Georganiseerde misdaad in Zuid-Oost-Vlaanderen 1831-1867. (Thomas Schepens).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL VI: DE BENDE VAN MATER & DE BENDE VAN ELST

Na een globale verkenning van de tijdsomstandigheden weten we nagenoeg waardoor het groepsbanditisme tijdens het midden van de negentiende eeuw werd geconditioneerd en hoe het zich heeft gemanifesteerd.  We stellen ons nu de vraag in welke mate de bende van Mater en de bende van Elst in concreto aan het hierboven geschetste criminogeen patroon beantwoorden.  Daarom onderzoeken we achtereenvolgens de personalia en de realia m.b.t. de beschuldigden en de chronologische evolutie van de criminele gebeurtenissen.  Aan de hand van deze overzichten trachten we tenslotte door te dringen tot het wezen en de samenstelling van de bende van Mater en de bende van Elst.

HOOFDSTUK 1: SYSTEMATISCH ONDERZOEK VAN DE BENDE

 

1. Personalia en realia m.b.t. de beschuldigden

                            1.1.  Petrus van Dorpe

Deze zesendertigjarige ongehuwde wever stond aan het hoofd van de bende van Mater.  Deze bende was een soort “satellietclub” van de bende van Elst.  Potentiële bendeleden kregen er hun opleiding aan de hand van misdrijven die weinig kans op betrapping hadden.  Van Dorpe speelde een belangrijke rol in de bende.  Hij bepaalde wie klaar was voor het grote werk en de overstap naar de bende van Elst kon maken.  Hij bezat ook de middelen, nl. boren, om efficiënt in te breken.  Van Dorpe was geen onbekende voor het gerecht.  Hij liep reeds drie eerdere veroordelingen op wegens inbraak, mishandeling en ontsnapping uit de gevangenis.

                            1.2.  Frederic Baert

De vijfendertigjarige Baert was gehuwd met spinster Elisabeth Marijne.  Samen met hun drie kinderen woonden ze te Maria-Horebeke, waar Baert het beroep van kleermaker uitoefende.  Dit beroep verschafte hem een grote mate van mobiliteit dat van essentieel belang was om het bendewezen goed te begrijpen.  Het was dankzij de getuigenis van de vrouw van Baert dat de activiteiten van de benden aan het licht kwamen.  Ze getuigde om zich van eene zwaere last te ontdoen.  Volgens haar getuigenis zou Baert zijn vrouw eerder al gedwongen hebben hun pasgeboren kind te vermoorden en te begraven in de tuin.

Baert maakte in het begin van zijn criminele carrière deel uit van de bende van Elst.  Maar hij had nog te weinig ondervinding waarop hij deel ging uitmaken van de bende van Mater.  Zijn taak tijdens de inbraken bestond erin de wacht te houden.  Baert was het enige bendelid dat de diefstallen toegaf.

                            1.3. Charles Louis De Cubber

De achtendertigjarige De Cubber, geboren te Michelbeke en wonende te Elst, oefende het beroep uit van wever.  Hij werd veroordeeld tot levenslange dwangarbeid, tentoonstelling en brandmerking.

De bronnenstudie toont aan dat De Cubber een relatief belangrijke rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van de diefstallen.  Hij was de aangewezen persoon om vooraf het terrein te gaan verkennen.  De eigenlijke uitvoering van de misdrijven liet hij vaak aan zich voorbijgaan.  Slechts in drie gevallen was hij er actief bij betrokken.

                            1.4. Jean Baptiste Van den Haute = Stooter

De voortvluchtige Van den Haute werd op vierenveertigjarige leeftijd bij verstek veroordeeld tot 12 jaar dwangarbeid en tentoonstelling voor zijn aandeel in de bende van Elst.  Heel veel is over hem niet geweten, tenzij dat hij te Elst geboren was.  Hij was landloper en daarvoor werd hij reeds twee maal veroordeeld tot respectievelijk drie en zes maanden gevangenisstraf.  Hij werd ook reeds twee maal veroordeeld  wegens diefstal ( 2 jaar en 10 jaar gevangenis).

Het was op zijn aangeven dat men een diefstal ging plegen bij Jean Baptiste Declercq, herbergier te Zarlardinge, omdat men daer zonder gevaer kon stelen.  Dit is het enige geval waarbij een herbergier het slachtoffer werd van diefstal.

                            1.5. Martinus Loterman

Deze drieënveertigjarige landbouwer vormde samen met zijn broer Charles Louis het kopstuk van de bende van Elst.  Hij was de rechterhand van zijn oom en zijn taak bestond er voornamelijk in om de andere bendeleden in het gareel te laten lopen.  Hij was gehuwd en had vijf kinderen.  Zijn aandeel in de bende werd bestraft met twintig jaar dwangarbeid en tentoonstelling.

Als familielid van de leider van de bende genoot hij heel wat aanzien.  Bovendien werd hij enorm gerespecteerd omwille van zijn inbrekerscapaciteiten.  Hij was een imposante figuur die met zijn kracht gemakkelijk ijzeren kolommen kon uitwringen.  Vandaar dat de bende van Elst en de bende van Mater gespecialiseerd waren in het inbreken langs het keldervenster.

                            1.6. Josephus Depré = Keper

Josephus Depré, bijgenaamd Keper, werd op éénenveertigjarige leeftijd veroordeeld tot twintig jaar dwangarbeid en tentoonstelling in de stad Oudenaarde.  Deze ongehuwde, werkloze wever woonde in Nederbrakel.  Hij genoot er een slechte reputatie.

Zijn aandeel in de bende van Mater was aanzienlijk.  Bij elk gepleegd misdrijf was hij betrokken.  Als werkloze had hij immers tijd om het actieterrein te gaan verkennen en de nodige voorbereidingen te treffen.

                            1.7. Charles Louis Loterman

De tweeënvijftigjarige Loterman was het absolute kopstuk van de bende van Elst.  Hij was gehuwd en had zeven kinderen.  Hij woonde te Elst en was tewerkgesteld als wever.  Voor zijn leiderschap betaalde hij een hoge prijs: Loterman werd veroordeeld tot levenslange dwangarbeid, tentoonstelling en het brandmerken van de letters TP.

Het eigenlijke inbreken liet hij in de meeste gevallen aan zich voorbijgaan.  Hij hield zich voornamelijk bezig met de voorbereiding van de misdrijven en met de continuïteit van de bende.  Als leider diende hij af en toe brandjes tussen de leden te blussen.

De andere leden van deze dievenbenden worden niet aan een afzonderlijke analyse onderworpen omdat het ons aan relevante informatie ontbreekt.  Het gaat hier om Demene, Van Heuken, Plaetens, Petrus Loterman, Van Oycke en Van Stortenwaegen.

 

Om deze personalia enigszins samen te vatten, geven we hieronder enkele tabellen en lijsten, die enig licht kunnen werpen op de samenstelling van de bende.

1. Personalia per bendelid

 

Nr.

NAAM

WOONPLAATS

LEEF-

TIJD

BEROEP

RECI-DIVIST

STRAF[239]

1.

Van Dorpe

Mater

36

Wever

X

3

2.

Baert

Maria-Horebeke

35

Kleermaker

 

4

3.

De Cubber

Elst

38

Wever

X

2

4.

Van den Haute

Elst

44

Wever

X

3

5.

Loterman M

Elst

29

Landbouwer

X

3

6.

Depré

Nederbrakel

41

Wever

X

3

7.

Loterman C

Elst

47

Wever

X

2

8.

Demene

Maria-Horebeke

43

Wever

X

2

9.

Van Heuken

Nederbrakel

41

Wever

X

4

10.

Plaetens

Nederbrakel

44

Hekelmaker

X

4

11.

Loterman P

Elst

20

Wever

X

4

12.

Van Oycke

Nederbrakel

41

Dagloner

 

4

13.

Stortenwaegen

Elst

26

Dagloner

 

4

 

2. Alfabetische lijst van de beroepen

 

BEROEP

NUMMER BENDELID

TOTAAL

Dagloner

12,13

2

Hekelmaker

10

1

Kleermaker

2

1

Landbouwer

5

1

Wever

1,3,4,6,7,8,9,11

8

 

3. Leeftijd van de bendeleden

LEEFTIJD[240]

NUMMER BENDELID

TOTAAL

20-30

11,13

2

31-40

1,2,3

3

41-50

4,5,6,7,8,9,10,12

8

4. Woonsituatie

WOONOMSTANDIGHEDEN

NUMMER BENDELID

TOTAAL

Alleen wonend

1,3,8,12,

4

Familie

6,7,9,11,13

5

Onbepaald

2,4,5,10

4

 

2. Chronologie van de feiten

Vooraf maken we de lezer erop attent dat de door de ons geraadpleegde bronnen niet steeds even informatief zijn.  In dit kapittel beperken we ons tot het chronologisch verloop van de feiten.  We maken bijgevolg geen melding van de aard van de gestolen voorwerpen.  We verwijzen daarvoor naar het volgend kapittel.

1-2 juli 1835

In de nacht van woensdag op donderdag werd een diefstal met uitwendige braak gepleegd bij landbouwer Jean Baptiste Fouconnier te Everbeke.  Er werd een opening in de omheining gemaakt die maar zo groot was voor een kind van 14-15 jaar.  Deze diefstal werd ten laste gelegd van Charles Louis Loterman, Josephus Depré en Josephus Plaetens.  De beklaagden ontkenden in alle talen.

29-30 augustus 1835

In de nacht van vrijdag op zaterdag werd een inbraak gepleegd bij Joseph Delfos, koperslager te Nederbrakel.  De diefstal werd gepleegd via het keldervenster waar twee ijzeren kolommen werden uitgekapt.  Het gestolen lijnwaad werd op 2 september bij een winkelier te Zottegem aangeslagen.  Deze verklaarde het lijnwaad gekocht te hebben van twee onbekende personen voor12 ½ frank de el.

23-24 november 1835

Nachtelijke diefstal met inbraak bij Jean Baptiste Declerque, herbergier te Zarlardinge.  Er werd een ijzeren kolom in het keldervenster uitgewrongen.  De getuige Marie-Thérèse De Cubber verklaarde dat ze enkele dagen voor de diefstal de beklaagde Van den Haute had horen vertellen aan haar huisbaas Loterman dat men daar zonder gevaar wijn kon stelen.

6-7 december 1836

Nachtelijke diefstal bij Jacobus Le Bon, landbouwer te Mater d.m.v. het uitwringen van een ijzeren kolom in het keldervenster.  Deze diefstal werd ten laste gelegd van Charles Louis Loterman, Petrus Van Dorpe, Josephus Depré en Charles Louis van Oycke.  Deze laatste zou de volgende dag het gestolen lijnwaad in Geraardsbergen verkocht hebben.  De beklaagden ontkenden de beschuldigingen.

12-13 december 1836 en 2-3 januari 1837

In de nacht van donderdag op vrijdag bedreef men een diefstal met inbraak bij landbouwer Henri Van Cauwenberghe te Nederename.  De diefstal werd opnieuw gepleegd via het keldervenster waar ijzeren kolommen werden uitgebroken.  De gestolen oliekommen werden door het slachtoffer herkend in de woning van de beklaagde Van Dorpe.

Een kleine maand later werd Jean Baptiste Papyn het slachtoffer van de bende, die wederom opereerde via het keldervenster.  Deze landbouwer te Maria-Horebeke herkende de gestolen voorwerpen die aangeslagen werden bij Petrus Van Dorpe.

21-22 december 1836

Ook geestelijken werden het slachtoffer van de bende van Elst.  Enkele dagen voor Kerstmis werden de Zusters van Liefde het slachtoffer van een inbraak.  Opnieuw gebeurde de diefstal via het keldervenster waar ijzeren kolommen werden uitgebroken.  Deze diefstal werd ten laste gelegd van Frederic Baert, Charles Louis Loterman, Martinus en Petrus Loterman en Joseph Demene.  Baert verstopte een deel van zijn buit in de weide van de weduwe Vermeiren en een tinnen bord verkocht hij te Oudenaarde.

21-22 februari 1837

Nadat men op vrijdagnamiddag de nodige voorzorgsmaatregelen had genomen, bereikten Petrus Van Dorpe, Martinus Loterman, Charles Louis De Cubber en Louis Stortewaegen ’s nacht rond één uur de woning van Pieter van Botteldoorn, landbouwer te Mater.  In de achtermuur van het huis dat bedekt was met leem, werd een opening gemaakt.  Deze inbraak verliep zonder noemenswaardige moeilijkheden.

27-28 februari 1837

Bij landbouwer Joannes van Butsele werd eind februari 1837 een inbraak gepleegd.  De dieven kwamen het huis binnen via het keldervenster waar twee ijzeren kolommen werden uitgebroken.  In de woning van de beschuldigde Van Dorpe werden voorwerpen gevonden die door het slachtoffer als de zijne werden herkend.

6-7 maart en 30-31 maart 1837

De laatste twee inbraken waarvan de bende van Mater/Elst werd beschuldigd, waren respectievelijk bij Francis Crombrugge, landbouwer te Blassius-Bouckle, en bij Francis Galle, herbergier te Hemelgem.  Beide diefstallen werden gepleegd via het keldervenster waar één of meerdere ijzeren kolommen werden uitgebroken.  Deze diefstallen werden ten laste gelegd van Baert, Charles Louis Loterman, Petrus Van Dorpe, Josphus Demene en Josephus Depré.

 

3. Enkele kwantitatieve gegevens m.b.t. de gepleegde feiten

Teneinde een beter inzicht te krijgen in de aard van de criminaliteit zoals die door de bende van Mater/Elst werd bedreven, achten we het opportuun de feiten en wat erbij hoort op een kwantitatieve manier te benaderen.  Met dit kapittel hebben we slechts de bedoeling het feitenmateriaal kwantitatief te evalueren.  Hier is geen ruimte voor interpretaties noch voor beschouwingen.

                            3.1. De slachtoffers

Beroep:

         Landbouwer:     8

         Koperslager:      1

         Geestelijken:     1

         Herbergier:        1

Leeftijd:

         21-30:        1      

         31-40:       6

         41-50:       2

  51-60:       1 

  >60:           1

Woonomstandigheden:

         Alleen wonend:           4

         Familieverband:         5

         Onbepaald:                  2

 

                            3.2. Het gestolen goed

1. Jean Baptiste Fouconnier:      3 hespen, een bord, een broodmes, een koperen

“thermos”, 110 ellen lijnwaad, 7 koekebroden, 2 bruine broden, vlees, smout, boter met pot

2. Joseph Delfos:   134 à 135 ellen lijnwaad, een bundel vlas

3. Jean Baptiste Declerque:   wijn, likeur, bier

4.  Jacobus Le Bon:    lijnwaad, schietspoel, 2 nieuwe borstels, een vork, een ijzeren

hamer

5.  Henri Van Cauwenberghe:     2 stenen kannen met olie, een stenen kom met boter,

gebraden varkensvlees, een tinnen schotel, 10 à 12 flessen bier

6. Jean Baptiste Papyn: lijnwaad

7. Zusters van Liefde:    brood, vlees, boter, 6 à 8 tinnen schotels

8. Pieter van Botteldoorn:      varkensvlees, 12 à 13 broden, 2 graanzakken

9 Joannes van Butsele:     2 beitels, 2 passers, 2 spijkerboren, 8 grote nagels, 5

spleten vals, een ijzeren hamer, boter

10. Francis Crombrugge: lijnwaad

 

11. Francis Galle:     varkensvlees, smout, olie, boter, kersen, een bord

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[239] Code:                1= doodstraf

                               2= levenslange dwangarbeid

                               3= <= 20 jaar dwangarbeid

                               4= onbekend

[240] De leeftijd, die niet steeds precies wordt aangegeven, hebben we bepaald aan de hand van de laatste ondervraging van iedere betichte.