Boudewijn VII Hapkin, een Witte Ridder uit de 12de eeuw, graaf van Vlaanderen (1111 - 1119). (Bram Brutsaert) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Algemeen besluit
Bij wijze van algemeen besluit, wil ik een korte samenvatting geven van het leven van Boudewijn VII en hem tegelijk situeren binnen het kader van de ‘Grote Markgraven’, waarmee Ganshof de graven uit de dynastie van Robrecht I de Fries bedoelt. De geschiedenis van het graafschap Vlaanderen kan je in een aantal belangrijke periodes verdelen. Het begint met de drie grondleggers Boudewijn I, Boudewijn II en Arnulf I de Grote. Daarna brak een crisis uit onder Arnulf II, maar Boudewijn IV en Boudewijn V konden de situatie herstellen en hun macht zowel intern als extern verder uitbouwen. Dan volgden de korte regeringen van Boudewijn VI en Arnulf III, waarna Robrecht I er in slaagde het graafschap te bemachtigen. Zijn dynastie regeerde van 1071 tot 1127 en vertoonde in haar politiek een opmerkelijke continuïteit, waar vooral Ganshof en Dhondt nadruk op hebben gelegd[781].
Boudewijn VII werd in 1093 geboren als oudste zoon van Robrecht II en Clementia van Bourgondië. We onderzochten wat we te weten konden komen over dit gezin. De één of twee broers die hij had, stierven nog zeer jong, van Willem weten we hij in 1109 overleed. Rond 1110 zien we Boudewijn zelfstandiger optreden en gaat hij ook een huwelijk aan met Havise van Bretagne. De echtverbintenis houdt echter niet lang stand en wordt op aangeven van Ivo van Chartres wegens bloedverwantschap ontbonden, wellicht al rond 1111, hoewel er problemen blijven tot 1115. De echte reden voor de scheiding moeten we waarschijnlijk zoeken in de radicaal tegengestelde internationale politiek van de graaf van Vlaanderen en de hertog van Bretagne. Boudewijn hertrouwde niet meer en liet geen kinderen na.
In het begin van oktober 1111 sneuvelde Robrecht II in de oorlog tegen Hendrik I, waarop Boudewijn door koning Lodewijk VI tot nieuwe graaf van Vlaanderen wordt aangesteld. Aanvankelijk liet hij zich bijstaan door zijn moeder Clementia, maar al gauw kwam er diepe onenigheid over het weduwegoed van de gravin, dat een staat in de staat vormde. Een boze brief van bisschop Lambert van Atrecht doet de graaf wellicht zoeken naar een eerbaar compromis met zijn moeder. De echte reden voor het conflict tussen moeder en zoon moeten we wellicht zoeken in de peroon van Karel van Denemarken, die meer en meer op de voorgrond trad en Clementia verdrong als belangrijkste adviseur van Boudewijn VII.
De binnenlandse politiek van Boudewijn VII wordt in grote mate gekenmerkt door zijn ijver voor de vrede. In 1114 zegde hij officieel zijn steun toe aan de godsvrede en laat zich opmerken door enkele indrukwekkende acties tegen geweldenaars. De straffen konden wreed zijn, maar via afschrikking poogde men de mistoestanden terug te dringen. De bedoeling was tweevoudig. Enerzijds wilde de graaf zijn positie versterken en zijn macht uitbouwen, onder meer via het monopolie op de oorlogsvoering. Anderzijds streefde hij een gunstig economisch klimaat na door werk te maken van orde en veiligheid in zijn land. Al de graven uit de dynastie van Robrecht I hebben zich voor de godsvrede ingezet, op de Fries na, maar hij heeft wel het grafelijke gezag sterk uitgebouwd waardoor zijn opvolgers over een stevige machtsbasis beschikten.
Deze bewuste vredespolitiek vertaalde zich ook concreet in de verhoudingen van de graaf met de adel, de Kerk en de steden. De adel had natuurlijk het meest te lijden onder het strenge grafelijke beleid. Vooral de Zuid-Vlaamse leengraven poogden zich aan het grafelijk gezag te onttrekken. Boudewijn VII herstelde Walter II in zijn rechten op Hesdin, maar moest in 1115 en opnieuw in 1117 ten oorlog trekken tegen deze graaf en graaf Hugo II van Sint-Pol. Het conflict draaide rond de strategisch gelegen burcht van Encre en had alles te maken met de macht over het graafschap Amiens en het zoeken van gebiedsuitbreiding in het kader van de Valesiaanse erfenis.
Terwijl de adel in het defensief gedrongen werd, stonden de graven heel wat gunstiger tegenover de Kerk. Boudewijn VII heeft de cluniaanse hervorming van de Vlaamse kloosters, die ingezet werd door zijn ouders, verdergezet en als het ware voltooid. Daarnaast heeft hij de familiestichting, namelijk de O.L.Vrouwabdij van Broekburg, sterk bevoordeeld. Ook tegen de feodale heren die het de Sint-Amandsabdij knap lastig maakten, ging hij in het verweer.
De steden waren de troetelkinderen van deze Vlaamse graven. Hoewel Boudewijn ook rekening moest houden met de belangen van de Kerk, heeft hij toch de steden in hun opgang aangemoedigd. Het stadsrecht van Ieper werd in positieve zin hervormd en tijdens zijn regering zien we de eerste stadsschepenen opduiken in grafelijke akten, wat dus betekent dat ze nu officieel door Boudewijn erkend werden. Tenslotte heeft Boudewijn ook werk gemaakt van een eigen stichting, namelijk de nederzetting van Kluizen.
Op buitenlands vlak streefde hij evenals zijn vader, grootvader en zijn opvolger naar de inlijving van Kamerijk. Het zou hem een excommunicatie opgeleverd hebben vanwege de Kamerijkse bisschop, wat hem op het einde van zijn leven tot inkeer bracht. Maar zijn opvolger zou de teruggave niet respecteren. Evenals zijn vader toonde Boudewijn VII zich een trouw vazal en bondgenoot van de Franse koning. Waar hij wel in verschilt met de andere grote markgraven is zijn diepe vijandschap met Engeland. De andere graven voerden eerder een gematigde politiek tegenover de Engelse koning, maar zelfs Robrecht II en Karel de Goede bleven trouw aan de koning van Frankrijk.
Boudewijn VII nam het op voor zijn verwant Willem Clito die door zijn oom Hendrik I van zijn erfenis werd beroofd. De diepe haat van Boudewijn tegenover Hendrik had wellicht te maken met de dood van zijn vader in een oorlog tegen de koning. Er werd een sterke coalitie gesmeed en een paar keer binnengevallen in Normandië. In 1118 volgde dan een grote invasie in Normandië. Boudewijn VII nam het noordoosten voor zijn rekening, maar werd er in september wellicht bij Bures-en-Bray gewond aan het voorhoofd.
Hij liet echter na de wonde deftig te verzorgen en weigerde zijn ongezonde levensstijl op te geven. De graaf werd gerepatrieerd naar Atrecht, waar zijn ziekte nog verergerde. Hij werd bedlegerig en besefte dat het einde naderde. Er waren echter geen kinderen die hem konden opvolgen en dus zocht hij zelf een opvolger die hij vond in zijn neef, vriend en adviseur Karel van Denemarken. Hij liet hem erkennen door de Vlaamse vooraanstaanden en zijn moeder Clementia. Daarna besloot Boudewijn monnik te worden van Sint-Bertijns wat hij acht dagen voor zijn dood effectief deed. Hij stierf op 17 juni 1119 en werd twee dagen later begraven in de Sint-Bertijnsabdij. Latere historiografen gaven hem de bijnaam Hapkin en onthielden van hem vooral zijn hardnekkig streven naar vrede en veiligheid.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[781] DHONDT, “Vlaanderen”, 87-93; GANSHOF, La Flandre, 47-57.