Handel in moeilijke tijden. Een Gents handelshuis aan het einde van de zeventiende eeuw. (Sean De Windt) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Algemeen Besluit
Als zoon van een gewoon meersenier en op zelfstandige basis begonnen in 1666, wist Reynier de Buck vrij snel een belangrijke marktpositie te veroveren, aanvankelijk enkel als leverancier aan particulieren, later ook als een aanzienlijk toeleverancier van het leger. Dat Reynier niet binnen het profiel paste van de doorsnee meersenier werd al vlug duidelijk. Het handelsnetwerk dat hij uitbouwde om aan de grote vraag te kunnen voldoen strekte zich uit van Haarlem tot Parijs. Dit was voornamelijk de verdienste van Reynier en slechts in mindere mate van zijn vader, Abraham, wat blijkt uit de verhouding in correspondentie tussen beide personen: betreffende Abraham is geen briefwisseling van enige omvang bewaard gebleven, hooguit een notariële akte betreffende de aankoop van een stuk onroerend goed. En hiermee wordt meteen een verklaring aangedragen voor de plotselinge boom die het handelshuis kende onder het bestuur van Reynier[242]. Daar waar zijn vader verkoos om zijn winst te beleggen in risicoloze investeringen, wenste Reynier het handelshuis verder uit te bouwen. En zo gebeurde: gedurende verschillende decennia behoorde zijn onderneming tot één van de grootste textielhandelshuizen uit Gent. Hierbij konden de onroerende goederen, die in de loop der tijd door zijn vader waren verworven, dienst doen als onderpand wanneer schulden dienden te worden gemaakt.
Zijn stoffen vonden voornamelijk een afzetmarkt bij de gegoede middenklasse en zelfs bij de lagere adel. Dit kunnen we onder meer opmaken uit de handboeken waarin stond opgetekend wat verkocht werd aan wie en tegen welk bedrag. Daarnaast duidt ook de aard en kwaliteit van de verhandelde stoffen op een welgesteld cliënteel: zo was er in het aangeboden gamma een sterke vertegenwoording van zijde en mengstoffen waarin zijde werd verwerkt. Uit de ons overgeleverde staaltjes konden we met eigen ogen opmaken dat de verhandelde stoffen soms van grote verfijndheid getuigden qua kleur, motief en bewerking[243]. Bovendien kan men wel verwachten van een koopman die een duur pand bezit op de Korenmarkt dat deze behoorlijk bemiddelde klanten aantrok – dit terwijl velen van zijn collegameerseniers zich moesten behelpen met een kraam op de Vrijdagmarkt of een bescheiden winkeltje in één van de omringende steegjes.
Maar een welgesteld cliënteel impliceerde tevens een veeleisend cliënteel, een probleem dat ook deels op de schouders terecht kwam van de toeleveranciers van Reynier de Buck. Meer dan eens beklaagde de Buck zich bij zijn leveranciers aangaande de kwaliteit, kleur of afwerking van de aan hem verkochte stoffen. Naast onenigheid betreffende de prijs en de soms laattijdige betaling van de Buck vormde dit één van de voornaamste aanleidingen tot dispuut tussen de Buck en zijn handelspartners. In dergelijke gevallen kwam zijn ruime waaier aan connecties uitstekend van pas: er was altijd wel iemand die hem van de gewenste goederen kon voorzien. Dat daarbij zo nu en dan verschillende handelspartners tegen elkaar werden uitgespeeld spreekt voor zich. Opvallend is wel dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen leveranciers met wie een duurzame relatie werd onderhouden en deze waarop slechts sporadisch een beroep werd gedaan. Tot de eerste groep kunnen we personen zoals Ignatius Bertijn, kleermaker, Simons Petrus Simons, leverancier van galon, en Ignatius Hallemans, leverancier van onder meer fluweel en damast, rekenen. Personen op wie op minder regelmatige basis een beroep werd gedaan waren bijvoorbeeld: Antonius van Houten, leverancier van laken en drapdam en Jan Baptiste Bertines, leverancier crêpe en satijn. Met eerstgenoemden werd een regelmatige correspondentie onderhouden, vonden vaak transacties plaats en zij werden (meestal) op tijd betaald voor bewezen diensten. Welbeschouwd kan men stellen dat de verhouding tussen hen en de Buck van prima aard was. De tweede groep werd door de Buck met veel minder voorkomendheid behandeld. Slechts wanneer zijn dagdagelijkse leveranciers niet in staat waren hem op tijd, in voldoende mate of tegen een billijke prijs van de gewenste goederen te voorzien werden zij aangesproken. Meermalen kwam het voor dat zij ongewoon lang moesten wachten op betaling en dit kon er wel eens toe leiden dat een verontruste brief zijn weg vond naar de Buck. Voornamelijk in de laatste jaren voor zijn bankroet plaatste de Buck veelvuldig bestellingen bij deze kleinere leveranciers. Wellicht waren zijn voornaamste handelspartners reeds op de hoogte van zijn afnemende solvabiliteit en hoopte hij bij deze kleinere leveranciers de goederen te halen noodzakelijk om zijn stagnerende zaak alsnog te voorzien van koopwaar. Versteviging van zakelijke relaties kon niet alleen gebeuren door middel van het onderhouden van goede contacten. Familiale en zakelijke betrekkingen konden net zo goed met elkaar worden vervlochten. Dit gebeurde door het huwelijk van Mari Anne de Buck met Jacques Charles Noiret de St. Anthoine, een stoffenhandelaar uit Rijsel die ook aan Reynier de Buck leverde. Op deze manier kon de Buck bij een betrouwbaar persoon zijn oor te luisteren leggen indien hij inlichtingen verlangde aangaande de marktsituatie in Rijsel en het Noorden van Frankrijk in het algemeen. Tevens werd een poging ondernomen om Reynier de Buck de jonge te koppelen aan Annette Stalpaert uit Nantes, wat evenwel mislukte. Zijn pogingen om door te dringen in de hogere sociale lagen werden voor de eerste maal duidelijk bij het doopsel van zijn jongste zoon, Jozef Franciscus de Buck. Zijn meter was de barones van Bellem en zijn peter de luitenant-gouverneur van het kasteel van Antwerpen.
Maar de familiale invloed werd niet enkel uitgebreid door middel van huwelijk. Ook Jacobus de Buck die in 1694 werd ingezworen als advocaat bij de Raad van Vlaanderen bezat zodoende een invloedrijke positie. Al kan het in dit geval niet bewezen worden dat hij deze ooit heeft kunnen aanwenden ten voordele van de familie. Hij kon trouwens niet vermijden dat de schuldeisers van de Buck tegen zijn moeder een zaak wilden aanspanden voor de Raad van Vlaanderen. Zat er achter deze huwelijks- en plaatsingspolitiek een weldoordachte strategie? Indien het hier ging om een geslacht dat kon buigen op een lange traditie van cliëntelisme en patronage zou het antwoord zeker bevestigend zijn. Maar dit was hier niet het geval. Als zoon van een meersenier was Reyniers levensloop reeds grotendeels vastgelegd. Het was binnen dit op voorhand afgetekende speelveld dat Reynier zijn ambities diende te verwezenlijken. Naarmate hij er in slaagde om zijn zaak verder uit te bouwen en meer aanzien te verwerven binnen het handelsmilieu, kon hij ook steeds verder doordringen in de kringen van de gegoede burgerij en de aristocratie. Het is best mogelijk dat deze contacten, gecombineerd met de mogelijkheid tot verwerking van grote bestellingen en zijn know-how hem de hoogst lucratieve legerorders ten tijde van de Negenjarige Oorlog opleverden.
Betreffende zijn verhouding met de overheid kunnen we gerust stellen dat deze zeer ambigu was. Temeer daar de Buck in contact stond met meerdere autoriteiten. Enerzijds leverde hij aan de Deense huurtroepen van de Engelse koning maar anderzijds dienden zijn zonen in het leger van de graaf van Bergeyck ten tijde van de Spaanse successieoorlog en onderhield hij, doorheen het grootste deel van de bestaansperiode van het handelshuis, nauwe contacten met Franse kooplui. Hierdoor werd hij genoopt zich regelmatig vrijgeleiden aan te schaffen van de Franse staat. Dit moest op termijn wel leiden tot problemen. De droge reactie van de graaf van Bergeyck op de vraag van Jacobus de Buck om tussenbeide te komen in de betaling van de werkingskosten van de legereenheid waar hij in diende spreekt boekdelen: “dat uw vader uwe compagnie vervult, hij is eenen grooten coopman, hij heeft gheld ghenough.”[244] Hierin kan een toespeling gezien worden naar de omvangrijke winsten die Reynier had behaald tijdens het vorige conflict. Na de installatie van het condominium hoefde hij van Engelsen noch Nederlanders enig heil te verwachten. Voor hun kleding hoefden zij niet langer een beroep te doen op de Zuidnederlandse kooplui en op bescherming van zijn schuldeisers hoefde hij evenmin te rekenen daar de Buck al lang van geen nut meer was voor hen.
Reynier de Buck had inderdaad veel ambitie en deze ambitie dreef hem naar een omgeving waar voor grof geld werd gespeeld. Groot geworden binnen een internationaal handelsmilieu betekende het echter op termijn ook zijn ondergang. Misschien was het beter geweest, voor hem en zijn familie, indien Reynier het platgetreden pad van zijn vader en talloze meerseniers voor hem had bewandeld, maar in dat geval was Gent een kleurrijk meersenier armer geweest.
|
[242] Overigens zette Abraham de Buck nog steeds, zij het met minder ambitie dan zijn zoon, zijn handelspraktijk verder nadat laatstgenoemde een eigen zaak had opgestart.
[243] zie hiervoor o.m.: S.A.G., FP 940, 81.
[244] S.A.G., FP 940, 121.