Frenologie in België en Nederland in de negentiende eeuw. (Evi Loncke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 2: De plaats van de frenologie in de geschiedenis van de geneeskunde

 

De frenologie kwam tot stand in het kader van de geneeskunde; Gall was immers zelf arts.  We zijn er dan ook van overtuigd dat het ontstaan van de frenologie, de oorzaken van haar succes,  maar ook de redenen van haar ondergang verklaard moeten worden vanuit haar plaats in de geneeskunde.  Bovendien evolueerden de basisopvattingen van de geneeskunde heel sterk in de loop der jaren, zodat de houding tegenover de frenologie ook grondig veranderde.

 

 

Achttiende eeuw

 

In deze periode was de invloed van de Verlichting voelbaar op alle gebieden van de wetenschappen en in de maatschappij.  Tijdens de Verlichting was men van mening dat het lichaam en de ziel tot twee verschillende categorieën behoorden.  De ziel werd daarbij gelijkgesteld met rationaliteit en bewustzijn en het lichaam werd gezien als een machine.  Deze visie leunt aan bij de hoop om de werking van het menselijk lichaam volledig te begrijpen en te verklaren aan de hand van mechanische en mathematische wetten[116].  De achttiende eeuw is ook de tijd van de encyclopedisten; zij gingen op zoek naar het “hoe” en niet naar het “waarom” van de verschijnselen.  Voor het eerst gingen de geleerden wetenschappelijke gegevens verzamelen en fundamentele ontdekkingen doen aan de hand van waarnemingen en experimenten[117].  De fundamenten van de wetenschappelijke geneeskunde werden gelegd: men zocht naar rationele systemen, manieren om ziekte te voorkomen, de toestand van de mens te verbeteren en de nieuw verworven kennis onder zoveel mogelijk mensen te verspreiden[118].

 

 

Einde van de achttiende eeuw- begin van de negentiende eeuw

 

De frenologie ontstond tegen het einde van de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw; dit was de periode waarin de moderne geneeskunde tot volwassendom kwam en waarin de basis werd gelegd voor de wetenschappelijke geneeskunde. Rond deze tijd wonnen ook de alternatieve geneeswijzen aan belang, omdat de traditionele geneeskunde niet aan de verwachtingen voldeed.  Er bestond een groot verschil tussen de alternatieve en de klassieke geneeswijzen: de alternatieve geneesheren luisterden naar de patiënt, ze ondervroegen hem over de omstandigheden en de situatie waarin deze zich bevond wanneer de ziekte voor het eerst opdook.  Wanneer ze achterhaald hadden om welke ziekte het ging en hoe deze ontstaan was, schreven ze de patiënten “zachte” of natuurlijke geneesmiddelen voor.   Ze beloofden de zieken ook terug controle te krijgen over hun gezondheid, wat paste in het kader van een cultuur van zelfverbetering en realisatie[119].  De klassieke geneesheren echter onderzochten de patiënt om symptomen van een bepaalde ziekte te ontdekken.  Zij gingen er vanuit dat een bepaalde reeks symptomen steeds op eenzelfde ziekte wees.  Wanneer ze de ziekte gediagnostiseerd hadden, schreven de klassieke artsen chemische geneesmiddelen voor om de ziekte te bestrijden.  Zij hielden geen rekening met de mentale toestand van de patiënt of de situatie waarin deze zich bevond toen hij ziek werd.

 

Er ontstonden talloze medische bewegingen die allemaal wilden breken met de klassieke geneeskunde, omdat ze diens manier van werken volledig fout vonden: de klassieke geneeskunde probeerde volgens hen op te boksen tegen ziektes door middel van giftige medicijnen.  De alternatieve geneeskunde bood een nieuwe natuurlijke en gezonde manier van leven aan en beweerde te kunnen genezen met natuurlijke producten, zoals kruiden en water.  Vooral homeopathie, osteopathie en hydrotherapie hadden succes door hun zachte en natuurlijke manier van diagnostiseren en behandelen en omwille van het feit dat de remedies goedkoop waren.  De homeopathische geneeswijze werd ontwikkeld door de uit Saksen afkomstige arts Christian Friedrich Samuel Hahnemann(1755-1843).  Hij behandelde zijn patiënten volgens het principe similia similibus curentur, wat betekende dat het gelijksoortige door het gelijksoortige genezen kon worden[120].  De osteopathie die in 1892 ontwikkeld werd door A.T. Schill(1828-1917), wees alle uitwendige medicatie af.  De genezing moest vanuit het lichaam zelf komen en daarvoor moesten alle spieren en organen op de “juiste plaats” zitten[121].  De hydrotherapie gebruikte de uitwendige toepassing van water in al haar vormen als geneesmiddel.  De alternatieve geneeswijzen worden gezien als de basis van een nieuwe kunst van genezen.  Ze stelden immers vragen bij de traditionele remedies en hebben de medische wetenschap er zo toe aangezet na te denken over haar werkwijze.  Dit leidde tot een nieuwe therapeutische aanpak, een grotere belangstelling voor de lichamelijke en geestelijke toestand van de zieke en een toegenomen belang van de diagnose[122].

 

Hoewel Gall zelf niet aanzien wilde worden als een alternatief arts, bestond zijn aanhang voor een groot deel uit mensen die interesse toonden voor de alternatieve geneeswijzen. Hij baseerde zijn leer echter wel op eigen en nieuwe ontdekkingen.  Hij stapte af van de oude benadering van geneeskunde door een theorie op te bouwen rond het verband tussen het uiterlijk en het innerlijk van mens en dier.  Het principe dat bepaalde functies van het lichaam gebonden waren aan bepaalde delen van de hersenen, stond echter niet los van de ontwikkeling in de wetenschap op dat moment en dat was ook Galls bedoeling niet.  Hij wilde zijn leer op alle vlakken van het maatschappelijk leven toegepast zien en hoopte vooral aanvaard te worden in wetenschappelijke kringen; het was dus helemaal niet zijn bedoeling beschouwd te worden als “alternatief”. 

 

 

Negentiende eeuw

 

In de negentiende eeuw ontwikkelde de geneeskunde zich  zeer snel, mede doordat ze gebruik maakte van de technologische vooruitgang.  René Laënnec vond bijvoorbeeld de stethoscoop uit waardoor long-en hartziekten makkelijk gediagnosticeerd konden worden.  De geheimen van het menselijk lichaam werden ontsluierd; de geneeskunde boekte grote vooruitgang[123].  In deze eeuw werd er veel aandacht besteed aan beschouwing en speculatie. De invloed van de Duitse en Oostenrijkse scholen op de rest van Europa is van groot belang geweest: Belgische artsen gingen in de leer bij de Weense meesters en Wenen werd het Europese centrum voor klinisch onderzoek.  Overal nam het belang van de anatomische pathologie toe.  De Duitsers drukten ook hun stempel op de fysiologie[124].  Onder invloed van de Duitse filosofen Immanuel Kant en Schelling brak de periode van het romantisch of natuurfilosofisch medisch denken aan.  Dit hield in dat men meer interesse had voor speculatieve beschouwingen dan voor eigen onderzoek.  De ziekte werd niet meer gezien als een abnormaal proces, maar als een zelfstandig element dat het lichaam binnendrong.  Het daaruit volgende ontologisch ziektebegrip werd ingevoerd; men gaf zich ook weer over aan teleologische verklaringen[125].

 

Er kwam al snel reactie op deze manier van denken en dit in de persoon van François Joseph Victor Broussais(1772-1838).  Broussais was ervan overtuigd dat het dierlijke leven enkel beïnvloed werd door uitwendige prikkels zoals warmte, voeding en psychische invloeden.  Wanneer de prikkeling te sterk was, ontstond er volgens Broussais irritatie; in de meeste gevallen leidde die irritatie tot ontsteking.  De beste manier om de ontsteking te behandelen was door het onttrekken van bloed, wat gebeurde door middel van aderlatingen en bloedzuigers.  Broussais noemde zijn stelsel fysiologische geneeskunde en gaf er tussen 1822 en 1834 een tijdschrift over uit, genaamd Les Annales de la Médecine Physiologique.    Hoewel Broussais zijn leer er wel naar noemde, was er van fysiologie in feite nog geen sprake[126]; hij deed immers geen onderzoek naar de normale levensverschijnselen bij mens en dier, maar schoof elke vorm van ziekteverschijnsel meteen af op een ontsteking van een orgaan, in de meeste gevallen de maag. Op het einde van zijn leven  gaf Broussais een drukbezochte cursus over de frenologie; hij was er nochtans lange tijd een groot tegenstander van geweest[127]. De doctrine van Broussais werd omvergeworpen door Chomel, Pierre-Charles-Alexandre Louis(1787-1872) en door René Théophile Laënnec(1781-1826)[128]

 

De Franse medische wetenschap kende een sterke bloei in de negentiende eeuw; de Europese geneeskunde werd er dan ook in grote mate door beïnvloed.  De Franse artsen deden immers belangrijke ontdekkingen.  Zo ontdekte Xavier Bichat (1771-1802) dat onze organen uit weefsels bestaan en François Magendie(1783-1855) toonde het belang van de fysiologische proef aan bij het onderzoek.  Frankrijk bracht ook uitstekende chirurgen voort; artsen uit alle delen van Europa begaven zich daarom naar Parijs om bij hen les te volgen[129].

 

In deze periode werd de spiritualistische stroming verdrongen door een materialistische en positivistische stroming.  In deze context werd de behandeling van geesteszieken gemedicaliseerd; het dierlijk magnetisme, de hypnose en de frenologie werden in bepaalde kringen beschouwd als wetenschappelijk verantwoorde therapieën.  De frenologie was in de eerste helft van de negentiende eeuw zeer populair in Duitsland, Frankrijk, Engeland, Schotland en de Verenigde Staten.  De schedelleer had een grote aantrekkingskracht als diagnostisch middel, wat leidde tot de oprichting van frenologische genootschappen en tijdschriften en tot een explosie aan boeken en opvoedkundige adviespraktijken[130]

 

Gall leverde de aanzet voor de moderne neurologische anatomie; hij was namelijk de eerste om vast te stellen dat de hersenschors het hoogste niveau van het menselijk zenuwstelsel vormde. Voordien dacht men dat de hersenschors slechts van ondergeschikt belang was en geen algemene karakteristieken had[131].  Er werd ook al lange tijd discussie gevoerd over de plaats waar de ziel en het lichaam met elkaar in verbinding stonden; men was het erover eens dat dit alleen in de hersenen kon zijn.  Aan het begin van de negentiende veranderde deze discussie van formulering; de wetenschappers, waaronder Gall, gingen niet meer op zoek naar de ziel, maar wel naar de plaats van verschillende hersenfuncties.  Er werd nu gesproken over de materiële voorwaarden van de werking van de ziel.   Twee groepen onderscheidden zich in de discussie over de hersenlokalisatie.  De eerste groep werden de lokalisten genoemd; zij waren ervan overtuigd dat de hersenschors bestond uit verschillende delen, die elk hun eigen functie hadden.  De lokalisten zagen het als hun taak uit te zoeken welke faculteit of functie in welk deel van de hersenschors gesitueerd was.  Gall was de aanvoerder van deze groep, hij werd daarin bijgestaan door onder meer Broussais.  De groep van de unitaristen daarentegen was van mening dat de hersenschors als een geheel functioneerde.  Dit verschil in mening werd doorgetrokken op het politiek vlak.  De unitaristen waren meestal legitimisten, ultramontanen, voorstanders van de doodstraf en van de unie tussen troon en Kerk; de lokalisten waren orleanisten, republikeinen, anti-clericalen en wilden het juk van de Kerk afwerpen[132]

Om de hersenfuncties te lokaliseren, was het noodzakelijk op louter anatomische basis de verschillende delen van de hersenschors perfect van elkaar te onderscheiden en de geïndividualiseerde faculteiten te bepalen op basis van de psychologie.  In de tijd van Gall werd echter aan geen van beide voorwaarden voldaan.  De frenologen deelden de hersenschors niet in in verschillende gebieden, zoals men dat later wel zou doen onder de vorm van lobben en kronkelingen; de frenologen drongen integendeel  aan op de anatomische eenheid van de hersenschors, die ze tegenover diens fysiologische  verscheidenheid plaatsten[133].  De lijst met zevenentwintig hersenfuncties werd bovendien niet samengesteld op basis van psychologisch onderzoek, maar was ontsproten aan Galls verbeelding[134].

 

Ondanks deze tekortkomingen was de frenologie van 1820 tot 1850 erg populair.  Ze verspreidde zich onder de verschillende groepen binnen de samenleving: voor de middenklasse was de leer een soort van spel en later maakte ze zelfs een belangrijk deel uit van de activiteiten in de clubs van de arbeiders en van het volksvermaak.  In deze periode werden ook de medici aangetrokken tot de leer: het waren vooral artsen en chirurgen die deel uitmaakten van de frenologische verenigingen.  Het succes van de theorie bij de medici is gedeeltelijk te verklaren doordat het hier een “menswetenschap” betreft die gebaseerd was op anatomische observaties en een fysiologische aanpak; omdat de frenologie wetenschappelijk was, was ze aanvaardbaar in deze klasse[135].  Tussen 1800 en 1830 was de leer in Frankrijk in de mode.  Het was ook daar dat ze de grootste wetenschappelijke geloofwaardigheid ontving.  In Engeland werd de frenologie van 1830 tot 1850 het meest toegepast in de geneeskunde.  Na 1850 deemsterde het succes van de frenologie echter weg[136].

 

 

Tweede helft van de negentiende eeuw

 

In de tweede helft van deze eeuw werd afgestapt van deze benadering van de geneeskunde: het zuiver bestuderen van de menselijke fysiologie en anatomie kwamen terug naar de voorgrond als enige manier om oorzaken van ziektes te achterhalen en te behandelen.  De hoofdmoot van de geneesheren was afgestapt van de idee dat het bestuderen van de geest als een zelfstandig fenomeen mogelijk was.  Om geestesziektes te kunnen behandelen, was het volgens hen  noodzakelijk over te gaan op hersenlokalisatie: er werd onderzoek gedaan naar de plaats in de hersenen waar de stoornis zat die de geestesziekte veroorzaakte.  Alleen om die plaats te bepalen, vonden de geneesheren het nog verantwoord gebruik te maken van hypnose en dergelijke; Sigmund Freuds psychotherapie was hierop gebaseerd[137]

 

Ten gevolge van deze mentaliteitsverandering nam ook het succes van de frenologie af.  Het werd duidelijk dat de frenologie niet overeen kwam met de bevindingen van het kritische experimentele werk van Magendie of met die van de nieuwe Duitse fysiologie van Johannes Mueller.  Galls onderzoeken stamden immers al van 1790 en waren dus hopeloos ouderwets en achterhaald geworden.  Een andere reden was dat de leer weinig bijbracht tot de geneeskunde zoals ze toen begrepen werd: de frenologie had niet als hoofddoel het aanduiden van ziekten en bood ook geen remedies aan.  Het feit dat Broussais, die niet al te hoog werd aangeschreven, een vurig aanhanger was van de theorie deed haar geloofwaardigheid ook geen goed[138]:

 

 

Einde van de negentiende eeuw

 

Aan het einde van de negentiende eeuw werd de biologische psychiatrie ook beoefend aan de universiteiten.  De neurologen daar gingen op zoek naar de functie van elk deel van de hersenen door middel van plaatselijke elektrische stimulering van de hersenen en laesie-experimenten bij dieren.  Anderen onderzochten het verband tussen een bepaald gedrag en hersenletsels.  Op deze manier werden een groot aantal anatomische oriëntatiepunten geïdentificeerd.  Paradoxaal genoeg betekende de ontdekking van echte hersenonderdelen de genadeslag voor de frenologie; de onderdelen werden nu immers op een wetenschappelijke manier vastgesteld en de plaats die de frenologen hadden toegekend aan de eigenschappen, kwam vaak niet overeen met de nieuwe vaststellingen.  Zo bleek het spraakcentrum[139] van Paul Broca dat we al eerder bespraken, op een volledig andere plaats te liggen dan waar Gall het spraakcentrum gesitueerd had[140].  Door de nieuwe ontdekkingen moest de frenologie steeds meer inboeten aan geloofwaardigheid. 

 

 

Twintigste eeuw

 

Het in kaart brengen van de hersenen werd aan het begin van de twintigste eeuw niet meer voortgezet; het was immers samen met de frenologie uit de mode geraakt.  Tegelijkertijd waren de onderzoekers afgestapt van de idee van de afzonderlijke hersendelen en gingen ze nu de theorie van het massa-effect aanhangen.  Dit hield in dat complex gedrag niet door een bepaald hersendeel veroorzaakt wordt, maar wel door de collectieve activiteit van de hersencellen[141].  Dit betekende het definitieve einde van de frenologie op het gebied van de wetenschap.  Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog was de frenologie dan ook zo goed als verdwenen.  Het tijdschrift American Phrenological Journal werd het langst uitgegeven: het  werd pas stopgezet in 1911[142].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[116] R. French, “The anatomical tradition”, in: W.F. Bynum en R. Porter, Companion encyclopedia of the history of medecine, deel 1, Londen en New York, 1993, p.95.

[117] J.E. Van Laere, Beknopte geschiedenis van de neurologie, Brussel, 1979, p.25.

[118] L.N. Magner, A history of medecine, New York, Bazel en Hong Kong, 1992, p.225.

[119] R. Porter (ed.), The Cambridge Illustrated History of Medecine, Cambridge, 1996, p.116.

[120] M. Gijswijt-Hofstra, “De rationaliteit van medische deviatie. Bekeringen tot de homeopathie in de negentiende eeuw”, in: Idem (ed), Op zoek naar genezing. Medische geschiedenis van Nederland vanaf de zestiende eeuw, Amsterdam, 1995, p.48.

[121] T. Appelboom en C. Bluard, De geneeskunde. Van magie tot wetenschap, Brussel, 1997, p.167.

[122] T. Appelboom en C. Bluard, De geneeskunde. Van magie tot wetenschap, Brussel, 1997, p.167.

[123] F.A. Sondervorst, Geschiedenis van de geneeskunde in België, Brussel, 1981, p.168.

[124] Sondervorst, Geschiedenis van de geneeskunde, p.169.

[125] G.A. Lindeboom, Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde, Haarlem, 1979, p.233.

[126] Lindeboom, Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde, p.234.

[127] Lindeboom, Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde, p.236.

[128] F.H. Garrison, An introduction to the history of medecine, with medical chronology, suggestions for study and bibliographic data, Philadelphia, 1929, p.410.

[129] F.A. Sondervorst, Geschiedenis van de geneeskunde in België, Brussel, 1981, p.168.

[130] M. Conradi, “Franz Joseph Gall in Nederland”, in: De psycholoog, 30(1995), deel 7/8, p.320.

[131] G. Lanteri-Laura, “Le psychisme et le cerveau”, in: M.D. Grmek, Histoire de la pensée médicale en occident. Deel 3: Du romantisme à la science moderne, Parijs, 1999, p.99.

[132] G. Lanteri-Laura, “Le psychisme et le cerveau”, in: M.D. Grmek, Histoire de la pensée médicale en occident. Deel 3: Du romantisme à la science moderne, Parijs, 1999, p.101.

[133] Onder anatomie verstaan we “ontleedkunde, de leer van de samenstellende delen van levende organismen” en fysiologie staat voor “de leer der naturlijke verrichtingen van levende wezens of hun organen”, uit: Zakwoordenboek der geneeskunde, Arnhem, 1993, p.33 en 290.

[134] Lanteri-Laura, “Le psychisme et le cerveau”, p.102.

[135] “Phrenology”, in: R.E. McGrew, Encyclopedia of medical history, New York e.a., 1985, p.260.

[136] “Phrenology”, in: R.E. McGrew, Encyclopedia of medical history, New York e.a., 1985, p.259.

[137] W.F. Bynum en R. Porter, Companion encyclopedia of the history of medecine, deel 2, Londen en New York, 1993, p.1032.

[138] “Phrenology”, p.260.

[139] Zie bijlage 8.

[140] R. Carter, Het brein in kaart. Op verkenningstocht door de menselijke hersenen, Abcoude, 1998, p.11.

[141] Carter, Het brein in kaart, p.12.

[142] “Phrenology”, R.E. McGrew, Encyclopedia of medical history, New York e.a., 1985, p.259.