Griekse publieke baden. Chronologische ontwikkeling, typologie en functie. (Katrien Luts)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

1. Inleiding

 

1.1 Voorwoord

 

Bij het schrijven van dit werk waren er reeds enkele bronnen voorhanden in verband met Griekse badgebruiken waarop men zich kon baseren. Uiteraard is de kwaliteit van die verschillende publicaties niet steeds even goed en meestal zijn ze ook al wat verouderd. De belangrijkste auteurs die werden geraadpleegd, zullen hier kort besproken en becommentarieerd worden.

Hét basiswerk bij uitstek voor baden in de Griekse oudheid is Balaneutikè (uit 1962) van René Ginouvès. In 1952 kreeg hij de verantwoordelijkheid voor de publicatie van een Hellenistische badkamer uit Delphi. Enkele maanden daarna was hij betrokken bij de opgraving van een zeer interessant badcomplex in Gortys (Arkadië). Toen hij deze verschillende types van badvoorzieningen tegenover elkaar wilde plaatsen, merkte Ginouvès dat er geen recente synthese bestond over het bad bij de oude Grieken. Daarop ging hij artikels uit grote encyclopedieën verzamelen en vulde die informatie aan met nieuwe bronnen uit de archeologie. De schrijver bracht gegevens in verband met architectuur, ceramiek, (antieke) literatuur, epigrafie en papyrologie samen en stelde zo exhaustieve lijsten samen, die hij, waar mogelijk, nog vervolledigde met kennis uit musea en privé-collecties. Zo kwam hij tot een zeer volledige uitgave die de diverse hulpmiddelen voor het bad en hun gebruik behandelt, het wassen in het alledaagse leven, maar ook in religieuze context. Het chronologische kader strekt zich van de Minoïsche en Mykeense voorgangers tot aan de Griekse installaties die een voorbeeld vormden voor de latere Romeinse thermen. Zowel het Griekse vasteland, als belangrijke Griekse regio’s daarbuiten komen aan bod. Zowat alle publicaties over baden in het oude Griekenland die later verschenen, hebben Balaneutikè geconsulteerd. Het is dan ook een zeer betrouwbare en goed samengestelde editie, die ook voor de opbouw van dit werk onmisbaar was. In ons geval waren vooral de hoofdstukken over ‘het bad en het gymnasion’ en ‘publieke baden’ in het deel over het wereldlijke leven van groot belang, zoals ook het deel over ‘baden en culten’. Ginouvès publiceerde dit boek wel al meer dan 40 jaar geleden, baden die na 1962 nog werden opgegraven of gepubliceerd, kunnen er dus ook niet in staan. Zoals gezegd is Balaneutikè dus een niet te missen basiswerk, maar het moet zeker aangevuld worden met gegevens en visies uit recentere publicaties.

Ook Griechische Bäder (1999) van Michaela Hoffmann toonde zich een waardevol hulpmiddel bij de zoektocht naar informatie. De auteur wilde Griekse baden van bij hun start tot aan het begin van de Keizertijd volgen en gebruikte daarbij niet alleen archeologische literatuur (Ginouvès was hiervoor de hoofdbron), maar ook teksten over antieke geneeskunde en ingenieurswetenschappen. Ze kreeg ook de mogelijkheid om moeilijk toegankelijke literatuur in te kijken op het Deutsches Archäologisches Institut en in de bibliotheek van het Palazzo Farnese. Hoffmann richt zich specifiek op openbare baden en neemt paleizen (als ‘quasi-openbaar’) ook op in haar betoog. De badcomplexen in Sicilië en enkele op het Griekse vasteland ging ze zelf bezichtigen. In haar vraag naar de oorsprong van Griekse baden kijkt ze ook naar voorlopers uit oudere periodes en andere culturen. Als eindpunt voor haar onderzoek neemt Hoffmann het moment dat de Griekse wereld volledig onder Romeinse heerschappij valt. Haar werk bevat een nuttige catalogus waarin de sites alfabetisch staan geordend, achteraan geeft ze ook een kort chronologisch en topografisch overzicht. Een verschil met haar catalogus en degene die in dit werk nog volgt, is dat de onze in chronologische volgorde is opgesteld, zodat de evolutie in de badvoorzieningen duidelijk wordt. Er zijn hier ook meer sites opgenomen dan in de uitgave van Hoffmann, ze zijn onderverdeeld in andere categorieën en er wordt meer informatie gegeven per bad. Opmerkelijk is wel dat ze paleizen wil opnemen in haar werk, maar dat er toch (bijna) geen Hellenistische paleizen worden besproken (wel Mykeense en Minoïsche). Een ander minpunt aan deze Duitse publicatie is dat er wel baden in religieuze context worden besproken qua type, vorm en inrichtingen, maar dat er verder weinig uitleg wordt gegeven over de precieze betekenis van die baden in culten en riten. Desalniettemin is Griechische Bäder een handige en duidelijk geordende gids.

 

Eerder waren er al een aantal publicaties verschenen die hun licht slechts gedeeltelijk lieten schijnen over de Griekse badcultuur. Toch verlenen zij dikwijls welkome informatie over aspecten waar algemene werken soms niet zo diep op ingaan. Daarom krijgen ook zij hier eveneens een eervolle vermelding.

Een algemeen werk over baden in de oudheid dat hier werd nageslagen, is dat van Marga Weber, Antike Badekultur uit 1996. Hierin vinden we niet alleen informatie over de baden van de Grieken, maar ook die van de Romeinen. De publicatie begint bij de vroegste voorbeelden van baden in de literatuur en op ceramiek en de eerste architectonische resten, gaat zo met de overgang van het Griekse badhuis naar Romeinse thermen over naar het technische stuk (over installaties, ruimten, typologie), om te komen bij de financiering, de decoratie en de bezoekers. De diverse aspecten in verband met badgebruiken komen dus aan bod, maar de schrijfster blijft toch nogal aan de oppervlakte. Haar werk is dan ook vooral gericht op de badomstandigheden uit de Romeinse wereld, over de situatie bij de Grieken wordt er niet veel meer dan een voorsmaakje gegeven. Door het naast elkaar plaatsen van Griekse en Romeinse gebruiken kunnen er natuurlijk wel interessante vergelijkingen worden gemaakt.

Fikret Yegül bracht in 1992 zijn Baths and Bathing in Classical Antiquity uit. Hij wijdt een heel hoofdstuk hieruit aan het Griekse gymnasion en het Griekse bad. Daarin beschrijft de auteur de aard van het gymnasion, de verschillende architectuurelementen en de badvoorzieningen. Van de publieke badhuizen wordt er toch een behoorlijk aantal van de goed gekende voorbeelden besproken en vergeleken. In zijn onderzoek naar de oorsprong en de vroege ontwikkeling van Romeinse baden, kijkt hij ook terug naar de Griekse voorlopers, vooral in verband met de verwarmingsinstallaties.

Het boek Thermae and Balnea. The Architecture and Cultural History of Roman Public baths van Inge Nielsen verscheen in 1990. Ook zij bespreekt bij de ontwikkeling van baden in Italië eerst de Griekse voorlopers. De verschillende gebieden waar Griekse publieke baden voorkomen, worden opgesomd, vergezeld van enkele voorbeelden. Ook het gymnasion met de verschillende kamers en voorzieningen krijgt z’n  plaats in dit werk. Uitgebreide aandacht gaat naar het hypocaustumsysteem (de oorsprong, ontwikkeling, werking ervan) en naar de evolutie van baden.

Some observations on the transition from Greek to Roman baths in Hellenistic Italy werd geschreven door Janet Delaine (1989). Ze beschrijft de badgebruiken van de Grieken en hoe die verschillen van de Romeinse gewoonten. Hierbij wordt ook belangstelling getoond voor de evolutie van de installaties. De badcomplexen in het westen, dus op Sicilië en in Italië, worden met elkaar vergeleken om te zien welke parallellen en invloeden er zijn, maar ook andere Griekse regio’s worden onder de loep genomen.

Daarvoor (in 1978) had Erika Brödner ook al het artikel Zur Entwicklungsgeschichte des Bades gepubliceerd. Hierin wordt bijzondere aandacht geschonken aan warmwaterbaden in Griekse en Hellenistische tijd en wordt er vergeleken met Romeinse voorzieningen. Brödner maakt hierbij gebruik van zowel antieke literatuur als van archeologische bronnen. Diverse voorbeelden uit een ruim Grieks en Romeins gebied passeren de revue om de evolutie van de verwarmingsinstallaties te staven.

Jean Delorme bundelde al z’n kennis over gymnasia in de uitgave van 1960: Gymnasion. Étude sur les Monuments consacrés à l’Éducation en Grèce (des origines à l’Empire romain). Alle architecturale elementen van de verschillende gebouwen worden precies beschreven, dus ook de badvoorzieningen. Indien er geen directe link is met een bepaalde ruimte en badinstrumenten, maar die ruimte volgens hem toch een badkamer was, dan argumenteert hij duidelijk waarom hij dat denkt (a.h.v. inscripties en andere vondsten).

We kunnen ook een zeer oude, maar waardevolle publicatie niet overslaan, namelijk die van Karl Sudhoff. Aus dem antiken Badewesen uit 1910 bestaat uit 2 delen. In het eerste deel wordt een aanzienlijk aantal vaasvoorstellingen besproken die badtaferelen afbeelden. Zo mogelijk elk element op de tekening wordt behandeld en de auteur tracht de scène toe te wijzen aan een bepaalde plaats of situatie. Deel 2 gaat over de archeologische resten van badinstallaties, althans degene die toen reeds bekend waren.

Tenslotte mogen we het deel over publieke monumenten in L’Architecture Romaine van Pierre Gros niet vergeten. In zijn hoofdstuk over publieke thermen gaat Gros in op de architecturale geschiedenis en hoe die verbonden is met de evolutie van badgebruiken. Hierbij geeft hij de Hellenistische baden van Sicilië en de eerste publieke baden in Campanië de aandacht die ze verdienen bij het ontstaan van Romeinse thermen.

 

Om deze basiswerken nog aan te vullen met recente publicaties, werden de uitgaven van l’Année Philologique van de laatste 10 jaar uitgebreid doorgenomen.

 

Uit alle verzamelde informatie blijkt dus dat er een onderscheid kan gemaakt worden tussen baden in gymnasia, publieke badcomplexen, badvoorzieningen in paleizen en baden in religieuze context. Die categorieën zullen verder in dit werk ook gebruikt worden en vormen de onderverdeling van de catalogus. Het is duidelijk dat enkel de baden bestemd voor publiek gebruik hier aan bod zullen komen. Paleizen zullen daar ook bij worden gerekend, omdat de voorzieningen daar dikwijls voor een groter aantal mensen toegankelijk zijn. Er wonen immers ganse families in de paleizen en er werden vaak hoge gasten en andere bezoekers uitgenodigd die van de baden gebruik konden maken. Natuurlijk boden paleizen ook onderdak aan talloze dienaren, maar in hoeverre zij die faciliteiten konden benutten, is niet geweten.

De privé-installaties in de huizen zullen hier niet behandeld worden. Het wassen gebeurde daar immers in zeer verschillende situaties, de omstandigheden en de gebruikte instrumenten zijn dan ook vaak helemaal anders. Ronde bekkens, badkuipen, drievoetkommen, lage voetenbassins,… Het zou ons allemaal te ver leiden, maar voor een volledig overzicht van badkamers in huizen en badaccessoires kunnen we wel verwijzen naar Ginouvès 1962.

Badkuipen zijn ook (in groten getale) bekend uit Mykeense en Minoïsche paleizen en graven uit de Bronstijd. (zie o.a. Cook 1959: 32-36) Het gaat dan om beschilderde kuipen uit leem, dikwijls nog in uitstekende toestand. Na hun dienst als badkuip werden ze vaak gebruikt om de doden in te begraven (iets wat de Grieken nooit hebben gedaan). De bekkens lijken veel op onze huidige badkuipen, met een vlakke bodem, wanden die aan alle kanten gelijkmatig afhellen en eindigen in een horizontale rand. Maar tussen die kuipen en de bekkens van de Grieken ligt een chronologisch hiaat van meer dan een millennium en er is ook geen directe link tussen de beide, daarom zullen die Minoïsche en Mykeense exemplaren in dit kader niet verder aan bod komen. Het klopt natuurlijk wel dat er interessante parallellen zijn tussen de badgebruiken van die verschillende culturen, maar deze thesis is niet de plaats om daarover uit te wijden.

 

Het is de bedoeling om met dit werk Griekse publieke baden de aandacht te geven die ze verdienen. Er zal gekeken worden naar de baden op zich, ze worden niet in functie van de latere Romeinse thermen bekeken zoals eerder dikwijls het geval was. Baden worden onderzocht in de diverse publieke contexten (die hierboven al werden vermeld), er wordt getracht na te gaan wat hun betekenis precies is, welk soort voorzieningen er voorhanden waren, welke technische oplossingen er gezocht werden, wat voor evolutie de gebouwen en installaties hebben doorgemaakt, wat eigenlijk de rol was van de verschillende personen die in verband stonden met deze baden… In dit werk zal ook een catalogus worden samengesteld die meer sites en mogelijk meer gegevens per bad biedt dan de lijsten die hiervoor verschenen zijn. Daarvoor zullen er zoveel mogelijk gegevens verzameld worden uit bestaande publicaties, deze zullen dan met een kritische houding benaderd worden. En om zich nog meer te kunnen inleven in de situaties en een duidelijk beeld te vormen van hoe zo’n baden er precies uitzien, werden de resten van de badcomplexen in Gela en Megara Hyblaea (op Sicilië) persoonlijk bezocht.

 

 

1.2 Antieke bronnen

 

Onze kennis over badgebruiken bij de oude Grieken wordt niet alleen geput uit de archeologische overblijfselen. Er zijn namelijk heel wat auteurs uit de oudheid die dit onderwerp ter harte hebben genomen. Ook schilders en beeldhouwers hebben details weten weer te geven die ons een beter beeld geven over de situatie van het baden toen.

 

1.2.1 Literaire bronnen

 

Reeds in de oudheid is er heel wat inkt gevloeid over het thema wassen en baden. Zich reinigen in de vrije natuur, wassen in huiselijke context, koude en warme baden in gymnasia en publieke badhuizen, purificaties met religieuze betekenis of met een geneeskrachtige werking… Al deze onderwerpen kwamen uitgebreid aan bod, met de beschrijving van de gebruikte accessoires, de omstandigheden waarin iets gebeurde, de mensen die er gebruik van maakten en zo meer. Natuurlijk werd alles vergezeld van de nodige commentaar van de auteur. De diverse werken strekken zich uit over een lange periode waarin de badgebruiken zelf ook evolueerden, vandaar dat de auteurs elkaar soms tegenspreken.

Omdat dit werk in de eerste plaats gebaseerd wordt op informatie uit archeologische resten en de literaire bronnen maar een secundaire aanvulling vormen, worden hier slechts enkele auteurs aangehaald die hebben bijgedragen tot onze algemene kennis over het antieke baden. Belangrijke citaten die gaan over meer specifieke elementen van wassen en dergelijke, zullen dan later vermeld worden bij dat onderwerp.

Een mooi voorbeeld om mee te beginnen is het verhaal van Aeschylos over Agamemnon, de grote koning die werd vermoord in zijn bad. In trance ziet de profetes Kassandra hoe Klytaimnestra haar man wast en hem dan doodsteekt. (Aeschylos, Agamemnon, 1107-29) Hij valt neer in het waterige bassin (énúdro teúchei). Bij het lezen van deze passage moeten we ons wel afvragen of Agamemnon echt werd ondergedompeld in een badkuip, of stond hij misschien enkel met z’n voeten in een laag soort bassin (zoals soms wordt afgebeeld op vaasvoorstellingen)? Als we naar een antwoord zoeken in de uitgave van Professor Fraenkel, zien we dat hij er zijn twijfels over heeft. (Fraenkel 1962: 500-516) Volgens hem heeft Aeschylos zijn lezers de keuze gelaten om te denken dat het ofwel om een soort wasbekken ging dat toen algemeen gebruikt werd, of een asaminthos uit de gedichten van Homeros was.

In de Homerische epen was de ásáminthos een veelvoorkomend object. Uit de ‘Ilias’ blijkt dat het een draagbaar recipiënt was. We kunnen namelijk lezen dat in de tent van Diomedes voor Troje enkele van deze bekkens stonden in hout. (Homeros, Ilias, x.572 e.v.) Na de nachtronde konden hij en Odysseus zich dan hierin wassen, nadat ze het ergste vuil al hadden afgespoeld in de zee. Menelaos bezat blijkbaar enkele zilveren kuipen, een geschenk dat hij had meegebracht van één van z’n reizen. (Homeros, Odyssee, xix.467 e.v.)

De asaminthos blijkt wel iets meer geweest te zijn dan de schaal waarin Eurykleia de voeten van Odysseus waste. De procedure van het baden werd beschreven bij Odysseus’ eerste bad in het huis van Kirke. (Homeros, Odyssee, x.358-366) Hij vertelt: “De vierde meid haalde water, maakte een vuur onder de grote drievoet en zo begon het water warm te worden. Toen het water kookte in het blinkende koper, zette ze mij in het bad en waste me met het water uit de drievoet. Het water werd gemengd om de juiste temperatuur te verkrijgen en werd dan over mijn hoofd en schouders gegoten tot het alle vermoeidheid uit m’n ledematen wegnam. Daarna smeerde ze mijn lichaam in met olijfolie, kleedde me in een mooie mantel en tuniek en zette me op een stoel voor de maaltijd.” Of hij in de asaminthos stond, zat of zich erin bukte, wordt niet gezegd en het is ook niet zeker of Homeros zelf zulke bassins echt kende. Tegenwoordig is men het erover eens dat ‘asaminthos’ een oud inheems woord is, en dat de auteur mogelijk de term enkel dankzij de epische traditie kende. Maar als deze badvoorzieningen gangbaar genoeg waren in de meeste Ionische huizen van betere klasse in de 7e eeuw, dan kwamen ze waarschijnlijk eerder ook al voor in vorstelijke verblijven en waren ze misschien wel bekend aan de schrijver van de Odyssee in ca. de late 8e eeuw. (Cook 1959: 31-32, 37) (Yegül 1992: 6)

 

Het was dus de gewoonte om de gast te wassen, te oliën en te kleden. Meestal werd dit gedaan door slavinnen, of de meisjes des huize, maar soms is het ook de gastvrouw zelf die deze taak vervult. Voor het bad voor vrouwen is er geen aanwijzing of ze door vrouwen dan wel mannen geholpen werden. Waarschijnlijk was er hierbij eerder sprake van wederzijdse hulp van de vrouwen onderling, zoals op vaasvoorstellingen soms wordt afgebeeld. (Hoffmann 1999: 12)

Het bad diende niet alleen voor reiniging, het werd ook aangewend louter voor de ontspanning. Maar in het 5e eeuwse Athene kwam er reactie tegen deze badgebruiken, en wel door de schrijver Aristophanes. (Nephelai, 991+1045 e.v.) In zijn teksten raadt de ‘Rechtvaardige Redenering’ jonge mannen aan om zich te onthouden van publieke baden. De ‘Onrechtvaardige Redenering’ interpreteert dit als een verbod om warme baden te gebruiken, zoals de ‘Rechtvaardige Redenering’ aan de andere kant publieke baden tegenover het gymnasion plaatst. Blijkbaar werden er in het gymnasion geen warme baden genomen in de periode dat dit stuk geschreven werd. De auteur vindt het een duidelijk verval van de goede zeden dat de baden meer bezocht worden door jonge mannen dan de palaestra. Maar ook Plato (Nomoi, VI, 761) vond dat warme baden niet voor een gymnasion bestemd waren, tenzij enkel voor ouderen, zieken en landbouwers die moe waren van het zware werk. (Ginouvès 1962: 135)

Verder vertelt Aristophanes ook nog in Ploutos (vers 535) dat armoede o.a. “brandblaren uit de baden” met zich meebrengt. In de commentaren bij antieke teksten verklaart men dit door te zeggen dat onbemiddelden, die geen warme kledij hebben, tijdens koude periodes in de baden slapen. Wanneer ze dan te dicht bij de warmtebron kwamen, konden ze zich verbranden. In Ploutos (vers 952) wordt er immers iemand aangeraden om het bad binnen te gaan, en om op de eerste rij te gaan staan om zich te verwarmen. Anderen denken aan bevriezing door de plotse overgang van het hete bad naar de koude buitenlucht. We moeten hierbij wel bedenken dat het onwaarschijnlijk is dat arme burgers zich zouden verwarmen in gymnasia. (Brödner 1978: 47)

Hippokrates ontwikkelde een geneeskunde die steunde op de helende kracht van water. Hij schreef over de verschillende werkingen van bepaalde mineraalwaters. Deze werden in zijn tijd, tussen 460 en 380 v.C., dikwijls aanbevolen in medische voorschriften van Griekse dokters. Zo vertelt bijvoorbeeld Aristoteles dat de wateren van Scotussa in Thessalië en die van Edipsos in Euboia vanaf de 3e eeuw v.C door zieken werden bezocht. Volgens Pausanias ging men in de lente en de herfst naar de wateren van Lebedos in Klein-Azië. Hippokrates bespreekt ook een manier om damp op te wekken, door verhitte stenen in een vloeistof te drenken (bijvoorbeeld in urine). Dit kan dus net als de toepassing van warme en koude baden of stortbaden een therapeutische werking hebben. (Négrier 1925: 46-47) (Hoffmann 1999: 13-14)

 

1.2.2 Iconografische bronnen

 

Binnen de klassieke archeologie kan de informatie die geleverd wordt door de materiële overblijfselen soms hiaten vertonen. Op het gebied van baden kunnen we dit compenseren met de voorstellingen op ceramiek, bijvoorbeeld van mensen die zich wassen in een bassin, zich bukken in een bron of een douche nemen onder de stralen van een fontein. Vanaf de tweede helft van de 6e eeuw v.C. kwamen zulke wasscènes met mannen en vrouwen herhaaldelijk voor. Ook op spiegels werden soms zulke taferelen afgebeeld. Er is ondertussen een ruime verzameling van zulke scènes gekend waarop we informatie vinden over verschillende badsituaties. Een belangrijk deel ervan wordt besproken in Ginouvès’ Balaneutikè en in Aus dem antiken Badewesen van Karl Sudhoff. Vele anderen zijn terug te vinden in de diverse publicaties van J. D. Beazley (zie bibliografische lijst). Hier worden enkel de afbeeldingen besproken (in chronologische volgorde) die meermaals in de recentere publicaties terugkomen.

Op een hydria uit het laatste kwart van de 6e eeuw v.C., die zich in het Archeologisch Museum van Madrid bevindt, staan vrouwen afgebeeld die water halen aan een fontein. (gepubliceerd in Leroux 1912: p. 41 nr. 66) (afb. 1) Onder het fronton van het fonteingebouw, met 3 zuilen aan de voorzijde, stroomt water uit leeuwenhoofden op stenen kubussen. Deze dienen om recipiënten op te zetten die gevuld worden. Een kind is echter op zo’n blok gekropen en wast zich onder de waterstraal. (Ginouvès 1962: 21) (Weber 1996: 15-16)

Een andere badscène met 6 atleten is te zien op een zwartfigurige Atheense hydria uit de late 6e eeuw v.C., gemaakt door Automenes, in het Rijksmuseum te Leiden (PC63, afgebeeld in Sudhoff 1910: fig. 45a+b p. 60). (afb. 2) In het midden staan 2 atleten, een jonge en een oude man, die zich wassen onder een waterstraal. Ze bevinden zich in een structuur met bovenaan een fronton waarop een schild en 2 slangen zijn afgebeeld, en met 2 duidelijk aangeduide zijmuren en een zuil in het midden die het fronton steunt. Het water stroomt uit de mond van panterhoofden die tegen de achtermuur zijn bevestigd, een stuk boven schouderhoogte. Aan beide kanten van deze constructie staan 2 sportmannen in de schaduw van een boom. Ze smeren hun lichaam in met olie, terwijl hun kleren en zalfflesjes in de takken van de bomen hangen. Deze elegante en goed ontwikkelde badstructuur in bosachtige omgeving komt overeen met ons idee van een Archaïsch gymnasion. Na de fysieke oefeningen kwamen de atleten hier stof, zand en zweet afwassen, om zich dan in de buitenlucht te laten drogen en met olie in te smeren. (Sudhoff 1910: 58-61) (Yegül 1992: 18-19) (Weber 1996: 15-16) (Hoffmann 1999: 8-9) (Daremberg en Saglio 1962: 649)

Een roodfigurige Attische amfoor van ca. 520 v.C. uit het Staatliche Museen Preussicher Kulturbesitz in Berlijn (gepubliceerd in Pfuhl 1923: fig. 295 p. 316-318) toont 4 meisjes of vrouwen die zich onder waterstralen douchen. (afb. 3) Ze wassen grondig hun ledematen en romp, en spoelen hun lange haren uit. Het water komt uit leeuwen-, panter- of zwijnhoofdige tuiten die een stuk boven hun schouders zijn geplaatst. Het gaat hier om een rijkelijk bad in een blijkbaar speciaal hiervoor bestemde structuur, want de vrouwen staan bijna tot aan hun knieën in het water. Het washuis bestaat kennelijk maar uit één ruimte en is voorzien van een primitieve vestiaire in de vorm van een dwarse stang. Op dit zicht zien we het zadeldak met pannen, dat gedragen wordt door 3 slanke Dorische zuilen. De waterspuwers zijn aan de zuilen bevestigd, net onder de kapitelen, zodat het lijkt alsof het water omhoog wordt gebracht met leidingen binnenin de zuilschachten. Dit openbare vrouwenbad mag dan misschien verbazen, volgens Sudhoff is de scène volledig authentiek. Hij acht het ook mogelijk dat deze structuur in verband stond met een bron waar vrouwen water haalden om te koken en te drinken. Men zou ook kunnen denken dat het hier om een fonteingebouw gaat dat door vrouwen bezocht werd. (Sudhoff 1910: 62-65) (Yegül 1992: 17-18) (Weber 1996: 15-16) (Hoffmann 1999: 197) (Daremberg en Saglio 1962: 650)

Een laat-Archaïsche vaas uit het Louvre met de signatuur van Andokides (afgebeeld in Sudhoff 1910: fig. 54 p.67) geeft een andere badscène weer. (afb. 4) Hier gaat het om een bassin met stromend water, dat overdekt is en groot genoeg om in te kunnen zwemmen en duiken. Dat het om stromend water gaat, tonen de vissen aan die onder de zwemmende vrouw te zien zijn, terwijl de zuil aan de rechterkant een bewijs is voor de overdekking. Er hangt trouwens ook een badmuts (zoals 2 vrouwen hier dragen) aan de dakrand. Het water heeft blijkbaar ook een behoorlijke diepte, aangezien 1 dame aanstalten maakt om erin te springen. Van de andere 2 vrouwen die langs het water staan, is er één zich aan het insmeren met zalf uit een klein flesje, de andere lijkt de ruimte te verlaten. (Hoffmann 1999: 197) (Sudhoff 1910: 67-68) (Daremberg en Saglio 1962: 650)

Een aquarelreproductie van de roodfigurige ‘Hamilton-vaas’ (getekend door Tischbein, niet gedateerd, gepubliceerd in Reinach 1891: Pl. II, 45) bevat 3 jonge mannen die zich wassen, terwijl een vierde het bassin vult met een grote kruik water. (afb. 5) De jongeman die achter het bekken staat, gebruikt een strigilis om het vuil van zich af te schrapen. Tegen de achterwand hangen nog meer strigiles, een oliefles of aryballos en mogelijk een toestel met een koord om water uit een bron omhoog te trekken. Al deze accessoires doen vermoeden dat deze scène zich afspeelt in een gymnasion. Het woord ‘dèmosia’ dat op het bassin geschreven staat, geeft ook duidelijk aan dat het hier om een publiek bad gaat. (Sudhoff 1910: 50-51) (Hoffmann 1999: 196) (Yegül 1992: 18) (Daremberg en Saglio 1962: 651) (Delorme 1960: 305)

Het laatste voorbeeld dat hier besproken wordt, is een gegraveerde spiegel uit het Italiaanse Praeneste (eveneens niet gedateerd, afgebeeld in Monum. d. Inst. arch. IX, pl. XXVIII), waarop invloed van Griekse artiesten duidelijk merkbaar is. (fig. 1) Op deze gracieuze tekening staan 2 vrouwen en een jongeman langs een bassin op een hoge voet. De ene vrouw giet met een elegante kruik water over het haar van de gebukte vrouw. De knaap, die net zoals de vrouwen naakt is, heeft in de ene hand een strigilis en in de andere een alabastrum. Mogelijk is hij een god en kijken we dus niet naar een scène uit het dagelijkse leven. Sommigen denken toch dat het hier om een gymnasion gaat, maar dat is onwaarschijnlijk omdat vrouwen daar normaal geen toegang tot hadden. (Hoffmann 1999: 198) (Daremberg en Saglio 1962: 651)

 

Een ander soort van iconografische bron zijn de terracottabeeldjes. Zij zijn vooral interessant voor de studie van badkuipen. Van deze miniatuurbeeldjes zijn slechts een aantal exemplaren gekend, de belangrijkste worden hier behandeld.

De Cypriotische figurine uit de Cesnola-collectie van New York (gepubliceerd in Pottier 1900: 515) dateert van de late 7e eeuw v.C. (afb. 6) Ze stelt een badkuip voor met halfronde korte zijden, met een horizontale rand. De bodem schijnt afgerond te zijn en staat in verbinding met het plaatje dat de vertoning ondersteunt door 4 tussenliggende ‘uitgroeiselen’. Deze laatste moeten eerder stutten voorstellen die het bekken op zijn plaats houden, in plaats van echte poten die te fragiel zijn voor een terracottakuip. De man, die in het bad zit, rust met z’n rechter arm op de schouder van een vrouw die langs de kuip staat. Dit is blijkbaar een dienstmeid die met haar rechterhand in het bad reikt om de man te besprenkelen. Dit beeldje doet denken aan de niet veel oudere badscène uit de Odysseia. (Weber 1996: 18-19) (Hoffmann 1999: 198) (Ginouvès 1962: 35) (Sudhoff 1910: 12)

Het tweede terracottamodel komt uit een privé-verzameling (afgebeeld in Ginouvès 1952: fig. 6+7) uit Frankrijk en stamt uit de 6e eeuw v.C. (afb. 7 a+b) De kuip en de badende worden eenvoudig voorgesteld. Het recipiënt is een symmetrisch exemplaar met halfronde korte zijden en een afgeronde bodem. De rand, die tussen het eerste en tweede derde deel een soort trapje maakt, verbreedt in de 2 uiteinden, waardoor een rechthoekig ontwerp benaderd wordt. De badgast is gezeten met de benen opgetrokken, de armen rond de benen, beide ellebogen rusten op de rand. De lichaamspositie in zo’n kleine kuip wordt hier dus mooi getoond. Origineel zou de badkuip ongeveer 1.20 m lang geweest zijn, en zo’n 40 cm hoog. (Ginouvès 1962: 35) (Hoffmann 1999: 198)

 

 

1.3 Reiniging met water bij de Grieken

 

Al het water werd in het oude Griekenland beschouwd als een gift van de goden; het regenwater kwam van Zeus, het bronwater was een geschenk van de (vrouwelijke) aarde. De zuiverende functie van water speelde dan ook een belangrijke rol in vele verschillende situaties.

 

1.3.1 In het dagelijkse leven

 

In Griekenland zijn er niet zoveel rivieren en bronnen, maar niettemin genoeg om eenvoudige reinigingen in uit te voeren. Er is wel een lange kustlijn die men gebruikte om te gaan baden en zwemmen, dikwijls vooral als ontspanning of voor fysieke oefeningen. Dit soort activiteiten wordt vermeld in de Homerische epen door middel van specifieke termen en in de Hellenistische periode ontwikkelde zich zelfs een literair thema “baden van vrouwen in de rivier” (bijvoorbeeld Theocritus, XVIII, 23 en Moschos, II, 31) Men kan zich hierbij natuurlijk wel afvragen in hoeverre die verhalen de realiteit weerspiegelen en we moeten ook rekening houden met lokale verschillen. Bij de iconografische bronnen, die hier eerder al aan bod kwamen, zien we dat vanaf de tweede helft van de 5e eeuw de aandacht bij de badscènes in openlucht wordt verlegd van zwemmen en duiken naar het echte wassen en toilet maken. (Ginouvès 1962: 109-112)

Voor dat simpele baden waren eigenlijk niet eens badinstallaties nodig, maar soms waren er wel publieke fonteinen die konden gebruikt worden om zich in te wassen. Doorheen de Archaïsche periode en nog in de 5e eeuw v.C. waren deze voorzieningen nog zeer eenvoudig, vanaf de 4e eeuw en de Hellenistische periode kwamen er meer praktische en comfortabele inrichtingen. Sommige fonteinen dienden als douche, of soms werden ze enkel gebruikt door kinderen, of was het net bij wet verboden om erin te baden. Verschillende modellen van badkuipen, ronde bekkens en wasbakken, kommen op een drievoet en langwerpige bassins zijn ons bekend in diverse materialen. Er bestonden ook fonteingebouwen (met zuilen en dierkoppen) die complexe vormen konden aannemen (opnieuw denken we hierbij aan de reeds eerder besproken structuren op vaasvoorstellingen). (Ginouvès 1962: 21-26+29)

Een eigen badkamer had men in die tijd dus niet echt nodig. Oorspronkelijk gebruikten de Grieken ook alleen nog maar schotels, kannen, natuurlijke sponsen en doeken om zich mee te wassen. In draagbare kuipen deed men water dat verwarmd werd op een vuur. Deze bekkens om in te baden werden trouwens door de antieke auteurs Hesiodos (Werken en Dagen, 747), Artistophanes (Fragm.107) en Pollux (7, 166) reeds betuigd. Het was gebruikelijk om bepaalde lichaamsdelen te wassen in verschillende omstandigheden. De belangrijkste wassing was die van de handen, net voor de maaltijd. Dit werd niet alleen bij heren, maar bij iedereen gedaan. Wel was er enig verschil in de luxe van het gebruikte materiaal. Blijkbaar werd er soms wel eens een volledig bad genomen alvorens plaats te nemen aan tafel, of werden de handen na het eten nog eens gewassen of kreeg men een voetenbad. Het lijkt er wel op dat dit eerder stadsgebruiken waren en dat de gewone boeren deze traditie negeerden. (Ginouvès 1962: 151-156) (Hoffmann 1999: 8-9)

Ook al werden privé-badkamers vrij populair (vooral in de Hellenistische periode), toch was er nog een groot aantal burgers dat niet over zulke voorzieningen beschikte. De summiere wassingen die konden uitgevoerd worden aan de openbare fonteinen bleken niet altijd te voldoen aan de groeiende wensen. Daarom was het nodig dat publieke badhuizen werden opgericht die voor (bijna) iedereen toegankelijk waren, tegen een schappelijke prijs kon men dan genieten van het gevraagde comfort. Deze baden groeiden uit tot sociale centra waar men soms zelfs meerdere keren per dag kwam. De voorzieningen in die badcomplexen zijn vooral gekenmerkt door de vraag naar echte zuiverheid en individualisme. De badgasten wensten niet in het badwater van anderen te zitten, vandaar de aparte badkuipen. Ze wilden zelfs zo weinig mogelijk in contact komen met het badwater dat ze zelf gebruikt hadden, daarom werden er zitkuipen aangewend waarin alleen (een stuk van) de benen in het water zaten. Dienaren goten het water over het lichaam van de badende, na gebruik werd al dat water terug uit de kuip geschept. (Ginouvès 1962: 183)

 

1.3.2 In religieuze context

 

Het gewone wassen in het landelijke bestaan als primaire behoefte is natuurlijk iets heel anders dan de rituele reiniging in mythe en rite. Toch gebeurden er in het gewone leven ook dergelijke handelingen met een religieuze betekenis. De essentiële momenten van het bestaan; de bevalling of de geboorte, het huwelijk en de dood zijn gelegenheden waarbij baden of wassingen moeten zorgen voor zuivering en welzijn. Men kent aan water een positieve, werkzame kracht toe, die in verschillende richtingen werkt. (Burkert 1977: 129-139) Bij de geboorte is de religieuze reiniging eenvoudigweg nodig door de fysieke vuilheid door bloed, zowel moeder als kind moeten hiervan gezuiverd worden. Indien het gaat om een overlijden, dan is het eerste wat met het dode lichaam moet gebeuren het funeraire bad. Als de dood veroorzaakt werd door een blessure, een ongeluk of een bepaalde ziekte, dan is het lichaam vuil en dikwijls bebloed. Het overlijden wordt gezien als een inwijding bij de goden, en daarom moet deze ‘offerande’ puur en zuiver zijn. De mensen die het huis van de dode hadden betreed, waren op een bepaalde manier bevuild en moesten dus ook gereinigd worden (net als het huis zelf). Een uitgebreid assortiment van funeraire ceramiek en allerhande bekkens kwam hieraan te pas. (Ginouvès 1962: 234-238) Seksuele relaties werden in het Klassieke Griekenland nog niet als onzuiver beschouwd. Dit werd wel zo door oosterse, latere invloeden. Reiniging was dan vereist voor wie een heiligdom wou betreden na de seksuele daad. Hier bestonden zelfs wetten over in verschillende heiligdommen. Hieruit blijkt dat reiniging na de daad nog belangrijker was indien dit buiten het huwelijk gebeurd was. Verder moesten verloofden ook eerst baden alvorens het huwelijk te vieren. Vele taferelen op ceramiek tonen details betreffende de omstandigheden bij zulke baden. (Ginouvès 1962: 262-270)

Behalve bij deze ‘gewone’ purificatie, speelde water ook dikwijls een belangrijke rol in allerhande culten. Legendes over baden van goden en de riten waarbij het godenbeeld wordt gewassen zijn hierbij een goede leidraad. Bezoek aan een heiligdom, uitvoeren van een offer of gebed vereisten religieuze zuivering, die verder ging dan enkel de fysieke betekenis van het woord. Mysterieculten, waarzeggerkunst en geneeskunde maakten allemaal gebruik van water, en niet enkel in de zin van materiële reinheid. Dat hier wel eens sprake was van echte (publieke) baden, zal later in dit werk nog blijken. (Ginouvès 1962: 299 e.v.)

 

1.3.3 In gymnasia

 

In de loop van de 7e eeuw kwam er door een verandering in de sociale behoeften, de ontwikkeling van de ‘stad’ en de aanwezigheid van meer getrainde krijgers een parallelle beweging op gebied van atletiek en gymnastiek. Zelfs voor dat er specifieke gebouwen en terreinen waren, bestonden er al speciale oefenplaatsen. Dikwijls waren deze plaatsen gelegen nabij de zee, of een waterloop, een bron of fontein. Hier ligt ook het verband met het bad in de natuur. In georganiseerde gymnasia was natuurlijk voldoende water nodig om zich te wassen, en dus werden er putten gegraven en citernes gebouwd. Wanneer de grotere gymnasia zich ontwikkelen, komen er ook betere oplossingen voor dit probleem. Dan wordt het water soms van over een grote afstand aangevoerd, waardoor men niet meer gebonden was aan de geografische omstandigheden om een gymnasion te bouwen. (Ginouvès 1962: 125-126)

In de sportwereld is het gebruik van water zeer natuurlijk en primitief, het dient hier voor zuiverheid en welzijn. Vanaf de Archaïsche periode leerden jongeren de gebruiken van het baden in het gymnasion. In die vroege gymnasia waren er het nog wassingen met koud water die in openlucht werden uitgevoerd. De bassins op hoge voet en de simpele douche-installaties die hiervoor gebruikt werden, hebben we op de ceramiekafbeeldingen reeds gezien. Later komen er ook getuigenissen van overdekte badruimtes die voorzien zijn van warm water. Blijkbaar hadden de Grieken, toen hun lichaam en geest zachter werden, ook milderen vormen van recreatie nodig. (Yegül 1992: 17,23) (Forbes 1945: 39)

Het Griekse ideaal van balans tussen lichaam en geest kwam tot een hoogtepunt in de gymnasia, door de combinatie van lichaamstraining en baden. Door te oefenen op de buitenterreinen werden de geoliede lichamen van de atleten heel vuil door zand en stof e.d. Dat grootste vuil werd naderhand eerst afgeschraapt met een strigilis, daarna werd het hele lijf afgespoeld met koud (en in latere periodes ook warm) water. Zoals ook vaak werd afgebeeld, zalven de sporters nadien hun lichaam met olie en verschillende poeders, zodat de huid niet uitdroogt. (fig. 2) (Yegül, 1992: 1) (Négrier 1925: 45) (Gardiner 1930: 85)

 

1.3.4 In paleizen

 

Badvoorzieningen bestonden al zeer vroeg in paleiscontexten, zelfs al in de Minoïsche en Mykeense cultuur. (Hoffmann 1999: 52-53) In het paleis van Vouni op Cyprus bestonden er in de 5e eeuw v.C. al badvoorzieningen. De badruimtes werden ingericht in enkele van de vele kleine kamertjes in het woongedeelte van het complex, meestal werden de kamers waar water werd gebruikt in een groep bij elkaar gelegd. Aanvankelijk werden badruimtes dicht bij de keuken aangelegd, daar waren immers al voorzieningen aanwezig om water op te warmen. Later kregen kregen baden hun eigen verwarmingssysteem, in Vouni was er zelfs al een soort verwarming van onder de vloer. Ook bij latere paleizen worden er nog steeds kleinere badkamers ingericht waarin water vooral een reinigende functie had. In de paleiscomplexen uit de Hellenistische tijd kwam er een vernieuwde aanwending van water, met name in de grote zwembaden. Die grote openluchtbekkens hadden schijnbaar nog weinig met reiniging te maken, maar dienden vooral voor de ontspanning en verfrissing van de paleisbewoners en gasten. Deze trend is echter niet echt Grieks, maar ontstond vooral onder invloed van het ‘paradijsidee’ uit oosterse culturen. Met deze publieke tentoonstelling van zoveel water wilden de paleisheren ook hun rijkdom tonen en zo hun macht symboliseren. (Japp 2000: 36)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende