‘‘Met een kwaad opzet ‘s vijands politiek te hebben gediend’’? De Nieuwe Orde op het Eeklose stadhuis, 1940-1944. (Kenny De Prée)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk II. Het begin van de oorlog: de Achttiendaagse Veldtocht en de eerste dagen van de bezetting.

 

A. Tegenstellingen en klimaat net voor de Duitse inval

 

1. Verschillende ‘kampen’ tekenen zich af

 

1.1. De stijgende spanningen en de oorlogsdreiging.

 

Door de politieke crisis op nationaal vlak en met de steeds groter wordende internationale oorlogsdreiging, steeg nu ook de spanning in Eeklo. Er waren heel wat vetes tussen het conservatief-belgiscistische kamp (in hoofdzaak liberalen en minder katholieken) en het vlaamsgezinde kamp (het VNV en leden van de KVV). Deze tegenstellingen werden dan doorkruist door links-rechtse en klerikaal-antiklerikale tegenstellingen. Hiernaast waren er dan nog de voorstanders van de Nieuwe Orde en de anti-belgiscisten, die streefden naar Vlaamse zelfstandigheid of een Grootnederlandse staat ( en deze vond men niet uitsluitend terug bij partijen als het VNV en Verdinaso, maar ook in de traditionele partijen).

Vanaf eind september 1938 werd het aantal parate manschappen in het Belgisch Leger van 100.000 naar 300.000 verhoogd. In Eeklo werd in datzelfde jaar een deel van de bosrijke omgeving van het station aangekocht door het Ministerie van Landsverdediging en er werd een munitiedepot aangelegd. Het natuurgebied moest wijken voor kilometers betonwegen, tientallen munitie-opslagplaatsen, enkele vijvers en een kazerne. Nadien zou dit depot door de bezetter worden overgenomen. In 1939 werd er eveneens een afdeling van de Passieve Luchtbescherming opgericht, die onder de leiding stond van Emiel Vermeulen. Herman De Clercq was commandant van de afdeling. Deze Passieve Luchtbescherming was geïnspireerd op de vroegere Burgerwacht en had als taak in geval van bombardementen hulp te bieden aan de burgerbevolking1.

 

1.2. Onderzoeken tegen staatsgevaarlijke personen.

 

Na de ondertekening van het niet-aanvalspact tussen Duitsland en de Sovjet-Unie begon België dan met de mobilisatie van haar leger. De Duitse inval in Polen begin september 1939 had nu ook Frankrijk en Groot-Brittannië bij de oorlog betrokken. Dit betekende dat de kans steeg dat België, ondanks haar neutraliteitsprincipe, dan zou worden binnengevallen om Frankrijk aan te vallen. De spionkoorts in België steeg en personen die gekend stonden omwille van hun bewondering voor het nazi-regime werden geviseerd, en vaak opgepakt en ondervraagd.

Zo vond er in Eeklo ten huize van gemeenteraadslid Arthur Van Zandycke een huiszoeking en verhoor plaats vanwege het militair parket in november 19392. Men dacht dat het militair parket vooral uit was op Eugeen Reychler, de schoonbroer van Van Zandycke die bij hem inwoonde. Deze man stak zijn bewondering en sympathie voor nazi-Duitsland zeker niet onder stoelen of banken. Bovendien was het ook algemeen geweten dat Reychler jaarlijks met vakantie ging te Stuttgart bij een vriend, de zoon van een Duits soldaat die in de Eerste Wereldoorlog bij de familie Reychler was ingekwartierd3. Er werd geen gevolg gegeven aan de zaak, maar ze veroorzaakte toch enige opschudding in de stad. Een aantal personen kwamen met dit voorval onder verdenking te staan.

 

1.3. Ideologische en persoonlijke tegenstellingen aan de vooravond van de bezetting.

 

Herman De Clercq was tijdens WO I als vrijwilliger ambulancier van het reserveleger. In 1920 huwde hij met Rosa, dochter van de vellenfabrikant Arthur Gillis, met wie hij vier kinderen kreeg. Hij werd industrieel-nijveraar en beheerde de vellenfabriek in de Guldensporenstraat, die later fuseerde tot de firma De Clercq-Gillis. In zijn vrije tijd hield hij zich bezig met sociale werken voor oud-gevangenen en invaliden. Hij was ook actief in het Rode Kruis van België en werd voorzitter van de plaatselijke afdeling te Eeklo. In 1939 werd hij dan ook nog commandant van de Passieve Luchtbescherming. In januari 1940 legde De Clercq zijn fabriek stil om ze om te bouwen tot ‘hulphospitaal N°31 Rode Kruis van België’ voor de zieke en gewonde soldaten tijdens de mobilisatie.4

Gaston Louis Camu was ongehuwd en woonde sinds 23 maart 1938 in bij Herman De Clercq, wiens boekhouding hij deed. Hij was ingenieur van opleiding en werkte als Algemeen Bestuurder van de vellenfabriek van Arthur Gillis. Later werd hij dan directeur van de gefuseerde firma De Clercq-Gillis. Hij maakte deeluit van het reservekader van het Belgische leger en was ondergebracht in de eenheid ‘‘Officier gestionnaire de l’Hopital Auxiliaire nr.31’’ . 5

 

Herman De Clercq, Gaston Louis Camu en Ernest De Cae hadden in 1939 voor de Staatsveiligheid een zwarte lijst van voor België verdachte personen opgesteld6. Van Zandycke en anderen vermoedden dat zij de aanleiding hadden gegeven voor de huiszoeking. Het onderzoek dat vanwege het militair parket werd gevoerd, had niet direct iets te maken met de bewuste zwarte lijst. Wel was het zo dat De Clercq in de hoedanigheid van plaatsvervangend vrederechter het huiszoekingsbevel bij Van Zandycke en Reychler had getekend7, maar het onderzoek zelf vloeide namelijk voort uit de spionagezaak Willem Lauwaert8. Lauwaert was gouwleider van Jong-Dinaso en werd opgepakt samen met Jan Tappaert, een DMO-militant. De hoofdverdachte in deze zaak was een goede bekende van Eugeen Reychler. Reychler was lid van Verdinaso en van de Vlaams-Nationalistische Wachtbrigade, die was ontstaan uit de Vlaams-Nationale Jonge Wacht. De huiszoeking bij Van Zandycke was echter niet voor Reychler alleen bedoeld; beiden werden verdacht en ondervraagd9. Het is evenwel nog steeds niet duidelijk waarom men ook Van Zandycke viseerde. Misschien was er dan ook geen andere reden dan zijn nauwe verwantschap en samenlevingsverband met Reychler. De man stond hoe dan ook allerminst bekend als een duitsgezinde, noch als anti-belgicist of zelfs niet eens als flamingant. De zaak werd ook zonder gevolg geklasseerd.

Hoedanook, Van Zandycke koesterde omwille van dit voorval toch enige vijandelijke gevoelens tegenover De Clercq en Camu. En toeval of niet, deze mannen zouden in de jaren die daarop volgden nog met elkaar in aanvaring komen.

 

2. De figuur van Van Zandycke

 

2.1. Van Zandycke: een ambitieus en ondernemend man.

 

Arthur August L.M.J. Van Zandycke werd op 4 juni 1896 geboren te Eeklo, als jongste zoon van Aloïs. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vluchtte hij naar Nederland om daar dienst te nemen bij het leger10. Hij was dus wel een oorlogsvrijwilliger maar geen frontsoldaat. Tijdens de oorlog werd Van Zandycke driemaal geraakt in de rug en werd tengevolge licht invalide11. Na de oorlog kreeg hij daarvoor een Vuurkaart en werd hij lokaal voorzitter van de Vuurkruisers, een erkende orde van oud-strijders die concureerde met de VOS12. Van Zandycke trouwde op 11 februari 1922 met Margareta Reychler, de oudste zus van Eugeen, en werd vader van twee kinderen, Nelly en Ammaat13.

In het begin van de jaren twintig werd het Eeklose brandweerkorps ontbonden en besloot men via een openbare oproep een nieuw korps te vormen. Op 27 juli 1922 werd Van Zandycke dan luitenant bij het Eeklose brandweerkorps. In 1927 nam hij echter ontslag14. Hij werkte dan in de zaak van de familie Van Zandycke, de wolweverij in de Boelare, als een van de bedrijfsleiders en liet zich graag opmerken in het openbare leven: hij was actief op de Handelsbeurs, hield zich bezig met politiek en was voorzitter van het toneelgezelschap ‘Lust naar Kunst’. Van Zandycke was acteur en regisseerde ook verschillende stukken. Hij was een goed spreker en kwam graag onder het volk; tussen de oorlogen werd hij in Eeklo dan ook algemeen ‘graag gezien’15. Bij zijn medeburgers stond hij eveneens bekend als een heel ambitieus man; door kwatongen werd hij dan een heethoofd genoemd. Hij had dan ook een zeer krachtdadig voorkomen en was resoluut in zijn handelen.

 

2.2. Zijn politieke loopbaan tot het uitbreken van de oorlog.

 

In de dertiger jaren kwam zijn politieke loopbaan bij de katholieke partij van de grond. Bij de lokale verkiezingen in 1932 werd Van Zandycke verkozen als gemeenteraadslid voor de KVV. Hij volgde twee jaar later Firmin Roegiers op als schepen, nadat deze ontslag had genomen om gezondheidsredenen. Vlak voor de verkiezingen overleed burgemeester Lionel Pussemier en werd Remy Van Brabant waarnemend burgemeester16. Bij de verkiezingen in 1938 waren Van Brabandt en Van Zandycke de sterke mannen van de KVV op de kartellijst met het VNV, nadat een aantal van de conservatieve katholieke kandidaten waren weggevallen. Van Zandycke, en andere jongere leden van zijn partij met hem, zag in tegenstelling tot de conservatieve vleugel geen bezwaar in de samenwerking met het VNV, zoals in Vlaanderen heel vaak voorkwam in deze jaren. Sommige oudere leden van de KVV, zoals Maurice Goethals, hadden afgehaakt bij het vormen van de kartellijst. Anderen, zoals schepen Desiré Goethals, moesten gewoon plaats ruimen voor de VNV-kandidaten17. Een frisse wind woei door de katholieke partij en verschafte Van Zandycke de kans om door te stoten binnen de eigen partij.

Hij koesterde hier als ‘coming-man’ van de KVV de ambitie om burgemeester te worden. Hij haalde dan wel het hoogste aantal voorkeurstemmen op zijn lijst, maar de verkiezingen werden eerder een nederlaag voor hem en zijn partij, die voor het eerst sinds 1872 in de oppositie terechtkwam18. Zijn liberale tegenstrever Lionel Van Damme, die trouwens net iets meer voorkeurstemmen had behaald (893 tegen 868), werd burgemeester nadat zijn partij zonder aarzeling een coalitie had gevormd met de socialisten19. Van Zandycke droeg sindsdien het stigma van de gezakte burgemeester.

 

2.3. De ingesteldheid van Van Zandycke.

 

Over zijn politieke geaardheid bestond onder zijn tijdgenoten eigenlijk maar weinig twijfel. Hij was eerst en vooral een katholiek, en wel een oud-strijder maar zeker niet uitgesproken vlaamsgezind. Politieke mede- en tegenstanders beschouwden hem eerder als belgicist, maar dan niet conservatief20. Zijn persoonlijke bereidheid om een kartel aan te gaan met het VNV mag dan wel eerder geïnterpreteerd worden als een electorale strategie om zijn ambities waar te maken, dan als sympathie voor de ideologie van de Vlaams-nationalistische partij. Hij had evenwel geen fundamentele problemen met de primaire doelstellingen van een partij als het VNV. Hij was zelf niet eens echt vlaamsgezind, maar flamingantisme was wel goed doorgedrongen en aanvaard in de politieke, culturele en volkse milieus waarin Van Zandycke zich bewoog. Daar was dan ook een zekere symbiose ontstaan tussen katholiek en vlaamsgezindheid.

Hoewel de huiszoeking door het militair parket ten zijnen huize in 1939 enige verdenking over hem had geworpen, de man was ook helemaal niet duitsgezind, althans niet in die zin dat hij het nationaal-socialisme aanhing. Wel keek hij met een zekere bewondering naar wat zich in het Duitsland van Hitler – maar dan los van de ideologie van de nazi-partij – afspeelde. Volledig volgens de geest van de tijd, voelde ook hij zich aangesproken door de zin voor orde en tucht, des te meer daar zekere autoritaire trekken ook eigen waren aan zijn persoonlijk karakter21. Bovendien stond hij onder invloed van Eugeen Reychler, de jongste broer van zijn echtgenote die als wees bij hen inwoonde.

De huiszoeking gebeurde, zoals hoger uiteengezet, in het kader van de spionage-zaak rond Willem Lauwaert, die een goede bekende van Reychler was. Een rechtstreekse link met Van Zandycke was er dus in deze zaak niet, maar toch werd ook hij ondervraagd en werden zijn spullen doorzocht. Zoals reeds werd aangehaald, blijft het een onbeantwoorde vraag of de lijst van De Clercq, Camu en De Cae hier voor iets tussenzat. De Clercq haalde zich in ieder geval de wrevel van Van Zandycke op de hals door zijn handtekening onder het huiszoekingsbevel te plaatsen.

 

 

B.  De Achttiendaagse Veldtocht (10-28 mei 1940)

 

1. België onder Duitse aanval.

 

Op vrijdag 10 mei 1940 werd België door Duitsland aangevallen en betrokken in de oorlog. Die dag trokken Franse troepen zich terug doorheen Eeklo. Ze werden in de namiddag bestookt door Duitse stuka’s. Er vielen zes doden en een aantal van de fabrieken werden geraakt door de bommen22. De Eeklose gemeenteraad kwam samen de dag nadien en stelde zijn volste vertrouwen in het schepencollege om al het nodige te doen om soldaten en vluchtende burgers te helpen. Herman De Clercq werd door het gemeentebestuur belast met de rekwisities voor het Belgische en Franse leger. Belgische en Franse soldaten werden in fabrieken en ateliers ondergebracht23.

Vanaf 10 mei werden in België een zesduizendtal verdachten aangehouden: Duitsers, bekende leiders van vermeende duitsgezinde partijen als VNV, Verdinaso en Rex, en zelfs communisten en joden. Op 13 mei werden in Eeklo Jozef Haemerlinck, kantonnaal inspecteur van het lager onderwijs, en Daniël Sevenoo, plaatselijk voorzitter van de VOS, aangehouden door de rijkswacht en naar Gent overgebracht voor ondervraging24. Substituut De Vreese hield de twee daar echter in ‘quarantaine’ tot de ‘spooktrein’ naar Abbeville was vertrokken en liet hen nadien weer vrij. Dit gebeurde waarschijnlijk onder druk van enkele invloedrijke politieke vrienden. Vooral Jozef Haemerlinck, overtuigd Vlaming en voorzitter van het Davidsfonds, beschikte achter de schermen over heel wat invloed en moreel gezag25.

Herman De Clercq evacueerde op 17 mei het volledige hulphospitaal N°31 naar Cahors in het zuiden van Frankrijk. Ondertussen verbleef hij zelf te Cambrai in het noorden, om daar ten dienste van het Rode Kruis te helpen bij de repatriëring van vluchtelingen26. Zijn vriend Louis Camu zou in juni door de Belgische regering in geallieerd gebied worden aangesteld als Commissaris voor de Repatriëring voor de departementen Ariège, Aude en de Oostelijke Pyreneeën. Op 17 juni werd hij dan benoemd tot departementaal afgevaardigde van het Rode Kruis in geallieerd gebied voor dezelfde departementen27. De Clercq en Camu zouden pas in februari 1941 naar Eeklo terugkeren.

 

Ondertussen had iedereen begrepen dat het Belgische leger geen partij was voor het Duitse. Ook de Fransen en de Engelsen waren niet in staat de Duitse opmars te stuiten. Velen begonnen hun vlucht richting Frankrijk of Engeland voor te bereiden28. Het leger trok zich vanaf 19 mei 1940 terug achter het Schipdonkkanaal en de Leie om te wachten op de ultieme confrontatie met de Duitse troepen. De laatste Belgische regimenten trokken op 23 mei doorheen Eeklo richting Brugge. In de vroege ochtend van 24 mei staken de Duitsers het kanaal Gent-Terneuzen over en marcheerden ze in de richting van Eeklo. Rond 9 uur bereikten de voorposten van het 481e Infanterieregiment het Eeklose grondgebied29.

 

2. Het Duitse leger in Eeklo.

 

2.1. Het stadsbestuur en de eerste Duitse troepen.

 

Toen de Duitsers op het punt stonden Eeklo binnen te trekken, in de ochtend van 24 mei, kwamen de gebleven gemeenteraadsleden op het stadhuis bijeen om te zien wat hen te doen stond. Burgemeester Lionel Van Damme, schepenen Alberic Van Den Kerckhove en Robert Steyaert, gemeenteraadsleden Arthur Servaes en Arthur Van Zandycke en stadssecretaris Karel Heene,evenals het bijna voltallige stadspersoneel, waren allen aanwezig toen de eerste Duitsers rond 11 uur de markt opkwamen30. Toen er nog enkele beschietingen plaatsvonden vluchtten de meeste gemeenteraadsleden naar binnen, terwijl Van Zandycke en enkele anderen de gevechten volgden op de trappen van het stadhuis. Toen een gewonde Duitse soldaat bleef liggen terwijl de anderen verder oprukten, snelde Van Zandycke hem ter hulp met een verbandkist van het Rode Kruis31. Alle aanwezige gemeenteraadsleden bleven de hele dagop post; ook de dag nadien waren ze allen ter plaatse zonder contact te hebben gehad met de Duitsers, terwijl er hevige gevechten aan de gang waren tussen Belgische en Duitse troepen rond het Schipdonkkanaal.

In deze dagen liet Arthur Van Zandycke zich volgens verschillende ooggetuigen opmerken door overal aanwezig te zijn. Hoewel hij niet alleen op het stadhuis aanwezig was, was hij de enige die met risico voor zijn eigen leven de straat opging om te helpen waar hij kon en een hulpdienst te organiseren32. Tijdens deze eerste dagen van de bezetting was het Rode-Kruishospitaal van De Clercq immers al geëvacueerd naar Zuid-Frankrijk.

 

Op 26 mei om 10 uur ‘s ochtends nam een Duits onderofficier voor het eerst contact op met het stadsbestuur om hen te verplichten Eeklo voor de middag te verlaten33. De ultieme aanval zou volgens de Duitse plannen dan ook die dag gebeuren. Het bevel om de stad te ontruimen werd via motorrijders aan de bevolking medegedeeld sinds 8 uur. Toch besloten de aanwezigen op het stadhuis dat ze allen nog enkele straten zouden doorlopen om zelf de bevolking nog enigszins te verwittigen, en dat ze nadien het Duitse bevel zouden opvolgen34.De meeste Eeklonaars vluchtten naar de omliggende gemeenten zoals Lembeke, Kaprijke, Oosteeklo en  hoofdzakelijk Bassevelde, waar het merendeel van de Eeklose bevolking zich bevond. Vanaf 12 uur begonnen dan de gevechten aan het Schipdonkkanaal. Na 18 uur konden de Duitse troepen het kanaal oversteken en verder oprukken naar Adegem en Oostwinkel. Die avond werden ongeveer 1200 Belgische krijgsgevangenen in Eeklo samengebracht en opgesloten in scholen en kerken35.

 

2.2. Duitsers op het stadhuis.

 

Maandag 27 mei was een relatief rustige dag, de gevechten vonden plaats buiten Eeklo. In het mortuarium van de kliniek lagen op dit moment heel wat slachtoffers van de laatste dagen. De Duitsers hadden het stadhuis reeds bezet, en daar besloot men in samenspraak met Van Zandycke - het enige lid van het gemeentebestuur dat in Eeklo was gebleven - enkele mannen op te vorderen om de doden te helpen begraven. Van Zandycke trok toen de straat op om iemand met deze taak te gelasten. Op de Markt gekomen, deelde hij toen aan politiebrigadier Edmond Pynckels mee dat de politie haar dienst moest hernemen op bevel van de Duitsers. Toen Pynckels bezwaar maakte en antwoordde dat hij bezwaarlijk in burger dienst kon hervatten, gaf Van Zandycke hem een in het Duits met potlood geschreven toelatingsbevel, ondertekend door ene Mosscher. Hij toonde hem eveneens dergelijk document van de Duitsers dat hem toeliet de dienst van burgemeester uit te oefenen36.

Daarop kreeg Pynckels de opdracht om de lijken te laten begraven en ging hij enkele mannen halen die zich in de kelder bij de paters Minderbroeders hadden verscholen. Toen deze de Markt opkwamen, stonden ze oog in oog met enkele dronken en woedende Duitse soldaten. De arbeiders werden met de handen omhoog in de richting van de Kerkstraat gedreven. Uit schrik zetten de mannen het op een lopen en drie van hen werden door de Duitsers neergeschoten, de andere twee wisten te vluchten37. Eugeen Reychler was toen eveneens aanwezig op het stadhuis en dreigde dan nadien Cyriel Poppe neer te schieten, toen deze weigerde de drie doden te helpen begraven38. Van Zandycke moest tussenkomen om zijn schoonbroer te bedaren.

 

Van Damme was dan vroeg in de namiddag met toelating van de Ortskommandant van Bassevelde naar Eeklo gekomen en liep op de Markt Van Zandycke tegen het lijf. Van Zandycke achtte de situatie toen nog te gevaarlijk om de bevolking te laten terugkeren en achtte het raadzaam dat Van Damme naar Bassevelde zou terugkeren. Van Damme kreeg een geschreven vrijgeleide van diezelfde Mosscher en werd opgedragen zich de volgende dag in Oosteeklo te melden bij Hauptmann Aliens. Van Damme vertrok daarop terug naar Bassevelde om de gevluchte Eeklonaars op de hoogte te brengen39.

 

2.3. De bevolking keert terug.

 

In de ochtend van 28 mei trok Van Damme naar Hauptmann Aliens te Oosteeklo, waar hij vernam dat ‘‘den oorlog tusschen België en Duitschland geëindigd was door de Kapitulatie van Z.M. de Koning’’, en kreeg de toelating om met de Eeklose bevolking terug te keren naar huis. In de voormiddag nog meldde Van Damme zich bij de Ortskommandant op het stadhuis, die hem ontving met de woorden ‘‘Gij zijt dus de weggelopen Burgemeester’’40. Van Damme probeerde zich te verdedigen en de zaak uit te leggen, maar kreeg het bevel zich thuis ter beschikking te houden. Om 3 uur in de namiddag werd de burgemeester bevolen naar het stadhuis te komen waar hem werd meegedeeld dat hij als burgemeester uit zijn ambt werd ontheven en vervangen door Arthur Van Zandycke, die vanaf nu de functie van Führungsbürgermeister waarnam41. Eugeen Reychler werd dezelfde dag aangesteld als tolk42.

 

3. De aanstelling van Van Zandycke als burgemeester-kommissaris.

 

3.1. De noodzaak aan orde.

 

Na de terugtrekking van de Belgische, Franse en Engelse troepen en de doortocht van het Duitse leger, was in hun spoor een chaos en vernieling achtergebleven. Het was dan ook de eerste bezorgdheid van de Duitsers om de toestand in het achtergelaten gebied zo vlug mogelijk te normaliseren en te controleren. Een aantal zaken in verband met de openbare orde stelden zich met een zekere dringendheid, zoals het begraven van de slachtoffers die in de dagen voordien waren gevallen.

Op 27 mei werd in de stadskern niet meer gevochten, de frontlinie bevond zich toen aan het Schipdonkkanaal ten westen van Eeklo. Op deze dag bezetten de Duitsers reeds het stadhuis en ondernamen ze de eerste stappen om Eeklo te besturen43. Hierbij kwam Van Zandycke goed van pas. Men kan stellen dat hij op het juiste moment op de juiste plaats was: hij was die dag het enige gemeenteraadslid aanwezig, en de Duitsers hadden iemand nodig om orde op zaken te stellen. Hij kreeg de bevoegdheid van burgemeester en kreeg meteen het bevel de politie dienst te doen hernemen. De Ortskommandant zorgde ook meteen voor een toelatingsbewijs voor het uitoefenen van de bevoegdheden van burgemeester en politie44. Van Zandycke opperde deze dag geen bezwaar, aarzelde niet om de hem opgelegde taak uit te voeren en liet het ook na om diezelfde dag burgemeester Lionel Van Damme hiervan op de hoogte te brengen, toen deze in Eeklo was45.

Pynckels had naar eigen zeggen toch zijn bedenkingen bij de hele toestand, en trok de dag nadien, toen de Eeklose bevolking van Bassevelde terugkeerde na het bericht van de kapitulatie, naar het huis van burgemeester Van Damme ‘‘om hem te verwittigen van wat Van Zandycke deed’’46. Toen Van Damme dan iets later uit zijn ambt werd ontheven en Van Zandycke dan openlijk en met een officieel aanstellingsbewijs werd aangeduid als voorlopig burgemeester-kommissaris, koesterde men logischerwijs enig wantrouwen ten aanzien zijn persoon.

 

3.2. De aanstelling.

 

Arthur Van Zandycke was dus het enige lid van het stadsbestuur dat het Duitse bevel om de stad te verlaten had genegeerd en dat aanwezig was op het stadhuis in de ochtend van maandag 27 mei47. Van Zandycke werd dus in realiteit toen reeds aangesteld als Führungsbürgermeister, vanaf het moment dat de Duitsers het stadhuis hadden bezet. Volgens de officiële verslagen werd hij voorlopig aangesteld als burgemeester-kommissaris op dinsdag 28 mei, na de wapenstilstand en nadat Van Damme was afgezet.

 

Op woensdag 29 mei werd zijn aanstelling dan middels een aanplakbrief op de stadsmuren meegedeeld aan de bevolking. In deze brief, die was ondertekend door hemzelf, werd eveneens kenbaar gemaakt dat daarmee de taken van burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden werden beëindigd48. Het schepencollege, en vooral Robert Steyaert, legde zich hier niet bij neer en bleef zijn functies waarnemen.

In opdracht van het schepencollege had Steyaert op donderdag 30 mei een onderhoud met de Ortskommandant in het bijzijn van Van Zandycke. Schepen Steyaert legde de Ortskommandant de hele zaak nog eens uit, zoals Van Damme de dag voordien reeds gepoogd had te doen. Er werd hem geantwoord dat men de burgemeester niet verweet dat hij op zondag 26 mei was vertrokken, aangezien dit door de bezettende troepen werd bevolen. Wel werd hem kwalijk genomen dat hij de dag nadien, op 27 mei, naar Eeklo was teruggekeerd om nadien de stad opnieuw te verlaten. Steyaert herhaalde toen dat zijn vertrek was gebeurd op aanraden van Van Zandycke, zoals Van Damme eerder ook reeds had opgemerkt. Van Zandycke zelf hield zich in dit alles op de achtergrond. Hij steunde de vraag van Steyaert, toen deze aan de Ortskommandant vroeg of Van Zandycke zijn ambt van burgemeester-kommissaris mocht overdragen op Van Damme, indien hij dit wenste. De Ortskommandant weigerde. Wel stond hij op vraag van Steyaert toe dat Van Zandycke zich zou laten bijstaan door de gemeenteraad, inclusief schepenen en ex-burgemeester Van Damme, als ‘‘medewerkend en raadgevend komiteit’’. Dit werd dan ook zo aan de burgers meegedeeld.49

 

3.3. Toeval of niet?

 

Voor de Krijgsauditeur wekte het feit dat hij werd aangesteld nog voor de kapitulatie van het Belgische leger en in afwezigheid van burgemeester Van Damme en de andere leden van de gemeenteraad, de indruk dat hij reeds voor de Duitse inval betrekkingen moet hebben onderhouden met de vijand. Er waren echter geen bewijzen om deze vermoedens hard te maken.

Er was natuurlijk wel de figuur van Eugeen Reychler, een notoir Duits-sympathisant die bij hem inwoonde en enige argwaan opwekte. Deze jongeman stond bekend als een astmapatiënt. Van Zandycke verklaarde in eerste instantie dat hij in Eeklo was gebleven op zondag 26 mei toen de stad werd ontruimd, omdat Reychler door zijn ziekte was geveld en verzorging nodig had. Na de oorlog hield hij dit ook vol voor de Krijgsauditeur, maar dan voegde hij er wel aan toe dat hij zijn huis hoe dan ook niet zou hebben verlaten50. Reychler werd de volgende dag door verschillende ooggetuigen opgemerkt op het stadhuis terwijl hij, gekleed in zwart uniform, Cyriel Poppe met een pistool bedreigde. Nu is het wel perfect mogelijk dat iemand met deze aandoening de ene dag geveld is en de dag nadien na enige medicatie terug op de been is, maar de gehele situatie en haar context maakte de verklaringen van Van Zandycke maar weinig geloofwaardig.

Bovendien werd door sommige burgers, die eveneens Eeklo niet hadden verlaten en zich thuis schuilhielden, verklaard dat Van Zandycke die zondagmiddag 26 mei reeds Duitse officieren bij hem thuis had ontvangen, ‘in een gezellige sfeer met pianomuziek’51. Van Zandycke verklaarde voor de krijgsauditeur dat er die dag inderdaad Duitsers bij hem thuis waren geweest, maar dat zij op zoek waren naar Reychler om als tolk te dienen. Dit lijkt aannemelijk, het verklaart de aanwezigheid van Reychler reeds de dag nadien op het stadhuis en strookt met het feit dat hij zeker vanaf 28 mei als tolk fungeerde. Op de raadszitting van 4 juni werd hij dan officieel in die functie werd aangesteld, samen met Edmond Lacaeyse. Of Reychler enige rol had gespeeld in de aanstelling van Van Zandycke is niet duidelijk, maar hoogstwaarschijnlijk gebeurde dit dan wel in zijn aanwezigheid. De krijgsauditeur kon zijn vermoedens van enige banden of contacten met de Duitsers voor de bezetting in ieder geval enkel ten aanzien van Reychler hard maken, en niet ten aanzien van Van Zandycke.

 

3.4. De reactie van het stadsbestuur en de houding van Van Zandycke.

 

Vanaf 7 juni werd de Kommandantur V district Eeklo op het stadhuis bemand door een nieuwe Ortskommandant, de Pommerse edelman Von Heyden-Linden, en zijn staf52. Op donderdag 13 juni had het voltallige schepencollege, in bijzijn van Van Zandycke en stadssecretaris Karel Heene, een onderhoud met de nieuwe Ortskommandant. De hele zaak werd opnieuw besproken en dezelfde vraag werd gesteld. Von Heyden-Linden besloot om de zaak te laten zoals zijn voorganger had beslist, en deze opnieuw te bespreken wanneer er een afgevaardigde van de Militärverwaltung te Eeklo zou zijn benoemd. Hierop besloten Van Damme en de schepenen dat zij alles hadden gedaan wat binnen hun mogelijkheden lag en dat ze zich dan bij de zaak zouden neerleggen.53

 

Van Zandycke zelf had zich in de eerste weken van zijn burgemeesterschap totaal afzijdig gehouden. Tot augustus drong hij verschillende malen aan om zijn functie op iemand anders over te dragen, maar dit werd hem telkens geweigerd54. In realiteit hield Lionel Van Damme nog steeds de teugels in handen en had hij de leiding over het schepencollege en de gemeenteraad tijdens de eerste maanden van de bezetting. Van Zandycke liet zich in deze periode niet eens zien op de zittingen. Eind juli kreeg Van Damme dan per brief het nadrukkelijke verbod van de bezetter om de zittingen nog bij te wonen55. Voorlopig nam eerste schepen Steyaert dan de functie van waarnemend burgemeester op zich, maar hij kreeg deze bevoegdheid enkel voor wat de zittingen van het schepencollege betreft, niet daarbuiten56.

Tijdens de gemeenteraadszitting van 2 augustus werd het dan aan alle aanwezigen duidelijk gemaakt dat Van Zandycke nu burgemeester-kommissaris was en dat het Van Damme door de Duitsers werd verboden om nog deel te nemen aan de zittingen van gemeenteraad en schepencollege. Van Zandycke stuurde diezelfde dag nog een brief naar schepenen Arthur Goethals en Gustaaf De Hulsters, waarin hij ook hen verzocht om niet meer naar de zittingen te komen. Hij verklaarde dit te doen op verzoek van de Kommandantur, ingevolge de Duitse verordening van 18 juli 194057. De Hulsters had reeds zelf zijn ontslag ingediend als schepen van Openbare Werken op 1 juli 1940, ‘‘om redenen van persoonlijken aard’’58.

Op 22 augustus diende Van Zandycke dan schriftelijk zijn ontslag in. Het college aanvaardde zijn ontslag en de eventuele terugkomst van Van Damme, maar was het toen ook eens ‘‘dat dan nog liever Van Zandijcke blijft dan een ander’’, als Van Damme dan toch niet mocht terugkeren als burgemeester59. Men koesterde waarschijnlijk nog steeds wantrouwen ten aanzien van Van Zandycke, maar men had er dusevenmin een fundamenteel bezwaar tegen of men vreesde misschien erger.

 

De houding van Van Zandycke zelf is hier heel dubbelzinnig. Men zou kunnen denken dat hij zich zelf niet al te best voelde in zijn rol of in de omstandigheden waarin hij burgemeester was geworden. Het is in ieder geval opvallend hoe hij in deze maanden als het ware de gehele situatie onderging, terwijl hij nochtans gekend was als een krachtdadig en ondernemend persoon en zich ook reeds zo had getoond. Alles lijkt erop te wijzen dat de beslissing eenzijdig door de Ortskommandant werd genomen, zonder dat Van Zandycke zelf of de overige leden van het stadsbestuur daar enige inbreng in hadden. Van de dag dat hij werd aangesteld tot eind augustus 1940 poogde hij zelf een aantal keren ontslag te nemen en drong hij verschillende malen aan om Van Damme opnieuw in zijn ambt te herstellen. Was dit zijn oprechte wens of speelde hij hier toneel? De man was een gevierd toneelspeler en door sommigen gekend als een man met twee gezichten. Hij werd tenslotte reeds gewantrouwd, en in de gegeven situatie al te gretig zijn ambt aanvaarden of al te sterk zijn positie afdwingen kon hem enkel nog meer verdacht maken. Misschien had hij hier wel zijn talenten aangewend om zich enigszins in te dekken ten opzichte van zijn medeburgers.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Voetnoten bij Hoofdstuk II

1. VAN DE WOESTYNE P., op.cit., p.555.

2. Ibid., p.556. Dit bleek ook uit de strafdossiers van het krijgsauditoraat van Van Zandycke en Reychler.

3. Dit bleek uit verschillende interviews die door Van De Woestyne werden afgenomen. Dit werd ook bevestigd door de vrouw van Eugeen Reychler, de Eupense Martha Schumacher, in een schrijven aan Van De Woestyne, d.d. 4 januari 1990.

4. RYS I., op.cit., p. 64.

5. Ibid., p. 66.

6. VAN DE WOESTYNE P., op.cit., p. 556. Hiervan werd ook bevestiging gevonden in het dossier van Reychler.

7. GMG, Dossier AVZ, Verklaring Edmond Pynckels, II Stukken van Onderzoek, XIV, stuk 314. En: GMG, Dossier ER, Verklaring Edmond Pynckels, II Stukken van Onderzoek XV, stuk 38.

8. Dit mocht blijken uit een proces-verbaal van de ‘Veiligheid van de Staat’, bijgevoegd in de dossiers AVZ en ER.

9. GMG, Dossier AVZ, Uiteenzetting der Zaak, 06.11.46. Hiervoor verwijzen we naar het slotpleidooi van de krijgsauditeur in het proces Van Zandycke.

10.Uit interviews met Hubert De Baets en M.L. Vermast, afgenomen door Van De Woestyne.

11.Uit een interview met Willy Van Zandycke, afgenomen door Van De Woestyne.

12.GMG, Dossier AVZ, IV Stukken van Terechtzitting, 31, stuk D. De Vuurkaart was bij zijn dossier gevoegd. Uit een interview met Arthur Van Hyfte blijkt dat hij het niet al te hoog had voor VOS; hij ontsloeg Van Hyfte als lid van de Vuurkruisers omwille van affiches van de IJzerbedevaart.

13. BR.1930-1947, Boek XVIII, blad 3477.

14. LAMPAERT L., De geschiedenis van Eeklo, Eeklo, De Eecloonaar, 1967-1973, p. 393.

15. DE ZUTTER W., De Burgemeesters van Eeklo sinds 1830, Eeklo, De Eecloonaar, 1990, pp. 64-72.

16. Ibid., p. 63.

17. RYS I., op.cit., p.15.

18. Ibid., p. 18.

19. Ibid., pp. 16-17.

20. KAMP, 30.11.41. Zo mocht blijken uit een artikel in het weekblad na zijn officiële huldiging als burgemeester.

21. Dit bleek uit de vele verklaringen in het strafdossier, alsook uit de vele interviews van Van De Woestyne.

22. Uit het dagboek van Leon Minne.

23. VAN DE WOESTYNE P., op.cit., p. 557.

24. Idem.

25. Ibid., p.593.

26. RYS I., op.cit., p.64.

27. Ibid., p.66.

28. VAN DE WOESTYNE P., op.cit., p.557.

29. Uit het dagboek van Leon Minne.

30. SAE, Doos 238: Briefwisseling kabinet van de burgemeester 1944-1952: Kort verslag betreffende de aanstelling van een Burgemeester-kommissaris in vervanging van den Burgemeester. Vraag tot Herstel van den normalen rechtstoestand, 17.06.40.

31. GMG, Dossier AVZ, Pro Justitia 27.09.11, II Stukken van Onderzoek, XIV, stuk 319. Feiten werden enkel teruggevonden in deze verklaring van Van Zandycke voor de krijgsauditeur.

32. VAN DE WOESTYNE P., op.cit., p.558.

33. SAE, Doos 238: Briefwisseling…: Kort verslag… 17.06.40.

34. Idem.

35. Uit het dagboek van Leon Minne.

36. GMG, Dossier AVZ, Pro Justitia 27.09.46, II Stukken van Onderzoek, XIV, stuk 318-319-320-321. Dit blijkt uit deze verklaringen van Van Zandycke en Edmond Pynckels, waarbij ze met elkaar worden geconfronteerd. Het aanstellingsbewijs in potlood was eveneens terug te vinden in het dossier.

37. VAN DE WOESTYNE P., op.cit., p.559.

38. GMG, Dossier ER, Pro Justitia 16.09.46, II Stukken van Onderzoek, XI, stuk 32. Dit blijkt ook uit verschillende interviews door Van De Woestyne.

39. SAE, Doos 238: Briefwisseling…: Kort verslag… 17.06.40.

40. Idem.

41. Idem.

42. GMG, Dossier ER, idem. En ook: SAE, Verslagen van de Gemeenteraad, 04.06.40.

43. GMG, Dossier AVZ, Pro Justitia 27.09.46, II Stukken van Onderzoek, XIV, stuk 318. En ook: SAE, Doos 238: Briefwisseling…: Kort verslag…17.06.40.

44. GMG, Dossier AVZ, idem.

45. SAE, Doos 238: Briefwisseling…: Kort verslag… 17.06.40.

46. GMG, Dossier AVZ, Pro Justitia 27.09.46, II Stukken van Onderzoek, XIV, stuk 320. Enkel uit de verklaringen van Pynckels.

47. In realiteit was er minstens nog een gemeenteraadslid te Eeklo gebleven, namelijk Arthur Servaes. Deze hield zich echter schuil bij hem thuis en liet zich pas zien toen de bevolking was teruggekeerd. Mogelijks waren nog anderen in Eeklo gebleven; lang niet alle burgers hadden het bevel te vertrekken gevolgd.

48. SAE, Doos 238: Briefwisseling…: Kort verslag… 17.06.40.

49. Idem.

50. GMG, Dossier AVZ, Pro Justitia 27.09.46, II Stukken van Onderzoek, XIV, stuk 318.

51. Idem.

52. VAN DE WOESTYNE P., op.cit., p.560.

53. SAE, Doos 238: Briefwisseling…: Kort verslag… 17.06.40.

54. GMG, Dossier AVZ, Pro Justitia 27.09.46, II Stukken van Onderzoek, XIV, stuk 318-319. En ook: SAE, Verslagen van de Gemeenteraad, juni-juli 1940.

55. SAE, Verslagen van de Gemeenteraad, 02.08.40.

56. SAE, Verslagen van het College van Burgemeester en Schepenen, 01.08.40.

57. SAE, Verslagen van de Gemeenteraad, 02.08.40.

58. SAE, Verslagen van de Gemeenteraad, 01.07.40.

59. SAE, Verslagen van het College van Burgemeester en Schepenen, 22.08.40.