Griekse publieke baden. Chronologische ontwikkeling, typologie en functie. (Katrien Luts)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

4. Besluit

 

In dit werk is duidelijk geworden dat baden in de Griekse oudheid een zeer verschillende betekenis konden hebben. Er werden allerhande bronnen nagegaan om te zien wat de rol was van een bad in zeer diverse aspecten van het leven. Zo was het reinigen met water niet alleen belangrijk in alledaagse situaties waarbij het lichaam gewassen moest worden, maar stond het ook in voor een dieperliggende zuiverheid in religieuze contexten. Niet altijd was er nood aan badinstallaties. We hebben gezien dat badgebruiken een evolutie doormaakten (maar niet continu) en we moeten ook rekening houden met de periode, het sociale milieu en het geslacht van de badgasten. Men ging steeds meer op zoek naar praktische en comfortabele voorzieningen en publieke badgebouwen gingen zich ook verder verspreiden.

 

De paleizen hebben een aparte rol gespeeld in de antieke badcultuur. Bijna uitsluitend de Hellenistische paleizen in het Oosten blijken badvoorzieningen gehad te hebben. De aard van die voorzieningen verschilde dan ook sterk van andere Griekse badgebouwen. In de kleine kamertjes van de paleiscomplexen werden enkele badruimtes ingericht, maar ook grote zwembaden in openlucht waren populair in paleiscontext. Vooral bij de paleizen van de Hasmonaeërs in Jericho werden er enkele opmerkelijke exemplaren aangetroffen. Deze zwembaden nemen een eigenaardige plaats in in het Griekse badgebeuren, in andere situaties zijn ze immers zeer zeldzaam. Er werd dan ook gewezen op de mengeling van invloeden uit niet alleen de Griekse wereld, maar ook uit verschillende oosterse culturen. Van die grote zwembekkens vermoedt men dat ze louter dienden voor de ontspanning van de paleisbewoners en de gasten.

 

Baden met een religieuze meerwaarde, die meer betekenden dan een simpele voorbereiding, bleken zeer courant in de Griekse maatschappij. Diverse heiligdommen beschikten dan ook over hun eigen badgebouwen. In de Panhelleense heiligdommen van Delphi en Olympia is het niet echt duidelijk of de baden vooral in functie staan van de sport of van de godsdienst. Andere baden konden wel met zekerheid aan de cultus worden toegewezen door hun dichte relatie met de tempel, zoals bijvoorbeeld het geval is in Gortys en Oropos. De wassingen die hier gebeurden, hadden dikwijls een genezende rol en stonden dan ook in het teken van de cultus van geneeskrachtige goden als Asklepios en Amphiaraos. Ook de waarzeggerskunst bij de god Apollo of de incubatieslaap bij de mysterieculten vereisten badinstallaties. De religieuze badgebouwen zijn qua plan en faciliteiten zeer gelijkaardig aan de seculiere badcomplexen.

 

In de profane wereld kon men beroep doen op de publieke wasvoorzieningen in gymnasia en in aparte badhuizen. Het wassen in een gymnasion gebeurde lang in openlucht met behulp van kleinere recipiënten. In een latere fase ging men een speciale wasruimte inrichten, namelijk het loutron. Daar werden lange, verhoogde wasbakken opgesteld tegen de muur. De bekkens vormden een continue rij en waren voorzien van stromend (koud) water. In sommige gevallen waren er ook lage voetenbaden aanwezig en ook zwembaden waren een zeldzaamheid. Die zwembaden konden rond (Delphi) of rechthoekig (Olympia) zijn en lagen soms in openlucht of soms in een overdekte ruimte (Nemea). Er konden in deze context ook enkele ronde ruimtes geïdentificeerd worden als zweetbad, hierin zouden atleten het laatste vuil in hun poriën kunnen uitzweten.

 

Aangezien gymnasia enkel bedoeld waren voor jonge en volwassen mannen en enkel de gegoede burgers beschikten over een eigen badkamer, ontstond de nood aan publieke badgebouwen. Die etablissementen zijn te onderscheiden in enkele karakteristieke categorieën. Het gebruik van rotondes was zeer populair in Griekse baden, er bestonden bouwwerken met 1 of 2 (al dan niet even grote) ronde ruimtes. Die rotondes of tholoi konden, net als bij de gymnasia, functioneren als zweetkamer of als echte badruimte. In zo’n badruimte werd dan een krans van badkuipen opgesteld tegen de wand. (Het model van de zitbaden bleek het best geschikt voor zo’n radiale ordening.) Boven die individuele bekkens werd dikwijls een aaneengesloten reeks van nissen uitgewerkt. De kuipen zijn niet altijd bewaard, soms werden ze zelfs afgebroken om een zwembad te installeren in de rotonde, maar meermaals zijn er wel nog sporen die toelaten om hen te reconstrueren. Deze tholoi konden op verschillende manieren worden opgebouwd of werden soms helemaal uitgehaald in de natuurlijke rots.

