De openbare heldenverering in Antwerpen. Het oprichten van standbeelden als uitdrukking van maatschappelijke tendensen en discussies (1830-1914). (Bert Evens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Van Van Schoonbeke tot Leopold I: Differentiatie van de verering 1861-1868

 

De openbare heldenbeelden van de jaren 1860  

 

De periode tussen 1861 en 1872 vormt als het ware een brug tussen het begin van de vereringstraditie in de vorige fase en het hoogtepunt zoals beschreven zal worden in de volgende periode.  De oprichting van de beelden van Boduognat en Coudenberge in 1861 kunnen gelden als overgang naar de periode van de jaren 1860.  In 1864 worden deze helden opgevolgd door de Vlaamse toondichter Theodoor van Rijswijck (1811-1849), die zijn publiek gedenkteken krijgt.  Hetzelfde jaar viert de Academie voor Schone Kunsten haar tweehonderdjarig bestaan.  Zij besluit dit feest te herdenken met een beeld van één van de stichters van de instelling, de kunstschilder David Teniers de Jongere (1610-1690).  Het beeld, gemaakt door J. Ducaju, zou echter pas in 1867 af zijn en ingehuldigd worden.  De Academie besluit een allegorisch beeld te laten maken door Jan Van Arendonck (1822-1881): 'La ville d'Anvers couronnant le buste de Teniers'.  Dit tijdelijke beeld zou centraal staan in het verjaardagsfeest van de Academie.  Het wordt na de viering gerecupereerd: de buste van Teniers wordt datzelfde jaar nog vervangen door één van Gilbert Van Schoonbeke (1519-1556), een zestiende-eeuws bouwheer.[98]  Het herbruikte allegorisch beeld zou zonder officiële inhuldiging een permanente plaats krijgen in de stad.  In 1868 krijgt het betwiste ruiterstandbeeld van Leopold I (1790-1865) een 'openbare' plaats in de stad: het beeld wordt opgericht op een braakliggend terrein dat door een privé-compagnie ter beschikking is gesteld van het oprichtingscomiteit.  De stad weigert immers een publieke locatie aan te duiden voor het beeld.  Het beeld van de Franse generaal Lazare Carnot (1796-1832) moet hier eveneens vermeld worden.  In 1865 krijgt het Antwerpse oprichtingscomiteit de toelating van het bestuur van Borgerhout om een beeld vlakbij de Antwerpse grens op te richten.  De oprichting gebeurt ditmaal wel met financiële en morele steun van het Antwerpse bestuur.[99]

 

Dit hoofdstuk vertrekt van de evoluties in de voorstelling en de keuze van de helden.  De verschillende verschuivingen zullen duidelijk maken dat de houding tegenover helden in de jaren 1860 aan het veranderen is.  Verder zal er een maatschappelijke verklaring gezocht worden voor deze wijzigende perceptie van wat bewonderenswaardig is. Om de complexiteit van de verschillende boodschappen die door het medium worden verspreid, te begrijpen, wordt een nieuw analytisch schema voorgesteld.  Er wordt verdergegaan dan de eenvoudige opdeling in de twee mechanismen die kenmerkend was voor de vorige periode.  In de boodschappen die de helden uitdragen, worden drie niveaus onderscheiden.  De bespreking van deze drie niveaus, ingedeeld van algemeen aanvaard tot strikt particulier, neemt het grootste deel van het hoofdstuk in beslag.  Op het einde wordt het standbeeld van Leopold I besproken als een toepassing van deze drie niveaus en als een overgang naar de volgende periode.

 

 

Een typering: evoluties in de voorstelling van helden  

 

De openbare helden van na 1861 bevinden zich duidelijk op een scharnierpunt.  Enerzijds zijn nog duidelijk kenmerken uit de vorige periode te herkennen, maar anderzijds zijn er ontegensprekelijk evoluties in wat men bewonderenswaardig vindt. 

 

Een eerste essentiële verschuiving, situeert zich in de driedelige typologie: de opdeling van de helden in kunstenaars en wetenschappers, bestuurders of 'politici' en strijders.  Er is duidelijk nog steeds aandacht voor de eerste categorie van helden: de kunstenaars en wetenschapslui.  Teniers, 'une de nos plus grandes gloires artistiques', past perfect in het rijtje tussen Rubens en Van Dijck: de verheven schilderkunst van de kunstenaar is een voldoende reden om hem de heldenstatus toe te wijzen.[100]  Met Theodoor Van Rijswijck vindt een nieuwe kunstvorm zijn weg naar de vereeuwiging: de literatuur.  Hij wordt verheerlijkt om zijn gedichten die 'zeer diep en ontroerend uit het hart' kwamen.[101]  Verheven talent in de kunst is nog steeds een argument voor de heldenstatus. 

 

Na 1861 komt een nieuw type held op de proppen: de verdienstelijke  bestuurder.  Gilbert Van Schoonbeke wordt in de negentiende eeuw verheerlijkt om zijn verwezenlijkingen als bouwheer en hervormer van Antwerpen in de zestiende eeuw.  Van Schoonbeke was in zijn tijd de gangmaker van de eerste geplande stadsuitbreiding.  Vanaf 1551 was hij verantwoordelijk voor de uitbouw van de nieuwe versterkingen, de 'Spaanse Wallen'.  De bouwheer wist de stad bovendien te voorzien van enkele nieuwe wijken en van enkele belangrijke sociaal-hygiënische voorzieningen.  Zo kan hij verantwoordelijk gesteld worden voor de sluis die voor de watervoorziening zorgde in de nieuwe brouwerswijk, een sociale maatregel die tot in de negentiende eeuw zijn nut bewees.[102]  De held wordt bij zijn verheerlijking dan ook gelauwerd om zijn beleid.  Dit is een groot contrast met het vorige type held.  Kunstenaars en wetenschappers worden verheerlijkt om hun 'gewrochten' of ontdekkingen, Van Schoonbeke wordt verheerlijkt voor zijn bestuurlijk inzicht en de gevolgen hiervan: iedereen kan nog steeds profiteren van de voordelen van 'zijn' vergrotingen van de stad.  Opmerkelijk is dat ook generaal Carnot in dit type thuishoort.  Hij wordt niet voorgesteld als strijder, hoewel hij uiteindelijk toch in de eerste plaats militair was, maar als een minzaam en humaan bestuurder, die het welzijn van de stad hoger plaatste dan de militaire strategieën van zijn oversten.  Hij geldt als voorbeeld omdat hij ook in oorlogssituaties naar de wensen van het volk keek.[103]  Opnieuw wordt de held gehuldigd om zijn bestuursdaden waar de negentiende-eeuwse stadsbewoners de vruchten van plukken. 

Het gevolg van de keuze voor helden die politiek actief zijn, is dat zij hun 'neutraliteit' verliezen.  Wanneer er bestuursbeslissingen moeten genomen worden is er steeds 'verdeling': de verantwoordelijken moeten steeds keuzes maken die niet alle bewoners van de stad gelukkig stemmen.  De helden kiezen voor een concrete beleidsoptie en worden precies voor deze keuze bejubeld in de negentiende eeuw.  Door de keuze voor dit type van helden wordt er dus afstand genomen van de absolute afkeer van enige particulariteit: er is sprake van een specifieke keuze.  Dit geldt des te meer omdat de beleidsopties gelinkt worden met eigentijdse bestuursbeslissingen.  Carnot koos bijvoorbeeld om de vijfde wijk te redden en niet toe te geven aan de oproep die de militaire overheid deed.[104]  De 'politieke' held kan niet iedereen aanspreken, hij kan niet rekenen op het individu-overschrijdende imago zoals de kunstenaars en de wetenschappers.

 

Leopold I past moeilijk in de driedelige typologie.  Hij staat als vorst boven elke particulariteit verheven zoals de kunstenaars en de wetenschappers van het eerste type, hij is de 'vader' van alle Belgen, maar is tegelijk actief bezig met het bestuur, met politiek.[105]  De koning is verwant met de eerste twee types, maar kan tot geen van beide worden gerekend.  Ook het strijderstype is niet van toepassing op de voorstelling van Leopold I.  Zijn gedenkteken moet beschouwd worden als een aparte categorie: hij is de vorst en wordt als zodanig voorgesteld.  Dit specifieke statuut zal ertoe bijdragen dat het ruiterstandbeeld het voorwerp van twist zal worden en de eigenlijke  overgang zal betekenen naar de volgende fase.

 

Er is een tweede verschuiving te merken in de voorstelling van de helden in de jaren 1860.  Naast de ontdekking van nieuwe types van bewonderenswaardige personen valt het op dat de tijdsafstand tussen de helden en de vereerders afneemt.  In de vorige periode zijn de helden steeds minstens enkele eeuwen oud.[106]  Na 1860 worden ook eigentijdse figuren tot held verklaard.  Met Van Rijswijck en Carnot komen reeds negentiende-eeuwse individuen in aanmerking voor verheerlijking en met Leopold I gaat het zelfs om een nog levende figuur.  Het is tekenend dat bij Van Rijswijcks viering de spreker, schepen L. Gerrits, zichzelf presenteert als een persoonlijke vriend van de held.[107]  Hierdoor wordt de tijd van de held en die van de vereerders dezelfde en wordt de held een eigentijds personage.

 

Het gevolg hiervan is dat de afstand tot de concrete negentiende-eeuwse maatschappelijke situatie verkleint.  De vereerde personages kunnen door de toeschouwers als echte individuen gezien worden.  Zij zijn immers 'jong' genoeg om nog vers in het geheugen van het volk te liggen.  Lazare Carnot is op het moment van de oprichting juist drieëndertig jaar overleden, Theodoor Van Rijswijcks verheerlijking vindt veertien jaar na zijn dood plaats en Leopold I leeft zelfs nog bij zijn viering.  De 'concrete' personen leven in de herinnering van velen.  Zo wordt de verheerlijking van Carnot door velen bestreden: zij herinneren zich bijvoorbeeld de vernietigingen op het Kiel die de generaal beval om versterkingen te kunnen bouwen en de hoge oorlogstaksen die hij oplegde.[108]  De helden zijn eigentijds, wat voor gevolg heeft dat zij in al hun particulariteit nog vrij goed gekend zijn bij een deel van de bevolking.  Het is dus onmogelijk om hen voor te stellen als verheven boven elke concrete voorkeur.  Dit geeft dat de 'neutraliteit' niet door de voorstelling van de held kan gewaarborgd worden.  De keuze voor 'jongere' helden laat zien dat de situatie veranderd is.

