Frenologie in België en Nederland in de negentiende eeuw. (Evi Loncke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Besluit

 

De frenologie heeft slechts  korte tijd succes gekend.  Ze werd gelanceerd in het begin van de negentiende eeuw, maar reeds in de tweede helft van de negentiende eeuw was de bloeitijd van de frenologie definitief voorbij. Galls leer liet immers te veel vragen onbeantwoord.  De wetenschappers hadden kritiek op bijna alle veronderstellingen van de leer; ze trokken de relatie tussen de functies van de hersenen en hun uiterlijke vorm in twijfel en geloofden ook niet dat het mogelijk was om de plaats van de hersenfuncties te bepalen.  Ze waren er ook niet van overtuigd dat er een verband was tussen de grootte van een hersenorgaan en de sterkte van de functie van dat orgaan.

 

Een andere reden voor de snelle afname van de interesse in de frenologie was het proces van de verwetenschappelijking, dat zich in die periode liet zich voelen.  De wetenschappers kregen meer belangstelling voor de craniometrische benadering.  De craniometrie leek hen meer wetenschappelijk, omdat die een meetbare norm bood voor het onderzoek.  Men had een maatstaf waar het onderzoek naar gericht werd, namelijk een schedelinhoud of hersengewicht.  Het geloof in het verband tussen de vorm van de schedel en de capaciteiten van de mens bleven dus behouden. Het verschil was dat de craniometrie geloofwaardiger en wetenschappelijker overkwam, omdat ze metingen kon uit voeren.

 

Na zowel de Belgische als de Nederlandse reactie op de frenologie in de negentiende eeuw afzonderlijk besproken te hebben, kunnen we een vergelijking maken tussen beide landen.  Een van de opvallendste verschillen is dat Nederland vroeger dan België interesse toonde in Galls hersen-schedelleer.  Een van de eerste Nederlandse getuigenissen dateerde, zoals we vroeger zagen, immers al uit 1802; het betrof een klein artikeltje van de hand van een anonieme auteur in de “Algemeene Konst- en Letterbode”.  In Nederland volgden de werken en lezingen over de leer elkaar in snel tempo op aan het begin van de negentiende eeuw.  In 1804 hielden Vrolik, Doornik en Stuart lezingen, die bovendien gepubliceerd werden, in 1805 gaf Kirchner het boek “Het bekkeneel van Kant” uit en rond diezelfde periode kwam het toneelstuk “De phrenologen” uit.  De eerste Belgische reactie op de frenologie werd pas geschreven in 1806 door dokter Kluyskens.  Het was wachten tot 1825 tot er weer over de frenologie werd gesproken, met name door  Lebeau.  Vermoedelijk kwam er vanuit Nederland sneller reactie op de frenologie, omdat de Nederlandse wetenschappers zich meer richtten op de ontwikkelingen in Duitsland en dus dichter bij de bron zaten dan hun Belgische collega’s.  Het is ook waarschijnlijk dat Galls bezoek aan Nederland in 1806 er voor heeft gezorgd dat veel mensen die er anders nooit mee in contact zouden zijn gekomen, de frenologie leerden kennen en dat zo hun interesse werd opgewekt.

 

De frenologie kwam in Nederland niet alleen vroeger in de belangstelling, maar ze werd ook vroeger afgevoerd dan in België.  We hebben aangetoond dat de leer na Galls bezoek aan Nederland in 1806 zijn beste tijd had gekend, maar wat België betrof moest de topperiode toen nog beginnen.  In België werden de meeste werken en artikelen over de frenologie uitgegeven tussen circa 1825 en circa 1850; de interesse nam pas af in de tweede helft van de negentiende eeuw.  In Nederland daarentegen was de bloeiperiode van de frenologie toen al lang voorbij: de meeste werken verschenen daar in het eerste kwart van de negentiende eeuw.  Bovendien werd na 1806 de toon van die reacties snel negatiever en kritischer, wat duidelijk het gevolg was van Galls bezoek.  De reden voor de afvoering van de frenologie lag gedeeltelijk bij het feit dat Gall te licht bevonden was.  De leer steunde niet op anatomische bewijzen, maar was louter theoretisch opgebouwd; Gall kon niet overtuigen met zijn veronderstellingen.  Een groot deel van de toehoorders verloor zo de interesse in de leer.  Zijn lezingen lokten dan ook vele negatieve reacties uit, en  Galls moeilijk gedrag tijdens zijn bezoek aan Nederland droeg daar ook toe bij.

 

Wat ook duidelijk naar voor kwam uit ons onderzoek, was dat in beide landen het vooral artsen waren die belangstelling toonden voor de theorie.  Met uitzondering van enkele, werden alle werken die we hier bespraken geschreven door artsen, anatomen en chirurgen. De frenologie was dan ook ontstaan en uitgewerkt in het kader van de geneeskunde; zowel Gall en Spurzheim waren artsen.  In België werd de leer meteen geassociëerd met geneeskunde, want het eerste artikel erover werd geschreven door een arts en was terug te vinden in het geneeskundig tijdschrift “Annales de la littérature médicale étrangère”; het Nederlandse tijdschrift “Algemeene Konst-en Letterbode”, dat voor het eerst melding maakte van de frenologie, was niet specifiek gericht op geneeskunde, maar toonde ook interesse voor politiek en cultuur.

 

Naar mijn mening werden de meeste werken over de frenologie niet alleen door, maar ook voor wetenschappers geschreven.  Er werd immers vaak een wetenschappelijke taal gehanteerd, wat voor een buitenstaander moeilijk te verstaan was.  De argumenten die de auteurs aanhaalden om hun mening tegenover de frenologie te verdedigen, waren ook vaak van wetenschappelijke aard: ze maakten gebruik van anatomische bewijzen, geneeskundige definities en wetenschappelijke termen om hun mening kracht bij te zetten.  De kans is klein dat iemand die niet vertrouwd was met de geneeskunde en geen neurologische kennis bezat, begreep waar het over ging.  We gaan er van uit dat de auteurs zich hier van bewust waren en hun boeken dan ook schreven met het oog op een lezerspubliek dat hoofdzakelijk gevormd werd door wetenschappers.

 

Het is noodzakelijk hierbij op te merken dat de Belgische en Nederlandse wetenschappers kritischer oordeelden over de frenologie dan de leken.  De artsen aanvaardden Galls theorie meestal niet volledig; er waren altijd wel een aantal punten waarin ze Gall geen gelijk gaven.  Leken in de wetenschap, zoals de Belgische advocaat Wins en de Nederlandse remonstrante predikant Stuart, toonden zich echter onvoorwaardelijke aanhangers van de frenologie.  Ze namen er elk onderdeel van aan en wilden de leer toegepast zien in elk aspect van de samenleving.  We denken dat we hieruit kunnen besluiten dat de leken een minder kritische en meer positieve zin aan de dag legden dan de wetenschappers, en dat gold zowel voor België als voor Nederland.

 

Wat nog opviel tijdens ons onderzoek, was dat de Nederlanders die interesse toonden in de frenologie, zich  vooral richtten naar de Duitse publicaties die over de leer verschenen waren.  Dokter Kirchner maakte in 1805 een vertaling van een Duits boek over een schedelanalyse van Kant; ook het toneelstuk “De phrenologen” was oorspronkelijk in het Duits geschreven, het boek “Verhandelingen over de onzekerheid der physiognomie” uit 1806 was een vertaling van een Duits werk; zo kunnen we nog meer voorbeelden aanhalen.  De Belgen die meer wilden weten over de theorie, maakten daarentegen hoofdzakelijk gebruik van Franse publicaties. In het jaar 1836 verscheen een artikel over de beruchte Franse dokter Broussais in het Tijdschrift Journal Historique et Littéraire.  Dokter Matthyssens bracht in 1839 zijn werk Considérations critiques uit, waarin hij de mening van de Franse arts Cerise volgde.  Ook dokter Broeckx baseerde zijn opinie over de frenologie op de commentaar van Cerise.  De Belgen keerden zich dus naar Frankrijk en de Nederlanders naar Duitsland.

 

België en Nederland richtten zich niet alleen op verschillende landen wat hun mening over de frenologie betrof, we vonden bovendien nergens bewijzen over mogelijke interactie tussen beide buurlanden.  In geen enkel Belgisch werk of artikel vonden we een vermelding van een Nederlands auteur die zich inliet met de frenologie; in werken van Nederlandse auteurs vonden we ook geen verwijzingen naar hun Belgische collega’s.  Galls bezoek aan Nederland, ging bovendien ongemerkt voorbij in België, hoewel de kans klein is dat men er in België niet van op de hoogte was.

 

Een overeenkomst tussen de Belgische en Nederlandse werken over de frenologie, is dat ze vaak aanvangen met een beschrijving van de leer en een korte uiteenzetting van wat ze juist inhield.  De auteur gaf daarbij dikwijls even aan dat hij dit noodzakelijk achtte door te zeggen dat er al veel over de leer geschreven was, maar dat weinigen echt wisten wat de leer precies inhield.  Dit zagen we niet alleen bij werken die uitkwamen in de beginperiode van de verspreiding van de leer, maar ook verder in de negentiende eeuw, wanneer ze haar zogenaamde “succesperiode” doormaakte.  Men bleef er dus vanuit gaan dat de leer niet echt  gekend was bij het grote publiek.  Erg veel aanhang kan ze dus niet gehad hebben.

 

Hoewel we er ons van bewust zijn dat deze studie niet exhaustief is, hopen we met deze verhandeling een nieuwe bijdrage te hebben geleverd tot het onderzoek naar de frenologie in België en Nederland.  We zijn immers nergens een werk tegengekomen waarin de frenologie specifiek met betrekking tot deze twee landen onderzocht werd.  Het is ons bovendien ook duidelijk geworden dat de interesse voor de frenologie ook nu nog levendig is; dat bewijzen de boeken van de gebroeders Bouts, die hun gelaatskunde deels baseerden op de frenologie, op internet zijn er verschillende websites te vinden die aan de frenologie gewijd zijn en in het najaar van 2001 wordt er een tentoonstelling onder de titel “Het hoofd ten voeten uit”, gehouden in het Museum Guislain te Gent waarin ook de frenologie uitgebreid ter sprake zal komen.  Deze hedendaagse interesse voor de leer lijkt ons meer dan gegrond; dokter Laruelle, die hoofdarts was van het neurologisch centrum van Brussel, schreef in 1931 immers dat de leer van Gall vaak belachelijk gemaakt en onbegrepen was, maar dat de theorie wel een belangrijke stimulans betekende voor de negentiende eeuwse anatomisten en anatomo-fysiologisten.  Doorheen de evolutie van de neurologie kan men de leer volgen, vanaf de tijd van Gall en zijn tegenstanders zelf tot aan de Italiaanse neurologen van de twintigste eeuw[407].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[407] G. van Renynghe de Voxvrie, François-Joseph Gall(1758-1828). Vésale du cerveau, fondateur de la  phrénologie. Notice phrénologique d’un graveur brugeois(1837), in: Acta Belgica Historiae Medicinae, 8(1995), p.26.