Een ander type van badcomplex werd opgebouwd uit verschillende rechthoekige of vierkante vertrekken. Soms werden de badruimtes voorzien van rijen aparte bekkens die opgesteld stonden met de korte zijde tegen de muur, in andere gevallen staan er slechts enkele kuipen die met een lange kant tegen de wand leunen of zijn er gewoon geen bassins overgebleven. Om de lege hoeken tussen de bekkens te vullen, ging men wel eens over naar een schikking in hoefijzervorm.

Naast deze organisaties werden er slechts enkele uitzonderingen vastgesteld. Buiten de eigenlijke badruimtes waren er trouwens ook diverse vertrekken met andere functies, maar de planning van al die ruimtes lag nooit vast.

 

Chronologisch zijn al deze badvoorzieningen verspreid van de 5e tot ongeveer de 1e eeuw v.C. Zowel de installaties in de gymnasia, paleizen, heiligdommen en publieke badhuizen bestonden al sinds de vroege periodes. Ook geografisch is er een wijde verspreiding te zien, de kennis van de badcultuur is blijkbaar al snel buiten Griekenland en haar eilanden uitgestraald. In het moedergebied zijn weliswaar de meeste baden bekend, maar ook in Egypte en Sicilië zijn de Griekse badgewoonten populair geworden.

 

Wat de inplanting van badgebouwen betreft, bleken er niet zoveel gegevens voorhanden te zijn. Toch konden we concluderen dat de nabijheid van natuurlijk water altijd een grote rol heeft gespeeld. De ligging van baden evolueerde wel met de tijd. Gymnasia lagen tot in de 3e eeuw v.C. meestal buiten de stad of aan de stadsrand, en de eerste badhuizen ontstonden in de onmiddellijke omgeving van die gymnasia. Ook wegens brandgevaar en rookhinder werden badcomplexen aanvankelijk buiten het stadscentrum opgericht, maar vanaf de 4e eeuw en de Hellenistische periode worden de baden steeds meer aanvaard en zien we dat ze binnen de stad en zelfs dicht bij woonkernen gebouwd worden. Voor Griekenland zelf is het niet duidelijk of baden ook voorkwamen buiten de steden, maar in het Ptolemaeïsche Egypte bestonden er zelfs publieke baden in kleine dorpjes.

 

Natuurlijk dienden er ook heel wat technische elementen besproken te worden. Voor de waterverzorging werd er zeer veel beroep gedaan op natuurlijke bronnen of ook soms op publieke putten. Bij de baden zelf werden er wel eens cisternes aangelegd en ook kleinere reservoirs werden vaak vlakbij (of in) de badruimtes ingericht. Toen men vanaf de Hellenistische periode water van veraf ging toevoeren met waterleidingen en kanalen, werd men uiteraard minder afhankelijk van de natuurlijke omstandigheden bij de keuze van een bouwplaats en konden de baden ook een grotere capaciteit aan. De afvoer van het gebruikte water gebeurde dikwijls over afhellende vloeren en open gootjes. Uiteindelijk vloeide het water dan weg buiten het gebouw of kwamen de afvoerleidingen uit in stadsriolen.

Wat de badkuipen betreft, kon de evolutie van de vorm over lange periode gevolgd worden. Het definitieve model zou de zitbadkuip worden, een bekken dat veelvuldig gebruikt werd in publieke badhuizen. Deze individuele baden hadden een zitje achteraan en een bolle uitholling vooraan om het water uit te scheppen. Dienaren goten water over de badgasten, maar men zat nooit helemaal in het water. Die wens naar zuiverheid, waarbij men niet in het gebruikte water wilde zitten, zien we ook in de zeldzaamheid van onderdompelingsbekkens. In de gymnasia stonden vooral lange rechthoekige bassins op voetstukken, deze vingen het stromend water uit waterspuwers in de muur op en communiceerden onderling. Deze installaties konden een groot aantal atleten tegelijk ontvangen en door hun hoogte waren ze ideaal om het bovenlichaam te wassen. Kleinere kommen en fonteintjes zouden nooit echt verdwijnen.

Grote zwembaden werden, net als bij gymnasia, slechts zeer zelden ingericht in badgebouwen. Men had dus blijkbaar niet de nood om het hele lichaam in het badwater te laten zakken, en zeker niet in een gemeenschappelijk bassin. Tijdens de Hellenistische periode lijkt die gewoonte wel stilaan te veranderen. Dan zien we dat op sommige plaatsen de krans van zitkuipen in een rotonde wordt afgebroken om een groot bekken in te passen in de ruimte.

In de ontwikkeling van verwarmingssystemen hebben de Grieken een belangrijke rol gespeeld. Oorspronkelijk gebruikte men nog draagbare vuurkorven en werden ketels met water opgewarmd op een haard. In het paleis van Vouni op Cyprus had men blijkbaar in de 5e eeuw v.C. al kennis van een soort verwarming die van onderuit gebeurde, en ook in Griekenland zijn er verschillende vroege voorbeelden gekend waarbij delen van badruimtes werden ondertunneld door een heteluchtkanaal, gevoed vanuit een centrale vuurplaats (bijvoorbeeld in Olympia en Gela). Door de groeiende zin voor comfort en de steeds luxueuzere badvoorzieningen, ging men ook op zoek naar steeds inventievere oplossingen voor de verwarming van de ruimtes. In Gortys werden er zelfs al zweetruimtes ingericht die werden opgewarmd door een spiraal met hete lucht onder de bodem en door holle, verwarmde wanden. Een badruimte (of 2?) in Delos wordt geïnterpreteerd als vochtig stoombad, misschien heeft dit te maken met de dichte relatie van het eiland met Italië. De pijlerhypocaust in Bouw IV van Olympia lijkt trouwens ook eerder een uitvinding die werd overgenomen van de Romeinen. Laat het duidelijk wezen dat zij het volk waren dat het hypocaustumsysteem op de meest doeltreffende manier wist uit te werken. De baden in Campanië, een regio die in verbinding stond met de Griekse wereld, speelden een grote rol in die ontwikkeling.

De overdekking van de ronde zweet- en badruimtes gebeurde meestal door koepels en kegelvormige gewelven, deze konden op verschillende manieren gebouwd of uitgekapt worden. Bij rechthoekige kamers maakte men soms gebruik van een tongewelf, maar in de meeste gevallen mogen we ervan uitgaan dat ze een plat dak hadden.

 

Voor het beheer en de financiering van gymnasia was de gymnasiarch de belangrijkste persoon. Hij regelde alle activiteiten in en rond het gymnasion en betaalde alles uit eigen kas. Soms kreeg hij wel financiële steun van de stad of van andere burgers. De gymnasiarch werd ook bijgestaan door verschillende opzichters. De badhuizen waren aanvankelijk eigendom van particulieren, maar ze werden wel al opengesteld voor het publiek. Naarmate de publieke baden meer algemeen aanvaard werden, kwamen ze ook meer in handen van de stad. De leidinggevende persoon in zo’n bad heette de balaneus, iemand die op zelfstandige basis z’n beroep uitoefende. Verder werden er ook nog verschillende dienaren aangesteld die bijvoorbeeld de gasten moesten overgieten met water, of het vuur moesten onderhouden.

 

Over de mensen die in de baden over de vloer kwamen, is niet veel geweten. Jongens en mannen werden toegelaten in het gymnasion en konden zich daar dan wassen. Maar vanaf de 4e-3e eeuw v.C. leek het gymnasion wel een soort club te worden voor bevoorrechte personen en dus kon de meerderheid van de bevolking niet meer genieten van die voordelen. Het ziet ernaar uit dat in de badcomplexen mensen van alle leeftijden en beide geslachten terecht konden. Voor de vrouw waren de omstandigheden wel wat anders dan voor de man. Mogelijk loste men dit op door aparte ruimtes voor hen in te richten of hen slechts op bepaalde uren in het badhuis toe te laten.

 

Het mag duidelijk zijn dat de Griekse baden aan de oorsprong lagen van het ontstaan van de Romeinse thermen. De Romeinen hebben dan ook heel wat elementen van hen overgenomen en hebben ze nog verder ontwikkeld en geperfectioneerd. Vooral bij de verwarmingssystemen kunnen we veronderstellen dat er onderlinge contacten en uitwisseling van kennis is geweest.

 

Uit dit alles kunnen we besluiten dat de Grieken een eervolle plaats verdienen tussen de oude Mediterrane volken wat betreft de zuiverheid. eHet is opvallend dat er in de badcultuur 2 tendensen te volgen zijn doorheen de hele Griekse geschiedenis. Het bad wordt namelijk niet enkel meer aanzien vanuit z’n reinigende functie, maar het wordt steeds meer een middel voor het welzijn van het individu, om zich te ontspannen en tot rust te komen. Ten tweede speelden de Griekse gewoontes ook een rol in de cultus van het lichaam. In de opvoeding kende men immers een speciale plaats toe aan de ontwikkeling van lichaamskracht. Het ideaal van de Griekse man combineert moreel besef met de notie van lichamelijke schoonheid. Die fysieke cultuur bleek net onafscheidelijk verbonden met badtechnieken.

 

Er werd in dit werk gestreefd naar een catalogus die alle gekende Griekse publieke baden omvat. Waarschijnlijk is de lijst van baden die hier gegeven werd dan ook de meest recente en volledige verzameling die er tegenwoordig voorhanden is. We moeten hierbij wel eerlijk zeggen dat er misschien nog meer Griekse badcomplexen bestaan, maar dat die mogelijk nog niet zijn opgegraven of gepubliceerd, of om één of andere reden zijn ontsnapt aan dit onderzoek. Vooral in verband met de baden uit het Ptolemaeïsche Egypte is er nog werk voor de boeg. De sites die wel al bekend zijn, werden dikwijls niet goed opgegraven en de publicaties zijn dan ook navenant. Ook bestaan er heel wat problemen met de datering van die badcomplexen. Er werden hier meerdere baden besproken uit Egypte die karakteristieke eigenschappen van een Grieks bad vertonen, maar die wel als Romeins benoemd worden. Mogelijk werden er door die plaatsing in de categorie ‘Romeinse baden’ resten gemist die wel interessant waren voor dit werk.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende