Heriger van Lobbes (°ca.942-†1007): een laat-karolinger of een vroeg-scholasticus? Een historisch onderzoek naar de religieus-culturele wereld van Luik en Lobbes in de late tiende eeuw (Peter Verbist) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Vooraleer dit algemeen besluit aan te vatten lijkt het nuttig om schematisch de belangrijkste gebeurtenissen in Herigers leven weer te geven:
ca.942: |
geboorte van Heriger (plaats onbekend) |
ca.949: |
begin van zijn studies aan de Luikse kathedraalschool |
ca.958: |
intrede in de St.-Pietersabdij te Lobbes |
vóór 965: |
aanstelling tot scholaster van de St.-Pietersabdij te Lobbes |
ca.967: |
Vita tertia Ursmari metrica Hymnus abacedarius sancti Ursmari O Thomas didyme O Thomas apostole Ave per quam |
na 968 en vóór 975: |
reis met Folcuinusnaar Reims |
vóór 972: |
Excerpta proverbiorum de libris poeticis Augustini sermonum liber |
ca.972: |
Vita secunda Remacli Stabulensis |
ca.975: |
Regula numerorum super abacum Gerberti Ratio numerorum abaci |
vóór 25 maa. 980: |
Gesta episcoporum Tungrensium, Trajectensium et Leodiensium |
25 maa. - 19 jun. 980: |
Vita translationes et miracula sancti Landoaldi. Elevatio sanctae Landradae et sociorum |
983-994: |
raadgever en mede-administrator van Lotharingen en het Italiaanse schiereiland |
989-990: |
reis met Notgernaar het Italiaanse schiereiland (Rome) |
21 dec. 990: |
wijding tot abt van de St.-Pietersabdij te Lobbes |
990-999: |
bouw van een oratorium ter ere van de H.Benedictus bouw van een altaar ter ere van de H.Thomas De dissonantia Ecclesiae de adventu Domini celebrando Dicta de corpore et sanguine Domini |
vóór 999: |
Epistola ad quendam Hugonem monachum |
31 okt. 1007: |
overlijden van Heriger (begraven in St.-Ursmaruskerk) |
De uitgebreide bibliografie getuigt dat er reeds talloze publicaties (in)direct over Heriger zijn verschenen. Enkel het bescheiden artikel van O.Hirzel (1910) was tot nu toe de enige studie waarin gepoogd werd de talrijke aspecten van Herigers leven bijeen te brengen. Ruim vijfentachtig jaar later is er dus een nieuwe status quaestionis beschikbaar en dit vormt het eerste belangrijke vernieuwende aspect van deze kritische biografie. Met een verantwoorde structuur als rode draad werd er tevens getracht om de verschillende specifieke studies over Heriger met elkaar te confronteren en te verbinden. Dit is echter niet altijd even vanzelfsprekend gebleken, vermits Herigers Vita Landoaldi in weinig is te vergelijken met zijn Epistola ad Hugonem monachum. Toch is het vooral op dit punt dat deze verhandeling in het algemeen haar originele waarde bevat.
Tevens treft men in elk van de vier hoofdstukken een aantal correcties en nieuwe argumentaties aan, die naar de toekomst toe zeer bruikbaar kunnen zijn. Bij de situering van Heriger in tijd en ruimte (hfdst.1) werd er aandacht besteed aan de context waarin Heriger leefde. Dit bracht vanzelfsprekend weinig nieuwe gegevens aan het licht, maar in geen enkele andere studie over Heriger is deze ‘buitenste cirkel’ voldoende aangeduid. Vooral de belangstelling voor de artes liberales -en meer in het bijzonder het quadrivium- bij grote namen als Gerbertvan Aurillac (†1003) en Abbo van Fleury (†1008) werd in dit verband benadrukt. Men kon tevens stellen dat de Ottoonse dynastie (919-1002) uiteindelijk niet de tijd heeft gekregen om haar politieke unificerende ambities volledig te realiseren. Deze dynastie kende echter wel een culturele uitgeleide in de Ottoonse renaissance (950-1050), waarbij in deze verhandeling vooral gelet werd op de eigenheid van deze periode. Bij het bestuderen van het bisdom Luik in de tiende eeuw kon men o.m. vaststellen dat Heriger, als jonge leerling, het verval en de restauratie van de Luikse kathedraalschool tijdens deze Ottoonse renaissance bewust moet hebben meegemaakt. Dit kan tevens Herigers bijzondere aandacht voor het onderwijs verklaren. Dit gebeurde niet alleen in zijn periode als scholaster (vóór 990), maar ook -getuige zijn zeer didactisch opgestelde Epistola ad Hugonem- in de periode van zijn abbatiaat (vanaf 990). Ook de woelige geschiedenis van de St.-Pietersabdij te Lobbes -met o.m. het felle dispuut tussen Ratherius(†974) en Folcuinus(†990)- geven zeer goed weer in welke onstabiele situatie Heriger zijn jeugdjaren moet hebben doorgebracht. In dit verband werd ook gewezen op de rijke bibliotheek waarover deze abdij (ten laatste) in het midden van de elfde eeuw beschikte. Uit zijn werken zal inderdaad blijken dat Heriger daarvan zeer nuttig gebruik gemaakt heeft.
Over Herigers leven (hfdst.2) zijn reeds vele korte artikels geschreven, maar in geen enkele publicatie was er een verantwoorde uitwerking van Herigers afkomst en jeugdjaren terug te vinden. In deze verhandeling werd gepoogd Herigers geboorte te dateren ca.942; er werd tevens aangenomen dat Heriger op ongeveer zevenjarige leeftijd (ca.949) zijn eerste studies aan de kathedraalschool van het St.-Lambertuskapittel te Luik heeft aangevat. Rekening houdende met de woelige jaren 955-957 in de St.-Pietersabdij kon men daarnaast ook nog concluderen dat Heriger hoogstwaarschijnlijk niet vóór 958 is ingetreden in deze abdij. Dit impliceert dat Heriger geen puer oblatus is geweest, maar op de leeftijd van zestien jaar -en na enkele jaren vruchtbare studies te Luik- als novice is ingetreden in deze abdij. Hierdoor wordt meteen duidelijk dat Heriger reeds van kindsaf aan nauw verbonden is gebleven met de cultuurcentra Luik en Lobbes. Op basis van de datering van zijn Vita Ursmari (ca.967) kan men stellen dat Heriger ca.965 en waarschijnlijk nog iets vroeger tot scholaster werd aangesteld. In dit verband is ook reeds aangetoond dat men in deze periode van restauratie -na de invallen van o.m. de Magyaren (955)- veeleer nood had aan een jonge, maar goed opgeleide monnik. Heriger heeft zich ongetwijfeld nog bijgeschoold in de rijke bibliotheek te Lobbes. Dit moet ook zijn toenmalige abt Folcuinusvan Lobbes (†990) gemerkt hebben; deze had immers ca.968 zijn Gesta abbatum Lobiensium aangevat en toen zijn opzoekingen hem naar Reims brachten, nam hij vermoedelijk Heriger met zich mee. Hierdoor kon Heriger niet alleen in contact komen met Adalberovan Reims (†989), maar vermoedelijk ook met Gerbertvan Aurillac (†1003), die toen als scholaster te Reims werkzaam was. Mede ook op basis van zijn ontstane vriendschap met Notgervan Luik (†1008) kwam Heriger terecht in een intellectueel hoogstaand milieu. Dit verklaart o.m. zijn belangrijke (politieke) machtspositie die hij tijdens de minderjarigheid van Otto I I I (983-994) en als rechterhand van Notger bekleedde over het Italiaanse schiereiland en Lotharingen. Door deze negotia palatina deed hij vermoedelijk ook de nodige diplomatieke ervaring, die hij later als abt goed zou kunnen gebruiken bij het bestuur van de grote St.-Pietersabdij. Het zijn waarschijnlijk ook diezelfde negotia palatina geweest die Notger en Heriger naar Rome brachten, waar ze ongetwijfeld ook de nodige verrijkende ervaringen hebben opgedaan zowel op het culturele als op het intellectuele vlak. Men heeft bij zijn terugkeer uit Rome ook kunnen vaststellen dat Herigers thuiskomst niet versneld geweest is door het overlijden van zijn abt, Folcuinus van Lobbes (†19 september 990).
Herigers gedrevenheid (strenue adimplementum officium magistri et educatoris) gecombineerd met zijn intellecuele opleiding (certum est ei sufficienter subesse) maakte hem tot de meest geschikte opvolger van Folcuinus De belangrijke brief waarin de monniken te Lobbes hun abtskeuze voor Heriger unaniem uitspreken, was echter nog door geen enkele auteur volledig bestudeerd én kritisch becommentarieerd. Men moet bij de lectuur van deze brief nochtans letten op een aantal zaken; vooreerst wordt er immers in het begin van deze brief niet zozeer de reële figuur Heriger beschreven, als wel een beeld van dé ideale abt. Een tweede moeilijk te vatten gegeven is het feit dat Heriger deze hem voorgestelde functie eerst afwees (de topos van de humilitas). Men moet dus m.b.t. deze brief voldoende rekening houden met de talrijke symbolische en eventueel vertekenende invloeden. In ieder geval verfraaide Heriger zijn abdij niet alleen in materiële zin (oratorium voor de H.Benedictus, altaar voor de H.Thomas), maar ook op intellectueel gebied was zijn gunstige invloed niet te onderschatten. Deze verdween zeker niet bij zijn overlijden op 31 oktober 1007, getuige o.m. de vermelde wonderen op zijn graf. Als auteur van een biografie heeft men altijd de gevaarlijke neiging om de beschreven persoon (al te) gunstig voor te stellen; toch moet men deze Heriger van Lobbes beschouwen als een belangrijke figuur van zijn tijd in het spoor van o.m. Gerbert van Aurillac (†1003) en Notger van Luik (†1008).
Tijdens de bespreking van Herigers oeuvre (hfdst.3) werden er een aantal toewijzingen aan Heriger bevestigd of gecorrigeerd. Nieuw t.o.v. vorige publicaties is vooral de toewijzing van twee verzamelwerken, nl. de Excerpta proverbiorum libri poeticis en het Augustini sermonum liber. Andere omstreden werken, waaronder vooral het Exaggeratio plurimorum auctorum de corpore et sanguine Domini uit het Gentse manuscript, werden met de nodige argumentatie uiteindelijk niet aan Heriger toegeschreven. Dit hoofdstuk kreeg ook een apart tussentijds besluit vermits hierin het delicate probleem van het auteurschap aan de hand van de Vita Landoaldi werd opgelost. De conclusie luidt in dit verband dat Notgerwel degelijk participeerde aan Herigers Vitae (bijvoorbeeld het instellen van een speciale synode) en Gesta (bijvoorbeeld in het leveren van archiefmateriaal), maar uiteindelijk gebeurde dit niet in voldoende mate om als auteur of mede-auteur van deze werken beschouwd te kunnen worden. Een tweede nieuw gegeven in dit besluit vormde de belangrijke oriëntatieverandering in Herigers werken; hierin evolueerde Heriger immers van een aan doelstellingen gebonden opdrachtschrijver tot een originele en vernieuwende autoriteit op het gebied van de chronologie en de theologie. Er werd tevens voldoende aangetoond dat Heriger zich alleen al op basis van de verscheidenheid in zijn werken uiteindelijk profileerde tot een polyvalente intellectueel. Dit overzicht was waarschijnlijk het meest opsommende gedeelte van deze verhandeling, maar anderzijds ook het meest noodzakelijke om het vierde en laatste hoofdstuk te kunnen aanvatten.
De meer inhoudelijke componenten van Herigers oeuvre werden besproken in het laatste hoofdstuk (hfdst.4) waarin vooral de hagiografische en theologische gedeelten een grondige inleiding vereisten om Herigers methode en standpunten voldoende te kunnen begrijpen. Als hagiograaf werd duidelijk dat Heriger sommige fragmenten in zijn Vita baseerde op eerder dubieuze bronnen, maar tevens dat hij -vooral in zijn Vita Landoaldi- steeds expliciet afstand nam van zijn eigen (betwijfelbaar) relaas. Dat deze houding kan beschouwd worden als een soort van ‘aparte’ kritische zin, wordt duidelijk wanneer Heriger over precies dezelfde periode in zijn Gesta schreef dat hij er wegens gebrek aan bronnenmateriaal niets met zekerheid over kon schrijven. Bij de bespreking van Heriger als ‘historicus’ werd dan weer duidelijk vastgesteld dat zijn compilatorische passages teruggingen op alle belangrijke auteurs uit de vorige eeuwen, gaande van Plato tot Johannes Scotus Eriugena Veel aandacht ging ook uit naar Herigers chronologische berekeningen, vermits deze tot nu toe in het beste geval onvolledig werden voorgesteld. De vaststelling dat duizend jaar geleden Heriger in zijn datering van Christus’ geboortejaar reeds even ver stond als de meest recente onderzoeken doet een scherpe intellectuele geest bij hem vermoeden. Deze kritische ingesteldheid vindt men ook terug in zijn Gesta en -zoals reeds vermeld- op een heel eigen manier in zijn Vitae. Herigers eucharistisch traktaat roept daarnaast ook een duidelijk beeld op van zijn genuanceerdheid en vormt tevens een zeer mooie aanwijzing van de manier waarop Heriger omging met de spanning tussen geloof en rede. Hij probeerde immers niet in te gaan tegen de fundamenten van beide kennisbronnen om vanuit dit standpunt een onderlinge synthese en harmonie te creëren. Dit heeft automatisch het tot gevolg gehad dat Heriger de praesentia realis bleef verdedigen en tegelijkertijd de symbolische waarde van de eucharistie erkende. Op die manier creëerde hij een ‘denkbare’ synthese tussen rede en geloof. Alleen al het gebruik van een aritmetisch diagram, waarin Heriger een onderscheid maakte tussen de kwantiteit en de kwaliteit van een getal, illustreert voldoende het niveau van deze intellectuele gelovige.
De slotvraag van deze verhandeling luidt of men Heriger van Lobbes eerder moet beschouwen als een laat-karolinger of veeleer als een vroeg-scholasticus. Natuurlijk zijn er bij Heriger elementen terug te vinden die geassocieerd kunnen worden met karolingische kenmerken. Het hagiografische systeem, waarin Heriger als opdrachtschrijver was verwikkeld, kende immers zeer gelijkaardige (stichtende) doelstellingen als de Vitae uit de negende en vroeg-tiende eeuw. Zeker na de invallen is men daarom -met een eigen restauratief tintje- talrijke karolingische traditionele Vitae stilistisch en inhoudelijk gaan herwerken om op die manier de breuk van de invallen zoveel mogelijk ongedaan te maken. In dit opzicht kan er ook zeer concreet gedacht worden aan Herigers Vita Ursmari en Vita Remacli. Eveneens kan men bij Heriger enkele scholastieke principes ontdekken, maar men moet zich wel blijven hoeden voor het anachronistische gevaar om hem daarom als een voorloper van de scholastiek te gaan betitelen. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan is vermoedelijk zijn verlorengegane traktaat over de Adventszondagen. Hogerop werd reeds vermeld dat in deze dialoog met Adelboldvan Utrecht (†1026) een patristiek meningsverschil inzake een geloofskwestie niet alleen door Heriger werd bestudeerd, maar uiteindelijk ook door hemzelf rationeel werd beoordeeld. Dit is inderdaad in verband te brengen met de scholastieke techniek, die erin bestond om eerst een vraagstelling te formuleren (quaestio), vervolgens de voor- en tegenargumenten te behandelen (pro et contra) en tenslotte een eigen oordeel te vellen betreffende het aangehaalde probleem (determinatio).
Het historisch onderzoek naar Heriger van Lobbes is na deze verhandeling niet volledig afgewerkt. Het zou immers te pretentieus zijn om te stellen dat deze kritische biografie het definitieve eindpunt vormt van de zoektocht naar Herigers leven, vermits er ook meerdere nieuwe onderzoekspistes werden geopend. In dit verband zijn er een aantal concrete doelstellingen, zoals het verder preciseren van Herigers ontleningsbronnen, een gedetailleerd onderzoek naar Herigers mathematische kennis, etc. Daarnaast kunnen er ook enkele ruimere doelstellingen worden geformuleerd zoals het onderzoek naar de kennis van de Griekse filosofie en kennis te Luik en Lobbes in de late tiende eeuw, het onderzoek naar de sterke culturele banden tussen Luik en Reims, etc. Toch kan men er van overtuigd zijn dat er met deze verhandeling nieuwe perspectieven werden ontsloten.
Aangezien Heriger van Lobbes (†1007) blijkbaar kan beschouwd worden als een laat-karolinger én een vroeg-scholasticus, laat het definitieve antwoord zich natuurlijk niet zomaar vangen in die twee begrippen. De hoofdbedoeling van deze vraagstelling was immers aan te duiden dat Heriger voornamelijk vanuit zijn eigen tijd en ruimte moet worden benaderd en niet zozeer vanuit een vroeger (karolingisch) of later (scholastiek) perspectief. Laat men hem daarom blijven bestuderen vanuit zijn eigen tijd zoals hij zelf geweest is.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |