Tijd-ruimtegeografie van alleenstaande moeders in de rand van Gent. (Lieve Coorevits)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: Een empirisch onderzoek naar de tijd-ruimtegeografie van alleenstaande moeders.

 

Hoofdstuk 1. De onderzoeksmethode

 

1.1 Inleiding

 

Bij elke onderzoek zijn verschillende mogelijkheden om data te verzamelen. Voor het uivoeren van dit onderzoek werd gekozen voor de diepte-interviews. Dit hoofdstuk biedt meer dan achtergrond bij de onderzoeksmethode: ook de zoektocht naar alleenstaande moeders is een bespreking waard. Als laatste krijgen de inhoud van de vragenlijst, waarop alle data gebaseerd zijn en de ervaring bij de interviews hierin ook een plaats.

 

1.2 Bespreking van de methode

 

Het empirische onderzoek, de tijd-ruimtegeografie van alleenstaande moeders in de rand van Gent, is gebaseerd op gegevens die aan de hand van diepte-interviews werden verzameld. Door deze manier van werken, werd informatie verkregen die niet representatief is voor de bevolking van het gekozen gebied omdat niet de gehele populatie vertegenwoordigd is. Het gaat eerder om casestudies in een bepaald deel van een ruimer systeem. Dit betekent dat de rechtstreekse en indirecte, afleidbare kwantitatieve gegevens niet als representatief voor het gekozen gebied mogen beschouwd worden en dus niet veralgemeend mogen worden voor de gehele groep alleenstaande moeders.

De gegevens die via deze weg worden verkregen, zijn echter niet waardeloos. Door de diepgaande manier van interviewen kunnen onderliggende verklaringen gevonden worden die met grootschalig, dus representatief, maar oppervlakkig onderzoek verborgen blijven. Indien de informatie verkregen door de diepte-interviews gekoppeld en getoetst wordt aan informatie van bevoorrechte getuigen en terreinobservatie kunnen zelfs objectieve uitspraken worden gedaan (Meert, 1998, p.277).

De tijd-ruimtegeografie onderzoekt zowel ‘path’ en ‘projects’. De dagpaden van mensen zijn zichtbaar en gemakkelijk te volgen en bestuderen. ‘Projects’ zijn echter verschillende paden aan elkaar gekoppeld om eenzelfde doel te bereiken. Deze achterliggende bedoeling is niet zomaar duidelijk. Via diepte-interviews wordt gezocht naar het verband tussen de zichtbare paden en de achterliggende bedoeling. Ook de constraints die mensen ondervinden en die niet altijd zichtbaar zijn, kunnen door gesprekken achterhaald worden.

 

1.2.1 Theoretisch kader

 

Afhankelijk van de visie op de mens en zijn handelen, kunnen twee belangrijke stromingen gevonden worden. Een eerste stroming baseert zich op kwantitatieve gegevens en kenmerkt de geografie van de jaren ’60. Deze kwantitatieve stroming, ook positivisme genoemd, gelooft dat in de samenleving wetmatigheden aanwezig zijn. Op basis van nauwkeurige waarneming is veralgemening mogelijk en kunnen de wetmatigheden gevonden worden. Positivisten zijn van mening dat een vraag/antwoordsituatie die juist wordt uitgevoerd veralgemenende antwoorden kan geven die onafhankelijk zijn van de context. De kwantitatieve gegevens kunnen met behulp van een enquête verzameld worden (Billiet, 1990).