 

Naast de opkomst van andere types en de verkleinde tijdsafstand is er nog een laatste verschuiving te erkennen.  Het blijkt dat er in deze periode ook niet meer exclusief wordt gekozen voor triomfantelijke helden: steeds meer krijgen tragische helden de voorkeur, dit wil zeggen helden die hun eigen leven op het spel zetten voor hun idealen en die als een soort martelaar voor de 'goede zaak' ten onder gaan.  De populaire verering van Theodoor van Rijswijck stelt de toon in de jaren 1860.  Deze kleinburgerlijke ambtenaar kreeg tijdens zijn leven niet de eer die hem te beurt zou vallen na zijn dood.  Hij was tijdens zijn leven bekend bij de culturele Vlaamse elite die de voorloper zou worden van de Vlaamse Beweging.  Zijn felle literaire verdediging van de Vlaamse rechten leverde hem aanvankelijk een zekere populariteit op.  Toch zou hij, door zijn eerder verzoenende opstelling tegenover de ideologische twisten in de jonge Vlaamse Beweging, in onmin vallen bij de verschillende deelgroepen.  In 1849 stierf hij berooid en verslaafd aan alcohol, door al zijn vrienden en sympathisanten verlaten in een Antwerps armenhuis.[109]  Hij kan als een tragische held gezien worden: een geëngageerd voorvechter van de zelfbeschikking, die ijvert voor de onderdrukte rechten van zijn volk en ageert tegen de vreemde overheersers, gaat eenzaam ten onder.  Precies in deze hoedanigheid wordt hij voorgesteld door zijn verheerlijkers: 'Theodore Van Rijswijck était un ésprit élevé, il a sacrifié sa vie au bien être du peuple.'[110]  Het is net deze opofferingsgezindheid die de basis is voor zijn heldenstatus.

 

Dit ideaal zal de geliefkoosde vorm zijn waarin helden en hun ideeën worden weergegeven in de jaren zestig.[111]  Carnot past duidelijk ook in deze traditie.  Als bestuurder wist hij wel de vijfde wijk van de ondergang te redden, maar uiteindelijk zou al zijn ijver tevergeefs zijn geweest: de Fransen moesten zich terugtrekken voor de invallende Nederlanders en Engelsen.[112]  Hij is dus bij uitstek een tragische held: hij liet zijn leven voor een hoger ideaal.  Ook Gilbert Van Schoonbeke past in dit rijtje.  De zestiende-eeuwse bouwheer moest na al zijn inzet voor de uitbouw van de Sinjorenstad vluchten omdat hij in onmin was gevallen bij Filips II.  Hij zal in 1556 op achtendertigjarige leeftijd in ballingschap en in armoe sterven.[113]  Deze voorbeelden geven aan dat in deze periode niet enkel het succes een reden tot verheerlijking is, maar dat ook de personages die in hun mateloze ijver voor de 'goede zaak' ten onder gingen, eerbaar zijn.

 

Tussen 1861 en 1868 verandert de held dus, of liever, verandert wat 'men' bewonderenswaardig acht.  De eerbare personen komen gedeeltelijk uit een andere hoek.  Hoewel het oudere type nog steeds voorkomt, is te merken dat in deze periode ook bestuurders, of anachronistisch gezegd politici, en vorsten de heldenstatus aangemeten krijgen.[114]  Bovendien verkleint duidelijk de tijdsafstand tussen de vereerders en de helden in deze periode.  Ten slotte is het duidelijk dat opofferingsgezindheid voor de 'goede zaak' als zeer eervol wordt beschouwd.  Er is een evolutie te onderkennen in wat de maatschappij bewonderenswaardig vindt.

 

 

Nieuwe helden, nieuwe spanningsvelden  

 

Het uitgangspunt van het onderzoek  is het feit dat er een link bestaat tussen de maatschappelijke tendensen en discussies en de openbare heldenverering.  De helden die in een bepaalde periode verheerlijkt worden, zijn een uiting van de spanningsvelden in de gemeenschap.  Er wordt opgemerkt dat de helden in de jaren zestig langzaam maar zeker veranderen ; de oorzaak hiervan ligt in de veranderende maatschappelijke situatie.

 

In de vorige periode werd de nadruk gelegd op de algemene aanvaardbaarheid van de helden.  Zij mochten in geen geval louter een particuliere groepering vertegenwoordigen.  Dit kaderde in de noodzaak die door velen werd aangevoeld om de Belgische staat een legitiem karakter te geven.  De helden moesten heel het volk achter zich verenigen en via het eerste mechanisme de bewonderenswaardigheid van de Belgische geest bewijzen.  In de beginperiode na de revolutie leek het de patriotten en zeker de regering onontbeerlijk om de nieuwe staat een stevige basis te geven.  De staat moest kunnen steunen op een sterke natie.  Zoals gezegd werd het dan ook aangevoeld als een sterke noodzaak om de Belgische bevolking ook een Belgisch gevoel mee te geven.  Het is dan ook niet verwonderlijk dat de actoren uit deze periode er de nadruk op leggen dat de helden vertegenwoordigers zijn van heel het Belgische volk.  De vereerde personen zijn roemrijke voorbeelden voor de nieuwe Belgische bevolking dat door 'haar' helden te leren kennen ook haar eigen aard kan ontdekken.[115]

De helden van de jaren zestig hebben echter niet meer het absoluut 'neutrale' karakter dat hun voorgangers typeerde.  De personen krijgen hoe langer hoe meer herkenbare particuliere kanten, de verhevenheid boven elke particulariteit lijkt langzaam af te brokkelen.  De helden uit de jaren 1860 lijken hoe langer hoe meer partij te kiezen.

 

Dit lijkt samen te gaan met de ontwikkelingen op maatschappelijk vlak.  De ferventste tegenstand tegen de Belgische staat lijkt verdwenen en de staat lijkt aanvaard te zijn als een vaststaand feit.[116]  Met de stabilisatie van het regime kwamen oude en nieuwe tegenstellingen aan de oppervlakte.  Toegespitst op Antwerpen zijn drie spanningsvelden, die verder geëxploreerd zullen worden, te erkennen in deze periode.  Ten eerste is er de kwestie van de militaire versterkingen 'La Question Anversoise'.  Het conflict gaat tussen de voorstanders van de centraliserende overheid, die van Antwerpen een versterkt fort willen maken en de aanhangers van de stedelijke autonomie die de stad zelf willen uitbouwen tot een moderne economische metropool.  Ten tweede is er de taalkwestie.  De rechten van de Nederlandse taal worden in de ogen van velen met de voeten getreden.  Ook dit conflict zal de eenheid verdelen.  Ten slotte is er de ideologische tweedeling van de bevolking. De liberalen en de katholieken zullen elkaar na het opgeven van het unionistische systeem steeds feller gaan bekampen.  Toch moet opgemerkt worden dat de felheid van deze tegenstelling in de Sinjorenstad in de schaduw staat van de eerste twee conflicthaarden en dat de partijstrijd pas op het einde van deze periode, als het ware als uitloper of sublimatie van de andere discussies, in alle hevigheid zal losbarsten.  Het moet duidelijk zijn dat de unionistische eensgezindheid die de periode voor de jaren 1860 kenmerkte, verdwenen is.[117]  Het maatschappelijke landschap is door diepe tegenstellingen doorgroefd.  Het is dan ook niet te verwonderen dat de helden uit deze periode niet meer dezelfde algemene aanspreekbaarheid hebben als in de vorige periode. 

 

Toch is het niet zo dat de helden volledig onder de verschillende belangengroepen worden verdeeld.  De held wordt in deze periode duidelijk niet de held van één bepaalde fractie, maar hij kan en moet nog steeds de hele bevolking achter zich verenigen.  Dit is immers nog steeds de basis van de kracht van het eerste mechanisme: doordat de held door velen wordt aanvaard als bewonderenswaardig, wordt de boodschap die wordt meegegeven door de actoren ook als eerbaar ervaren.  De initiatiefnemers zien in dat wanneer hun held niet algemeen aanvaard wordt, het bereik van het medium sterk beperkt wordt.  Het wordt nog steeds als pertinent ervaren dat de held de hele bevolking verenigt.

 

Om de dubbele aard van de heldenbeelden te begrijpen, enerzijds algemeen aanvaardbaar, anderzijds particulier ingekleurd, kunnen de verschillende belangen of boodschappen die de held meedeelt, best als elkaar overlappende concentrische cirkels beschouwd worden.  Iedere cirkel staat voor een specifieke boodschap die de verering van een welbepaalde held met zich meebrengt.  Er zijn drie niveaus te onderkennen: het eerste niveau, de buitenste cirkels, staat hierbij symbool voor de meest algemeen aanvaarde invulling die de held krijgt, het tweede niveau staat voor wat semi-particuliere boodschappen zouden kunnen genoemd worden, dit wil zeggen dat de helden een bepaald standpunt in een maatschappelijke discussie verdedigen waar een groot deel van de bevolking achter kan staan.  Het derde niveau, de binnenste cirkels, staat voor de strikt particuliere boodschap, concreet de verheerlijking van de organisatoren zelf.  Door dit schema wordt duidelijk dat de verschillende elementen waarvoor de held of zijn verering symbool staat tegelijk naar voor kunnen komen en niet noodzakelijk in conflict hoeven te zijn.  Zo kan het beeld van Theodoor Van Rijswijck bijvoorbeeld een algemeen aanvaard Belgisch nationalisme verkondigen, tegelijk de lof betuigen aan de Vlaamse beweging en de beroemdheid van de organiserende maatschappij bevorderen.  De held kan verschillende lagen hebben en verschillende boodschappen verspreiden.[118]

 

 

Een nieuwe algemene aanvaardbaarheid  

 

Belangrijk is dat er een alternatief bestaat voor de 'neutraliteit' van de eerste periode.  De buitenste schil kan begrepen worden als een soort grootste gemene deler van de aandachtsvlakken van de toeschouwers.  Deze cirkel staat voor een boodschap die door een zo groot mogelijk deel van de bevolking als bewonderenswaardig wordt aanvaard.  De actoren kunnen door de nadruk op dit element te leggen de held een algemeen aanvaard imago geven.

 

Welke punten worden nu algemeen aanvaard door heel de bevolking.  Ten eerste zijn er natuurlijk de elementen die de helden uit de vorige periode algemeen aanvaardbaar maakten.  Verwezenlijkingen op het vlak van kunst en wetenschap lijken nog steeds door de hele bevolking aanvaard te worden.  Ook de triomf, het succes en de populariteit van een persoon, lijkt een voor iedereen gangbare voorwaarde voor de heldenstatus.  Schepen d'Hane de Steenhuyse spreekt over Teniers als een 'uitmuntend kunstenaar' die heeft geijverd om 'den roem der Vlaamsche School te handhaven en haar eenen eeuwigen luister bij te zetten' en burgemeester Van Put noemt het 'een heiligen plicht' deze roemrijke artiest te verheerlijken.[119]   Net zoals zijn collega's Rubens en Van Dijck wordt hij in de inhuldigingstoespraken gelauwerd als een verheven kunstenaar.  Zo wordt Theodoor Van Rijswijck geëerd omdat hij 'een nieuwe kunstparel aan de kunstkroon van Antwerpen rijgde', namelijk de poëzie.[120]  De allegorieën en verwijzingen naar de verheven kunstenaarsstatus en populariteit bewijzen de blijvende aandacht voor de algemene aanvaardbaarheid.

Een tweede element dat sterk wordt benadrukt om de heldenstatus te verantwoorden is het feit dat de held een tragische voorvechter van de vrijheid is.  Vanaf de jaren 1860 begint de Romantiek door te dringen in de openbare kunst in België.[121]  Door in te spelen op de emotionele gevoeligheid, zorgen de initiatiefnemers ervoor dat de helden sterk aansluiten bij de elementen die in de romantische negentiende eeuw bewonderenswaardig worden geacht.  De 'Poetry of Life' wordt ten volle uitgewerkt in de voorstelling van de helden.  Onder deze uitdrukking wordt het feit verstaan dat het oprechte leven in de eerste plaats een kwestie was van gevoelens.  Het is dan ook niet te verwonderen dat de helden uit deze periode in de eerste plaats hun diepste gevoelens, hun 'ziel', boven de maatschappelijke conventies plaatsen.[122]  Boduognat en Van Rijswijck willen respectievelijk hun Belgische en Vlaamse ziel uiten en verdedigen tegen de aanvallen van de conventies, bepaald door de Romeinen en de verfranste elite.  Zij ijveren voor de vrijheid van hun ziel, met 'horreur de toute domination étrangère'.[123]  Het is tekenend hoe de typische romantische held Werther, kan worden vergeleken met de tragische helden die in Antwerpen een beeld krijgen: 'He was ruïned not only conventional society but also by the very strength of his passions. ... The Romantics learned from Werther that the romantic hero must inevitably expect to be misunderstood by society.'[124]  Zoals gezien zijn Boduognat, Van Rijswijck, Carnot en Van Schoonbeke allemaal op jonge leeftijd ten onder gegaan omwille van hun volharding in hun verloren strijd voor de 'goede zaak': een ideaal dat zij volgens hun gevoelens boven de conventies achten.  Net doordat Van Rijswijck zijn kunst 'in het licht van iets hogers: de Vlaamsche zaak' zette en ijverde voor zijn persoonlijke diepste overtuiging, ging hij ten onder: hij werd, in de voorstelling van de initiatiefnemers, niet begrepen en kon werd onderdrukt door de verfranste elite.[125]  Die onbaatzuchtige inzet voor de diepste gevoelens en overtuigingen sprak enorm aan bij de toeschouwers uit deze periode. 

 

Naast de aantrekkelijkheid van de romantische held weten de vereerde figuren nog op een andere manier het volk te intrigeren: de toeschouwer krijgt in de held een voorbeeld voorgeschoteld waarin hij zich beter kan herkennen dan in de verheven kunstenaars.  De bevolking, geconfronteerd met de drie grote maatschappelijke breuklijnen, kan zich vinden in de voorbeelden die de tragische helden zijn.  De man in de straat ziet in dat zijn inzet voor zijn 'grote zaak' niets uithaalt, maar kan de verheerlijking van de tragische helden als een hart onder de riem beschouwen.  De tragische helden hebben zich immers net als zij op het eerste zicht tevergeefs belangeloos ingezet voor een hoger doel, maar hun ijver wordt in de negentiende eeuw duidelijk erkend en bewonderd.  'Cette statue n'est pas un monument élevé à la vanité personelle, mais la récompense d'un coeur grand et patriotique.'[126]  De toeschouwers voelen dus aan dat de inzet die ze tonen op het eerste zicht uitzichtloos is, maar uiteindelijk toch erkend en bewonderd wordt.  De toeschouwers voelen zich verwant en aanvaarden de tragische personen dan ook als helden.[127]

 

Een derde element dat in deze periode de algemene aanvaardbaarheid van de helden moet bewerkstelligen is de Belgische nationaliteit van de helden.  Vanaf het midden van de negentiende eeuw lijkt België, zeker voor haar inwoners, duidelijk haar nut bewezen te hebben.  In het land is de meeste tegenstand weggeëbd.[128]  De jonge staat kan al een aardig economisch palmares voorleggen.  Als jonge industriële macht kan zij er prat op gaan dat zij één van de sterkste posities bekleedt in de industriële wereldeconomie.  Voor de Scheldestad, die nog steeds haar handelskarakter behoudt, is het essentieel dat de internationale vrijhandel gewaarborgd wordt.[129]  Verschillende diplomatieke en politieke verwezenlijkingen  maakten de liberale handel een feit. Tussen 1861 en 1863 sluit België bilaterale handelsverdragen af met Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en het Duitse Zollverein.  Op die manier wordt de internationale handel veel minder gehinderd door tol- en douanebepalingen.  In 1863 wordt de Scheldetol afgekocht.  De doorvoer over de Schelde wordt vrij: de belemmerende toleisen van de Nederlandse overheid worden afgevoerd.  Deze politieke maatregelen maakten dat Antwerpen een enorm groot handelsgebied aangereikt kreeg.[130]  Bovendien waren in 1860 de octrooirechten van de steden afgeschaft.  Deze rechten bestonden sinds de middeleeuwen en gaven de steden de mogelijkheid om een aantal directe particuliere taksen te heffen op goederen die werden ingevoerd.  Door de afschaffing van deze heffingen en de oprichting van het Gemeentekrediet als alternatieve financiering voor de gemeenten, kan eindelijk een homogeen vrij handelsgebied ontstaan in België.[131]  Op deze manier wordt voor Antwerpen en haar haven een vrij hinterland gecreëerd.  Antwerpen krijgt door de vergrote binnen- en buitenlandse afzetmogelijkheden de kans om uit te groeien tot een echte internationale draaischijf in een modern economisch systeem.[132]  Het voordeel van de nieuwe staat wordt begin jaren 1860, zeker door de machtige economische elite, bevestigd.

Bovendien kan de jonge staat er prat op gaan dat zij ervoor heeft gezorgd reeds dertig jaar de vrede bewaard te hebben.  Dit is in de negentiende eeuw een hele verwezenlijking voor een jonge revolutionaire staat.  Frankrijk, het typevoorbeeld van de moderne revolutionaire staat, had sinds 1789 nooit een dergelijke periode van vrede gekend.  Het sceptiscisme dat bij het ontstaan van het moderne België zeker nog aanwezig was, leek plaats te maken voor een fierheid over de verwezenlijkingen van de staat.  België had in zijn korte bestaan bewezen dat het een stabiel politiek systeem had uitgebouwd, iets waar Frankrijk maar niet in leek te slagen.[133]  De enorme gehechtheid van de Belgen aan hun nieuwe vredesituatie is niet moeilijk te begrijpen.  In 1860 had iedereen die ouder was dan dertig immers minstens één oorlog meegemaakt.  De verschillende regimes die heersten over het Belgisch territorium in het begin van de negentiende eeuw hadden in tegenstelling tot het Belgische staatsbestel geen van allen hun permanente waarde kunnen bewijzen.[134]  De Belg is in 1860 fier over zijn natie en zijn staat.

 

De fierheid die leeft voor de Belgische natie wordt één van de belangrijkste verbindende elementen die de helden uit deze periode typeren.  De trots over de Belgische nationaliteit lijkt algemeen aanvaard en toegejuicht: de helden zijn in de eerste plaats trotse Belgen geworden.  De redevoering die schepen d'Hane de Steenhuyse houdt bij de inhuldiging van het standbeeld voor Teniers legt duidelijk de nadruk op de Belgische trots over de natie en haar verwezenlijkingen.  'Het hoort Mijnheren, aan ons tijdstip, de namen onzer groote mannen te verheerlijken ; hierdoor wordt, als het ware, het nationaal gevoel verlevendigd ; wij voelen ons vervuld met fierheid bij het beseffen van wat onze voorzaten hebben gedaan, onze vaderlandsliefde wordt aangevuurd bij het begrip van wat wij hebben te doen om ons waardig te maken van het voorgeslacht.'[135]  De spreker neemt het als vanzelfsprekend dat de bevolking trots is op haar beroemde Belgische voorvaders.  De Belgische nationaliteit is een reden op zich geworden om helden te eren.  De toeschouwers kunnen zich vinden in deze helden, niet enkel omdat zij ervan overtuigd zijn dat de verwezenlijkingen bewonderenswaardig zijn, maar omdat zij een familierelatie met de held aanvoelen: zij zijn verbonden in hun beider nationaliteit.

 

Er is dus duidelijk een accentverschuiving aan de gang: daar waar in de vorige periode de Belgische geest van de helden diende om de eerbiedwaardigheid van de verheerlijkte personen aan te tonen, staat het nu buiten kijf dat de Belgische nationaliteit op zich tot eer strekt.  Dit blijkt uit de veranderende rol van de centrale regering in de initiatieven.  Daar waar zij in de vorige periode als een invloedrijke actor achter de schermen meespeelde, wordt haar rol in deze periode gereduceerd.  De regering gaat niet zich niet meer mengen in de discussies over de praktische bepalingen van de heldenbeelden.[136]  De ministers zullen zich enkel nog toeleggen op het financieel steunen van de initiatieven.  Zo betaalt de regering de helft van het beeld van David Teniers.  Belangrijk hierbij is dat het initiatief oorspronkelijk van de Academie en van de stad komt en niet zoals voor 1860 bij het beeld van Van Dijck waarbij de bal in het kamp van de beeldhouwer en de minister lag.[137]  De regering moet niet meer dezelfde aandacht schenken aan de openbare heldenverering in Antwerpen zoals ze in de vorige periode had gedaan: de legitimatiedrang is fel afgenomen en de Belgische nationaliteit van de helden lijkt voor iedereen buiten kijf te staan.[138] 

Een andere eigenschap van de held die zich duidelijk in de buitenste van de concentrische cirkels bevindt, is de voorkeur voor Antwerpse helden. Net als in de vorige periode zijn alle helden die een openbaar monument krijgen duidelijk Sinjoren, met uitzondering van Boduognat.  Het feit dat de beroemde persoon een Antwerpenaar is, maakt hem voor de Antwerpse bevolking veel gemakkelijker aanvaardbaar als held.  Net zoals de Belgische nationaliteit geeft de Antwerpse afkomst van een held een gevoel van verwantschap met de bevolking, dat maakt dat zij hem zullen accepteren in zijn hoedanigheid van held.  Bij de verheerlijkingen van 'een beroemd stadgenoot' Van Rijswijck en 'Antwerpen zijnen grooten weldoener' Van Schoonbeke wordt telkens de expliciet nadruk gelegd op de afkomst van de held.[139] 

 

In de jaren 1860 lijkt het door de opkomst van nieuwe maatschappelijke breuklijnen niet meer mogelijk om de helden een absoluut 'neutrale', dit wil zeggen afkerig van elke particulariteit, voorstelling te geven.  Toch worden de helden in deze periode nog steeds door het hele Antwerpse volk aanvaard.  Dit is mogelijk door de nadruk te leggen op enkele algemeen aanvaarde elementen van de held.  Het is dus voor de actoren belangrijk dat zij bij de bepaling van de held in de eerste plaats de nadruk leggen op deze elementen, zodat de persoon in zijn heldenstatus wordt aanvaard. 

 

In deze periode zijn er een aantal eigenschappen die nog steeds door iedereen als bewonderenswaardig worden aanzien.  Ten eerste zijn er nog steeds verdiensten op vlak van kunst en wetenschap.  Ten tweede groeit in deze periode de romantische bewondering voor opofferingsgezinde, tragische vrijheidsstrijders.  Ten derde wordt de Belgische nationaliteit op zich door iedereen beschouwd als een reden tot verering.  Ten slotte blijft de Antwerpse afkomst van de helden iedereen aanspreken.  Door de nadruk te leggen op deze elementen kunnen de actoren hun helden een algemeen bewonderenswaardig karakter geven.  De meer particuliere elementen, die samenhangen met de nieuwe maatschappelijke tendensen en discussies, die de helden moeten helpen verspreiden, worden subtieler voorgesteld. 

 

 

Helden spreken: 'Weg met de wallen, leve de Vlaamse taal'  

 

Het tweede niveau, de groep semi-particuliere boodschappen die verspreid worden door de heldenbeelden, wordt bepaald door de nieuwe maatschappelijke discussies die leven in het Antwerpen van de jaren 1860.  De helden worden door de actoren mee ingeschreven in het debat, zij worden voorgesteld als participanten.  Het gaat hier om elementen die worden meegegeven aan de helden en die hen zo in een bepaald kamp plaatsen in deze discussies.  Deze elementen zijn dus niet algemeen aanvaardbaar, maar overstijgen toch nog het strikt particuliere niveau, met andere woorden de meest centrale cirkels.  Het moet duidelijk zijn dat de standpunten die verdedigd worden 'door de helden' niet iedereen kunnen aanspreken, het is dan ook niet te verwonderen dat zij eerder subtiel meegegeven worden tijdens de verheerlijking.  Op die manier wordt, volgens het eerste mechanisme, impliciet bij de verheerlijking van de held ook het particuliere standpunt verheerlijkt. 

Zoals reeds gezegd bestaan er globaal gezien drie thema's waarrond in deze periode conflicten ontstaan.  De eerste twee, de kwestie van de wallen en de strijd voor de Vlaamse taalrechten, zullen hier besproken worden, het derde, de ideologische tegenstelling, komt pas later naar voren en wordt als overgang naar de volgende periode apart beschouwd op het einde van dit hoofdstuk. 

 

Centraal in de maatschappelijke discussies uit de jaren 1860 staat de Meetingbeweging.  De beweging ontstaat als actie voor de uitbreiding van de stad en tegen de militaire plannen van Brussel.  De centrale regering wil van Antwerpen een militaire voorpost maken: de stad moet als buffer elke buitenlandse inval kunnen afstoppen.  Om deze doelstelling te volbrengen ontstaan plannen om de versterkingen rond Antwerpen efficiënter te maken.  In 1854 zal daartegen voor de eerste keer massaal protest ontstaan: wanneer de staat begint met de afbraak van huizen die in de nieuwe vrije zone bij de wallen staan, wordt er opgeroepen om mee te doen aan 'Meetings', grote volksbijeenkomsten die de grieven zouden bundelen en kracht bijzetten.[140]  Deze beweging richt alle mogelijke activiteiten in om de standpunten van de stadsbewoners te verdedigen tegen de minister van oorlog en de koning.  Deze laatsten staan immers niet open voor de normale klachten en voorstellen die kwamen vanuit de gemeenteraad.[141]  De beweging is in de eerste jaren dus een drukkingsgroep die ijvert voor de oplossing van praktische problemen, namelijk de economische en sociale uitbreiding van de stad.

In 1860 wordt begonnen met de afbraak van de oude wallen.  De stad zou nu worden omringd door een bredere vestingsgordel volgens het plan van kapitein Henri Brialmont (1821-1903).  Opnieuw kunnen grote delen van de stadsbevolking zich niet neerleggen bij de militaire plannen van de overheid.  Het gaat nu niet meer om een direct praktisch protest, maar om het recht op zelfbestuur van de Antwerpenaars: de Sinjoren hebben het recht om zelf te kiezen wat de toekomst van hun stad zou worden.  De beweging begint zich dan ook werkelijk als een politieke groepering te profileren.  Door de grote volkse steun die de Meeting geniet -de bijeenkomsten overtreffen de tienduizend aanwezigen- wordt ze een belangrijke politieke factor.[142]  De Meeting zorgt er door haar compromisloze houding bijvoorbeeld voor dat de gematigdere burgemeester Frans Loos (1799-1871) zich verbrandt op politiek vlak: de eens zo populaire burgervader wordt weggestemd wanneer in 1862 de Meeting, die vanaf dan als politieke formatie kan beschouwd worden, ook met eigen kandidaten opkomt.[143]

 

Door zich zo radicaal te profileren in 'La Question Anversoise' en bijna heel de Antwerpse bevolking te mobiliseren, verplicht de beweging de verschillende maatschappelijke groeperingen partij te kiezen in deze discussie.  Niet alleen politici en politieke partijen moeten hun standpunt ten opzichte van de vestingskwestie kenbaar maken, maar ook particuliere verenigingen moeten kleur bekennen.  Deze periode kenmerkt zich dan ook door het ontstaan van vele maatschappelijk geëngageerde verenigingen.  De maatschappijen willen zich niet meer enkel bezighouden met het verdedigen van hun particuliere belangen, maar hebben in toenemende mate een maatschappelijk of politiek programma. 

Bovendien willen de verenigingen zich meer en meer profileren in de samenleving.  Het meewerken aan publieke heldenverering zal voor hen een belangrijke taak blijken.  Meer en meer zullen zij het voortouw nemen in de organisatie van de oprichtingen.  Ditmaal gaat het in hoofdzaak niet meer alleen over het bekendmaken van het eerbiedwaardige imago van de maatschappij, zoals bijvoorbeeld het geval was bij de Société de Pharmacie, maar eveneens om het promoten van standpunten in de maatschappelijke debatten.[144]

De actoren achter de heldenvereringen willen zich inzetten voor de discussie rond de wallen.  Dit verklaart de keuze voor het nieuwe type helden, de tragische bestuurders of 'politici'.  De helden, in concreto Van Schoonbeke en Carnot, worden voorgesteld als voorafbeeldingen van de protagonisten in de huidige strijd.  Het feit dat Van Schoonbeke, de organisator van de eerste significante vergroting van de stad, wordt gepromoveerd tot officiële held maakt duidelijk dat het hier om meer gaat dan een gewone bewondering voor zijn verwezenlijkingen. De actuele strijd voor de uitbreiding van de stad en tegen de militaire plannen van de overheid vindt een voorafspiegeling in de arbeid van één man.  Gilbert van Schoonbeke wordt als het ware gerecupereerd om de positie van de actoren in het huidige debat rond de wallen kracht bij te zetten.  Bij de verheerlijking van Carnot is een dergelijke recuperatie zelfs niet nodig.  Hij had zich tijdens zijn bestuur expliciet geuit voor de afbraak van de 'hinderlijke en totaal overbodige' Spaanse omwalling.[145]  Carnot wordt verheerlijkt omwille van zijn principe: 'la principe de la préservation de nos faubourgs. ... Il avait jugé la destruction inutile.'[146]  De held sprak zich dus uit tegen de vernietiging van wijken omwille van de bouw van vestingen.  De argumentatie van de Meeting, krijgt op deze manier een extra legitimatie: hun bewijsmateriaal wordt gerechtvaardigd of zelfs geleverd door een figuur die algemeen beschouwd wordt als een  bewonderenswaardige held.  De strijd van de helden wordt gezien als een prefiguratie van de negentiende-eeuwse variant ervan.

 

De Meetingbeweging krijgt in de loop van haar bestaan nog een tweede actiepunt: de rechten van de Vlaamse taal.  Omdat de beweging zeer bewust de massa wil aanspreken, is ze genoodzaakt de taal van het volk te eerbiedigen.  Deze pragmatische aanpak begint in de jaren 1860 langzaam een essentieel programmapunt van de Meetingpartij te worden.  Onder invloed van de eerder elitaire of culturele Vlaamse Beweging, die zich in deze periode zowel inhoudelijk als maatschappelijk gaat verbreden, wordt deze boodschap steeds belangrijker in de Antwerpse politiek.[147]  De Meeting maakt de Antwerpse bevolking bewust van haar taalrechten en de inbreuken erop en creëert op die manier een brede basis die gevoelig is voor de taalkwestie.  De Meeting wordt een uitgesproken Vlaamse actiegroep.[148]

De Vlaamsgezindheid wordt een belangrijk element in vele maatschappijen en zal ook in de openbare heldenverering sterk naar voren komen.  Opvallend is dat in deze periode de taal  van de opschriften en de toespraken verandert.  De opschriften worden in deze periode strikt Nederlandstalig, in tegenstelling tot voor 1861 waar vaak Latijn of Frans werd gebruikt.  Het Meetingistische stadsbestuur waakt erover dat de rechten van de Vlaamse taal in Antwerpen niet geschonden worden.  Zo is het tekenend dat de toespraken van de schepenen in deze periode steeds in het Nederlands gebeuren: zelfs bij de onthulling van het standbeeld van Teniers, die nergens door de organisatoren wordt gelinkt met de Vlaamse zaak, spreekt burgemeester Van Put in de volkstaal.[149]  Dit was in de vorige periode ondenkbaar: de landstaal, en dus ook de taal van de officiële Belgische helden was Frans.  Het valt niet te ontkennen dat er ook toen al protest ontstond tegen de oorspronkelijk eentalig Franse opschriften op de sokkel van Rubens, maar het zou tot de jaren 1860 duren voordat de Vlaamse gevoeligheid zich onder invloed van de maatschappelijke discussies voldoende heeft verspreid om invloed uit te oefenen op de aard en de taal van de helden.

 

Vlaamsgezindheid wordt bovendien een belangrijk argument in de verantwoording van de helden, het wordt een bewonderenswaardige eigenschap. Het typevoorbeeld is Theodoor Van Rijswijck.   De toondichter wordt vereerd omdat hij zich inzette als 'talentvollen Vlaming' voor 'le développement de la civilisation flamande'.[150]  De held wordt voorgesteld als een prefiguratie van de Vlaamse strijd.  Hij zette zich in de minderheidspositie die de Vlaamse taalrechten beschermde en kwam daardoor uiteindelijk tragisch aan zijn einde.  Door hem te vereren wordt de strijd voor de taal eerbiedwaardig en krijgt de bevolking een voorbeeld: de inzet voor de 'grote zaak' wordt uiteindelijk altijd beloond.  'Gij moet hem op het spoor volgen en blijven volgen, opdat zijn arbeid niet verloren ga, maar voltooid worde, opdat de Vlaamsche natie met de eisschen der eeuw vooruitstreve, en niet meer in den kolk versmachte, waaruit haar onze held heeft opgebeurd.'[151]

Het is opvallend dat de eer aan de held dan ook beschouwd wordt als een eer aan de Vlaamse zaak.  'Het beeld is het symbolum der verrijzenis des Vlaamschen volks.'[152]  In 1864, wanneer zijn beeld wordt opgericht, sympathiseert een massa verenigingen met deze held.  Er wordt bij de onthulling voor de eerste maal een erestoet georganiseerd.  Deze stoet bestaat uit de verschillende verenigingen en maatschappijen die zich achter de held en dus ook achter de Vlaamse zaak zetten.  De verering van de Vlaamse held is een uitnodiging om openbaar een standpunt in te nemen in een actuele maatschappelijke discussie.[153]  De maatschappijen associëren zich met de Vlaamse held en bekennen daarmee kleur. 

 

Het tweede niveau van concentrische cirkels wordt bepaald door de semi-particuliere boodschappen die de helden meekrijgen.  De helden kiezen partij in de grotere maatschappelijke discussies.  Onder invloed van de Meetingbeweging wordt de maatschappij immers verdeeld door breuklijnen, bepaald door de wallenkwestie en de strijd voor de Vlaamse taalrechten.  De helden worden voorgesteld als de vertegenwoordigers van de standpunten van de Meeting in deze kwesties en via het eerste mechanisme worden deze standpunten dus officieel als bewonderens- en navolgenswaardig verspreid.  Het gaat hier dus niet om elementen die enkel één specifieke belangengroep aanspreken, maar om posities die door een groot deel van de Antwerpenaren worden gedeeld.

 

 

Het tweede mechanisme blijft belangrijk  

 

Het derde, meest centrale niveau van de concentrische cirkels bestaat hoofdzakelijk uit boodschappen die de helden meegeven volgens het tweede mechanisme.  Het gaat om zeer particuliere en specifieke boodschappen: de oprichting van de heldenbeelden wordt immers nog steeds gezien als een belangrijke profilering van de concrete actoren.  Het tweede mechanisme blijft belangrijk: door een monument op te richten promoten de organisatoren een bepaald beeld van zichzelf.  Er moet opgemerkt worden dat er in feite niet veel verandert op dit vlak.  De stad en de centrale individuen, leden van de oprichtingscomiteiten en de kunstenaars, zien nog steeds verschillende voordelen in het zich voorstellen als promotoren van een openbare heldenverering.[154]  Deze paragraaf spitst zich echter kort toe op het groeiend belang van de verenigingen: deze actoren zullen zich in toenemende mate proberen te uiten door middel van publieke verheerlijkingen.

 

Het aantal particuliere groeperingen dat zich maatschappelijk wil profileren, is sterk gestegen na 1860.  Het oprichten van een heldenbeeld is voor deze nieuwe verenigingen een mooie manier om zichzelf en hun idealen in de kijker te zetten.  De roem van de held straalt immers af op de organisatoren van de verheerlijking.  Het voorbeeld wordt op het einde van de vorige periode gegeven door de Société de Pharmacie d'Anvers.  Zij hebben zichzelf succesvol vereeuwigd door een beeld op te richten van Pieter Coudenberge.[155]  Deze oprichting heeft aan vele verenigingen en andere groeperingen duidelijk gemaakt dat het mogelijk is voor een particuliere organisatie om haar eigen helden officieel en publiek te verheerlijken. 

 

In 1864 wordt het tweehonderdjarig bestaan van de Academie voor Schone Kunsten gevierd.  Het Academisch corps beslist om ter gelegenheid van dit heuglijk feest een beeld op te richten van één van de stichters van het instituut, David Teniers.[156]  De argumentatie die deze keuze moet verantwoorden is tekenend voor het belang van het centrale niveau van concentrische cirkels: de verdiensten van de schilder lijken hierin totaal naast de kwestie.  De kunstenaar wordt volledig gerecupereerd door de Academie.  'Ce monument restera comme le souvenir impérissable des fêtes bis-séculaires de la fondation de l'Académie.'[157]  De verdienste waarvoor Teniers geëerd wordt, is het feit dat hij bekend is als stichter van de Academie, het talent en de persoon van de kunstenaar zijn ondergeschikt gemaakt aan de band met het instituut.  De Kunstschool 'gebruikt' Teniers als symbool voor zichzelf: een verheerlijking van hem is een verheerlijking van de instelling zelf. 

Een soortgelijke situatie doet zich voor bij de verheerlijking van Theodoor Van Rijswijck.  De organiserende maatschappij van Rethorica 'Jong en Leerzuchtig' wil ter ere van haar vijftigjarig bestaan een openbaar gedenkteken van 'haar' held oprichten.  De vereniging wil kost wat kost een eeuwig aandenken aan haar feest en doet er dan ook alles voor om de drempel voor de stad zo laag mogelijk te maken: de organisatoren benadrukken dat de nadelen, vooral de financiële kost, worden gedragen door de vereniging en dat de voordelen voor de stad niet te versmaden zijn.  De maatschappij zorgt ervoor dat de volledige kost van het beeld door haar leden en sympathisanten wordt gedragen, zodat het stadsbestuur enkel de grondwerken en de sokkel moet voorzien.  Dit standbeeld is bestemd om tegelijkertijd 'de nagedachtenis te vereeuwigen van een beroemd Stadgenoot' en ook om 'eene der openbare plaatsen van de Stad Antwerpen te verfraaiien'.  De maatschappij doet er alles voor om het stadsbestuur ervan te overtuigen dat 'geenszins voorkomt als te veel eischend' om de toelating te verkrijgen voor de oprichting van een beeld van 'haar' held.[158]  Het is dan ook niet verwonderlijk dat één van de toespraken bij de inhuldiging als volgt eindigt: 'Honneur donc à la société Jong en Leerzuchtig, qui a puissamment contribué à l'érection de cette statue.'[159]

 

De verenigingen hebben in tegenstelling tot de vorige periode veel aandacht voor de verbinding van hun naam aan de verheerlijking van de held.  Het oprichten van een openbaar gedenkteken brengt nog steeds een belangrijke boodschap over de organisatoren.  Het centrale niveau van concentrische cirkels is gevuld met boodschappen die specifiek over de concrete initiatiefnemers vertellen. 

 

 

Het ruiterstandbeeld van Leopold I

 

De publieke verheerlijking van de stichter van de dynastie is enerzijds een mooi voorbeeld van de verschillende niveaus van concentrische cirkels: het beeld is als het ware een complex van algemeen aanvaarde, semi-particuliere en strikt particuliere boodschappen.  Anderzijds is Leopold I een overgangsfiguur naar de volgende periode.  Het ruiterstandbeeld wordt immers het voorwerp van waarlijk partij-politiek getouwtrek.  Deze verheerlijking leidt de periode in waar de eigentijdse politieke situatie quasi openlijk zijn uiting vindt in de openbare verheerlijkingen. 

 

Het initiatief voor het ruiterstandbeeld van de stichter van de Belgische dynastie komt van de Kamer van Koophandel van Antwerpen.  Deze organisatie, die aanvankelijk sterk samenwerkt met het stadsbestuur, doet het voorstel ter ere van het vijfentwintigjarig bestaan van het vorstenhuis in 1856.  De stadsregering ging gretig in op het rekwest en voegde enkele leden, onder wie burgemeester Loos als erevoorzitter, toe aan het oprichtingscomiteit: '...voté par acclamation aux ais de AVive le Roi@ son appui moral et son utile concours au projet...'.[160]  Het initiatief werd in excellente samenwerking enthousiast verdergezet.[161] 

 

Het eerste niveau moet in deze verheerlijking duidelijk zijn.  Leopold I wordt vereerd als een symbool van België en wordt zo algemeen aanvaard.  De vorst wordt vereenzelvigd met het bestaan en het succes van de jonge natie: de eer aan Leopold I wordt beschouwd als een patriottisch gebaar ten opzichte van het vaderland.  Iedereen kan zich vinden in de eer aan de vorst 'qui restera pour la Belgique une garantie de son indépendance et un gage de sa prospérité'.[162]  Het moet opvallen dat de argumenten, die door de organisatoren aangehaald worden om de verheerlijking te verantwoorden, volledig parallel lopen met de basisredenen waaruit de nieuwe trots over de natie is ontstaan.  De vorst is het symbool van de Belgische geest en vertegenwoordigt dan ook alle Belgen: zijn persoon is als verantwoordelijke voor de Belgische welvaart algemeen bewonderenswaardig.[163]  Het beeld is dus een uiting van de vaderlandsliefde die in deze periode in Antwerpen algemeen aanwezig is: het wordt 'de onsterfelijke getuige van de warme en echt vaderlandse gevoelens'.[164]  Er bestaat een verbinding door vaderlandsliefde tussen de centrale overheid, vertegenwoordigd door de vorst, de stad, vertegenwoordigd door haar afgevaardigden in de comiteit, en haar bevolking, hier door de Kamer van Koophandel voorgesteld.

Deze eenheid achter de Belgische vorst wordt beklemtoond door het feit dat de conflicten die uitbreken in de jaren 1860 nooit gericht zijn tegen de vorst zelf.  Het is ondenkbaar dat 'het' symbool van België betwist wordt.  De protesten zullen zich richten op het gebruik van de vorst voor partij-politieke doeleinden en verschillende groepen zullen elkaar ervan beschuldigen de vorst te misbruiken, maar geen van de belangrijkste partijen zal de waarde van de vorst ontkennen.[165]  Langs beide zijden wordt dan ook benadrukt dat zij de koning en België hoogschatten: de voorstanders van het beeld willen 'tonen dat wij vaderlanders zijn door de nagedachtenis van koning Leopold I te vereeren' en de tegenstanders benadrukken 'qu'ils sont fières de leur indépendance et leur patrie.'[166]  Dit duidt op het belang van de algemeen aanvaardbare eigenschappen van de held.  Iedereen moet de vorst blijven eren, wanneer de held in persoon zou afgekeurd worden, zou de kracht van de heldenverering verdwenen zijn: de boodschappen die moeten worden uitgedragen zouden hun publiek niet of in veel beperktere mate bereiken.  De algemene aanvaardbaarheid van de held is het vertrekpunt van elke actor in het conflict.

 

Het tweede niveau is de voedingsbodem voor de levensgrote twisten die de stad zullen beroeren.  De maatschappelijke discussies die in deze periode bestaan, vinden in de openbare heldenverering van Leopold I een sterke uiting.  De standpunten voor en tegen het ruiterstandbeeld gaan parallel lopen met de posities rond de wallenkwestie, het taalvraagstuk en ten slotte met de ideologische tegenstelling.  Het standbeeld zal de bevolking meer dan ooit tevoren verdelen in twee verschillende politieke fracties.

In de jaren zestig zal de eensgezindheid die het stadsbestuur en het comiteit kende, verdwijnen.  De in 1862 verkozen burgemeester J. C. Van Put (1818-1877) is Meetinggezind, dit wil zeggen gehecht aan de stadsautonomie, anti-militaristisch en Vlaamsgezind, in tegenstelling tot de royalistische en eerder liberale en Franstalige Koophandelskamer.[167]  De Meeting ziet in de verering van de vorst een afbreuk aan de autonomie van de stad.  De vorst is immers één van de belangrijkste pleitbezorgers van de militaire plannen die de Antwerpse stad 'bedreigen'.  De Antwerpenaars uit de Kamer steunen, in de visie van de Meeting, een oprichting 'sans aller dans l'examen de la question plus loin que la surface, sans voir que cette inauguration de la statue royale tuait une usurpation de pouvoir et une atteinte des plus graves à la dignité de la commune.'[168]  De beweging ziet in de verheerlijking van Leopold I de legitimiteit bewezen van de militaire plannen van de centrale overheid.  Het steunen van de verheerlijking van Leopold I is onaanvaardbaar omdat 'le Roi Léopold Ier était le promoteur des fortifications, qui avaient voué la ville d'Anvers': in de ogen van de Meeting is het steunen van de oprichting het steunen van de usurpatie van de macht door de centrale regering.[169]  Van Put probeert dus uit alle macht de oprichting tegen te werken.

 

Opvallend is ook dat deze twist parallel begint te lopen met de twee andere maatschappelijke breuklijnen uit het Antwerpen van 1860.  De flaminganten die in deze jaren de macht hebben in het stadhuis staan lijnrecht tegenover de Franstalige elite die de Kamer van Koophandel bevolkt.  Dit twistpunt zal echter veel minder publiek uitgevochten worden: de Franstalige organisatoren zien in dat, indien zij de steun van het volk willen bekomen, zij zich moeten uitdrukken in de volkstaal.  Binnenskamers blijft de Kamer uitsluitend Franstalig, maar in haar publieke optreden zal zij het Nederlands gebruiken.[170]  De tegenstelling op taalgebied wordt toch aangevoeld, getuigen de krantenartikels die het stadsbestuur als 'les Flamingants' aanduiden en daarmee het contrast met de Kamer nog benadrukken.[171]

Ten slotte sluipt de partijpolitiek binnen in de verheerlijking van Leopold I. Door het samenlopen van de twee voornoemde breuklijnen en de ideologische tegenstelling, zullen de voor- en tegenstanders van het gedenkteken langzaam maar zeker als vertegenwoordigers van de twee concurrerende politieke strekkingen worden beschouwd.  Het samenlopen van de standpunten rond de taalrechten en de wallenkwestie doet de twee groepen, de Koophandelskamer en het stadsbestuur, steeds meer polariseren en in het vaarwater komen van de partij-politieke tegenstellingen.  Het Meetingistische bestuur krijgt steeds nauwere banden met de katholieke partij, die Vlaamsgezind en autonomistisch ingesteld is en de Kamer voelt zich hoe langer hoe meer aangetrokken tot de liberale partij die eerder weigerachtig staat tegenover de taaleisen en een sterke centraliserende inslag kent.[172]  Deze evolutie vindt zijn beslag in de plechtigheden en de volkstoeloop bij de onthulling van het ruiterstandbeeld in 1868.[173]  In het conflict komen dus twee politieke fracties tegenover elkaar te staan.

 

De twee blokken gaan in de partijstrijd rond de verheerlijking alle mogelijke wapens uit de kast halen; het al dan niet realiseren van het standbeeld van Leopold I is immers de inzet geworden van een politiek conflict.  Zij zullen op alle vlakken proberen het volk aan hun kant te krijgen en hun gelijk te halen.  Er is reeds vroeg een strijd om de suprematie aan de gang in het oprichtingscomiteit.  De instantie die hier de meeste invloed heeft, kan immers de held naar eigen believen voorstellen.  Zo kan de vorst bijvoorbeeld als een vertegenwoordiger van België worden voorgesteld of als een vertegenwoordiger van zijn concrete centraliserende bestuur.  Het is duidelijk te merken dat de stad hier zeer veel energie in steekt.  Al in 1866 komt er discussie omtrent het erevoorzitterschap van het comiteit.  In 1856 wordt burgemeester Loos aangeduid als erevoorzitter.  Tien jaar later is het stadsbestuur van Loos, een liberaal, vervangen door dat van Van Put, een Meetingist.  Het conflict gaat er nu om of Loos in hoofde van zijn persoon of als functionaris is aangeduid.  In het laatste geval zou hij vervangen moeten worden door Van Put, wiens relatie met de royalistische Kamer van Koophandel veel koeler is.  Uiteindelijk zal de strijd om de suprematie in het comiteit beslecht worden in het voordeel van de patriottische liberalen: Loos blijft op post.  In de nasleep van dit conflict stapt schepen Geysen op uit het oprichtingscomiteit.  Hij benadrukt dat hij de suprematie van de stad in de oprichtingslichamen essentieel vindt.[174]  Dit betekent dat het aandeel van stadsgezinde krachten tot een minimum beperkt wordt.  De overige leden zijn allemaal royalistische doctrinaire liberalen.[175]  De Kamer van Koophandel behoudt haar macht over de praktische uitwerking van de verheerlijking.

 

De Kamer zegt haar samenwerking met de stad dus de facto op, maar het comiteit heeft nog steeds het stadsbestuur nodig om haar een openbare locatie toe te wijzen voor het monument.  In 1866 komt de commissie daarom opnieuw op de proppen met een openbare eis tot oprichting, zij hebben immers door een openbare inschrijving voldoende geld verzameld om het beeld te laten maken.  De rekwesten van de Kamer van Koophandel worden echter stuk voor stuk afgewimpeld door het Meetinggezinde college, die de organisatoren ervan beschuldigt 'veel min voor doel te hebben eene eerbetuiging aan de nagedachtenis van Leopold I, dan de voldoening van partijdriften.'[176]  De koning wordt gereduceerd tot een 'partij-koning'.[177]  De Koophandelskamer start een stortvloed van rekwesten en schakelt alle middelen in om haar gelijk te behalen.  In de archieven was bijvoorbeeld een pamflet met de gedrukte redevoering van de koning aan de Kamer te vinden.  De maatschappij wil de bevolking overtuigen dat zij de steun van de koning heeft en dat dus elke tegenwerking in feite neerkomt op een afwijzing van de Belgische vorst.[178]  De bevolking moet ervan overtuigd worden dat de beslissing van de gemeenteraad 'une décision antipatriotique' is.[179]  De discussie vervalt in een wederzijds publiek beschuldigen van partij-politiek misbruik van de situatie en van de vorst.

Het stadsbestuur hanteert daarenboven nog een andere strategie: bovenop het politieke discours probeert het kabinet van Van Put de uitvoering op de lange baan te schuiven.  Het was voor het college immers onmogelijk om de aanvragen volledig af te wijzen omdat het gebonden was door de eerdere toezegging van het college onder Loos.[180]  Het stadsbestuur verklaart daarom dat er nog geen geschikte plaats ter beschikking is.  De raad is het erover eens dat het plein waar de Sint-Jorispoort staat, waarlangs de koning zijn Blijde Intrede maakte, de ideale locatie zou zijn voor het beeld.  Het college probeert nu de discussie over de slechting van de poort zo lang mogelijk te rekken en geen beslissing te forceren, zodat de uitvoering van het openbare ruiterstandbeeld steeds maar moet worden uitgesteld.[181] 

Uiteindelijk geeft de Kamer van Koophandel de strijd op en beslist het beeld op te richten op een privé-terrein in de stad.  Het idee komt al in 1866 aan de orde: de Kamer gebruikt het als een drukkingsmiddel op de stad zodat zij toch maar een openbare plaats zou toegewezen krijgen.[182]  Omdat de weigering van de stad aanhoudt, wordt in 1868 besloten het alternatieve plan tot uitvoer te brengen.  Op één en twee augustus van dat jaar wordt het ruiterstandbeeld voorlopig geplaatst op een grond die eigendom is van een sympathiserende immobiliënmaatschappij.[183]

 

Nu ontstaat natuurlijk het probleem dat de oprichting op deze manier geen officieel mandaat van de stad heeft: Leopold I is geen officiële publieke held.  De vereniging zal er daarom alles aan doen om een publieke goedkeuring te krijgen.  Het is door deze inschakeling van het grote publiek bij het debat rond de verering dat de partij-politieke dimensie van het beeld echt duidelijk wordt.  Op het einde van juli 1868 ontstaat er een tussen de twee fracties verbeten strijd om het publiek die de hele bevolking van Antwerpen polariseert en politiseert.  Het stadsbestuur roept met alle middelen op bij de feesten weg te blijven terwijl de Kamer van Koophandel het tegenovergestelde vraagt.[184]  De zaak is ontaard in een regelrechte partijstrijd, waarin de aandacht van het volk de grootste inzet is.  Beide partijen willen de Sinjoren van hun gelijk overtuigen: de bevolking moet hun standpunten volgen in de kwestie van de wallen, in het taalvraagstuk en op ideologisch vlak.  De massaal aanwezige bevolking op de plechtigheid wordt de legitimatie van de verering en tegelijk de rechtvaardiging van de initiatiefnemende partij en haar standpunten. 

Het is dan ook niet te verwonderen dat in de nabesprekingen in de verschillende kranten het gebeuren op zeer uiteenlopende manieren wordt voorgesteld.  De liberale uitgevers berichten over de massale opkomst en het enthousiasme van het publiek, terwijl de katholieke pers de afwezigheid van de officiële instanties en de ordinaire en agressieve sfeer van de viering benadrukt.[185]  De partij-politiek is via het tweede niveau van concentrische cirkels definitief de openbare heldenverering binnengedrongen: de held wordt een symbool voor één bepaalde maatschappelijke positie. 

 

Ten slotte draagt het openbaar gedenkteken nog een strikte particuliere boodschap.  De commotie die ontstaat rond de oprichting zorgt ervoor dat de leden van het oprichtingscomiteit zich op een nooit-geziene wijze kunnen profileren.  Het belang van het lidmaatschap van het comiteit is niet enkel bepaald door de grote invloed op de voorstellingswijze van de held, maar is zeker ook bekeken als manier om zich persoonlijk in de kijker te zetten.[186]  Zo is het typerend dat wanneer in 1856 de medewerking van het college wordt gevraagd, burgemeester Loos onmiddellijk enthousiast toezegt en zichzelf toevoegt aan het comiteit.[187]  Loos wordt, samen met zijn collega-leden, vereeuwigd als toegewijd royalist en liberaal.  Zo is het tekenend dat burgemeester Leopold De Wael in 1873, bij de tweede officiële inhuldiging van het beeld, expliciet de leden van de raad uit 1856 en de leden van het oprichtingscomiteit bedankt en eert voor hun verbeten inzet.[188]  'Honneur à ces hommes d'élite et courageux qui ont si bien compris les sentiments patriotiques de tous les Belges !'[189]  Het feit dat de in 1862 verguisde burgemeester Loos in 1876 terug wordt gerehabiliteerd en zelfs tot publieke held verklaard wordt, illustreert de bekendheid die de politicus heeft behouden, ondanks dat hij reeds jaren uit de Antwerpse politiek verdwenen was.[190]  Deze individuen hebben door mee te werken aan de oprichting hun persoonlijke status vergroot.

Ook de Kamer van Koophandel van Antwerpen profileert zich sterk door zich volhardend in te zetten voor het monument.  Opnieuw wordt de instelling geëerd in de toespraken bij de twee onthullingen.  De Kamer is erin geslaagd zich te profileren als vertegenwoordiger van de hele Antwerpse handel en heeft zijn verknochtheid aan België tentoon kunnen spreiden voor een internationaal publiek: 'Et voici que par une démarche aussi solenellement éclatante que mûrement réfléchie le commerce d'Anvers proteste de l'ardeur de son inébranlable attachement à notre nationalité, à nos institutions, à la dynastie qui les représente et les défend.  Comment à l'étranger pas plus gui dans le pays, le moindre doute aurait-il pu subsister ?'[191]  Bovendien weet de vereniging zich door haar rol in de oprichting te profileren als het kernorgaan van de liberale fractie in Antwerpen.  Zij is immers uit al de discussies rond het beeld als winnaar naar voren gekomen.  De liberale pers looft de inspanningen van de Kamer en pronkt met het succes van de viering.  De katholieke pers kan niet anders dan het succes negatief afschilderen, zij kunnen niet ontkennen dat de Kamer van Koophandel niet geslaagd is in zijn opzet: Leopold I is vereerd als een officiële publieke held.[192]  De Kamer is ook als vereniging de winnaar.

 

De periode tussen 1861 en 1868 typeert zich door een differentiatie in het vereringsgebruik.  De boodschappen die in de vorige periode werden verspreid, krijgen concurrentie van een verschillende actuele semi-particuliere ideeën.  De Antwerpse strekkingen in de 'Question Anversoise' en de Vlaamse kwestie, die in het voetlicht worden gebracht door de Meeting, krijgen medestanders in de openbare helden: zij gaan deze standpunten kracht bijzetten en een eervolle aanblik geven. 

Deze werkwijze leidt ertoe dat via een achterpoortje de ideologische discussies in de heldenverering binnendringen.  Doordat niet iedereen zich kan vinden in hetgeen waarvoor Leopold I in het heldenbeeld symbool staat, ontstaat er een breuk in de relatieve eensgezindheid die tot nog toe rond de verheerlijkingen bestond.  De verering van Leopold I kan dan ook gezien worden als een sleutelmoment in de heldenverering.  Vanaf deze verheerlijking lijken de kaarten van de verschillende partijen op tafel te liggen: zij zullen elkaar met alle mogelijke middelen bekampen en het gebruik van het medium heldenverering wordt zeker niet geschuwd.  De nadruk komt duidelijk te liggen op het tweede niveau van de concentrische cirkels: de helden moeten de posities in de maatschappelijke, politieke  discussies versterken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[98] De oprichting lijkt veeleer een praktische aangelegenheid dan een klassieke heldenverering: er is nauwelijks enige neerslag in de archieven.  Dit heldenbeeld werd in het onderzoek behouden omdat de keuze voor deze held heel wat verduidelijkt over de houding ten opzichte van helden in deze periode.

[99] De Antwerpse steun aan dit heldenbeeld en het contrast met de vorige periode rechtvaardigt de opname van het beeld van Carnot in de analyse.

[100] Gemeenteraad van 2 april 1864, in: Bulletin Communal de la ville d'Anvers, 1864, p. 759.

[101] SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889, Redevoering van raadslid L. Gerrits bij de inhuldiging van het beeld van Th. Van Rijswijck, 28 augustus 1864.

[102] F. MERTENS en L. TORFS, Geschiedenis van Antwerpen, Deel IV, p. 87-102 en K. NIEUWENHUYZEN, Antwerpen gefotografeerd in de negentiende eeuw, Antwerpen, 1976, p. 1.

[103] Cf. infra p. 47 en SAA, MA 1378/3, Bundel A generaal Carnot.  Deel 1 gedenksteen van generaal Carnot in de Carnotstraat 1814-1884, Krantenartikel in: Précurseur, 23 augustus 1888.

[104] Dit wordt in de jaren 1860 vergeleken met de plannen die de overheid had voor de nieuwe militaire vestingen rond Antwerpen: ook hier zouden nieuwe wijken moeten plaatsruimen voor de wensen van de regering.  Cf.  infra p. 59.

[105] Er moet hierbij opgemerkt worden dat hij door dit speciaal statuut, tussen de twee eerste types in, als een overgangsfiguur kan gezien worden.  Cf. supra p. 12 noot 5.

[106] Enkel Van Bree kan gezien worden als een eigentijdse figuur, maar hij wordt niet als echt 'publieke' held erkend.  Cf. supra p. 24-25.

[107] SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889, Redevoering van raadslid L. Gerrits bij de inhuldiging van het beeld van Th. Van Rijswijck, 28 augustus 1864.

[108] De levendigheid van de protesten die nog steeds bestonden heeft het oprichtingscomiteit ertoe genoopt om het beeld op Borgerhoutse bodem te plaatsen in plaats van in Antwerpen.  SAA, MA 1378/3, Bundel A Generaal Carnot.  Deel 2 gedenksteen Carnot in het dusgenaamd ACarnotstraatje@, Gemeenteraad, 1 mei 1865.

[109] G. GOEDEME, Theodoor Van Ryswyck, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, p. 2683-2684.

[110] Précurseur, 29 augustus 1864.

[111] J. DHONT, Het jaar 1860, in: Driemaandelijks tijdschrift van het Gemeentekrediet van België, 54 (Oktober 1964), p. 194.

[112] F. MERTENS en L. TORFS, Geschiedenis van Antwerpen, Deel VII, p. 122-130.

[113] De schamele informatie over de vlucht van Van Schoonbeke vermeldt vooral het verbreken van de goede relaties met het hof na de dood van Karel V.  F. MERTENS en L. TORFS, Geschiedenis van Antwerpen, Deel IV, p. 100-102.

[114] De term 'politieke held' wordt hier toch volgehouden omdat dit anachronisme net ontstond in de negentiende eeuw.  Door de oudere bestuurders van de stad in te schrijven in de negentiende eeuwse discussies werden zij als het ware spelers in de negentiende eeuwse politiek.  Zij werden politieke helden.  Cf. infra p. 57-61.

[115] Cf. supra p. 20-28.

[116] De unionistische geest bleef, zeker op papier, bestaan tot 1857.  Tot dan had iedere Belgische politicus hetzelfde doel voor ogen: het verdedigen van de Belgische natie en staat.  Particuliere doelstellingen bleven daardoor grotendeels op de achtergrond.  L. WILS, Van Clovis tot Happart, p. 146-147.

[117] De unionistische geest bleef in de Antwerpse politiek langer bestaan dan in de nationale omdat hier de tegenstand van de orangisten sterker was en de verschillende fracties bovendien werden verenigd in hun ijver voor de economische uitbouw van de stad.   E. WITTE, Politieke machtsstrijd, p. 17-132. 

[118] In de vorige periode was een tweedeling in de twee mechanismen voldoende om het medium te begrijpen.  Nu echter staat niet meer elke tegenstelling in de schaduw van de Belgische boodschap en worden de helden spreekbuis voor een veel grotere schaal van boodschappen.

[119] SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889, Redevoering van burgemeester Van Put bij de inhuldiging van het allegorisch beeld van Teniers, 22 augustus 1864 en Redevoering van schepen d'Hane de Steenhuyse bij de onthulling van het standbeeld van Teniers, 18 augustus 1867.

[120] SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889, Redevoering van raadslid L. Gerrits bij de inhuldiging van het beeld van Th. Van Rijswijck, 28 augustus 1864.

[121] De klassieke vormgeving blijft toch nog zeer dominant aanwezig in de openbare kunst.  J. VAN LENNEP, Catalogus van de beeldhouwkunst, p. 18-19.

[122] G. L. MOSSE, The Culture of Western Europe.  The Nineteenth and Twentieth Centuries, Boulder en Londen, 1988, p. 38-41.

[123] SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889, Redevoering van schepen Delvaux bij de onthulling van het beeld van Boduognat, 17 augustus 1861.

[124] G. L. MOSSE, The Culture of Western Europe, p. 40.

[125] SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889, Redevoering van raadslid L. Gerrits bij de inhuldiging van het beeld van Th. Van Rijswijck, 28 augustus 1864.

[126] Precurseur, 29 augustus 1864.

[127] Dit element past op het eerste zicht moeilijker als een 'boodschap' in het schema.  Toch kan ook hier de voorbeeldfunctie van de helden niet ontkend worden: de toeschouwers krijgen de boodschap zich opofferingsgezind in te zetten voor de 'grotere zaak'.

[128] Het buitenland is nog niet helemaal overtuigd van het nut van de kleine Belgische staat.  Zo vrezen de Belgen meer dan wie ook in de jaren 1860 een Europese oorlog, die zou namelijk Frankrijk een argument geven om de jonge welvarende staat te annexeren.  J. DHONT, Het jaar 1860, p. 195-196.

[129] De moderne industrie was in de stad nog niet noemenswaardig aanwezig, er was dan ook geen echte vraag naar protectionistische maatregelen om de nieuwe industrie te beschermen.  Het zou tot de jaren 1890 duren voor er in Antwerpen echt een industriële doorbraak kwam, de stad bleef tot dan vooral een doorvoerhaven.  M. NICOLAI, De industralisatie van Antwerpen, passim.

[130] H. VAN DER WEE en H. HOUTMAN-DESMET, De Wereldeconomie in opbouw 1750-1990, Leuven, 1992, p. 63-67.

[131] R. DEMOULIN, De afschaffing der octrooien, in: Driemaandelijks tijdschrift van het Gemeentekrediet van België, 54 (Oktober 1960), p. 179-186.

[132] Tussen 1863 en 1870 verdubbelde de hoeveelheid verhandelde goederen over zee in Antwerpen.  Antwerpen 1860-1960, Antwerpen, 1960, p. 515 en F. PRIMS, Geschiedenis van Antwerpen.  X Nederlandsche en Eerste Belgische Periode (1814-1914).  2de Boek: De Economische orde, Antwerpen, 1949, p. 36-66.

[133] L. Wils spreekt zelfs van een Belgisch superioriteitsgevoel dat bestond tegenover de andere naties, in het bijzonder tegenover de Hollandse natie.  L. WILS, Van Clovis tot Happart, p. 143-145.

[134] J.  DHONT, Het jaar 1860, p. 189-192 en 195-196.

[135] SAA, MA 1099/18, Bundel 17 David Teniers.  Onthulling 18 augustus 1867, Redevoering van schepen d'Hane de Steenhuyse, 18 augustus 1867.  Let op het feit dat hier benadrukt wordt dat het vaderlands gevoel steeds gevoed moet worden door nieuwe elementen.  Patriottisme heeft steeds nieuwe impulsen nodig om te kunnen overleven.

[136] In de vorige periode bepaalde de regering mee de keuze van de kunstenaar, de grootte, de plaatsing,...  Dit gebeurde meestal in de vorm van voorwaarden die gesteld werden bij de financiële steun.  Cf. supra p. 26-28.

[137] SAA, MA 955/3, Bundel 19 standbeeld van David Teniers.  Verslag.  Uitvoering 1862-1869, Brief van de gouverneur aan het college, 30 mei 1864 en cf. supra p. 30-31.

[138] De regering beseft wel dat het Belgische patriottisme levendig moet gehouden worden en zal daarom financiële steun blijven geven, het is echter niet meer nodig de Belgische nationaliteit 'op te dringen' aan de helden. 

[139] SAA, MA 955/3, Bundel 24 beeld van Th. Van Rijswijck.  A 1864-1871, Brief van de maatschappij van Rethorica Jong en Leerzuchtig aan het college, 29 februari 1864 en Gemeenteraad 2 april 1864, in: Bulletin Communal, 1864, p. 784.

[140] In de loop van de eeuw hadden de nieuwe inwoners van de stad immers nieuwe huizen tegen de wallen van de stad bijgebouwd en op die manier de effectiviteit  van de versterking ondermijnd.  A. A. CHARLIER en R. H. CHARLIER, De ontwikkeling van Antwerpen na 1830 en de rol van de 'Meetingbeweging', in: Tijdschrift economische, sociale geschiedenis, 50 (1959), p. 267-268.

[141] De gemeenteraad had tevergeefs verscheidene rekwesten geschreven en zelfs de koning bezocht om een oplossing voor het probleem te vinden.  De vorst en zijn ministers wilden echter autoritair beslissen over de toekomst van de stad.  Ibid.

[142] De kwestie ging ook bijna iedereen aan: de nood aan nieuwe bouwterreinen voor de exponentieel groeiende stadsbevolking en de nood aan nieuwe haveninstallaties stonden loodrecht tegenover de militaire ambities van het centrale bestuur.

[143] A. A. CHARLIER en R. H. CHARLIER, De ontwikkeling van Antwerpen, passim en L. WILS, Het ontstaan van de Meetingpartij te Antwerpen en haar invloed op de Belgische politiek,  Antwerpen, 1963, passim.

[144] Cf. supra p. 32-33.

[145] F. PRIMS, De Politische orde, p. 54.

[146] Précurseur, 2 mei 1865.

[147] Dit is de periode waarin de eerste grote volksagitatie van de Vlaamse beweging, die voorheen vooral een elitaire culturele rol speelde, zich voordoet.  De felle reacties op de rechtszaak van 'Coucke en Goethals' schetsen een beeld van de steeds breder en politieker wordende Vlaamse Beweging waarin de Meeting een belangrijke rol speelde.  G. DURNEZ, Jan Coucke en Pieter Goethals, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Bewegingp. 808-809 en L. GEVERS, Geschiedenis van de Vlaamse Beweging.  Periode tot 1914, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Bewegingp. 35-55.

[148] Zeker wanneer in 1867 wordt beslist het Noordkasteel, de gehate vesting, af te breken, komt het taalvraagstuk vooraan op de agenda van de Meeting te staan.  De strijd tegen de versterkingen is immers beslecht in het  voordeel van de Meetingisten.  L. WILS, Meetingpartij, passim.

[149] SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889.

[150] SAA, MA 955/3, Bundel 24 Beeld van Th. Van Rijswijck. A 1864-1871, Brief van de maatschappij van Rethorica 'Jong en Leerzuchtig' aan het college, 29 februari 1864 en Précurseur, 29 augustus 1864.

[151] Het Handelsblad, 29 augustus 1864.

[152] Ibid.

[153] Placard sur la kermesse de 1864 in: Bulletin Communal, 1864, p. 526-538 en N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 71.

[154] Zo heeft het stadsbestuur net zoals in de vorige periode oog voor drie aspecten die expliciet worden meegegeven met de verheerlijking: haar eigen glorieus imago, de indruk dat de stad goed bestuurd wordt en de uitbouw van een moderne en artistiek verantwoorde stad.  Voor een uitgebreide uitwerking van het mechanisme en de belangen van de stad en de individuen zie het vorige hoofdstuk.  Cf. supra p. 33-39.

[155] Cf. supra p. 32-33.

[156] SAA, MA 955/3, Bundel 19 David Teniers. Verslag. Uitvoering 1862-1869, Brief van de Académie des Beaux Arts aan het college, 14 oktober 1862.

[157] Gemeenteraad van 2 april 1864, in: Bulletin Communal, 1864, p. 759.

[158] SAA, MA 955/3, Bundel 24 Beeld van Th. Van Rijswijck. A 1864-1871, Brief van de maatschappij van Rethorica 'Jong en Leerzuchtig' aan het college, 29 februari 1864.  Het eerste citaat toont eveneens aan dat het stadsbestuur nog steeds zeer gevoelig is voor het argument van de stadsverfraaiing.

[159] Deze toespraak werd door de vice-voorzitter van de maatschappij zelf gegeven: hier wordt een citaat uit de integrale Franse vertaling weergegeven: de oorspronkelijke Nederlandse rede werd enkel in samengevatte vorm in de pers teruggevonden.  Précurseur, 29 augustus 1864.

[160] SAA, MA 955/3, Bundel 12 Ruiterstandbeeld van Leopold I.  Oprichting door de Kamer van Koophandel.  A 1856-1866, Gemeenteraad, 17 juli 1856.

[161] SAA, MA 955/3, Bundel 12 Ruiterstandbeeld van Leopold I.  Oprichting door de Kamer van Koophandel.  A 1856-1866 en SAA, MA 1378/3, Bundel C Leopold I, Krantenartikels in: Journal d'Anvers, 31 juli 1868.  Dit krantenartikel geeft een overzicht van de lotgevallen van de oprichting van 1856 tot 1868 vanuit een gematigd katholiek gezichtspunt.

[162] SAA, MA 955/3, Bundel 12 Ruiterstandbeeld van Leopold I.  Oprichting door de Kamer van Koophandel: A 1856-1866, Brief van de Kamer van Koophandel aan het college, 14 juli 1856.

[163] De vorst is vanaf het midden van de eeuw het symbool bij uitstek voor de eenheid en de welvaart van België.  Zo is het opmerkelijk dat bijvoorbeeld de nationale feestdag, de herdenking van de troonsbestijging van de vorst, spontaner gevierd wordt dan de herdenking van de septemberrevolutie.  De vorst is het symbool geworden voor België.  J. DHONT, Het jaar 1860,  p. 192.

[164] SAA, MA 955/3, Bundel 12 Ruiterstandbeeld van Leopold I.  Oprichting door de Kamer van Koophandel: A 1856-1866, Brief van Cuypers aan het college, 16 juli 1856.

[165] Volledigheidshalve moet hier de 'krant', of liever het pamflet De Stormklok vermeld worden.  Deze uitgave verdedigt uit een radicaal progressieve visie als enige het anti-royalistische standpunt.  SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Leopold I.  1 en 2 augustus 1868, Krantenartikel in: De stormklok.  Vrijheid-volksontvoogding-zelfregering, 1 augustus 1868.  Het blad was geen lang leven beschoren: De Borger maakte er geen melding van: R. DE BORGER, Bijdrage tot de geschiedenis van de Antwerpse pers. Repertorium 1794-1914, Parijs en Leuven, 1968.

[166] SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Léopold I.  1 en 2 augustus 1868, Proclamatie van de Koophandelskamer van Antwerpen, 30 mei 1868 en Krantenartikel in: Journal d'Anvers, 1 augustus 1868. 

[167] L. WILS, Meetingpartij, p. 145.  De Kamer van Koophandel stond veel dichter bij de centrale regering en zeker bij de vorst, die de leden tot 1868 benoemde, dan bij het autonomistische Meetingbestuur van Antwerpen.  G. DEVOS,  De Kamer van Koophandel en Nijverheid van Antwerpen op de drempel van twee eeuwen.  Tentoonstelling Centrale Bibliotheek UFSIA van 11 oktober tot en met 16 november 1996, Antwerpen, 1996, p. 2-4.

[168] SAA, MA 1094/1, Bundel 5 standbeeld Leopold I.  1 en 2 augustus 1868, Krantenartikel in: Journal d'Anvers, 1 augustus 1868.

[169] SAA, MA 955/5 Comptabilité du Comité institué pour l'éréction d'une statue au Roi 1856-1868, Centrale Commissie, 20 juli 1866.  Het moet duidelijk blijven dat de Meeting zich nooit tegen de vorst keert, maar enkel afkeurt dat de vorst als symbool voor de tegenpartij fungeert: zij ageren tegen de verheerlijking van de militaire plannen niet tegen Leopold I als vorst der Belgen.  Cf. supra p. 65.

[170] Het verslagboek van het oprichtingscomiteit is volledig Frans: SAA, MA 955/5, Comptablilité du Comité institué pour l'éréction d'une statue au Roi. 1856-1868.  Dit in tegenstelling tot de openbare proclamaties: SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Leopold I.  1 en 2 augustus 1868, Proclamatie van de Koophandelskamer van Antwerpen, 30 mei 1868.

[171] SAA, MA 1094/1, Bundel 5 standbeeld Leopold I.  1 en 2 augustus 1868, Krantenartikel in: Journal d'Anvers, 31 juli 1868 en Krantenartikel in: Handelsblad van Antwerpen, 31 juli 1868.

[172] De tegenstelling autonomistisch-centraliserend hangt niet direct samen met het wezen van de partijen, maar doordat de liberale regeringen zich sterk centraliserend inzetten krijgt de katholieke oppositie de rol van verdediger van de stedelijke autonomie in de schoenen geschoven.  E. WITTE, L. CRAEYBECKX en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België,  Antwerpen, 1997, p. 52-61.

[173] Na de nationale herverkiezing van Rogier en zijn liberale kabinet is de eenheid tussen katholieken en progressieve liberalen beginnen verbrokkelen.  De breuk is volgens Wils door de publieke polarisatie rond het beeld van Leopold I onherroepelijk: de Meetingpartij leeft na 1868 door als een afdeling van de katholieke fractie.  L. WILS, De Meetingpartij, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 2027-2028.

[174] SAA, MA 955/3, Bundel 13 Beeld van Leopold I.  1866-1868.

[175] G. DEVOS, De Kamer van Koophandel, p. 2-3.

[176] SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Leopold I. 1 en 2 augustus 1868, Proclamatie van het college, 31 juli 1868.

[177] SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Leopold I. 1 en 2 augustus 1868, Kranteartikel: Handelsblad van Antwerpen, 4 augustus 1868.

[178] SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Leopold I.  1 en 2 augustus 1868, Redevoering des Konings aan de Kamer van Koophandel van Antwerpen en het oprichtingscomiteit, 9 juli 1868.

[179] SAA, MA 955/5 Comptabilité du Comité institué pour l'éréction d'une statue au Roi 1856-1868, Centrale Commissie aan de Deelcommissie, 4 mei 1868.

[180] Cf. supra p. 64-65.

[181] SAA, MA 955/3, Bundel 13 beeld van Leopold I.  B 1866-1868.  De politieke onwil van het kabinet van Van Put wordt nog extra in de verf gezet door de snelheid en de beslistheid waarmee het college van De Wael in 1872 de knoop doorhakt.  Cf. infra p. 74.

[182] SAA, MA 955/3, Bundel 13 beeld van Leopold I.  B 1866-1868, Rekwest van de comiteit aan het college, 30 juni 1866.

[183] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 84.

[184] Beide partijen maken naar hartenlust gebruik van de pers, publieke proclamaties, optochten, spandoeken en dergelijke om de bevolking van hun gelijk te overtuigen.  SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Leopold I.  1 en 2 augustus 1868.  De partijstrijd is zo verbeten dat de koning, ondanks een eerdere belofte, beslist niet te komen naar de onthulling van het beeld. 

[185] SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Leopold I.  1 en 2 augustus 1868, Krantenknipsels over inhuldiging.  De liberale lofzang wordt gecounterd door de katholieke beschrijvingen van de laag-bij-de-grondse opruiende taal van de 'inauguration de troisième classe'.

[186] Cf. supra p. 28-31.

[187] SAA, MA 955/3, Bundel 12 Ruiterstandbeeld van Leopold I. Oprichting door de Kamer van Koophandel: A 1856-1868, Vertoog van burgemeester Loos aan de raad, 17 juli 1856.

[188] SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889, Redevoering van Burgemeester L. De Wael bij de overhandiging van het standbeeld van Leopold I aan de stad, 21 juli 1873.

[189] Précurseur, 25 juli 1868.

[190] Cf. infra p. 58, door de overwinning van de liberalen in 1872 wordt de volharding van Loos positief ingekleurd door de officiële instellingen.

[191] Précurseur, 25 juli 1868.

[192] SAA, MA 1094/1, Bundel 5 inhuldiging standbeeld Leopold I.  1 en 2 augustus 1868, Knipselmap over de inhuldiging, juli-augustus 1868.