (bestaande uit de de geometrica, de arithmetica de, musica en de astronomia).[122] Samen vormen zij formeel de zeven ‘vrije kunsten’, maar ook inhoudelijk hebben ze veel gemeen. Zij hebben namelijk geen doelgerichtheid op zichzelf, maar vormen a.h.w. een middel of programma, waarin men zich moet inwijden om zo op te kunnen klimmen naar de kennis van al het goddelijke, de theologia.

 

Een ander belangrijk punt in het monastieke onderwijs betreft het feit dat zeer toegewijde leerlingen op een bepaald moment naar een andere vermaarde kloosterschool werden gestuurd om aldaar hun studie in één of meerdere disciplines te vervolledigen. Heriger zond in dit opzicht één van zijn beste leerlingen, nl. Olbertvan Gembloux (980-1048), eerst naar Parijs (St.-Germain-des-Prés) en vervolgens naar Troyes en Chartres.[123] Merkwaardig genoeg heeft Heriger, hoewel hij als zeer getalenteerde jongeman wordt omschreven, nooit zijn studies elders kunnen vervolledigen.[124] De reden hiervoor is misschien dat men in de periode vlak na de invallen dringend nood had aan intellectuelen in de eigen regio en mogelijk daarom werd Heriger reeds op jonge leeftijd tot scholaster aangesteld te Lobbes.

 

Vooraleer elke discipline van de artes liberales afzonderlijk te bestuderen voor de kloosterschool te Lobbes, is het nuttig om de invloed en de kennis van de Griekse filosofie en wetenschap in Lobbes te onderzoeken. Na de sluiting van de Academia te Athene (529) door keizer Justinianus Ide Grote (527-565) vluchtten vele Griekse geleerden voornamelijk naar Syrië. Het zou tot in de twaalfde eeuw duren vooraleer hun wetenschappelijk en filosofisch denken via de Arabieren ingang zou vinden in het Westen. Men kon tijdens die periode in hoofdzaak enkel nog steunen op het vertaalwerk van Boëthius (†524), een neo-platonist die tevens ‘de laatste Romein’ werd genoemd. Hij had als groot levensdoel om volgens het ciceroniaanse ideaal alle Griekse werken in het Latijn te vertalen. Door zijn vroegtijdige en tragische dood reikte Boëthius’ grote project uiteindelijk niet verder dan zijn vertalingen en commentaren van Aristoteles’ logische werken.[125] Verder kon men nog over een gedeelte van Plato’s kosmologische ideeënleer beschikken, omdat zijn Timaeus door een zekere Chalcidius (†na 400) uit het Grieks vertaald was in het Latijn. Tenslotte integreerde de negende-eeuwse Ierse monnik, Johannes Scotus Eriugena(†877), in zijn eigen origineel denken enkele neo-platoonse beschouwingen -gebaseerd op het gedachtengoed van pseudo-Dionysius de Areopagiet, een zesde-eeuwse Syrische monnik.[126] Voor de latere periode zouden deze drie auteurs (Boëthius, Chalcidius en Eriugena) van kapitaal belang blijken te zijn, omdat zij als enigen de Griekse filosofie en wetenschap (gedeeltelijk) hebben kunnen doorgeven.

 

Een mooi voorbeeld van deze enge afhankelijkheid vindt men ook bij Heriger van Lobbes zelf. Na studie van zijn werken en mede op basis van de elfde-eeuwse catalogus (1049) kan men vaststellen dat alle hogergenoemde werken van deze drie auteurs door Heriger gekend waren[127], m.a.w. Heriger kon zo goed mogelijk op de hoogte zijn van de Griekse filosofie en wetenschap. Daarenboven vormde Boëthius Logica Vetus een belangrijk onderdeel van Herigers ‘leerprogramma’ vermits J.J.Vos reeds wees op de aanwezigheid van o.m. de Categoriae in de kloosterschool van Lobbes.[128]

 

Algemeen genomen vond er op het gebied van de grammatica (=spraakkunst) vanaf de tiende eeuw een integratie plaats van de aristotelische logica, met als grote voorbeeld Boëthius (ca.480-524).[129] Daarnaast beschikte Heriger echter ook over de Institutio grammatica van Priscianus, dat gedurende de hele middeleeuwen een bijzonder belangrijk standaardwerk zou blijven. Zeer opvallend m.b.t. de grammatica is tevens Herigers bijzondere aandacht voor het oeuvre van Claudius Claudianus, een dichter uit de laat-antieke periode. R.G.Babcock merkt hierbij terecht op dat in Herigers Vita Ursmari zeer veel expliciete ontleningen uit werken van deze relatief onbekende dichter afkomstig zijn.[130] Hij beweert tevens dat Claudius Claudianus door Heriger mogelijk als standaard-auteur werd geïntroduceerd in het onderwijsprogramma te Lobbes. In de elfde-eeuwse catalogus vindt men inderdaad diverse werken terug van deze Claudianus, nl. zijn In Rufinum, In Aegyptum, De Bello Gothico en De Bello Gildonico.[131] Het eigenaardige aan deze auteur is diens zeer ongelijkmatig verdeelde populariteit. Hij was in het tiende-eeuwse Lobbes en Gembloux één van de standaardauteurs, terwijl hij elders finaal in de vergeethoek was terechtgekomen. Waarschijnlijk is het geen toeval dat juist Lobbes en Gembloux in dit opzicht genoemd worden, vermits Olbertvan Gembloux (980-1048) te Lobbes één van de belangrijkste leerlingen is geweest van Heriger. Men weet ook dat het oeuvre van Claudianus ten tijde van Olberts abbatiaat (1012-1048) gekopieerd werd, hoogstwaarschijnlijk van het bewaarde manuscript te Lobbes. Herigers invloed op Olbert tenslotte kwam ook tot uiting in het werk van de beroemde kroniekschrijver Sigebertvan Gembloux (ca.1030-1112), die eveneens veelvuldig ontleende aan Claudius Claudianus.[132]

 

Naast deze Claudianuswerden er zeer vele klassieke auteurs bestudeerd en niet noodzakelijk alleen in het Latijn. P.Riché stelde namelijk vast dat het Grieks een heropbloei kende in het tiende-eeuwse Lotharingen door de aanwezigheid van Griekse monniken aldaar.[133] P.Riché sugereerde in dit verband dat Heriger van Lobbes ook mogelijk enige (rudimentaire) kennis van het Grieks bezat.

 

Heriger doceerde ook de rhetorica (=redekunst), die bekend staat als de belangrijkste discipline van het trivium. Deze ars vereiste een stevige onderlegdheid van de docent. In dit verband kon Heriger o.m. beschikken over een exemplaar van Cicero ’s De oratore.[134] De invloed van de klassieke oudheid liet zich m.a.w. ook in deze discipline gevoelen en meer bepaald in de onderwijsmethode.[135] In een vrije, zelfs frivole, oefening speelden zijn leerlingen afwisselend aanklager en beklaagde (suasoriae et controversae) rond verzonnen thema’s en niet rond een reëel bestaand thema:

 

Nec ut scholares posito themate quibus verbis uti potuit qui injuriam passus est velle ille qui intulit aliquid finximus frivolum, immo nec creperum.”[136]

(Het is niet zo dat wij de leerlingen over een gegeven [d.i. reëel bestaand] thema afwisselend, bijvoorbeeld als beklaagde en aanklager, mondeling een fictieve reproductie laten brengen; meer nog zoiets staat buiten twijfel.)

 

Heriger zelf toonde zich tevens in de dialectica (=redeneerkunst) geoefend, vermits hij in het eucharistiedebat m.b.t. de reële dan wel de symbolische aanwezigheid van Christus in het brood, naast de patristieke auctoritas ook een expliciete kennismogelijkheid gaf aan de rede.[137] Ook de discipline van de arithmetica (=getallenleer) werd beoefend in Luik omdat Notger (en dus ook Heriger) in nauwe relatie stond met Gerbert van Aurillac, de latere paus Silvester I I (999-1003), die op dat moment één van de bekendste mathematici was en een grote begunstiger van de exacte wetenschappen. In dit verband doceerde en corrigeerde Heriger ook de nieuwe deelmethode van Gerbert en schreef daarover een werkje Regulae numerorum super abacum Gerberti.[138] Wat de musica betreft, is het bijzonder spijtig vast te stellen dat Herigers muzikale oeuvre grotendeels is verloren gegaan. Er zijn slechts een tweetal hymnen en antifonen bewaard gebleven. Nochtans vormde dit domein één van de belangrijkste artes in de kathedraalschool van Luik.[139]

 

Men weet niet alleen dat Heriger deze artes onderwees, maar ook hoe hij zijn taak als scholaster vervulde:

 

”...pluribus vero nostrorum magistri et educatoris strenue adimplementem officium.[140]

(...omdat hij [=Heriger] voor velen van onze [monniken] gedreven zijn taak als magister en opvoeder vervulde.)

 

Of nog:

 

“Qualiter autem doceat, id est ut sciat unde proferat nova et vetera, certum est et vobis et nobis, ei sufficienter subesse.[141]

(Zoals hij echter onderwijst, dit is om te weten waaruit nieuwe en oude zaken voortkomen, is het zowel voor u als voor ons zeker dat dit bij hem [=Heriger] genoegzaam voorhanden is.)

 

De combinatie van geleerdheid -ondanks zijn jonge leeftijd- en inzet bezorgde Heriger een grote reputatie en respect zowel binnen als buiten het bisdom Luik. C.E.Lutz wijst er in dit verband op dat Heriger op dat moment kon beschikken over de grootste bibliotheek van de Lage Landen.[142] Deze uitspraak wordt gestaafd met de opmerking dat Heriger nooit buiten het bisdom Luik gestudeerd heeft en dat in zijn werken talrijke ontleningen voorkomen aan klassieke auteurs[143], kerkvaders, heiligenlevens, liturgische werken en zelfs didactische werken. Het succes van de abdijschool kon dan ook niet langer uitblijven en manifesteerde zich in beroemde leerlingen. Zo schreef men over Olbert, de latere abt van Gembloux (980-1048):[144]

 

Hic ubi ex ore Herigeri Lobiensium abbatis...aliquid de septiformi sapore artium bibit, sitim studii sui extinguere non potuit.[145]

(Hier [=te Lobbes] waar hij [=Olbert] uit de mond van abt Heriger van Lobbes iets van het zevenvoudige sap der artes dronk, kon hij zijn eigen dorst naar kennis niet bedwingen.)

 

Ook Adelbold, bisschop van Utrecht (1010-1026) en Hugo , abt van Lobbes (1023-1053) werden door Heriger onderwezen. Mogelijk is ook de beroemde Wazo, bisschop van Luik (1041-1048), één van Herigers leerlingen geweest.[146] Een andere opvallende figuur die als mogelijke leerling van Heriger wordt geciteerd is Burchard, bisschop van Worms (1000-1025).[147] Wanneer men de verdiensten van deze personen gaat bestuderen, komt men tot de interessante vaststelling dat zeker drie van hen, nl. Olbert, Wazo en Burchard, werden beschouwd als zeer belangrijke autoriteiten op het gebied van het canonieke recht. Het is trouwens niet onmogelijk dat Olberts directe invloed op Burchards fameuze Decretorum libri XX reëler is dan algemeen werd aangenomen.[148] Hierin het aandeel van Heriger bepalen, is een moeilijke opgave, maar het is wel zeker dat hij bij ieder zijn educatief steentje heeft bijgedragen.

 

Als besluit kan men stellen dat Heriger als jonge, maar geleerde monnik, de bloeiende abdijschool van Lobbes heeft verheven tot hét intellectuele centrum van het bisdom Luik en bijgedragen heeft tot een bestendige liefde voor letteren en studie.[149]

 

III. Herigers relatie tot Notger van Luik en Gerbertvan Aurillac

 

A. Notger van Luik (†1008) en de negotia palatina

 

Notger van Luik was op een bepaald moment één van de voornaamste medewerkers van de keizer.[150] Hij werd immers tijdens de minderjarigheid van de zeer jonge Otto II I (983-994)[151] -met als voogdes eerst zijn moeder Theophanu en later zijn grootmoeder Adelheid- aangesteld tot raadgever en mede-administrator voor Lotharingen en het Italiaanse schiereiland. De concrete opzet was deze gebieden te behouden tegen de aanspraken van de afgezette hertog van Beieren, de dichtste mannelijke volwassen bloedverwant.[152]

 

Op dat moment was Notger reeds goed bevriend met Heriger -toen nog scholaster van de abdij van Lobbes-, die hij overal bij betrok. Die nauwe band staat trouwens ook zo in de bronnen vermeld:

 

“...episcopus inter primos eum semper habuerit.[153]

(...de bisschop [=Notger ] heeft hem [=Heriger] altijd tot zijn dichtste vertrouwelingen gerekend.)

 

Herigers positie in deze politiek gevaarlijke situatie was zeker niet onbelangrijk. Hij werd aangesteld tot raadgever en gevolmachtigde in kerkelijke én politieke aangelegenheden.[154] Heriger nam hierbij deel aan de fameuze negotia palatina, m.a.w. als diplomatiek onderhandelaar kwam hij in contact met de politieke toplaag van het toenmalige West-Europa.[155] Gedurende deze onderhandelingen deed Heriger ongetwijfeld zeer verrijkende ervaringen op inzake rechtsgeleerdheid en administratie. Wanneer men hierbij zijn groeiende reputatie als scholaster te Lobbes in acht neemt, kan men stellen dat Heriger zich ontwikkelde tot een belangrijke en polyvalente intellectueel van zijn tijd.

 

Vanwege Notgers diepgaande politieke en administratieve hervormingen, werd Heriger a.h.w. een kanselier en raadgever van een feodale vorst.[156] Het is immers onder Notgers episcopaat dat het prinsbisdom Luik zijn ontstaan vindt. Het is echter te ongenuanceerd om te stellen dat Heriger en Notger vanaf Herigers abbatiale periode (990-1007) volledig gescheiden werden. Men kan anderzijds ook niet met volledige zekerheid aannemen of ze elkaar sinds Herigers abtswijding ooit nog ontmoet hebben, maar de vriendschap tussen beide intellectuelen is wel blijven bestaan.

 

B. Gerbert van Aurillac (†1003) en het contact met Reims

 

Gerbert van Aurillac staat algemeen bekend als dé grote begunstiger van de exacte wetenschappen. Sommigen zien in zijn pontificaat reeds de aanzet tot de (vroege) scholastiek. Dat ook Heriger onder de invloed van deze belangrijke historische figuur kwam te staan, is eigenlijk niet meer dan logisch. Toch beweert o.m. M.Manitius dat Heriger en Gerbert elkaar niet persoonlijk gekend hebben omdat Heriger nergens in Gerberts brieven wordt vernoemd.[157] Manitius heeft het op dit punt echter bij het verkeerde eind vermits verderop zal aangetoond worden dat Heriger en Gerbert met elkaar zeker contact gehad hebben. Er kan in dit opzicht verwezen worden naar het politieke topoverleg ten tijde van de minderjarigheid van Otto II I (983-994), waarbij naast Notger en Heriger ook Gerbert van Aurillac (†1003) en Bernwardvan Hildesheim (†1022) aanwezig waren. Daarbij komt nog dat sommige auteurs, onder wie P.Riché, Heriger van Lobbes beschrijven als een vriend en zelfs een leerling van Gerbert.[158]

 

In ieder geval kan nu reeds gesteld worden dat de nauwe banden tussen Luik en Reims in deze verhandeling regelmatig zullen vermeld moeten worden. Men weet in dit verband ook dat Notger en Gerbert elkaar reeds ca.970 aan het Ottoonse hof hebben ontmoet[159] en dat de ontstane vriendschap in een onderlinge briefwisseling werd aangehouden.[160] Tevens is met zekerheid uit de bronnen te vernemen dat Folcuinus, abt van Lobbes (965-990), naar Reims is gereisd om opzoekingen te doen over de vroegere abten van zijn abdij (Gesta abbatum Lobiensium). Folcuinus vermeldde in zijn eigen werk trouwens expliciet zijn bezoek aan Reims en het contact met de toenmalige aartsbisschop Adalbero(969-989):

 

Remis cum fuissemus et cum viro venerabili et illarum partium eruditissimo confabularemur Adalberone archiepiscopo...[161]

(Toen wij naar Reims geweest zijn en met aartsbisschop Adalberogeconverseerd hebben, de eerbiedwaardige en meest geleerde man van die streken...)

 

Het precieze jaartal van deze reis in niet gekend, maar op basis van de datering van Folcuinus Gesta abbatum Lobiensium kan men stellen dat Folcuinus (en vermoedelijk ook Heriger) tussen 968 en 975 naar Reims zijn geweest.[162] Hoewel Folcuinus zijn Gesta consequent in de eerste persoon meervoud schreef, maakte hij over Heriger (of Gerbert ) geen enkele melding. De bronnen geven m.a.w. geen expliciete bevestiging van deze hypothese, maar verderop zal echter aangetoond worden dat Luik (Notger en Heriger) en Reims (Adalbero en Gerbert) in nauw contact met elkaar hebben gestaan.[163]

 

IV. Herigers reis naar het Italiaanse schiereiland (989-990)

 

In de elfde-eeuwse Annales Laubienses vindt men voor het jaar 989 het volgende terug:

 

Notkerus episcopus vadit Romam et Herigerus cum eo.[164]

(Bisschop Notger gaat naar Rome en Heriger vergezelt hem.)

 

Een interessante vraag is natuurlijk naar het waarom van die Rome-reis. Was het een soort bedevaart naar de begraafplaats van Petrus en Paulus? Rome was in die tijd immers nog steeds het belangrijkste bedevaartsoord in het Westen. Of betrof het eerder het ophalen van relieken, om als kostbaarheid te fungeren in de kerken van Luik en Lobbes?[165] Van iedereen met een zekere standing die Rome of het Heilig Land bezocht, verwachtte men immers dat hij relieken meebracht voor de lokale kerk(en).[166] Of vergezelde Heriger zijn vriend Notger naar Rome omdat deze bij de paus het pallium in ontvangst mocht nemen?[167] Zeker deze laatste optie dient in aanmerking genomen te worden, vermits Arnulfus, de nieuwe aartsbisschop van Reims (989-991), in maart 989 aan Notger schriftelijk verzocht om voor hem het pallium mee te nemen en zijn trouw aan Theophanu te benadrukken.[168]

 

Al deze opties zijn zeker niet onmogelijk, maar er ontbreekt nog één belangrijk motief. Het jaar 989 valt immers binnen de minderjarigheidsperiode van Otto II I (983-994) en men weet dat Notger en Heriger aangesteld waren tot raadgever en mede-administrator van Lotharingen en van...het Italiaanse schiereiland. Dit wordt -helaas zonder enige argumentatie- bevestigd door J.Stiennon, die beweert dat Notger en Heriger samen met Theophanu naar het Italiaanse schiereiland reisden om zich bij de minderjarige Otto III te voegen.[169] Een meer onderbouwd politiek motief vindt men bij J.Warichez, die aantoont dat de pauselijke bulle van Johannes XV (985-996) -met de bevestiging van enkele belangrijke privilegies voor Lobbes- vlak na deze Romereis werd uitgevaardigd.[170] Notger (en Heriger) hebben m.a.w. in direct contact gestaan met het pausdom.

 

De Rome-reis omvatte bijna zeker dit politieke motief, wat op zich niet uitsluit dat Notger en Heriger ook relieken en eventueel een pallium meebrachten uit Rome. Hoelang ze daar precies gebleven zijn is moeilijk uit te maken, maar uit de bronnen weet men dat Notger -en waarschijnlijk dus ook Heriger- zich op 1 april 990 te Ravenna bevond.[171] Kort daarop zijn ze waarschijnlijk teruggekeerd naar Luik, vermits Notger op 18 juni van datzelfde jaar alweer te Frankfurt verbleef.[172] Het is m.a.w. zeer waarschijnlijk dat Notger en Heriger reeds thuisgekomen waren op het moment dat Folcuinus, abt van Lobbes, stierf (16 september 990). De reis is dus niet vervroegd afgebroken omwille van Folcuinus’ overlijden.[173] Hiermee wordt ingegaan tegen de foutieve hypothese dat de abbatiale vacature gedurende ruim 3 maanden (van 16 september tot 21 december) te wijten was aan Herigers verblijf op het Italiaanse schiereiland.[174]

 

 

§2 : Periode van 990 tot 1007

 

Het is natuurlijk niet mogelijk om de scholaster Heriger (vóór 990) en de abt Heriger (na 990) op alle vlakken even strikt en absoluut te scheiden. Wél is het opvallend hoeveel markante veranderingen er hebben plaatsgevonden, vanaf het moment dat Heriger de abbatiale functie ging vervullen en daarom lijkt de bovenvernoemde indeling voldoende relevant en verhelderend om Herigers levensloop te kunnen bestuderen.

 

Een eerste belangrijke gebeurtenis is natuurlijk de uitverkiezing van Heriger tot abt van de St.-Pietersabdij te Lobbes. Aangezien de interessante brief bewaard is gebleven waarin de monniken hun keuze voor Heriger unaniem aanbevelen, kunnen er antwoorden gegeven worden op het hoe en het waarom van hun keuze voor Heriger. Verder wordt er aandacht besteed aan zijn bestuurlijke activiteiten en tenslotte is het ook nog relevant om Herigers overlijden en nagedachtenis te behandelen.

 

I. Herigers uitverkiezing en wijding tot abt

 

De abt diende zijn monniken in geleerdheid te overtreffen: daarom eindigen monastieke specialisten in geleerdheid -de schoolmeesters- zo vaak hun dagen als abt.[175]

 

Op 21 december 990 werd Heriger van Lobbes uitgekozen als opvolger van Folcuinusen ontving hij de abtswijding uit de handen van zijn geestelijke heer Rothardus, bisschop van Kamerijk (979-995).[176] Dit gebeurde hoogstwaarschijnlijk in aanwezigheid van zijn wereldlijke heer Notger , prinsbisschop van Luik (972-1008).[177] Herigers stap van scholaster tot abt is inderdaad helemaal niet zo verwonderlijk. A.Dierkens vindt de keuze voor Heriger zelfs “tout naturellement”.[178]

 

A.Dierkens gebruikt inderdaad het woordje ‘choix’ omdat de monniken van Lobbes effectief gebruik konden maken van hun vrijheidsrecht m.b.t. het kiezen van hun eigen abt.[179] Ze deden dit door schriftelijk aan hun geestelijke en wereldlijke leider -respectievelijk Rothardusen Notger - te vragen om hun keuze voor Heriger officieel te confirmeren.[180]

 

De brief is bewaard gebleven in de bisdomkroniek van Kamerijk. De bijzonder lovende inhoud met betrekking tot Heriger begint met een uiteenzetting over de algemene kwaliteiten die men moet bezitten om het geestelijk en wereldlijk welzijn van de monniken te kunnen garanderen. Vervolgens laten de monniken unaniem hun keuze vallen op Heriger:

 

nullum hoc tempore aptiorem invenire potuimus quam domnun Herigerum...non secundum suam sed secundum nostram estimationem, ante annos multos et nobiscum socialiter ut fratrem conversatum, multisque emolumentis nobis proficuum, pluribus vero nostrorum magistri et educatoris strenue adimplementum officium...[181]

(wij hebben momenteel geen enkele geschiktere figuur gevonden dan Heriger, niet volgens zijn eigen mening maar volgens onze mening, omdat hij reeds vele jaren als vriend en als broeder met ons omgaat, ons van dienst is geweest met vele nuttige werken en omdat hij voor velen van onze [monniken] gedreven zijn taak als magister en opvoeder vervulde...)

 

Vooral dit laatste argument blijkt niet onbelangrijk geweest te zijn, vermits men enkele regels verderop in de brief het volgende kan lezen:

 

“Qualiter autem doceat, id est ut sciat unde proferat nova et vetera, certum est et vobis et nobis, ei sufficienter subesse. Sed et qualiter vivat, quod potissimum esse persensimus...[182]

(Zoals hij echter onderwijst, dit is om te weten waaruit nieuwe en oude zaken voortkomen, is het zowel voor u als voor ons zeker dat dit bij hem [=Heriger] genoegzaam voorhanden is. Maar ook de manier waarop hij leeft, heeft ons duidelijk gemaakt dat hij de meest geschikte opvolger is...)

 

Herigers integriteit, grote eruditie en ook zijn vriendschappelijke banden met Notger van Luik (†1008), maakten hem inderdaad tot een onomstreden opvolger voor de overleden abt, Folcuinusvan Lobbes.[183] Toch is er in de voorgaande citaten één passage, die de wenkbrauwen doet fronsen. Er staat namelijk:

 

...non secundum suam sed secundum nostram estimationem...[184]

(niet volgens zijn eigen mening, maar volgens onze mening)

 

Aangezien een directe aanvaarding van het voorstel al te zeer kon wijzen op ambitie en heerszucht, moet men Herigers ‘weigering’ van deze belangrijke functie eerder symbolisch opnemen.[185] De afwijzing is m.a.w. veeleer van formele dan van inhoudelijke aard. Het is eigenlijk niet meer dan een uiting van monastieke bescheidenheid en nederigheid. Daarom gaat de ‘kandidaat-abt’ ook enkele algemene (symbolische) bezwaren formuleren:

 

Cui licet desit sua attestatione catalogus virtutum...tamen ad haec aspiranda bonae intentionis semper affuit...[186]

(Hoewel volgens zijn eigen [=Herigers] mening aan hem de lijst van deugden ontbrak...toch was er altijd de oprechte bedoeling geweest om dit te realiseren...)

 

Verderop in de tekst vindt men nog enkele aanwijzingen dat Heriger de gebruikelijke terughoudendheid aanwendde, toen men hem het abbatiaat aanbood:

 

“...quodlibet sit opus in publico, bona tamen intentio maneat in occulto.[187]

(...wat het eindresultaat van een inspanning ook moge zijn, ze is publiekelijk bekend. De goede bedoeling echter blijft verborgen.)

 

Of nog:

 

quod potissimum esse persensimus eius conscientiam remordeat...[188]

(het feit dat wij stellig de mening toegedaan waren dat hij [=Heriger] de meest geschikte opvolger was, speelde zijn geweten parten...)

 

De positie van abbas had immers naast enkele zeer belangrijke religieuze functies -als plaatsvervanger van Christus en als vader van de ene kloosterfamilie- ook een onvermijdelijke connotatie met wereldlijk bestuur en macht.[189] Wat Heriger betreft, is hierbij reeds aangestipt dat hij sedert de minderjarigheidsperiode van Otto II I (983-994) een ruime ervaring had opgedaan in politiek-bestuurlijke aangelegenheden.[190] In deze context schuilde voor een reguliere geestelijke als Heriger het gevaar van wereldlijk machtsverlangen en ambitie. De monniken waren echter van oordeel dat Herigers monastieke deugdzaamheid niet door deze wereldlijke aangelegenheden was aangetast:

 

Ad hoc autem animarum regimen aspirasse eum pecunia vel ambitione...Iesum testamur in nostra scientia non esse.[191]

(Hierbij getuigen wij tevens bij Jezus dat het ons niet bekend is dat hij [=Heriger] door geldzucht of ambitie verlangd heeft naar het bestuur over de monniken.)

 

Toen de monniken aan de hand van enkele citaten van de H.Benedictus(†ca.547) en ook van Gregorius I de Grote (†640) duidelijk maakten dat het aanvaarden van de abbatiale functie zijn deugdzaamheid niet zou schaden, werd Heriger na enig aandringen bereid gevonden om de abtsfunctie aan te nemen. Even later gaven Notger en ook Rothardus, nota bene een leerling van Notger[192], het volste vertrouwen aan Heriger, die op 21 december 990 plechtig tot nieuwe abt van de welvarende St.-Pietersabdij te Lobbes werd gewijd. Hij zou deze waardigheid blijven vervullen tot aan zijn dood in het jaar 1007.

 

Bij het lezen van deze interessante brief moet er zeker ook de vraag gesteld worden in hoeverre deze epistolaire bron de reële kwaliteiten van Heriger weergeeft. De toekomstige abt wordt hier bijna letterlijk de hemel ingeprezen met een resem clichés en stereotiepe uitdrukkingen die de bovenhand krijgen op een meer objectieve appreciatie van zijn persoon. Zeker in het begin van de brief wordt niet zozeer een beeld geschetst van de persoon Heriger als wel van de ideale abt.[193] Vanwege dit specifieke briefgenre rijst er echter ook nog een tweede moeilijkheid. Is Herigers symbolische terughoudendheid enkel toe te schrijven aan de traditio, of was er wel degelijk ‘iets’ (niet) gebeurd dat zijn geweten werkelijk parten speelde?[194] De al te lovende bewoordingen in deze brief zorgen er echter voor dat men op deze vraag tot nu toe zeker geen afdoend antwoord kan geven.

 

Als besluit moet nog aangestipt worden dat men, ondanks de overdrijvingen van het genre, het belang en de verantwoordelijkheidspositie van de abbas in deze periode niet mag onderschatten. De geest en de orde van het klooster hing af van de abt (“mensura pendet ab abbate”), m.a.w. de keuze voor Heriger getuigde van een erkenning van zijn kwaliteiten als scholaster, als diplomaat, als schrijver, etc. Dat de persoonlijkheid van de abt in sterke mate ook de uitstraling van het klooster beïnvloedde, werd aangetoond door Herigers opvolger, abt Ingobrandus(1007-1020). In tegenstelling tot zijn illustere voorganger zou Ingrobrandus de wereldlijke (feodale) macht verkiezen boven spirituele volmaaktheid en bescheidenheid.[195] Het is mede door deze falende Ingobrandus dat Heriger vanaf de elfde eeuw des te meer als model-abt werd beschouwd en geïdealiseerd.

 

II. Herigers bestuur en verrichtingen

 

As abbot, Heriger fullfilled the Benedictine ideal outlined by the monks.[196]

 

Heriger bleef actief meewerken aan het cultuur- en onderwijsproject te Luik en Lobbes. Hij was daarnaast ook een gerenommeerde magister in de artes liberales en in de christelijke literatuur en theologie. Dit kan men afleiden uit een getuigenis van één van zijn latere leerlingen, Olbertvan Gembloux (980-1048), die ook nà 990 in de leer was bij Heriger.[197] Herigers aandacht voor literatuur en onderwijs uitte zich ook materieel, vermits hij de befaamde bibliotheek van Lobbes verder deed uitbreiden.[198]

 

Ook ontplooide Heriger -net als zijn grote vriend Notger - een grote architecturale activiteit. Dit resulteerde o.m. in de verfraaiing van de kerken te Lobbes.[199] Allereerst richtte hij in de St.-Ursmaruskerk een altaar op voor de H.Thomas. Dit was niet zomaar toevallig, omdat de H.Thomas volgens de heiligenkalender werd gevierd op 21 december, precies de dag van Herigers wijding tot abt.[200] Verder liet Heriger in de St.-Pieterskerk een oratorium bouwen ter ere van de H.Benedictus, dat plechtig werd ingewijd door Notger van Luik:

 

“...construxit hoc oratorium ad occidentalem ecclesiae plagam in honore sancti Benedicti, quod ab eodem Nothgero episcopo dedicari fecit.[201]

(...Hij [=Heriger] heeft dit oratorium laten bouwen in de westelijke benedenzijde van de kerk ter ere van de H.Benedictusen liet het inwijden door dezelfde bisschop Notger)

 

Tenslotte wees Heriger nog een bedrag toe voor een jaarlijks ‘banket’, dat georganiseerd werd op 11 juli, de dag van de translatio van de H.Benedictus[202] Dit jaarlijkse feest was een uiting van de materiële welvaart, wat op haar beurt weer de grote culturele waarde van de abdij illustreerde. Over zijn laatste levensjaren weet men maar bitter weinig. Uit een brief van Heriger, waarschijnlijk zijn laatst bewaarde woorden, kan men opmaken dat zijn ogen er sterk op achteruit zijn gegaan:

 

Haec, frater dilectissime, summatim breviterque quia per memetipsum, infirmitate interpellante et oculorum acie jam caligante, scribere non potui.”[203]

(Zeer geliefde broeder, dit alles was zeer summier en kort omdat ik dit niet meer zelf eigenhandig heb kunnen schrijven wegens mijn storende ziekte en de reeds scherpe duisternis van mijn ogen.)

 

III. Herigers overlijden en nagedachtenis

 

Hoewel de bronnen eenstemmig zijn wat betreft de datum van Herigers overlijden, nl. 31 oktober 1007, zijn er toch enkele auteurs die 1008[204] of zelfs 1009[205] als sterfdatum aangeven. Nochtans kan men de continuator van de Gesta abbatum Lobiensium moeilijk verkeerd begrijpen wanneer deze schrijft:

 

Obiit in senectute bona, anno dominicae incarnationis 1007 pridie Calendas Novembris.[206]

(Hij overleed in een mooie ouderdom op 31 oktober 1007.)

 

Ook in de Annales Laubienses vindt men bij het jaar 1007 Herigers overlijden terug:

 

Obiit Herigerus, substituitur Ingobrandus[207]

(Heriger overleed en werd vervangen door Ingobrandus)

 

Reken hierbij nog het zeventiende-eeuwse grafschrift in de St.-Ursmaruskerk te Lobbes (“En L’an Mille Puis Sept Fut Cy Mis Au Tombeau Herigerus Discret Qui Fit Miracles Beaux”) en het is te verhopen dat niemand zich nog zal vergissen in Herigers datum van overlijden.

 

Heriger van Lobbes werd net zoals zijn voorgangers -in een geur van heiligheid- begraven in de St.-Ursmaruskerk (Lobbes) voor het altaar van de H.Thomas. Dit betekende echter nog lang niet het einde van zijn invloed.[208] Men kan hier opnieuw naar Herigers grafschrift in de St.-Ursmaruskerk te Lobbes verwijzen, maar zeker ook naar de Gesta abbatum Lobiensium continuata waarin duidelijk te lezen staat:

 

Fuere qui dixerint, frigoreticos ad eius tumulum sanatos; nos sicut de vitae illius sanctitate non discredimus, ita et de sanctitatis remuneratione coram sancto sanctorum illum gaudere non ambigimus.[209]

(Er zijn mensen geweest die beweerden dat zieken -door de koorts bevangen- genazen bij zijn [=Herigers] graf. Zoals wij geen twijfel hebben over de heiligheid van zijn leven, zo ook bestrijden wij niet dat hij verheugd is over de erkenning van zijn [=Herigers] heiligheid in de nabijheid van het heilige der heiligen.)

 

 

§3 : Besluit: Wie is Heriger van Lobbes?

 

Als er één conclusie mag getrokken worden uit het voorgaande, dan is het wel dat Heriger van Lobbes niet zomaar onder één noemer te plaatsen is. Het is daarom bijzonder interessant gebleken hoe de wetenschappelijke literatuur Heriger eigenlijk typeerde. De resultaten varieerden van historicus tot mathematicus, hagiograaf, scholaster, theoloog, kroniekschrijver encyclopedist, literator, poëet, astronoom, musicus, compilator, kerkelijk schrijver, etc. Hierbij werden er echter ook wel eens fouten begaan. Zo vindt men Heriger in de index van Ch.Samaran terug als een “bénédictin français[210] en ook S.Lebecq heeft Heriger niet zó grondig bestudeerd omdat hij hem typeert als een scholaster “au début du XIe siècle”.[211] Elders wordt Heriger dan weer vermeld als één van de belangrijkste auteurs van het begin van de elfde eeuw.[212] Herigers literaire verdiensten situeren zich echter op het einde van de tiende eeuw (965-999).

 

Het is echter vooral G.Kurth die aan Heriger de meest opvallende typering meegaf door te stellen dat hij de oudste historiograaf van België is.[213] Deze definitie lijkt eerder gewaagd, maar toch correct indien men erbij zou vermelden dat Heriger de eerste historiograaf over een relatief groot gebied (i.c. Tongeren, Maastricht en Luik) was.

 

Toch is Heriger veel meer dan de historicus die ooit de Gesta episcoporum Tungrensium, Trajectensium et Leodiensium neerschreef. Hij is immers ook een opdrachtschrijver van hagiografische werken. Hij schreef op basis van het hem voorgelegde materiaal Vitae, voornamelijk in opdracht van zijn bisschop Notger , met als doel de opdrachtgevers tevreden te stellen en een stichtend heiligenleven stilistisch te verzorgen.[214] Het is in ieder geval een te enge definite om Heriger te typeren als een onkritische opsommer van zo veel mogelijk miracula. Herigers brede kennis van voornamelijk de artes liberales en de theologie bewijzen dat Wattenbachs negatieve benadering van Heriger te eenzijdig is.[215]

 

Naast het aspect van de kritische zin, dat verderop wordt bestudeerd, kan Heriger ook ingekaderd worden in het algemene klimaat van verzoeningsgerichtheid. Deze belangrijke eigenschap vindt men namelijk ook terug bij de grote namen van zijn tijd. Gerbert van Aurillac (†1003) besteedde veel aandacht aan zijn relatie met de Ottoonse keizers, Notger van Luik (†1008) loste het aanslepende conflict op tussen Folcuinusen Ratheriusen ook Wazovan Luik (†1048) en Gerardus I van Kamerijk (†1051) besteedden als bisschop veel aandacht aan verzoening en vrede.[216]

 

Herigers belang voor de regionale geschiedenis is echter zo groot gebleken dat G.Kurth het niet kon nalaten om Heriger van Lobbes te beschouwen als de ‘vader van de Luikse geschiedenis’.[217] Ook de continuator van de Gesta abbatum Lobiensium schreef vol lof:

 

Post hunc Herigerus substitutus est, cuius virtutum dotes perscribere superfluum puto, cum apud exteros etiam et vita et scientia clarus extitit.[218]

(Na hem [=Folcuinus] was het Heriger die zijn plaats innam. Het is naar mijn mening nutteloos zijn [=Herigers] talenten te beschrijven, vermits hij zowel door zijn levenswijze als door zijn geleerdheid bij andere volkeren beroemd was.)

 

Men mag echter Herigers bekendheid niet overdrijven. O.Hirzel merkt hierbij terecht op dat de tijdgenoten en ook de eerstvolgende generaties aan Heriger een niet onbelangrijke plaats hebben toegewezen in de geestesgeschiedenis van de tiende eeuw, maar dat hij anderzijds toch niet behoort tot de allergrootsten van zijn tijd.[219] Hij heeft inderdaad niet diezelfde bekendheid genoten als Gerbert van Aurillac (†1003), Bernwardvan Hildesheim (†1022) of Avicenna (†1037). Wanneer men Heriger van Lobbes echter typeert als een tweederangsfiguur -in de positieve zin van het woord-, krijgt men een juister en meer genuanceerd beeld van deze toch wel intrigerende figuur...

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[99] Later zal aangetoond worden dat dit onderscheid gebaseerd is op méér dan enkel maar chronologische argumenten; cf. infra: De evolutie in Herigers werk.

[100] L. Lavalleye, Hériger in: Biographie universelle ancienne et moderne, XIX (s.d.) 274-275 en -, Heriger ó Herigere in: Enciclopedia universal ilustrada europeo-americana, XXVII (1925) 1183.

[101] Aangezien Berlindis(†ca.702) een non uit Meerbeke (bij Ninove) was en Heriger haar Vita zou hebben geschreven. Verderop wordt echter aangetoond dat de toewijzing van de Vita Berlindis aan Heriger op basis van onjuiste argumenten is gebeurd. Heriger is m.a.w. geen auteur van deze Vita; cf. infra: Verkeerdelijk aan Heriger toegeschreven werken.

[102] Wat de exacte genealogische verhouding tussen Karel Martel en Folcuinusvan Lobbes betreft: cf. S.Balau, Les sources de l’histoire de Liège au moyen âge. Étude critique, 103.

[103] M. Ott, Heriger of Lobbes in: The Catholic Encyclopedia, VII (1910) 264 en C.E. Lutz, Schoolmasters of the tenth century, 99.

[104] L. Ott, Heriger v. Lobbes in: Lexikon für Theologie und Kirche, V (1960) k.247; -, Heriger in: De Grote Oosthoek, IX (1978) 378 en -, Heriger in: Meyers Enzyklopädisches Lexikon, XI (1974) 730.

[105] De exacte datering is 25 december 965; cf. H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) 60.

[106] Voor deze recente dateringen m.b.t. Notger ; cf. G. van Tussenbroek, Een tiende-eeuwse bisschop als projectontwikkelaar. Notger van Luik en het bouwen in de Ottoonse tijd in: Madoc, tijdschrift over de middeleeuwen, X (1996) 172.

[107] Voor deze dateringen; cf. infra: Herigers hagiografische oeuvre.

[108] O. Hirzel, Abt Heriger von Lobbes, 990-1007 in: Beiträge zur Kulturgeschichte des Mittelalters und der Renaissance, VIII (1910) 21.

[109]ante annos multos”: L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[110] O. Holder-Egger (ed.), Gesta abbatum s.Bertini Sithiensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, XIII (1881) 629. Sithiu is de oudere naam voor de huidige stad St.-Omer in Noord-Frankrijk.

[111] Cf. supra: De vroegste geschiedenis van de St.-Pietersabdij te Lobbes.

[112] Volgens c.LIX van de Regula Benedicti hebben de kinderen, die door hun ouders in het klooster geplaatst worden, op een wettige en volwaardige manier hun intrede gedaan. Vanaf de negende tot in de vroege elfde eeuw waren de oblati de standaardstudenten. Men mag immers niet vergeten dat Lobbes op dat moment één van de machtigste en meest welvarende abdijen in de omstreken was. Rijke ouders konden veel aanzien winnen door hun jongere zonen naar dit befaamde klooster te sturen. Het dwangmatige karakter van dit systeem werd vanaf de elfde eeuw gereduceerd vermits aan de oblaat immers de vrijheid werd verleend om op zestienjarige leeftijd de oblatie al dan niet te bevestigen, m.a.w. een keuze te maken tussen een wereldlijk of een monastiek leven.

[113] Geen enkele bron brengt hierover volledig uitsluitsel, maar deze fase in Herigers leven wordt door vele auteurs met grote waarschijnlijkheid bevestigd. Parmi les élèves de l’école de la cathédrale qui illustrèrent l’art musical, citons: Adelbod, Aribon, Hériger et Hubald.”: A. Auda, La musique et les musiciens de l'ancien pays de Liège: essai bio-bibliographique sur la musique liégeoise depuis ses origines jusqu'à la fin de la Principauté (1800) 25. Vooral de specialisatie in de grammatica en de musica maakten van de Luikse kathedraalschool een intellectueel-educatief centrum.

[114] Voor het (muzikale) onderwijs in het tiende-eeuwse Luik en omstreken: cf. de studie van A. Auda, La musique et les musiciens de l’ancien pays de Liège: essai bio-bibliographique sur la musique liégeoise depuis ses origines jusqu’à la fin de la Principauté (1800) (Brussel, 1930).

[115] Lobbes was toen reeds een belangrijk literair centrum, met gereputeerde namen als Ratheriusen Folcuinus; cf. G. Kurth, Hériger in: Biographie nationale de Belgique, IX (1886) 245.

[116] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) 82.

[117] De hypothese van Wattenbach -nl. dat Heriger pas op het einde van Folcuinus’ abbatiaat (990) de kloosterschool leidde- steunt op geen enkel valabel argument; cf. W. Wattenbach en R. Holtzmann, Deutschlands Geschichtsquellen im Mittelalters, I, 140.

[118] Deze hypothese -zij het zonder enige argumentatie- werd ook reeds gesteld door J.J.Vos, Lobbes, son abbaye et son Chapitre ou Histoire complète du monastère de Saint-Pierre à Lobbes et du chapitre de Saint-Ursmer à Lobbes et à Binche, I, 322.

[119] In de grote kloosters en abdijen -in casu Lobbes- werd het onderricht dus niet zomaar verstrekt door een of andere oude monnik, maar door een geleerde monnik, ook al is die enkele decennia jonger.

[120] G. Kurth, Hériger in: Biographie nationale de Belgique, IX (1886) 246.

[121] Men mag in dit opzicht niet vergeten dat Adelmann van Chartres (†1061) ooit Luik -inclusief Lobbes- omschreef als centrum van de grote artes; cf. supra: Het bisdom Luik in de tiende eeuw.

[122] Heriger kon trouwens beschikken over een exemplaar van Martianus Capella’s De nuptiis Philologiae et Mercurii; cf. F. Dolbeau (ed.), Un nouveau catalogue des manuscrits de Lobbes aux XIe et XIIe siècles in: Recherches augustiniennes, XIII (1978) 33 (nr.279).

[123] Cf. J. Warichez, D. Van Bleyenberghe e.a., L'abbaye de Lobbes depuis les origines jusqu'en 1200: étude d'histoire générale et spéciale (Université de Louvain. Recueil de travaux publiés par les membres des conférences d’histoire et de philologie, XXIV) 269 en 282. Olbertkeerde na deze ‘buitenlandse’ studies uiteindelijk terug naar Lobbes. Dit bewijst toch wel de invloed en uitstraling van Heriger als scholasticus.

[124] In de bronnen heeft men tot nu toe hierover geen enkele aanwijzing kunnen vinden. Nochtans schrijft J.J.Vos zonder enige argumentatie: “Enfin les voyages nombreux qu’il fit en divers pays étendirent sa renommée dans presque toute l’Europe.”: J.J. Vos, Lobbes, son abbaye et son Chapitre ou Histoire complète du monastère de Saint-Pierre à Lobbes et du chapitre de Saint-Ursmer à Lobbes et à Binche, I, 323.

[125] D.i. Categoriae, De interpretatione, Topica en de tot in de twaalfde eeuw onbekend gebleven Analytica.

[126] Hoewel de benaming Scotus in die tijd zeker niet de betekenis had van ‘Schot’, toch noemde Johannes Scotus zichzelf voor alle duidelijkheid Eriugena (lett: van Ierse origine). Deze bijnaam was trouwens geïnspireerd op de Elias van de antieke dichter Vergilius , waarin sprake is van een Graeigena, een man van Griekse afkomst.

[127] Cf. infra: Lobbes: een rijke bibliotheek.

[128]ses Catégories...furent en grand usage à l’école de Lobbes”: J.J. Vos, Lobbes, son abbaye et son Chapitre ou Histoire complète du monastère de Saint-Pierre à Lobbes et du chapitre de Saint-Ursmer à Lobbes et à Binche, II, 184.

[129] De grammatica omvatte niet alleen morfologie en syntaxis, maar ook literatuurstudie; cf. J. Goossens, Geschiedenis van het geestesleven in de Middeleeuwen (cursustekst, Leuven, 1996), 96.

[130] R.G. Babcock, A revival of Claudian in the 10th century in: Classica et Medievalia. Revue danoise d’histoire et de philologie publiée par la Société danoise pour les études anciennes et médiévales, XXXVII (1986) 210.

[131] Cf. F. Dolbeau (ed.), Un nouveau catalogue des manuscrits de Lobbes aux XIe et XIIe siècles in: Recherches augustiniennes, XIII (1978) 30 (nr.239).

[132] Cf. R.G. Babcock, A revival of Claudian in the 10th century in: Classica et Medievalia. Revue danoise d’histoire et de philologie publiée par la Société danoise pour les études anciennes et médiévales, XXXVII (1986) 213.

[133] P. Riché, Education et culture autour de l’an Mil. La place de la Lotharingie in: Religion et culture autour de l’an Mil (1990) 281.

[134] F. Dolbeau (ed.), Un nouveau catalogue des manuscrits de Lobbes aux XIe et XIIe siècles in: Recherches augustiniennes, XIII (1978) 32 (nr.272).

[135] Cf. E. Lesne, Les écoles de la fin du VIIIe siècle à la fin du XIIe in: Histoire de la propriété ecclésiastique en France, V (1940) 598 en 634.

[136] R. Köpke (ed.), Gesta episcoporum Tungrensium, Trajectensium et Leodiensium a beato Materno, primo Leod. Episcopo, usque ad beatum Remaclum, episc.XXVII in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1968) 165 (c.I).

[137] Cf. infra: Geloof en rede bij Heriger.

[138] Cf. infra. Herigers aritmetisch oeuvre.

[139] Cf. A. Auda, La musique et les musiciens de l'ancien pays de Liège: essai bio-bibliographique sur la musique liégeoise depuis ses origines jusqu'à la fin de la Principauté (1800) 230p.

[140] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[141] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[142] C.E. Lutz, Schoolmasters of the tenth century, 100.

[143] In de tiende eeuw werd de studie van profane (vóór-christelijke) Latijnse auteurs niet zozeer als een doel op zich beschouwd, maar veeleer als een middel tot een gedegen grammaticale, dialectische en rhetorische (trivium) vorming, die op haar beurt als de ideale voorbereiding gold voor de ware christelijke wijsheid.

[144] Aan de datering kan men zien dat Heriger ook na 990 -het jaar van zijn abtsverkiezing- de intellectuele vorming van leerlingen op zich neemt.

[145] G.-H. Pertz (ed.), Gesta abbatum Gemblacensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VIII (1848) 536.

[146] Deze hypothese wordt door o.a. J.-L. Kupper ontkend vanwege de wankele bronneninformatie; cf. J.-L. Kupper, Liège et l'Église impériale: XIe-XIIe siècles (Bibliothèque de la faculté de Philosophie et Lettres de l’Université de Liège, Fasc. CCXVIII) 131. Dit is zeker een terechte opmerking. Hoe het ook zij, het belangrijkste is in dit opzicht dat Wazoin ieder geval in de traditie van Herigers onderwijsmethode is opgevoed.

[147] Deze hypothese steunt echter op weinig valabele argumenten en dient dus eerder ontkend dan bekrachtigd te worden.

[148] Cf. o.a. J. Warichez, D. Van Bleyenberghe e.a., L'abbaye de Lobbes depuis les origines jusqu'en 1200: étude d'histoire générale et spéciale (Université de Louvain. Recueil de travaux publiés par les membres des conférences d’histoire et de philologie, XXIV) 282. Dit wordt (natuurlijk) zo veel mogelijk ontkend door duitstalige historici, onder wie W. Wattenbach en R. Holtzmann, Deutschlands Geschichtsquellen im Mittelalters, I, 149-150. Kortom, de wetenschappelijke literatuur heeft op dit punt nog geen overeenstemming bereikt.

[149] A. Dierkens, Abbayes et chapitres entre Sambre et Meuse VIIe-XIe siècles: contribution à l’histoire religieuse des campagnes du haut Moyen Âge (Beihefte der Francia, XIV) 125.

[150] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) 82.

[151] Het betreft hier niet Otto II zoals enkele historici beweerden op basis van de Gesta abbatum Lobiensium continuata, waar de auteur inderdaad schrijft:“Othoni secundo”. J.-L.Wankenne heeft recentelijk deze vergissing ingezien; cf. H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) 82.

[152]Zowel Theophanu, Otto’s grootmoeder Adelheid, als enkele bisschoppen en getrouwen, zorgden er niettemin voor dat de macht in handen van hun driejarige beschermeling bleef”: A. Sterckx, De hernieuwingsdrang van de Ottonen. Een Renaissance in de 10de en de 11de eeuw in: J. Janssens en C. Matheeusen (red.), Renaissance in meervoud: Als dwergen op de schouders van reuzen? (8ste - 16de eeuw) (1995) 110.

[153] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) LXXXII.

[154]non solum in ecclesiasticis rebus, sed in palatinis quoque negotiis”: H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) LXXXII.

[155] Dat Notger en diens rechterhand, Heriger, zulke hoge politieke functies bekleedden, lag in de lijn van de vroegere hervormingen van de Frankische kerk door Pepijn de Korte (715-768) en diens referendarius Chrodegang van Metz (†766). Deze hervorming beoogde immers o.m. de controle van de clerici door de bisschop. De meest vertrouwde raadgevers van de koning/keizer waren over het algemeen dan ook geestelijken. Dit systeem -waaruit beide ‘partijen’ voordeel haalden- vormde de basis van de hogergenoemde Ottoonse rijkskerk. De bisschop fungeerde hierbij eigenlijk als een soort vazal. Zo moest Notger, prinsbisschop van Luik (972-1008), naar aanleiding van een oorlog in het Italiaanse schiereiland (981) 60 ruiters/ridders beschikbaar stellen aan de toenmalige keizer, Otto II ; cf. H. Fichtenau, Lebensordnungen des 10.Jahrhunderts. Studien über Denkart und Existenz im einstigen Karolingerreich, 277.

[156] Dit beeld vindt men ook terug bij W. Wattenbach en R. Holtzmann, Deutschlands Geschichtsquellen im Mittelalters, I, 141.

[157] M. Manitius, Geschichte der lateinischen Literatur des Mittelalters, II, 226. Deze bewering steunt Manitius op het argument(?) dat Herigers mathematische traktaat veel preciezer is dan de Regula Gerberti.

[158]Un ami de Gerbert , Hériger, abbé de Lobbes,...” en verder: “...son diciple et ami Hériger de Lobbes...”: P.Riché, Gerbert d’Aurillac, pape de l’an Mil, 19 en 139.

[159] Cf. J. Stiennon, Une description peu connue de l'Aquitaine par Hériger de Lobbes (†1007) in: Annales du Midi, LXXII (1960) 282-283.

[160] Deze briefwisseling werd in naam geschreven door Adalbero, aartsbisschop van Reims (969-989), maar in feite geïnspireerd en geredigeerd door Gerbert van Aurillac; cf. M. Manitius, Geschichte der lateinischen Literatur des Mittelalters, II, 220.

[161] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) XIX.

[162] A. Dierkens, Abbayes et chapitres entre Sambre et Meuse VIIe-XIe siècles: contribution à l’histoire religieuse des campagnes du haut Moyen Âge (Beihefte der Francia, XIV) 91.

[163] Cf. infra: Herigers methode als originele auteur.

[164] G.-H. Pertz (ed.), Annales Laubienses in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, IV (1841) 18.

[165] De inkomsten uit de relieken werden immers in toenemende mate voor de kerkbouw gebruikt en het is geweten dat Heriger de abdijkerk inderdaad grondig verfraaid heeft; cf. infra: Bestuur en verrichtingen.

[166] Het dispuut tussen de Gentse abdijen van St.-Baafs en St.-Pieters bewijst overduidelijk dat er een grote passie voor relieken bestond en dat de toenmalige reliekenhandel -met Rome als centrum- en de daarbijhorende cultus bloeide als nooit tevoren; cf. infra: Vita Landoaldi.

[167] Een pallium is een ronde, witte wollen band die over de schouders werd gedragen als teken van eenheid met de Romeinse zetel en op die manier het pastorale gezag van een aartsbisschop in zijn aartsbisdom symboliseerde.

[168] Cf. G. Kurth, Notger de Liège et la civilisation au Xe siècle, appendix 75.

[169] J. Stiennon, Une description peu connue de l'Aquitaine par Hériger de Lobbes (†1007) in: Annales du Midi, LXXII (1960) 275.

[170] Cf. J. Warichez, D. Van Bleyenberghe e.a., L'abbaye de Lobbes depuis les origines jusqu'en 1200: étude d'histoire générale et spéciale (Université de Louvain. Recueil de travaux publiés par les membres des conférences d’histoire et de philologie, XXIV) 158. De bewuste pauselijke bulle dateert van 15 januari 990.

[171] T. Sickel (ed.), [Ottonis III] Diplomata in: Monumenta Germaniae Historica. Diplomata 4: Die Urkunden der deutschen Könige und Kaiser, II/2 (1957) 470.

[172] T. Sickel (ed.), [Ottonis III] Diplomata in: Monumenta Germaniae Historica. Diplomata 4: Die Urkunden der deutschen Könige und Kaiser, II/2 (1957) 471.

[173] G. Kurth, Notger de Liège et la civilisation au Xe siècle, 88-89.

[174] Cf. -, Hériger, abbé de Laubes in: Histoire littéraire de la France, VII (1746) 196 en Vos, J.J. Lobbes, son abbaye et son Chapitre ou Histoire complète du monastère de Saint-Pierre à Lobbes et du chapitre de Saint-Ursmer à Lobbes et à Binche, I, 324.

[175] M. Mostert, Kennisoverdracht in het klooster: over de plaats van lezen en schrijven in de vroegmiddeleeuwse monastieke opvoeding in: R. Stuip (red.) en C. Vellekoop (red.) Scholing in de middeleeuwen (1995) 99.

[176] 21 december 990 =de dag van de H.Thomas, voor wie Heriger nog een altaar zal laten bouwen; cf. H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) 83.

[177] A. Dierkens, Abbayes et chapitres entre Sambre et Meuse VIIe-XIe siècles: contribution à l’histoire religieuse des campagnes du haut Moyen Âge (Beihefte der Francia, XIV) 124-125.

[178] A. Dierkens, Abbayes et chapitres entre Sambre et Meuse VIIe-XIe siècles: contribution à l’histoire religieuse des campagnes du haut Moyen Âge (Beihefte der Francia, XIV) 124.

[179] Dit ‘recht’ werd hun in 959 -onder invloed van Cluny- toegekend door bisschop Everaclus(959-971) en was een uiting van verzet tegen de (te) grote autoriteit van de wereldlijke macht (keizer, lokale aristocratie,...) M.b.t. Lobbes bestond het tot 990 echter enkel op perkament, vermits zowel Aletramnus(957-965) als Folcuinus (965-990) door bisschop Everaclus aan de monniken waren opgedrongen; cf. O. Hirzel, Abt Heriger von Lobbes, 990-1007 in: Beiträge zur Kulturgeschichte des Mittelalters und der Renaissance, VIII (1910) 22.

[180]in a most impressive letter”: C.E. Lutz, Schoolmasters of the tenth century, 100.

[181] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[182] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[183] Heriger was in zijn scholastertijd reeds -o.a. door zijn historische werken- een gerespecteerde en invloedrijke figuur. Een ‘bewijs’ hiervoor vinden we in de persoon van Adelbold, de latere bisschop van Utrecht (†1026), die zijn opvoeding te Luik onderbrak om met Heriger mee naar Lobbes te gaan.

[184] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[185] Deze symbolische weigering vormt immers de zogenaamde topos van de nederigheid (humilitas) in het heiligenleven van een abt.

[186] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[187] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[188] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[189] De stap naar carrièrezucht was dan vlug gezet en zulke ambitie was in strijd met de gelofte van oboedientia: het individualistische ‘ik’ moest vervangen worden door een volledige dienstbaarheid aan God.

[190] Cf. supra: Herigers relatie tot Notger van Luik (†1008) en de negotia palatina.

[191] L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[192] Cf. G. Kurth, Notger de Liège et la civilisation au Xe siècle, 173 en appendices 65.

[193] Cf. J. Goossens, Geschiedenis van het geestesleven in de Middeleeuwen (cursustekst, Leuven, 1996), 18.

[194]quod potissimum esse persensimus eius conscientiam remordeat...”: L.C. Bethmann (ed.), Gesta episcoporum Cameracensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VII (1846) 445.

[195] Cf. J. Warichez, D. Van Bleyenberghe e.a., L'abbaye de Lobbes depuis les origines jusqu'en 1200: étude d'histoire générale et spéciale (Université de Louvain. Recueil de travaux publiés par les membres des conférences d’histoire et de philologie, XXIV) 69.

[196] C.E. Lutz, Schoolmasters of the tenth century, 100.

[197]Hic [=te Lobbes] ubi ex ore Herigeri Lobiensium abbatis...aliquid de septiformi sapore artium bibit, sitim studii sui extinguere non potuit”: G.-H. Pertz (ed.), Gesta abbatum Gemblacensium in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, VIII (1848) 536.

[198] C.E. Lutz, Schoolmasters of the tenth century, 100.

[199] De abdij van Lobbes omvatte drie kerken: de eigenlijke abdijkerk (St.-Pieterskerk), een parochiekerk (St.-Ursmaruskerk, nu St.-Barbarakerk, waarin de meeste abten -onder wie Heriger- begraven werden) en tenslotte nog een St.-Pauluskerk.

[200] E.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, 196. Zijn bijzondere eerbied voor deze heilige manifesteerde zich ook in twee antifonen, die hij opdroeg aan de H.Thomas.

[201] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) LXXXII.

[202] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) 82. Voor de chronologische overeenkomst: cf. E.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, 178.

[203] J.-P. Migne (ed.), Herigeri abbatis Lobiensis epistola ad quendam Hugonem monachum in: Patrologia latina, CXXXIX (1853) 1134.

[204] C. Samaran, e.a. L’histoire et ses méthodes (Encyclopédie de la Pléiade, XI) 1682.

[205] M. Poffev, Herigerus in: Allgemeines Gelehrten-Lexikon, II (1960) 1531; L. Lavalleye, Hériger in: Biographie universelle ancienne et moderne, XIX (s.d.) 274-275 en -, Heriger ó Herigere in: Enciclopedia universal ilustrada europeo-americana, XXVII (1925) 1183 en -, Hériger in: La Grande Encyclopédie. Inventaire raisonné des sciences, des lettres et des art, XIX (Gonsalie-Héron) (s.d.) 1174

[206] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) LXXXIII.

[207] G.-H. Pertz (ed.), Annales Laubienses in: Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, IV (1841) 18

[208] De middeleeuwse mentaliteit stond veel opener tegenover bovenaardse invloeden dan de onze. Men geloofde effectief dat overledenen konden interveniëren in het dagelijkse leven op aarde.

[209] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) LXXXIII.

[210] CC. Samaran, e.a. L’histoire et ses méthodes (Encyclopédie de la Pléiade, XI) 1682.

[211] S. Lebecq, Marchands en navigateurs frisons du haut moyen âge - Vol.2: Corpus des sources écrites, 188.

[212] -, Hériger, abbé de Laubes in: Histoire littéraire de la France, VII (1746) 194.

[213] G. Kurth, Hériger in: Biographie nationale de Belgique, IX (1886) 245.

[214] Het is duidelijk dat dit niet de juiste ingrediënten zijn die kunnen leiden tot een kritisch-objectieve studie. Toch zal verderop aangetoond worden dat er wel degelijk een eigen kritische zin aanwezig was bij Heriger; cf. infra: Herigers kritische zin.

[215] Wattenbach verengt zijn beoordeling van Heriger door te stellen dat Folcuinus-in tegenstelling tot Heriger- de échte historicus te Lobbes was; cf. W. Wattenbach en R. Holtzmann, Deutschlands Geschichtsquellen im Mittelalters, I, 143. Men dient echter voor ogen te houden dat de waarde van een hagiografisch werk niet alleen schuilt in de historiciteitszin; cf. infra: Heriger als hagiograaf.

[216] G.Duby wijdt hier zelfs een heel hoofdstuk met de veelzeggende titel: Gerard van Kamerijk en de vrede; cf. G. Duby, De drie orden. Het zelfbeeld van de feodale maatschappij, 1025-1225 (vert. door B.Raymakers), 30-56.

[217] G. Kurth, Notger de Liège et la civilisation au Xe siècle, 268.

[218] H. Berkans (vert.) en J.-L. Wankenne (vert.), Folcuini Gesta Abbatum Lobiensium/Folcuin Actes des Abbés de Lobbes; Gesta Abbatum Lobiensium continuata/Actes des Abbés de Lobbes. Continuation de ceux de Folcuin in: Cahiers de Thudinie, II (1993) LXXXII.

[219] Cf. O. Hirzel, Abt Heriger von Lobbes, 990-1007 in: Beiträge zur Kulturgeschichte des Mittelalters und der Renaissance, VIII (1910) 31.