Een tweede stroming volgt hierop en hecht belang aan kwalitatieve gegevens. Ze zijn van mening dat sociale verschijnselen niet enkel door getallen en wetten is te vatten, maar ook kwalitatief moeten benaderd worden. In deze stromingen kunnen verschillende visies ondergebracht worden. Een eerste visie is het humanisme. Dit legt de nadruk op de vrije wil van de mens en ziet de maatschappij als een product van het menselijk bewustzijn. Elk vraag/antwoordgesprek is een uniek gebeuren met eigen kenmerken en een structuur. Mensen laten immers hun gedrag beïnvloeden door de houding of reacties van anderen (Billiet, 1990). Een andere visie is de marxistische of radicale visie. Deze beklemtoont de maatschappelijke context. Fragmenten van de maatschappij (zoals ruimte maar ook religie, kunst,…) kunnen niet op zich worden bekeken maar moeten gekaderd worden in de maatschappelijke totaliteit. De maatschappelijke structuren beïnvloeden immers de mens en zijn handelen. Behalve de extreem-marxistische navolgers, worden de maatschappelijke mechanismen niet als deterministisch gezien, maar heeft de mens binnen het kader van die mechanismen nog vrijheid. Enkele manieren van kwalitatief onderzoek zijn het diepte-interview, reconstructie van levensgeschiedenissen, dagboeken en schoolagenda’s (autobiografieën), participatie en observatie (De Pater en Van Der Wusten, 1996).

 

1.2.2 Nadelen van diepte-interviews

 

Binnen het humanisme wordt de manier van onderzoek via diepte-interviews door de ethnomethodologen volledig verworpen. Zij beschouwen informatie bekomen uit een gesprek waardeloos en zien in technieken als observatie en participatie een betere weg van onderzoek. Indien de veronderstellingen bij een interview op een rij worden gezet, lijkt juiste informatie verwerven inderdaad bijna onmogelijk (Foddy, 1993):

De waarde van de gegevens is dus afhankelijk van de taalvaardigheid van de interviewer en de geïnterviewde en de bereidwilligheid van de geïnterviewde om eerlijk te antwoorden. Een ander nadeel is dat de geïnterviewde door het gedrag of het uiterlijk van de interviewer beïnvloed wordt. Soms interpreteert de interviewer vanuit zijn denkkader een situatie of onduidelijk antwoord verkeerd. Een interviewer kan ook het antwoord beïnvloeden door bij bepaalde vragen een verwacht antwoord te creëren. Dit probleem merkte ik ook bij mezelf op. Bij enkele vragen worden voorbeeldantwoorden of keuzemogelijkheden gegeven. De bedoeling is de vraag duidelijk te maken, maar op die manier worden de antwoorden beïnvloed of gestuurd (Billiet, 1993).

 

1.2.3 Voordelen van diepte-interviews

 

Het interview heeft echter ook voordelen. Door de face-to-face methode kon het verkeerd begrijpen van een vraag vermeden worden door extra uitleg en een onduidelijk antwoord wordt verduidelijkt aan de hand van bijvragen. De interviewer kan de geïnterviewde duidelijk maken wat voor hem belangrijk is en wat een groot voordeel is, hij kan dieper ingaan op relevante informatie. De antwoorden kunnen in de context van het gesprek worden geplaatst en de eerlijkheid kan getest worden met enkele overlappende vragen te stellen (Black en Champion, 1976).

 

1.2.4 Sneeuwbalsteekproeven

 

Voor diepte-onderzoek worden natuurlijke, niet-toevalssteekproeven of theoretische steekproeven gebruikt. Hierbinnen bevinden zich zowel de weloverwogen doelgerichte steekproeven als sneeuwbalsteekproeven. Voor de weloverwogen doelgerichte steekproef is kennis nodig over de kenmerken en verscheidenheid van de doelgroep zodat de personen met veel informatie over het onderwerp kunnen gekozen worden. De groep alleenstaande moeders is echter een weinig zichtbare eenheid zodat voor de andere steekproef werd gekozen: de sneeuwbalsteekproeven. Er wordt gestart met één (of meerdere) persoon die verder verwijst naar vriendinnen of kennissen. Het aantal contactadressen wordt dus groter naarmate het onderzoek vordert (Billiet, 1990). Het verzamelen van de contactadressen gebeurde in dit onderzoek niet zuiver via het sneeuwbaleffect, maar werd gestart en aangevuld met interventies van bevoorrechte getuigen. Zij brachten nieuwe contactadressen aan zodat daarop verder kon gebouwd worden. De concrete weg wordt in paragraaf 1.3 besproken.

 

1.3 De zoektocht naar alleenstaande moeders

 

Nog tijdens de literatuurstudie werd contact opgenomen met de Socialistische Vooruitziende Vrouwen (SVV) aangezien deze een onderzoek achter de rug hebben over het welzijn van alleenstaanden en alleenstaande ouders. Ik kreeg van hen de bijhorende publicatie ‘Boek van de Solo’ dat in mei 2001 verscheen, opgestuurd. De mensen die in dit onderzoek betrokken waren, werkten niet meer bij het SVV en de mogelijkheid, of de wil, ontbrak om de nieuwe gegevens van die personen op te sporen.

 

1.3.1 De eerste fase

 

Na de literatuurstudie begon het zoeken naar het aanknopingspunt om het onderzoek op terrein te kunnen starten. Als eerste werd Kind en Gezin, het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) en de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) als bevoorrechte getuigen en contactpersonen gekozen.

Alle consultatiebureaus van Kind en Gezin uit de gekozen gemeenten werden opgebeld en bij allen werd naar de regiohuizen (Oudenaarde, Deinze en Wetteren) doorverwezen. Via hen nam ik, per brief, contact op met een bepaald persoon die verantwoordelijk is voor vragen van studenten. Deze brief moest op provinciaal niveau besproken en goedgekeurd worden, met negatief resultaat. Wel mocht ik in elk consultatiebureau een poster ophangen met wat uitleg en mijn gegevens (bijlage 1). Bij het persoonlijk afgeven van deze poster in de consultatiebureaus verzekerde één medewerkster mij dat ze de alleenstaande moeders zou aanspreken hierover. Hierdoor kon ik één alleenstaande moeder interviewen. Deze moeder wist echter niet dat ik een thesisstudente was maar dacht dat het om een overheidsonderzoek ging om de situatie van de alleenstaande moeders te verbeteren.

Diezelfde medewerkster heeft ook een e-mail met vragen voor Kind en Gezin die ik naar alle regiohuizen heb verstuurd, beantwoord. Dit wordt later in dit onderzoek verwerkt, hoewel het dus niet om een uitgebreid interview gaat. Hiernaar wordt verder verwezen via: Kind en Gezin, 2002.

De OCMW’s wilden niet meewerken en gaven de wet op de privacy als reden. Ze wilden ook niet zelf de alleenstaande moeders aanspreken hierover, omdat ze te weinig tijd hadden en ze de vertrouwensrelatie vreesden te schaden. De alleenstaande moeders zouden dit immers als een aanval op hun specifieke situatie of als een bestempeling kunnen beschouwen. Alleen het OCMW van Kruishoutem had geen bezwaar tegen een inleidend gesprek (verwijzing: OCMW,2002). Daar kon ik ook brieven afgeven die ze naar de 4 moeders die zij kenden zouden opsturen. Hierop heb ik nooit antwoord gekregen. Door het doodlopende spoor van het OCMW ben ik verder niet meer met ‘arme’ alleenstaande moeders in contact gekomen, hoewel de literatuur wijst op hun grote aantal. Het is duidelijk dat hier binnen de groep alleenstaande moeders een belangrijke selectie gebeurde.

Ook het spoor van het CLB werd geprobeerd, vanuit de veronderstelling dat kinderen die een scheiding of een sterfgeval binnen het gezin hebben meegemaakt, vaker problemen hebben met het studeren en zich concentreren omdat ze veel stof van buiten de schoolbanken moeten verwerken. Alle instanties weigerden medewerking wegens de wet op de privacy en wilden de moeders niet zelf aanspreken omdat ze het te druk hadden.

 

1.3.2 De tweede fase

 

In tweede instantie werd een vereniging van alleenstaanden, scholen en jeugdbewegingen aangesproken.

De vereniging bleek voor deze studie een succes te zijn. Via drie telefoonnummers van contactpersonen van de groep ’t Oogenblik op het internet, konden rechtstreeks alleenstaande moeders aangesproken worden. Ook de vraag naar telefoonnummers van andere moeders uit de doelgroep of het doorgeven van mijn vraag aan alleenstaande moeders uit hun vriendenkring bleek geen probleem. De moeders wilden blijkbaar eerst het interview meemaken eer ze de gegevens van anderen wilden doorgeven. Pas op het einde van het interview of via een e-mail of telefoon achteraf, verwezen ze me door naar andere alleenstaande moeders. Ik stelde meestal voor dat ze zelf eerst hun vriendinnen de vraag stelden om mee te werken maar meestal maakten ze geen probleem van het doorgeven van de gegevens. Dit was een groot verschil met de officiële instanties waar dit, begrijpelijk, het grootste struikelblok was. Telkens somden ze een aantal van 1 tot zelfs 4 andere alleenstaande moeders op. De moeders die zo, telkens met het vermelden van de contactpersoon, rechtstreeks konden opgebeld worden, stemden allemaal na een korte uitleg in met een interview, behalve 2 moeders die wegens tijdsgebrek ‘nee’ zeiden maar die na de paasvakantie wel bereid zouden zijn geweest om mee te helpen. Een moeder belde zelfs onmiddellijk na het interview haar schoonzus op die in de buurt woonde en ik kon aansluitend daar het interview afnemen.

Ik mocht ook een brief sturen naar ’t Oogenblik die ze zouden rondgeven binnen de vereniging. Hier kreeg ik één reactie op van een moeder die niet zelf lid is van ’t Oogenblik maar die de brief via haar ex-echtgenoot had gekregen.

Het spoor van de scholen was blijkbaar een weg van lange adem. Ik contacteerde scholen zowel in Merelbeke (5 scholen: 4 lagere en 1 middelbare school) als in Melle (4 scholen: 3 lagere en 1 middelbare school). Alle scholen, behalve één, antwoordden niet onmiddellijk ‘nee’. Ik werd telkens naar de directie doorverwezen en deze zouden de moeders die ze kenden, aanspreken over dit onderzoek. Ik had echter na twee maal terugbellen nog geen resultaat.

Als laatste werden ook de jeugdbewegingen aangesproken. Uit een test die in een jeugdbeweging in Sint-Niklaas werd gehouden via een bevriende leidster, bleek dat de respons op de vraag voor medewerking aan dergelijk onderzoek via leiding en leden die een alleenstaande moeder hebben, veel resultaat had. Door de fase waarin het verzamelen van adressen zich bevond, beperkte ik dit spoor tot jeugdbewegingen in Merelbeke (VVKSM en Chiro: 8 jeugdbewegingen). Telkens werden de verantwoordelijken opgebeld. Ook hier werd niet onmiddellijk ‘nee’ gezegd, maar liet concreet resultaat op zich wachten. De verantwoordelijke van de Chiro ‘Klimop Bottelare’ in Merelbeke belde zelf terug met het telefoonnummer van een moeder die wou meewerken. Enkele verantwoordelijken belden terug met een negatief antwoord: ze hadden de vraag eerst in de leidingploeg voorgelegd. De personen die een alleenstaande moeder hadden, legden de vraag voor medewerking liever niet aan hun moeder voor wegens te pijnlijke of te persoonlijk situaties. Deze weg is dus sterk afhankelijk van de persoon die voor de doorverwijzing zorgt, van de relatie kinderen-moeder (durven of willen ze deze vraag aan hun moeder voorleggen) en van de specifieke groep.

Er werd één alleenstaande moeder gevonden via kennissen en door het sneeuwbaleffect kon ik zo met nog twee moeders in contact komen.

Via een alleenstaande moeder leerde ik Mevr. Demeter kennen. Zij is docent voor de opleiding Sociaal Assistent aan de Sociale Hogeschool in Gent en verzorgt het vak ‘Eigentijdse samenlevingsvormen’. Daarnaast is ze coördinator van Gezinspastoraal Bisdom Gent, een initiatief voor mensen die alleenstaand zijn (zie bijlage 3). Zij is als alleenstaande moeder zelf ook lid van ’t Oogenblik. Zij heeft dus vanuit verschillende invalshoeken zicht op de situatie van alleenstaande moeders. Haar informatie wordt zoveel mogelijk in het verdere verhaal betrokken (verwijzing: Demeter, 2002). Ik had haar ook graag de vragenlijst voor alleenstaande moeders voorgelegd, maar daar had ze geen tijd voor.

 

1.3.3 Samenvatting

 

Samengevat heb ik dus 4 bronnen gebruikt:

 

De moeders die via het kanaal van ’t Oogenblik werden opgespoord, hebben gelijkaardige sociaal-economische positie. Alleenstaanden die een groep opzoeken zoals ‘t Oogenblik, hebben hun positie aanvaard en kunnen tijd en geld vrijmaken om vrijetijdsactiviteiten te doen. Bijlage 2 is een folder van de activiteiten die deze groep organiseert. In dergelijke groepen zijn geen vrouwen te vinden die nauwelijks rondkomen of die jonge kinderen hebben die dag in dag uit zorg vragen. Wel belangrijk is hieraan toe te voegen dat niet alle 12 moeders die door het sneeuwbaleffect via ’t Oogenblik gevonden zijn, ook effectief lid zijn van deze vereniging. In vele gevallen gaat het om vriendinnen van iemand die lid is en staan deze eerste volledig los van de groep. Daardoor zijn wel moeders geïnterviewd die geen tijd hebben voor zichzelf en geen lid zouden willen/kunnen worden van dergelijke vereniging.

De moeders met partner werden allen met het sneeuwbaleffect gevonden, vertrekkend van de alleenstaande moeders die ik interviewde.

 

1.4 Opbouw van de interviews (Zie bijlage 4)

 

Elk interview startte met een korte uitleg over het onderwerp van de studie en gaf meteen een verklaring voor de vele vragen over waar en wanneer ze een activiteit uitoefenen. Er werd ook benadrukt dat ze mochten weigeren te antwoorden op te persoonlijke vragen en dat in het uiteindelijke werk geen enkele echte naam gebruikt zou worden. Alle moeders waren bereidt op alle vragen te antwoorden, dit onderzoek bestudeert ook geen gevoelige thema’s. De anonimiteit was bij enkele die zwart werk deden, wel van belang.

 

1.4.1 Algemene kenmerken

 

Een inleidend stuk vraagt naar algemene kenmerken, zoals leeftijd en gezinssituatie. Een verklaring voor de keuze van hun woongemeente en buurt en de hoeveelheid hulp van de ouders komt hier ook aan bod. Deze vragen worden aangevuld met informatie bekomen uit observatie: kenmerken van de woonbuurt, type woning, en de comfortindicatoren.

 

1.4.2 Arbeidssituatie

 

In een tweede gedeelte wordt de arbeidssituatie besproken, vooral gericht op een verandering van werk sedert het alleen vallen. Ook belangrijk zijn de werkuren, de plaats en de verplaatsing. Dit stuk vraagt ook naar het sociaal netwerk dat via collega’s is opgebouwd en er wordt gepolst naar klussen/zwart werk. Enkele moeders vertelden dit spontaan, nadat ze nog eens naar de anonimiteit van het onderzoek hadden gevraagd.

 

1.4.3 Zorgtijd

 

Een derde deel bevat vragen over de zorgtijd. Een eerste belangrijk aspect zijn de kinderen: het aantal, de leeftijd, opvang overdag of naschools, plaats van de school, vrijetijdsactiviteiten van de kinderen en of ze daarvoor afhankelijk zijn van het vervoer van de moeder. Een tweede aspect is het huishouden. Hier wordt naar het aantal uren per dag dat aan het huishouden wordt besteed en de hulp die ze hierin krijgt, gevraagd. Als laatste komt het winkelen aan bod: dit wordt onderverdeeld volgens de banale goederen die als dagelijkse goederen werden omschreven (algemene voeding, brood, vlees, groenten). Deze moeten elke week worden aangekocht. Semi-banale goederen worden enkele keren op een jaar gekocht. In het interview wordt kledij als voorbeeld genomen. De derde groep zijn de uitzonderlijke artikelen zoals meubelen gereedschap, elektrische apparaten en decoratiemateriaal. Deze worden minder dan 1 maal per jaar hernieuwd, soms is het aankoopritme tientallen jaren (Van Hecke, 2001, p.102). Bij elke groep worden dezelfde vragen gesteld: waar, wanneer, met wie en met welk vervoermiddel.

 

1.4.4 De overlapping zorg- en vrije tijd: sociale of vrije zorgtijd

 

Een kort deel waartoe maar één onderwerp behoort, is dat van de vrijwillige gemeenschapszorg. Verenigingen zoals ziekenzorg, Katholieke Arbeiders Vrouwenbeweging of KAV, Katholiek Vormingswerk van Landelijke Vrouwen of KVLV, Welzijnszorg,… passen hieronder. Ook participatie in ouderraden worden hieronder gerekend. Doordat het moeilijk was deze tijdsvulling bij zorg dan wel bij vrije-tijd te laten behoren, werd dit apart opgenomen. Deze tijd valt eerder onder de overlapping van de zorg- en vrije tijd. Op basis van investeringen voor het huishouden kunnen deze verenigingen onder zorg gerekend worden. Uit de verhalen van de geïnterviewde moeders kwam vaak naar voren dat ze het als een sociale verplichting zagen hierin mee te werken. Toch doen de meeste moeders dit graag: het is ontspannend en ze blijven in contact met andere mensen. Ze zijn dus ook deels vrije tijd. Deze verenigingen zijn echter niet louter op eigen ontspanning gericht zoals de vereniging ‘t Oogenblik.

 

1.4.5 Vrije tijd

 

Een vijfde deel stelt de vragen over de vrije tijd. Is het aantal uren vrije tijd toe- of afgenomen en wat is de reden daarvan? Daarna wordt naar de invulling van de vrije tijd gevraagd: thuis, sport, hobbyclub, vereniging (die niet onder zorgtijd vallen), bezoek brengen en bezoek ontvangen, uitgaan (eten, film, …). Er wordt ook gevraagd de gemeenten op te sommen waar vrienden of familie wonen die ze regelmatig bezoeken.

 

1.4.6 Afsluiten

 

In een afsluitend deel worden enkele specifieke situaties voorgelegd en gevraagd hoe ze dergelijke problemen oplost: auto defect, ziekte van een kind, een kind in het ziekenhuis of zijzelf die ziek is. Vaak waren de verschillende onderwerpen al aangeraakt in de vorige delen. Verder wordt aan de moeders gevraagd of ze voor- en nadelen kunnen geven van alleen zijn met kinderen. Er worden vragen gesteld over problemen die ze ondervindt wanneer ze alleen de deur uitgaat, de aandacht van de overheid voor de specifieke situatie van de alleenstaande moeder en de situatie van alleenstaande vaders indien de moeders zo iemand in hun kennissenkring hebben. Indien nog niet gesproken werd over het inkomen, moet ook daar een vraag op gericht worden.

De vragenlijst voor de moeders met partner werd zoveel mogelijk hetzelfde gehouden om de vergelijking met de alleenstaande moeders niet al te ingewikkeld te maken. Wel werd vooral aandacht besteed aan de rol van de man bij de zorg voor de kinderen, het huishouden en het winkelen. Er werd ook naar de arbeidssituatie van de man gevraagd en de kenmerken van zijn vrije tijd. Dit dient ter vorming van de context waarin het huishouden van de moeder met een partner functioneert en niet als vergelijkbare gegevens met die van de alleenstaande moeders.

 

1.4.7 Opstellen dagschema’s

 

Op het einde van het interview wordt het tijd-ruimtegebruik bevraagd aan de hand van het opstellen van een dag: een werkdag en een weekenddag waarop ze niet moeten werken, want enkele moeders werkten ook af en toe in het weekend (zorgsector). Er werd gevraagd naar de exacte uren van de activiteit, waar en met wie deze gebeurde (Bijlage 5). Deze informatie is belangrijk voor het opstellen van concrete tijd-ruimtedagpaden.

 

1.5 Verloop van de interviews

 

1.5.1 Werkwijze

 

De meeste interviews werden met behulp van een dictafoon op cassette vastgelegd. Er werd eerst toestemming gevraagd aan de moeders maar geen enkele vond dit een probleem. Deze techniek heeft zowel voor- als nadelen.

