Lodewijk Herbert (1872-1929). Een katholieke flamingantische burger. (Paul Drossens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

INLEIDING

 

Over het leven en werk van Lodewijk Herbert is er nooit iets geschreven[1]. Men zal tevergeefs op zoek gaan naar zijn naam in de Encyclopedie van de Vlaamse beweging, in het Nationaal Biografisch Woordenboek of in andere biografische repertoria. “Wie is Lodewijk Herbert?”. Het is een vraag die we in de laatste twee jaar veelvuldig te horen kregen, telkens wij ons onderzoeksonderwerp aan een nieuwsgierige toehoorder meedeelden. Zelfs in zijn thuisbasis Lokeren geniet Lodewijk Herbert nauwelijks naambekendheid.

 

Als er bij de nieuwsgierige toehoorder toch een belletje begint te rinkelen bij de naam Herbert, dan is de kans groot dat men met de Herbert in kwestie doelt op Lodewijks zoon Antoon, beter bekend als Tony. Illustratief is het feit dat zelfs in het Lokerse heemkundige tijdschrift De Souvereinen Lodewijk enkel vermeld wordt in verband met zijn zoon Antoon[2].

In tegenstelling tot Lodewijk Herberts activiteiten bleven deze van zijn zoon niet beperkt tot het plaatselijke en regionale vlak. Tony Herbert was één van de voormannen van de katholieke Vlaamse studentenbeweging in Leuven in de vroege jaren twintig. Hij werd in 1924, kort voordat vader Lodewijk tot volksvertegenwoordiger verkozen werd, aan de universiteit geschorst. Later speelde hij een belangrijke rol bij de voorbereidende besprekingen en de stichting van het Vlaams Nationaal Verbond (V.N.V.) in 1933, maar vrij spoedig trok hij zich uit die beweging terug. Geleidelijk aan evolueerde hij van een radicaal Vlaams-nationalist naar een Belgisch staatsnationalist. Na de Tweede Wereldoorlog was hij actief betrokken bij de stichting van de Christelijke Volkspartij (C.V.P.). Bij de verdeling van de C.V.P.-mandaten bleef hij echter in de kou staan. Na 1950 zal hij geleidelijk van het politieke toneel verdwijnen. Gedurende de laatste jaren van zijn leven zou hij zich o.m. wijden aan de uitbreiding van zijn imposante verzameling schilderijen van Vlaamse expressionisten.

 

Met deze licentiaatsverhandeling beogen wij Lodewijk Herbert enigszins uit de schaduw van zijn zoon Tony te halen. Onze verhandeling valt uiteen in drie chronologische delen. Deze indeling wordt gerechtvaardigd door de duidelijke cesuur die de Eerste Wereldoorlog in Herberts leven aanbrengt. Vóór de oorlog blijven zijn activiteiten voornamelijk beperkt tot het lokale vlak. Hij zetelt in de besturen van de voornaamste katholieke inrichtingen en verenigingen in Lokeren, maar blijft toch één van de subtoppers bij de Lokerse katholieken. Zijn poging om in 1911 in de (lokale) politiek te stappen, mislukt op het nippertje. Ook zijn Vlaamsgezinde werking blijft in deze periode vooral beperkt tot het plaatselijke vlak: vanaf 1897 wordt onder zijn impuls jaarlijks de Guldensporenslag herdacht, hij is voorzitter van de plaatselijke A.N.V.-afdeling en later ook van het Lokerse Davidsfonds. Na de oorlog zien we dat Herbert zich meer en meer op het arrondissementele niveau zal manifesteren. Hij sluit zich aan bij de minimalistische beweging van Frans Van Cauwelaert en neemt hierbinnen, door zijn voorzitterschap van het Katholieke Vlaamse Verbond van het arrondissement Sint-Niklaas en de Oost-Vlaamse gouwbond van het Davidsfonds, een vrij belangrijke plaats in. Hij wordt ook één van de grondleggers van de Wase middenstandsbeweging. De doorbraak van de standenvertegenwoordiging in de katholieke partij na 1918 biedt hem de kans om binnen de Wase katholieke partij als afgevaardigde van de middenstand een steeds belangrijker plaats in te nemen. In 1925 krijgt hij een verkiesbare plaats toegewezen op de katholieke Kamerlijst en wordt hij verkozen tot volksvertegenwoordiger. Op het lokale vlak ontpopt Lodewijk Herbert zich na de oorlog tot één van de voormannen van de Lokerse katholieke partij en zetelt hij vanaf 1926 in de gemeenteraad.

 

Het eerste deel vat aan met Herberts jeugdjaren (eerste hoofdstuk) en eindigt met een belichting van de familiale situatie (zesde hoofdstuk). De vier tussenliggende hoofdstukken behandelen de vier voornaamste facetten van Herberts leven: resp. zijn katholieke overtuiging, zijn Vlaamsgezindheid, zijn christen-democratische geaardheid en zijn culturele interesse.

Deel twee, dat gewijd is aan de Eerste Wereldoorlog, is chronologisch opgedeeld in drie stukken: het eerste deel vertrekt van de Duitse inval in België en gaat voort tot de inname van Lokeren in oktober 1914; hierna vangt het tweede en tevens voornaamste deel aan, nl. het oorlogsburgemeesterschap van Lodewijk Herbert. Het derde deel verhaalt de gebeurtenissen die plaatsvinden na Herberts ontslagname als burgemeester in augustus 1917 en zijn hernieuwde werking binnen het plaatselijke Vincentiusgenootschap. Tijdens en na zijn burgemeesterschap bleef Herbert werkzaam binnen de Stedelijke Muziekschool en de Lokerse werkrechtersraad. Om enigszins de overzichtelijkheid te behouden, werd Herberts activiteit binnen deze twee instellingen voor de gehele duur van de oorlog eveneens in dit derde deel ondergebracht.

Het derde, naoorlogse gedeelte is onderverdeeld in vier hoofdstukken. Herberts uitgesproken  profilering als middenstandsfiguur (achtste hoofdstuk) en zijn flamingantische werking (negende hoofdstuk) vormen hier de voornaamste onderdelen. Zijn hernieuwde of verdergezette werking binnen het Lokerse verenigingsleven en binnen de instellingen waarin hij als bestuurslid of voorzitter zetelde, vormen het onderwerp van het tiende hoofdstuk. Het elfde en laatste hoofdstuk verhaalt tenslotte Herberts laatste levensjaren en zijn ziekteperiode.

 

Wij hebben in deze drie delen bewust de activiteiten en daden van Tony Herbert terzijde gelaten, omdat wij over te weinig concrete informatie beschikken om uitgebreid in te gaan op de wisselwerking die zeker tussen vader en zoon moet bestaan hebben. Wij zouden ons in die zin moeten beperkt hebben tot een hier en daar aangebrachte bedenking en sporadische opmerking, die binnen het geheel verloren zou gegaan zijn. Daarom hebben wij ervoor geopteerd om in ons algemeen besluit een uitgebreide paragraaf te besteden aan de verhouding tussen vader en zoon, waarin we trachten de parallellen tussen beiden na te gaan en de mogelijke invloed die de eerder gematigde vader Herbert op zijn meer radicale zoon had, te belichten.

 

Wij zagen ons ook genoodzaakt om af en toe iets nadrukkelijker in te gaan op een bepaalde vereniging waarbinnen Herbert werkzaam was. Vaak konden we aan de hand van de aangetroffen informatie niet afleiden welke de precieze inbreng van Herbert was binnen een bepaalde vereniging of inrichting. Om enigszins deze leemte te vullen, gingen we wat dieper in op de verwezenlijkingen en de activiteiten van deze vereniging(en) in de periode dat Herbert hierbinnen als bestuurslid werkzaam was. Een bijkomende reden voor deze vrij uitgebreide behandeling van sommige verenigingen is het feit dat er tot nu toe hierover nauwelijks iets geschreven is. In die zin wil onze licentiaatsverhandeling ook de mogelijkheid bieden om geïnteresseerden een vrij goed beeld te geven van het reilen en zeilen in de Lokerse afdeling van het Davidsfonds en het Algemeen Nederlands Verbond (A.N.V.),  het Vincentiusgenootschap, de Koninklijke Katholieke Stedelijke Harmonie van Lokeren, de Stedelijke Muziekschool, de Christelijke Middenstandsbond van Lokeren, enz.

 

De naam Lodewijk Herbert zal waarschijnlijk de geschiedenis blijven ingaan als ‘vader van Tony’[3]. Onze licentiaatsverhandeling moet gezien worden als een poging om deze naam meer inhoud te geven. Het rijkgevulde leven van Lodewijk Herbert, dat bijna veertig jaar geschiedenis van het katholieke en Vlaamse leven in Lokeren inhoudt, verdient meer aandacht dan het tot nu toe mocht opwekken[4].

 

Bronnenbespreking

 

Het schrijven van een biografie veronderstelt meer dan het louter verzamelen van de levensgegevens van een persoon. Van de auteur wordt o.m. verwacht dat hij, elke idealisering schuwend, ook het gedrag, de mentaliteit, de opvattingen, het geloof of ongeloof en de morele facetten van zijn personage belicht en het waarom van zijn handelen verklaart. Om dit te kunnen doen zonder te vervallen in luchtledige hypothesen dienen de bronnen voorradig te zijn: geschreven getuigenissen van tijdgenoten, mémoires, briefwisseling, dagboeken, met wat geluk

zelfs een autobiografie,… Mits enige openhartigheid en zin voor objectiviteit bij de auteur(s)

van deze documenten én de kritische ingesteldheid van de lezer is een doorlichting in de diepte mogelijk. Lodewijk Herbert heeft echter niets van dit alles nagelaten[5]. Het grote gebrek aan directe bronnen belette ons uitgebreid in te gaan op het familiale leven van Herbert, zijn persoonlijkheid en karaktertrekken. Noodgedwongen werden wij verplicht ons grotendeels te beperken tot feiten. Misschien bieden ze op zichzelf toch voldoende informatie om iets zinnigs te schrijven over de man die de feiten gepleegd heeft of ze als lijdend voorwerp onderging.

 

Bij de verzameling van deze feiten werden wij geconfronteerd met de grote diversiteit van Herberts activiteiten. Zo was er bijv. geen katholieke vereniging in het Lokerse of hij maakte er deel van uit. De meeste van deze verenigingen hebben echter nauwelijks enig archief nagelaten. De jaarlijkse Stadsverslagen brachten hier enigszins soelaas. Gelukkig konden wij voor de vooroorlogse periode ook gebruik maken van de licentiaatsverhandeling van Veronique Van den Durpel, die, vooral op basis van de geschreven pers, een coherent beeld geeft van de structuur van de Lokerse katholieke partij en de verschillende katholieke verenigingen. Haar licentiaatsverhandeling bracht ons ook op het spoor van de gebroeders Van Daele. Beide waren sinds hun jeugdjaren actief binnen de Koninklijke Katholieke Stedelijke Harmonie van Lokeren, waar hun vader August Van Daele nog secretaris was geweest onder het voorzitterschap van Lodewijk Herbert[6]. Zij konden zich nog vaag enkele feitjes herinneren over Herbert (de oudste van hen, Marcel, was amper zestien toen Herbert in 1929 overleed!). Belangrijker voor ons onderzoek was dat zij ons toelieten de verslagboeken van de bestuursvergaderingen van de harmonie bij hen thuis in te kijken. 

Lodewijk Herbert was ook in het Vincentiusgenootschap en het Davidsfonds. De verslagboeken van deze verenigingen werden gedeponeerd in het Lokerse Stadsarchief, dat hét archief bleek voor ons onderzoek. Hier bevinden zich ook de Lokerse bevolkingsregisters en akten van burgerlijke stand (tot 1900), de cijnskieslijsten, de dossiers commodo et incommodo, de militieregisters, de gemeenteraadsverslagen en de verslagen van het schepencollege. Naast deze officiële documenten, troffen wij hier ook nog het verslagboek aan van de Stedelijke Muziekschool, diverse verkiezingspamfletten en een fonds dat informatie bevatte over de werkbeurs “Fraternitas-Werkmanskring”. Voor wat Herberts oorlogsburgemeesterschap betreft, raadpleegden wij in het Lokerse Stadsarchief naast de gemeenteraadsverslagen en de beraadslagingen van het schepencollege, ook het register met de afkondigingen en de briefwisseling met de Duitse overheid.

In de hoop enig licht te kunnen werpen op Herberts middenstandsactiviteiten, namen wij contact op met dhr. Peter Heyrman[7]. Op zijn aanwijzen raadpleegden wij bepaalde stukken uit het  archief van Frans Van Ackere, dat zich in het Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum (KADOC) te Leuven bevindt. Wij consulteerden hier ook de ledenlijsten van de Christelijke Landsbond van de Middenstand, de congresverslagen van de Katholieke Vlaamse Landsbond en de middenstandsbladen De Middenstand (1919-1925) en De Gids van den Middenstand (1923-1929).

Naast deze twee belangrijke archiefdiensten werden ook een aantal andere instellingen en organisaties gecontacteerd. In het Davidsfonds te Leuven raadpleegden wij de gedrukte verslagen van de Oost-Vlaamse gouwbond van het Davidsfonds en de Davidsfonds-jaarboeken[8]. In het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven (AMVC) te Antwerpen troffen we een beperkte correspondentie (drie brieven) aan tussen Lodewijk Herbert en Frans Van Cauwelaert. Wij raadpleegden hier ook enkele bundels m.b.t. de Katholieke Vlaamse Landsbond, maar dit leverde weinig nieuwe informatie op. In het O.C.M.W. van Lokeren consulteerden wij de verslagboeken van de bestuurszittingen van het Lokerse Bureel van Weldadigheid. In de Gentse Universiteitsbibliotheek namen wij Neerlandia, het maandblad van het A.N.V. door om de activiteiten van Herbert in het Lokerse A.N.V. en de Groep België na te gaan. Voor Herberts parlementaire activiteit tenslotte werkten we ons door de omvangrijke Parlementaire Handelingen en namen we de gedrukte Parlementaire Vragen en Antwoorden door.

 

Er waren ook een aantal instellingen en archieffondsen waarin wij onterecht onze hoop op nieuwe informatie hebben gesteld. In het Stadsarchief van Sint-Niklaas bleek het voorhanden zijnde materiaal, dat eventueel meer licht kon werpen op Herberts middenstandswerking in het Waasland, na consultatie nutteloos te zijn[9]. Ook het consulteren van de Papieren Heyman in het KADOC leverde tegen alle verwachtingen in bitter weinig op. Voor Herberts activiteiten in de Lokerse werkrechtersraad en in de werkrechtersraad van beroep van Oost-Vlaanderen richtten wij ons, op advies van dhr. Karel Velle, tot het Ministerie van Justitie, Dienst Personeel en Magistraten met het verzoek Herberts persoonlijk dossier in te kijken. Dit dossier bleek zich echter niet ter plaatse te bevinden. Aan de Griffie van de provincie Oost-Vlaanderen kwamen wij wel te weten dat de archiefbescheiden m.b.t. de werkrechtersraden in de periode 1912-1928 zich bevonden in het Rijksarchief in Beveren-Waas. Deze bleken ter plaatse echter totaal ongeordend te zijn, waardoor wij uit tijdsgebrek ervan afzagen in dit immense archiefbestand op zoek te gaan naar informatie over Herbert, omdat wij reeds bij voorbaat wisten dat het niets of niet veel nieuws aan het licht zou brengen. 

 

Behalve op de diverse tijdschriften, verslagboeken en archivalia, steunt ons onderzoek voornamelijk op de plaatselijke en arrondissementele pers. Het Lokerse nieuws- en annonceblad De Vrije Stem, dat wekelijks op zaterdag verscheen, vormde voor ons een onschatbare bron van informatie. Niet alleen maakte dit weekblad melding van de voornaamste katholieke evenementen en bijeenkomsten in Lokeren en omstreken, ook de cultuuravonden van het Lokerse Davidsfonds, de Rerum Novarum- en Guldensporenvieringen, het jaarlijkse Sint-Ceciliafeest van de harmonie, de spreekavonden in het Gildenhuis, de bijna wekelijkse vergaderingen van de in 1922 opgerichte Christelijke Middenstandsbond van Lokeren, enz. kwamen hierin uitgebreid aan bod. Mits de nodige bronnenkritiek liet het ons toe een blik te werpen op de positie van Herbert binnen een bepaalde vereniging, zijn inbreng in bepaalde evenementen,… Tevens vormde het vaak de enige bron die ons over het bestaan en de werking van een bepaalde vereniging, zoals bijv. de Christelijke Middenstandsbond van Lokeren, kon inlichten. Wij raadpleegden een vrij volledige reeks van dit weekblad in het Stadsarchief van Lokeren voor de periode 1891-1929. De ontbrekende nummers raadpleegden wij ten huize van Frans De Vos, voorzitter van de heemkundige kring De Souvereinen.

Voor de naoorlogse periode raadpleegden wij tevens De Nieuwe Tijd, het weekblad van de christelijke arbeidersbeweging van het Waasland. Dit weekblad diende ons meer inzicht te geven in Herberts toegenomen activiteiten op het arrondissementele niveau. Naast de jaarlijkse algemene vergadering van de Wase katholieke partij, berichtte het ons over de in Sint-Niklaas georganiseerde katholieke congressen, de verkiezingspolls, het Katholieke Vlaamse Verbond van het Land van Waas, waarvan Herbert het voorzitterschap uitoefende, en de problematiek rond de Scheldeverbinding, waarover Herbert in de Kamer nog zou interpelleren. Sporadisch werd ook melding gemaakt van Herberts propagandatochten voor de middenstand doorheen het Waasland. Van wijlen Bert De Cock vernamen wij dat de volledige jaargangen van dit weekblad terug te vinden waren in het A.C.W.-archief van Sint-Niklaas. Wij raadpleegden hier de jaargangen 1918-1928 (jaargang 1929 ontbrak). De ontbrekende jaargang namen wij door in de leeszaal van de Bibliotheca Wasiana[10].

Naast deze katholieke weekbladen namen wij in het Stadsarchief van Lokeren ook het liberale weekblad De Lokeraar door rond specifieke data zoals verkiezingsperiodes en uitzonderlijke gebeurtenissen.

 

De verkregen informatie werd verder aangevuld met de voorhanden zijnde literatuur en enkele orale bronnen, gesprekken die we tijdens de laatste twee jaar hadden met familieleden en personen die Lodewijk Herbert in hun jeugdjaren nog gekend hebben.


 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 


[1] Wel kunnen we melding maken van twee beperkte biografische notities in: J. Van Goey, Bijdrage tot de geschiedenis der stad Lokeren, Eksaarde, s.n., 1939, pp.74-75 (gebaseerd op Herberts In Memoriam in De Vrije Stem van 14 september 1929) en R. De Vuldere, Biografisch repertorium der Belgische parlementairen, senatoren, volksvertegenwoordigers 1830-1965, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1966, VIII, pp.376-377 (op basis van het dossier “Herbert” in de Kamer).

[2] N. Van Campenhout, “De ‘Kortrijkse Mussolini’ was een Lokeraar”, De Souvereinen, XX, 1989, 4, pp.129-133.

[3] Ook Lode Wils achtte het noodzakelijk om hem op deze manier aan de lezer voor te stellen: “(…) de Lokerse industrieel Lode Herbert (vader van Tony), (…)”. L. Wils, Honderd jaar Vlaamse beweging. II, Leuven, Davidsfonds, 1985, p.79.

[4] Zo zijn wij van oordeel dat Herbert zeker een plaatsje zou verdiend hebben in de Encyclopedie van de Vlaamse beweging. Hij was weliswaar geen leidende figuur in de Vlaamse beweging, maar hij kon op arrondissementeel en zeker op plaatselijk vlak gerekend worden tot de meer vooraanstaande flaminganten.

[5] Een familie-archief, als dit al bestaan heeft, is niet bewaard gebleven. Mededeling van Luc en Louis Claude Herbert.

[6] Marcel, de oudste broer, zou in 1944 de secretarisfunctie van zijn vader overnemen.

[7] Peter Heyrman schreef o.m. “Voor eigen winkel”, een boek over de Oost-Vlaamse middenstandsorganisatie. In mei 1998 verdedigde hij in Leuven zijn doctoraal proefschrift over de Belgische middenstandsbeweging.

[8] Het Davidsfondsarchief is in zijn totaliteit twee keer in een jaar moeten verhuizen en is nog steeds niet helemaal op orde. De hier geraadpleegde verslagen en jaarboeken bleken niet voor elk jaar beschikbaar. Of dit komt door de verhuis of simpelweg te verklaren is door het feit dat zij nooit zijn gedrukt, konden wij niet nagaan. 

[9] Zo bleek bijv. fonds 4706, met het hoopgevende opschrift “Middenstand en Christen Middenstandsverbond van Sint-Niklaas” na consultatie louter brieven en klachten te bevatten uit de periode 1904-1906 en 1933-1937.

[10] De Bibliotheca Wasiana (B.W.) is een bibliotheek en archiefdienst die alle informatie betreffende het Waasland verzamelt en is gevestigd in het gebouw aan het H. Heymanplein dat ook de Stadsbibliotheek en het Stadsarchief van Sint-Niklaas huisvest. De B.W. heeft slechts twee jaargangen van De Nieuwe Tijd (1928-1929) in haar collectie.