Ik koos hier vooral voor omdat citaten een meerwaarde kunnen geven aan de verwerking. Een ander voordeel is dat daardoor meer aandacht kan besteed worden aan en vlotter kan ingespeeld worden op de antwoorden. Het nadeel is dat de geïnterviewde zich daardoor geremd kan voelen en minder informatie geeft (Black en Champion, 1976). Het uittypen van dergelijke opnames is heel tijdrovend, vandaar dat ik ook notities heb genomen. De belangrijkste zaken werden tijdens het interview opgeschreven en konden achteraf aangevuld worden met de gegevens van op de cassette. Wanneer enkele interviews op één dag worden uitgevoerd, is de opname een heel belangrijke bron van aanvulling en controle op het verwarren van gegevens bij het uitschrijven. Het voordeel hiervan was de kortere tijd nodig om het geheel uit te schrijven en indien nodig, kon tijdens het interview het noteren tijdelijk gestopt worden indien meer aandacht nodig was voor het interview.

De geïnterviewden waren wel nieuwsgierig naar hetgeen ik noteerde en op die manier werd de aandacht voor de dictafoon afgeleid, zodat, naar ik denk, de remmende factor hiervan klein was. Wanneer genoteerd wordt, denken de geïnterviewden dat ze iets belangrijk vertellen. Daartegenover gaan ze ervan uit dat wanneer de interviewer stopt met noteren ze iets minder belangrijk zeggen. Dit is niet altijd de juiste redenering, maar kan in het geval van afwijking van het onderwerp wel een signaal geven. Via bijkomende vragen wordt de geïnterviewde duidelijk gemaakt dat hij toch een belangrijk gegeven vertelt of wordt hij terug op de juiste ‘informatieweg’ gezet (Blaxter et al, 1996).

 

Tabel 1: Voor- en nadelen van noteren en opnemen bij een interview.

 

Voordelen

Nadelen

Noteren

Uitschrijven minder tijdrovend

- leidt af

- geen volledige verslag van het interview

Opnemen

- aandacht voor het gesprek

- volledig en juist verslag van het interview

- citaten

- schrikt af (minder vertrouwelijke informatie)

- uitschrijven tijdrovend

Bron: Blaxter et al, 1996, p.154

 

1.5.2 Plaats en duur van de interviews

 

De alleenstaande moeders en de moeders met een partner vonden het geen probleem dat ik bij hen thuis kwam interviewen, ze vonden het eerder handig dat ze zich niet moesten verplaatsen. Zo kon ik hen telkens interviewen in hun eigen omgeving, soms met de kinderen erbij, soms bewust het weekend dat de kinderen naar de vaders waren (in het geval van de alleenstaande moeders). Eén alleenstaande moeder moest enorm veel aandacht schenken aan haar gehandicapt zoontje en maakte ondertussen ook wat eten klaar, zodat het interview daar niet zo vlot is verlopen. Moeders waarvan de kleine kinderen in de buurt waren, werden vaak geroepen en afgeleid. Eén moeder was de afspraak vergeten en stond op het punt te vertrekken. Ze voelde zich hierdoor schuldig en wou het interview nog doen voor ze vertrok. Andere moeders hadden iets gepland na het interview. In beide gevallen antwoorden ze vlugger op de vragen dan de andere moeders. De meeste interviews duurden gemiddeld 1,15 uur met een maximum van 2,15 uur en een minimum van 45 minuten. Al bij al waren de meeste situaties gunstig om te interviewen.

 

1.6 Besluit

 

Het werken met interviews is niet de enige methode die kan toegepast worden, maar de voordelen die in de literatuur gevonden worden, werden ook in de praktijk ondervonden. Het verhaal van elke moeder is anders, en als onderzoeker is het een genoegen om dieper in te gaan op dat gegeven van de moeder dat een extra dimensie aan het verhaal van het onderzoek kan geven. De keuze van diepte-interviews voor dit onderzoek kan dus positief geëvalueerd worden.

De zoektocht naar moeders bracht wat zorgen, maar dit werd gecompenseerd door de bereidwilligheid van de gevonden moeders: enkelen waren enthousiast, blij hun verhaal te kunnen doen, sommigen hielden dit zelfs twee uur vol.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende