‘‘Met een kwaad opzet ‘s vijands politiek te hebben gediend’’? De Nieuwe Orde op het Eeklose stadhuis, 1940-1944. (Kenny De Prée)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk I. Eeklo tijdens het Interbellum

 

A. De stad Eeklo: korte voorgeschiedenis tot WO I

 

1. Enkele geografische en economische kenmerken.

 

De naam Eeklo komt voor het eerst in de bronnen voor in de 13e eeuw. De etymologische betekenis ervan is “een eikenbos op hoger gelegen zandgrond”. Hoe de stadskern precies is ontstaan is nog steeds niet duidelijk, wel weten we dat Eeklo in 1240 de stadskeure mocht ontvangen van gravin Johanna en sindsdien werd erkend als stad. Het ontstaan van de stad is waarschijnlijk te danken aan zijn strategische ligging tussen Gent en Brugge, misschien als pleisterplaats voor handelaars. In ieder geval was er een bloeiende handel met verscheidene markten en vele handelshuizen doorheen de Nieuwe Tijd, als gevolg van deze ligging. In de 19e eeuw werd de handelspositie van Eeklo ondermijnd door een rechtstreekse spoorverbinding tussen Gent en Brugge, waardoor de stad meer werd aangewezen op het hinterland en enkele regionale markten ging uitbouwen. In de late Middeleeuwen had de vroeger bloeiende lakennijverheid een verval gekend, maar dit was opgevangen met de ontwikkeling van de linnennijverheid1.

Eeklo, liggende in een bosrijk gebied met een zanderige bodem, kende onder het Oostenrijkse en het Franse bewind een hoog peil in de landbouw, ondanks de mindere bodemkwaliteit. De noordrand van het Eeklose grondgebied ligt iets dichter bij de polderstreek en daar vindt men kleiige zandgrond die iets vruchtbaarder is. In de 18e en 19e eeuw ontwikkelde er zich echter een textielindustrie waarin een groot deel van de traditioneel agrarische bevolking werd tewerkgesteld, en Eeklo ontwikkelde zich als industrieel centrum van het Meetjesland. De meeste bedrijven vestigden zich in het zuidelijke deel van Eeklo, terwijl het noorden en het oosten eerder als agrarisch gebied werd behouden omwille van de meer vruchtbare gronden. Ten zuiden werd in 1860 de Eeklose vaart voltooid, waardoor er een verbinding was tussen het centrum van de stad en het Schipdonkkanaal, dat op zijn beurt in rechtstreekse verbinding staat met het kanaal Gent-Brugge en de Leie. Het Leiken, een kleine waterweg die in verbinding stond met de Eeklose vaart, zorgde voor de watervoorziening van de textielbedrijven2.

 

In de loop van de 19e eeuw zorgde de toenemende industrialisatie algemeen voor een verschuiving van een groot deel van de werkende bevolking van de landbouw naar de industrie, en dit was te Eeklo dus niet anders. In de 20e eeuw, meer bepaald tijdens het Interbellum, kende de textielindustrie er opnieuw een uitbreiding door de vele exportmogelijkheden. In die periode trad vooral de wolindustrie op de voorgrond ten nadele van de katoen- en vlasweverijen3. De belangrijkste wolweverijen waren die van Achiel Penneman en Arthur Van Zandycke, beide gevestigd in de Boelare, en het bedrijf van André Van Damme in de Tieltse Steenweg. De ‘‘Peignage d’Eecloo’’ werd gevestigd in 1923 en kende een groot succes als eerste wolwasserij, -kaarderij en –kammerij. Een tiental jaren later werd dan nog de wolspinnerij “l’Ile Adam” opgericht in de Korte Moeie.

 

2. Politieke en socio-economische tegenstellingen voor WO I.

 

De bevolking van Eeklo bestond aan het einde van de 19e eeuw naast welvarende handelaars, nijveraars en nog enkele resterende grootgrondbezitters uit een beklagenswaardig proletariaat. Dit bestond voor het grootste deel uit fabrieksarbeiders, maar ook nog uit een deel dagloners en plattelandsarbeiders. Het leven van deze mensen werd bepaald door de economische conjunctuur met bijhorende crisissen, hetgeen concreet betekende dat de lonen heel laag waren en dat de werkloosheid  en armoede soms heel groot waren. De levensomstandigheden waren in deze tijden bijzonder slecht voor dit deel van de bevolking.

Dit was uiteraard een ideale voedingsbodem voor het opkomende socialisme, en in het laatste kwart van de 19e eeuw waren de eerste Gentse socialisten reeds zeer bedrijvig in Eeklo. Het arrondissement Eeklo was doorheen de tweede helft van de 19e eeuw en in het begin van de 20e eeuw echter een stevig katholiek bolwerk. De eerste socialisten uit Gent die er actie kwamen voeren kregen te maken met een hevige weerstand van vooral katholieke maar ook liberale zijde, vooral verwoord via de Gazette van Eecloo die de werklieden aanspoorde tot onderdanigheid4. Als goede gelovigen en uit vrees voor hun werkgevers – hoofdzakelijk katholieken maar ook liberalen – gehoorzaamde de Eeklose arbeidersbevolking aanvankelijk gedwee. De laatste decennia van de 19e eeuw werd Eeklo bestuurd door de krachtdadige en autoritaire burgemeester Philip Alfons De Wachter, die zelf ook textielfabrikant was. Hij trad als militant katholiek en zelfverklaard vriend van het autoritair gezag repressief op tegen het rode gevaar door bijvoorbeeld het colporteren en de verkoop van Vooruit te verbieden, de verkopers te bekeuren en het dragen of uithangen van rode vlaggen op Eekloos grondgebied te verbieden. Naarmate de Gentse socialistische partij en de “Samenwerkende Maatschappij Vooruit” beter georganiseerd raakten, verscherpten ook de acties van de militanten te Eeklo die vooral mikten op de textielarbeiders. De administratieve samensmelting en de vorming van het arrondissement Gent-Eeklo, de beweging voor het Algemeen Stemrecht en het ontluiken van een socialistische kern onder de arbeiders zorgde voor een intensivering van de Gentse propaganda-acties rond de eeuwwisseling5.

 

Het homogeen katholieke stadsbestuur en de nijveraars werden in die periode dan ook geconfronteerd met de eerste stakingsgolf in de textielindustrie. Opnieuw werd dit repressief beantwoord met ontslagen van ‘rode sympathisanten’ in de fabrieken, het hardhandig uiteenslaan van betogingen en een reeks politieverordeningen met betrekking op verstoring van openbare orde en verbod op samenscholing. De sociale onrust was groot rond de eeuwwisseling en Eeklo werd zelfs berucht om zijn vandalisme. Openbare dronkenschap, betogingen en sociale onlusten werden dagelijkse realiteit. Ondanks het harde optreden van gemeentebestuur en politie bleef deze toestand aanhouden tot WO I en de crisissen, stakingen, betogingen en lock-outs volgden elkaar op6. De katholieke en liberale fabrieksbazen verenigden zich in een patroonssyndicaat en vormden tijdens de stakingsgolf van 1910-1911 een hardnekkig front tegen de stakers die zich ondertussen hadden georganiseerd in christelijke en socialistische vakverenigingen7. In dit alles slaagden de socialisten er toch in stilletjes aan hun activiteiten, coöperatieven en verenigingen uit te bouwen.

 

In 1903 hadden er voor de eerste keer onafhankelijke socialistische kandidaten meegestreden in de gemeenteraadsverkiezingen. Voorheen hadden de socialisten steeds gepoogd om samen met liberalen een tegenwicht te vormen tegen de katholieke overmacht. De machtspositie van de katholieke partij werd echter sterker door het uiteenvallen van de oppositie en bleef ongebroken tot 1921, alhoewel de socialisten net voor ‘den Grooten Oorlog’ steeds meer succes kenden. Hun stijgende populariteit was mede te danken aan de stakingsgolf van 1910-1911 en de massale solidariteitsbetuigingen van de Gentse coöperaties tijdens de lock-out. Toch was het pas na WO I dat de socialisten konden deelnemen aan het gemeentebestuur.

 

 

B. Het Eeklose politieke landschap tussen de oorlogen

 

1. De gemeenteraadsverkiezingen

 

1.1. De hervatting van de socialistische strijd in de twintiger jaren.

 

Tot de verkiezingen van 1921 kende Eeklo een homogeen katholieke gemeenteraad. Door het invoeren van het algemeen enkelvoudig stemrecht en de evenredige vertegenwoordiging werd men echter geconfronteerd met een nieuwe situatie; met name de socialisten vonden voor het eerst toegang tot het gemeentebestuur. De relaties tussen het patronaat en de vakbonden waren ondertussen enigszins genormaliseerd en relatief goed geworden, en de Eeklose socialisten hadden zich ondertussen goed weten te organiseren met Gentse steun. De katholieke partij haalde nog maar nipt een volstrekte meerderheid en de liberale lijst verloor heel wat stemmen aan een nieuwe onafhankelijke lijst, zodat de socialisten dus als enige overwinnaars uit deze stembusslag kwamen. Bij de samenstelling van de gemeenteraad leverde dit volgend resultaat: de katholieke partij kreeg 8 zetels, de liberale kreeg er 2, en de socialisten 3 8.

In 1921 nam geen van de Vlaamse organisaties te Eeklo, de nieuwkomers op het politieke toneel, deel aan de gemeenteraadsverkiezingen. Het bestuur van de Vlaamse Oudstrijdersbond (VOS) besliste in datzelfde jaar dat de leden voor geen enkele lijst mochten opkomen. De Frontpartij, in 1919 opgericht onder impuls van Edmond Reychler, hield zich eveneens afzijdig maar riep zijn leden op om op Vlaamsgezinde katholieke kandidaten te stemmen.

 

De volgende gemeenteraadsverkiezingen van 1926 bracht de liberale partij voor het eerst een winst van ongeveer 10%. Deze winst is in hoofdzaak toe te schrijven aan het wegblijven van de onafhankelijke lijst waaraan de liberalen in 1921 een deel van hun stemmen verloren. De liberalen haalden deze keer net iets meer stemmen dan de socialisten (26,6% tegen 25,1%). De socialisten konden eveneens spreken van winst, zij het dan een kleine (1%), terwijl de katholieke partij als enige een licht verlies leed (1,5%). Bijgevolg werd de samenstelling van de gemeenteraad dus ook licht gewijzigd; er ging 1 zetel over van de katholieke partij naar de liberale, terwijl de socialisten hetzelfde aantal behielden. De katholieken hadden dus nog 7 zetels en leverden dus nog steeds de burgemeester, namelijk lijsttrekker en volksvertegenwoordiger Lionel Pussemier. Ze leverden ook 3 schepenen, namelijk Remy Van Brabandt, Desiré Goethals en Firmin Roegiers. De overige 3 zetels werden bezet door René De Bruycker, Richard Bauwens en Adolf Van De Woestijne. De liberale gemeenteraadsleden waren Arthur Gillis, Arthur De Vliegher en Charles Locufier. Laatstgenoemde overleed in 1928 en werd vervangen door Arthur Goethals. 

De socialisten werden vertegenwoordigd door Gustaaf De Hulsters, Arthur Servaes en Maurice De Geyter. Deze twee laatste waren beiden afkomstig uit Gent en nieuwkomers in de gemeenteraad, en in 1925 was Arthur Servaes partijsecretaris van de Eeklose afdeling geworden. Mogelijks was men in Gent niet tevreden over de prestaties van de vroegere socialistische leden van de Eeklose gemeenteraad9. De resultaten van deze verkiezingen werden in ieder geval ervaren als een nederlaag ten opzichte van de liberalen. De liberale vakbond leefde terug op, de patroons begonnen de arbeiders onder druk te zetten om zich daar bij aan te sluiten en dreigden opnieuw met uitsluiting van de socialisten in de Eeklose fabrieken.  De socialistische vakbond werd dan verwaarloosd als gesprekspartner en algauw volgde een nieuwe algemene lock-out van de socialistisch gesyndikeerde arbeiders, die duurde van augustus 1928 tot begin maart 1929. Stakingen, betogingen en schermutselingen vulden opnieuw de Eeklose straten. Nadat een akkoord werd bereikt, hadden de Eeklose arbeiders geen klinkende overwinning behaald en het patronaat had geen al te grote toegevingen gedaan. Het belangrijkste punt was evenwel dat de syndicale vrijheid van nu af aan werd erkend en in de toekomst ook zou worden geëerbiedigd.

 

Met bovenstaande willen we de algemene situatie in deze jaren schetsen. Na WO I was België voor een groot deel verwoest en het land kende een maar moeizaam herstel. De eerste bekommernis van de meesten was zo vlug mogelijk opnieuw het dagelijkse leven te hervatten, of men nu industrieel, handelaar, landbouwer of fabrieksarbeider was. De Vlaamse beweging en de Frontpartij waren nog niet uitgebouwd en de leiders van de plaatselijke afdeling hadden maar weinig afstraling op de medeburgers. Aangezien de toestand in de textielindustrie en de uitbouw van de socialistische zuil in deze crisisjaren heel wat aandacht opeiste, was het gros van de Eeklose bevolking wel enigszins betrokken in de strijd tussen de drie politieke families en kreeg de Vlaamse zaak maar weinig aandacht. Vele Eeklonaars waren in de eerste plaats katholiek of liberaal en vonden dan in de eigen rangen wel kandidaten die de Vlaamse standpunten en eisen vertegenwoordigden. Zo blijkt uit de gemeenteraadsverslagen van de jaren twintig dat het gemeentebestuur nog breed tegemoetkomend was voor wat de Vlaamse kwestie betrof 10. In juni 1921 had men bijvoorbeeld besloten om van 11 juli een officieel stadsfeest te maken, met bevlagging in de straten en een vrije dag voor de scholen. Deze beslissing werd met 10 stemmen tegen 2 aangenomen. Eveneens besliste de gemeenteraad in diezelfde maand om ‘‘in alles wat het inwendig bestuur van de stad’’ betrof alleen nog de Vlaamse taal te gebruiken. In juli 1927 oordeelde het gemeentebestuur dat de tijd was gekomen om amnestie te verlenen aan diegenen die in de oorlog hadden gehandeld uit zwakheid of uit idealisme. Enkel Charles Locufier stemde tegen; er was een onthouding en de overige leden stemden allen voor.

 

1.2. De opkomst van Vlaams-nationalistische kieslijsten  in de jaren ’30.

 

Bij de verkiezingen van 1932 kon men voor het eerst kiezen tussen 5 lijsten; er werden dus 2 nieuwe lijsten ingediend. De Burgersbond was een nieuwe lijst, die was ontstaan uit een afscheuring van de middenstandsorganisatie Burgersbond 1903. P. Van Hoorebeke, die in 1921 boven aan de onafhankelijke lijst stond, was lijsttrekker en evenals een tiental jaren voordien zorgde hij voor een verlies in het liberale kamp. Deze keer verloor de liberale lijst zelfs een kandidaat aan de lijst van Van Hoorebeke. De andere nieuwkomer was de partij van Edmond Reychler; de Eeklose afdeling van de pas opgerichte VNVP die opkwam onder de naam Vlaamsch Blok. De Vlaams-nationalisten hadden zich afzijdig gehouden tot Reychler, lokaal voorzitter van de VOS, in 1932 de impuls gaf tot de oprichting van het Vlaamsch Blok. De opkomst van deze twee nieuwe partijen zorgde voor een aanzienlijk verlies bij de andere, zodat katholieken en liberalen beide met 6% zakten en de socialisten met 2%. De Vlaams-nationalisten behaalden echter niet genoeg stemmen om te mogen zetelen in de gemeenteraad en de Burgersbond deelde deze ervaring, waardoor de verdeling van de zetels onveranderd bleef11.

De katholieke partij verkreeg dus opnieuw 7 zetels, ondanks het stemmenverlies, en leverde opnieuw dezelfde burgemeester en dezelfde drie schepenen. De gemeenteraadsleden waren René De Bruyckere en nieuwkomers Arthur Van Zandycke en Achiel Poppe. Deze wijziging was het resultaat van een eis van de middenstandsbond binnen de partij; ze wilden namelijk twee plaatsen op de lijst, waarvan een verkiesbaar. Een kandidaat van de Katholieke Burgersvereniging, Firmin Roegiers, moest plaats maken voor Van Zandycke en werd lijstduwer. Roegiers had blijkbaar genoeg aan zijn voorkeursstemmen en werd niettemin opnieuw verkozen12. In 1934 nam hij echter om gezondheidsredenen ontslag als schepen en gemeenteraadslid. Van Zandycke volgde hem toen op als schepen en werd zelf als gemeenteraadslid vervangen door Jules De Clercq. Toen op 1 mei 1938 kort voor de verkiezingen burgemeester Pussemier overleed, werd Remy Van Brabandt waarnemend burgemeester en volgde Edgard De Vliegher laatstgenoemde op als waarnemend raadslid.

De liberale partij haalde hetzelfde aantal zetels als in 1926 en liet dezelfde drie kandidaten deelnemen aan de gemeenteraadszittingen. In 1934 nam Arthur De Vliegher evenwel ontslag en werd opgevolgd door Robert Steyaert. In 1936 nam ook Arthur Gillis ontslag wegens ziekte en werd vervangen door Alberic Van Den Kerckhove. Bij de socialisten werd enkel Maurice De Geyter vervangen door Rudolf Martens, de overige twee kandidaten bleven zetelen. De gemeenteraad was dus al enigszins gewijzigd om de volgende verkiezingen tegemoet te gaan.

 

De verkiezingen van 1938 brachten voor Eeklo alweer een nieuwigheid met zich mee. Er kwamen vier lijsten op: de socialisten, de liberalen, de lijst Gemeentebelangen waarin enkele Rexisten waren opgenomen en een lijst met katholieken en VNV-leden samen. Dergelijke ‘concentratielijst’ was geen uitzonderlijk fenomeen, maar kwam tijdens het Interbellum en vooral in 1938 in vrij veel gemeenten voor. Ook op de hogere niveaus, de provincieraad- en parlementsverkiezingen, was deze kartelvorming tussen katholieken of liberalen met de Nieuwe Orde - partijen in de dertiger jaren meermaals voorgekomen. Concentratielijsten brachten VNV-ers en katholieken in de meeste gevallen samen om een front te vormen tegen het ‘‘linkse gevaar’’. In de Vlaamse gemeenten was de symbiose tussen katholieken en Vlaams-nationalisten dan soms zo groot geworden dat men niet altijd even duidelijk een onderscheid kon maken13. Sommige katholieken die reeds aan vroegere gemeenteraadsverkiezingen hadden meegedaan, ondersteunden immers sommige Vlaamse eisen.

De katholieke zijde van de concentratielijst in Eeklo werd belichaamd door Remy Van Brabandt, Arthur Van Zandycke en Hubert De Baets. Een aantal van de oudere en conservatievere kandidaten van de KVV verdween van de lijst, omdat ze zich niet akkoord konden verklaren met het gevormde kartel of om plaats te maken voor VNV-kandidaten14. In de verkiezingscampagne toonde het kartel zich bewust van het feit dat niet iedere katholieke kiezer de concentratie van kandidaten van twee verschillende partijen op eenzelfde lijst even gemakkelijk zou verteren, maar dit werd dan van de hand gedaan als slechts conservatisme van enkelingen15.

In deze verkiezingsstrijd voerden liberalen en socialisten geen propaganda tegen elkaar, zoals het voorheen de gewoonte was geworden, maar stelden ze alles in het teken van de strijd tegen het oprukkende fascisme. Dat beide partijen dan ook het gevormde kartel gingen viseren in hun propaganda, ligt vrij voor de hand. Het VNV werd aangepakt omwille van de sympathie voor en dweperij met nazi-Duitsland. De katholieken werden dan op hun beurt verweten er een inconsequente houding op na te houden voor wat de Vlaamse kwestie betreft16.

 

De grote en enige overwinnaars bij de verkiezingen in 1938 waren de liberalen met een winstpercentage van 13%. Hierdoor behaalden ze twee nieuwe zetels in de gemeenteraad. De socialisten verloren 3% van hun stemmen en daarmee ook een zetel. De katholieken en de Vlaams-nationalisten behaalden samen 51,1% van de stemmen in 1932, terwijl de kartellijst nu slechts 40,8% haalde en mag gezien worden als de grote verliezer in deze strijd. De lijst Gemeentebelangen, die kandidaten van Rex had opgenomen, kende min of meer dezelfde uitkomst als de Burgersbond in 1932. De verdeling van de zetels zag er als volgt uit: 6 zetels voor het kartel KVV-VNV, 5 voor de liberalen en 2 voor de socialisten. Gemeentebelangen haalde niet genoeg stemmen om te mogen zetelen in de gemeenteraad.

Deze uitslag en dan vooral het grote succes van de liberale kandidaten was enigszins verrassend. Wel was het zo dat zich bij de liberale partij enkele veranderingen hadden voorgedaan tussen de verkiezingen in wegens ontslagen. Op die manier waren enkele nieuwe sterke mannen naar voor getreden, zoals Robert Steyaert en Alberic Van Den Kerckhove, maar deze waren al bij al toch niet zo heel populair. Bij de verkiezingen in 1938 was er eveneens een nieuwe lijsttrekker, Lionel Van Damme, en die kon wel op iets meer sympathie rekenen17. De katholieken hadden ook enige vernieuwing doorgevoerd en hun nieuwe voorman , Arthur Van Zandycke, was daarentegen wel heel populair, liet zich opmerken in culturele kringen en kwam veel onder de mensen. Het verlies van de katholieken aan de liberalen is veeleer te danken aan hun kartel met het VNV. De bevolking stond er met een zeker wantrouwen tegenover en de campagne van socialisten en liberalen hadden blijkbaar hun doel niet gemist.

 

De liberalen aarzelden niet om een coalitie te vormen met de socialisten, samen goed voor 53,8% van de stemmen. De vorming van deze coalitie werd waarschijnlijk gewoon door de omstandigheden ingegeven en was gezien de gevoerde campagnes eigenlijk de enige logische, zowel voor liberalen als socialisten. De nieuwe man van de liberale partij, Lionel Van Damme, was nijveraar te Eeklo en kon op heel wat stemmen van katholieke arbeiders rekenen. Hij behaalde het hoogste aantal voorkeurstemmen  en werd op 19 februari 1939 dan ook benoemd als de nieuwe burgemeester van Eeklo. Lijsttrekker Robert Steyaert en Karel Locufier behaalden eveneens een hoog aantal voorkeurstemmen, maar laatstgenoemde mocht niet zetelen wegens zijn verwantschap met burgemeester Van Damme. Hij werd vervangen door Arthur Goethals. Goethals en Alfons Vyncke werden gekozen als raadsleden en de liberalen leverden ook nog Robert Steyaert als 1e schepen en Alberic Van Den Kerckhove als 3e schepen. Gustaaf De Hulsters werd 2e schepen voor de socialisten en Arthur Servaes zetelde als raadslid.

 

De rest van de zetels werden opgevuld door de kandidaten van het kartel, waaronder Edmond Reychler als enige VNV-kandidaat. De katholieken, die nu voor de eerste keer sinds 1872 in de oppositie waren beland, lieten zich vertegenwoordigen door Remy Van Brabandt, Arthur Van Zandycke, Achiel Poppe, Hubert De Baets en Maurice Van De Poele. Het kartel was echter geen lang leven beschoren. Het VNV zegde ontgoocheld het akkoord op, reeds enkele maanden na de verkiezingen. Waarschijnlijk kon Reychler zijn stem te weinig doen doorwegen en werd hij gewantrouwd door de andere gemeenteraadsleden. Volgens de gemeenteraadsverslagen van begin 1939 werd zijn aanwezigheid op de zittingen van de gemeenteraad nauwelijks opgemerkt. Ook de katholieke partij zag na de verkiezingsnederlaag niet veel goeds meer in de samenwerking met het VNV. De KVV besloot de eigen rangen te reorganiseren om iets aan de dalende populariteit te doen en trachtte de burgerij en de middenstand opnieuw te verenigen in de Katholieke Burgersvereniging18.

 

2. Vlaams-nationalistische tendensen te Eeklo.

 

2.1. Van 1918 tot 1932: de VOS en de Frontpartij

 

Na WO I hadden de Vlaamse oud-strijders zich verenigd in het Verbond der Vlaamse Oud-Strijders (VOS). Oud-strijder Edmond Reychler, die vier jaar zijn vaderland had gediend in de loopgraven aan de IJzer, was voorzitter van de Eeklose afdeling. Dezelfde man richtte in 1919 eveneens een afdeling op van de Frontpartij, die vrijwel onmiddellijk na de oorlog was ontstaan als politieke partij van de geradicaliseerde Frontbeweging. Zoals hoger reeds vermeld, namen de leden van deze verenigingen niet deel aan de verkiezingen voor de gemeenteraad in de twintiger jaren. Bij de verkiezingen van 1921 had het bestuur van de VOS zijn leden verboden om zich kandidaat te stellen. De Frontpartij riep dan zijn leden op om te stemmen voor kandidaten die hun Vlaamse eisen ondersteunden19. In deze jaren lieten de Vlaams-nationalisten in Eeklo nauwelijks van zich horen op politiek of cultureel vlak. De beweging kende er op zich niet zoveel bijval en er ging maar weinig charisma uit van de plaatselijke bezieler en zijn entourage. Edmond Reychler was een bakker en een eerder kleurloos figuur, die zich niet al te veel liet opmerken in het openbare leven.

Als we geheel Vlaanderen bekijken, merken we dat in bijvoorbeeld West-Vlaanderen en de streek rond Aalst de partij wel enige successen kende. In het arrondissement Gent-Eeklo was hun invloed echter te verwaarlozen20. Hier werden voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1926 dan ook maar weinig Vlaams-nationale lijsten ingediend. Het frontersblad moest zelf toegeven dat er ‘schaduwvlekken’ waren in de provincie Oost-Vlaanderen en ook in Limburg21. De Eeklose flaminganten waren toen eerder terug te vinden in katholieke middens of hielden zich buiten de lokale partijpolitiek.

 

De gemeenteraads- en parlementsverkiezingen in de twintiger jaren waren overigens voor het politieke Vlaams-nationalisme allesbehalve een succes geweest. Over heel Vlaanderen hadden ze nauwelijks verkozenen, maar het partijpolitieke Vlaams-nationalisme had nu evenwel enige continuïteit gekregen. Er bestonden nauwelijks overkoepelende structuren en al snel ontwikkelden de regionale groepen zich tot bijna autonome partijen. Op nationaal vlak was de partij een federatie geworden van autonome groepen die volledig hun eigen profiel konden uitbouwen. Het enige wat hen bond was het streven naar de federalisering van België. Veel hing dus af van de aantrekkingskracht en de ideologische standpunten van de plaatselijke voormannen. In sommige delen van Vlaanderen kenden de regionale organisaties wel enig succes en komen in deze periode reeds grote namen als Van Severen, De Clercq en Elias naar voor. Midden de jaren twintig deed zich dan een ideologische breuk voor tussen de verschillende vleugels, wat tot de desintegratie van de Frontpartij leidde. Men kon eigenlijk ook moeilijk beweren van de partij dat ze een duidelijke ideologie had. De verschillende elementen kwamen immers uit alle lagen van de maatschappij en waren dikwijls heel verschillend van opvatting. Er onderscheidden zich duidelijk twee vleugels: een conservatief-revolutionaire anti-Belgische zijde met een groeiende afkeer voor het parlementaire overlegmodel, en daartegenover een vooruitstrevend-democratische zijde die een federale hervorming van de staat verdedigde22.

 

Direct na de eerste wereldoorlog kende België algemeen een moeizaam herstel. Dit was een periode van sterke sociale agitatie en een grote werkloosheid.

De Eeklose textielindustrie en de vestiging van enkele nieuwere wolbedrijven waren dus lokaal een factor van groot belang tijdens de crisissen van de twintiger jaren. De tegenstellingen tussen liberalen en socialisten waren mede daardoor terug op het voorplan getreden in de dagdagelijkse realiteit van de gewone man, na de ‘pauze’ die WO I had meegebracht. Tegenstellingen tussen conservatief-belgiscisten en vlaamsgezinden waren er zeker, maar deze werden doorkruist door klerikaal-antiklerikale tegenstellingen en stonden eerder op het achterplan.

 

2.2. Van 1932 tot mei 1940: het ‘Vlaamsch Blok’ en het VNV

 

In 1925 was het Westvlaamse KVNV gesticht, wat een belangrijke stap was in de ontwikkeling van het Vlaams-nationalisme. Dit verbond werd geleid door Joris Van Severen en streefde naar een nieuwe maatschappelijke orde op katholieke grondslag. In deze strak geleide partij, die ruimere ambities had dan het Westvlaamse grondgebied, liepen democratische en autoritaire organisatievormen door elkaar en gingen zich een aantal kenmerken aftekenen die later terugkwamen bij het VNV. In 1928 werd dan het AVNV gesticht, die pretendeerde de vereniging van alle katholieke Vlaams-nationalistische organisaties te zijn en die het KVNV als model had genomen. Ook dit was een autoritair gestructureerde partij en ging de kenmerken vertonen van een massapartij23. Belangrijk was hier dat met de oprichting van dit verbond de Grootnederlandse gedachte zijn ingang vond in het politieke Vlaams-nationalisme. Een aantal Vlaams-nationalisten toonden zich ook steeds minder vies van para- en pseudo-militair vertoon en woordgebruik.

De nationale oprichting van het Verdinaso van Joris Van Severen was de volgende stap. Hendrik Elias richtte toen de Vlaams-Nationale Volkspartij (VNVP) op als een democratisch Vlaams-nationalistisch alternatief voor Verdinaso, dat een onverbloemd fascistisch partij- en samenlevingsmodel verdedigde. De toenemende militarisering zou zich later bij beide partijen vertalen in de oprichting van milities en verweerkorpsen. Joris Van Severen creëerde een Dinaso Militie en het latere VNV zou de Grijze Brigade oprichten.

Bij de parlementsverkiezingen van 1932 hadden de Vlaams-nationalisten een aanzienlijke stemmenwinst behaald in Oost-Vlaanderen. Hendrik Elias had in Gent een akkoord gesloten met Jozef De Lille, die de tweede plaats op de lijst voor de Kamer had kregen, en beiden werden verkozen. Victor De Lille haalde als lijstduwer voor de senaat een veelvoud van het aantal voorkeurstemmen van de lijsttrekker. In de kantons Eeklo en Kaprijke was het aantal stemmen voor de VNVP respectievelijk van 387 naar 3149 en van 215 naar 1196 gestegen. Het akkoord met De Lille bleek dus een goede electorale zet en hiermee verkreeg Elias de steun van ‘t Getrouwe Maldeghem, dat vooral in het arrondissement Eeklo en rond Deinze invloed had24.

 

Toch bleek de invloed van de partij en zijn kopstukken in Eeklo zelf eerder beperkt tot gering. Tot 1932 hadden de Eeklose Vlaams-nationalisten zich buiten de partijpolitiek gehouden. Edmond Reychler had in dat jaar echter de Eeklose afdeling van de VNVP in het leven en nam deel aan de gemeenteraadsverkiezingen als lijsttrekker van het ‘Vlaamsch Blok’. Hij had zich samen met Julien Morbee en Alfred De Smet verkiesbaar gesteld, maar ze haalden echter niet genoeg stemmen om te mogen zetelen in de gemeenteraad. Deze nederlaag, die vrij algemeen was voor de Vlaams-nationalistische partijen in ’32, had voor een politieke malaise gezorgd bij het ‘Vlaamsch Blok’.

Dit hield Edmond Reychler en de zijnen echter niet tegen om hun zuil uit te bouwen. In 1933 werd het Eeklose Vlaams-nationaal Syndicaat en de werklozenkas ‘Ik Dien’ opgericht, en iets later dat jaar het Vlaams-nationaal ziekenfonds ‘Het Zorgende Volk’, waarvan de werking volledig parallel liep met die van de vakbond en waarvoor dezelfde mensen verantwoordelijk waren. Aanvankelijk was Arthur Van Hyfte vrijgestelde van deze organisaties, na hem Alfons De Block (1934) en vanaf 1937 zou dit Robert De Soete zijn25. Het ledenaantal bleef echter maar laag en men ging toen vooral de acties richten op de christelijke vakbond. In 1932 waren er ook reeds contacten ontstaan met kandidaten van de Burgersbondlijst van ’32, namelijk Marcel De Vreese en Prosper Van Hoorebeke26.

 

Door de maatschappelijke tegenstellingen tussen links en rechts, antiklerikaal en katholiek was het Vlaams-nationalisme echter diepgaand verdeeld geraakt.Het Grootneerlandisme, de autoritaire ideologie, het militarisme en de roep om een sterke staat won begin de jaren dertig steeds meer terrein, en sprak dan vooral de Vlaams-nationalistische jongeren aan. De sociaal-economische toestand in deze jaren was voor een groot deel verantwoordelijk voor deze verrechtsing in attitude. De aanhoudende economische crisis zorgde ervoor dat de ideologische weerstand tegen een nieuw autoritair partij- en samenlevingsmodel snel verdween27. Op nationaal vlak waren er ondertussen onderhandelingen op gang gekomen over de grondslagen van een nieuwe Vlaams-nationalistische eenheidspartij. Staf De Clercq kondigde de stichting van het VNV aan als de belichaming van het Vlaams-nationalisme en eiste de ontbinding van KVNV en VNVP. De stichting van de nieuwe eenheidspartij bleef niet onopgemerkt. Op 7 en 8 oktober 1933 verscheen de langverwachte stichtingsproclamatie in de Vlaams-nationale pers. De Belgische pers reageerde en deed het VNV af als slechts een kopie van Verdinaso28.

 

Op 2 september 1934 werd het VNV-Eeklo dan gesticht, met medewerking van onder andere Marcel De Vreese van de Burgersbond, met wie er reeds contacten waren sinds 1932. In december 1934 was er een VNV-stichtingsvergadering gehouden in de aanwezigheid van Elias29. Hendrik Elias was gouwleider voor Oost-Vlaanderen en arrondissementsleider van Gent. De structuren van de VNVP gingen in de Gentse regio dan ook probleemloos over in het VNV; Elias zorgde er voor een sterke continuïteit en werd hier geflankeerd door August De Wilde. De Maldegemse clan van Jozef De Lille hield het VNV echter op een vriendelijke afstand in het arrondissement Gent-Eeklo, zodat het VNV er maar weinig kans kreeg30.

De leiding van de gewestelijke afdeling ging op de stichtingsvergadering te Eeklo over van Edmond Reychler op Marcel De Vreese. Deze man was geen Fronter, was als textielhandelaar afkomstig uit de liberale middenstand en hield zijn zaak op het Kerkplein. Hij frequenteerde de kringen van August Borms, Hendrik Elias, Staf De Clercq, Staf Bruggen en de Maldegemse Jozef De Lille31. Misschien dacht men van deze man dat hij de partij in het arrondissement Gent-Eeklo nieuw leven kon helpen inblazen. In ieder geval liet de partij nu wel van zich horen in Eeklo zelf en werden de activiteiten stilaan uitgebouwd en georganiseerd.

Het Eeklose VNV recruteerde in eerste instantie vooral uit leden van het VOS en VNS. Het waren in hoofdzaak dezelfde mensen als in de Frontpartij en de VNVP. Vanaf 1936 beschikte de partij dan ook over een eigen regionaal blad Storm! Over ‘t Meetjesland, waar men dezelfde mensen als Reychler en De Vreese terugvond in de redactie. Aanvankelijk  waren de uitgevers professor Maurits De Vuysdere, dokter Albert De Poortere en ingenieur Robert Standaert. Zij stonden borg voor een hoogstaande cultuur in een krachtige, kernachtige maar toch tamelijk volkse taal. De lijn was Rooms-katholiek en Vlaams-nationaal, en men verklaarde te streven voor solidarisme en corporatisme. Hun soms hoogdravende artikels staken schril af tegen de stijl van de Eeclonaar en het Liberale Noorden. Dit leverde hen heel wat abonnees op, en niet enkel Vlaams-nationalisten32.

Net voor de parlementsverkiezingen van 1936 was het VNV er in geslaagd zich over heel Vlaanderen stevig uit te bouwen, al waren er dan aanzienlijke verschillen tussen de arrondissementen onderling. Het VNV verklaarde deel te zullen nemen aan de verkiezingen met zijn volledige programma, waarin de Grootnederlandse doelstelling was opgenomen. Verkiezingsafspraken konden aanvankelijk enkel mits goedkeuring van de partijleiding en volgens de richtlijnen die hiervoor waren vastgelegd. Men kwam echter op deze houding terug door de gespannen internationale toestand. Staf De Clercq achtte een verkiezingsoverwinning voor het Vlaams-nationalisme van het allergrootste belang. Het oorspronkelijke programma werd opzij geschoven en een breder verkiezingsprogramma met de klassieke Vlaams-nationalistische thema’s opende de weg naar een verkiezingskartel. De ideologisch geladen thema’s werden vermeden en afgezwakt.

Algauw vonden er onderhandelingen plaats en werden er opnieuw akkoorden gesloten. Bij de samenstelling van de lijsten kwamen vier leden van de De Lille-clan op in drie verschillende arrondissementen. De kartelvorming tussen deze ambitieuze politieke dynastie uit Maldegem en de VNV-kandidaten deed verhopen op een forse stijging van het stemmenaantal; in ’32 was hun electorale waarde reeds bewezen. In Gent vormden Hendrik Elias en Jozef De Lille opnieuw een kartel als lijsttrekkers voor de Kamer. In Roeselare-Tielt waren dat Reimond Tollenaere en Léon De Lille. De verkiezingsuitslagen voor het Vlaams Nationaal Blok - d.i. de naam waaronder het kartel opkwam in ’36 - waren dan ook uitstekend. In Oost-Vlaanderen werd de winst vooral geboekt in het arrondissement Gent-Eeklo. Elias en De Lille werden opnieuw beide verkozen. De Lille was overal fors gestegen, behalve in kanton Eeklo waar hij waarschijnlijk het plafond reeds had bereikt. Ook de andere leden van die familie bleken bijzonder populair te zijn en haalden hoge getalen voorkeurstemmen. De provincieraadsverkiezingen twee weken later waren een al even groot succes voor het kartel in het algemeen33.

Deze overwinning voor het VNV bleef uiteraard niet onopgemerkt. Twee Vlaams-nationalisten, Staf De Clercq en Hendrik Borginon, werden door de koning op consultatie onthaald. Hierin werd gepeild naar hun opvattingen inzake de taalwetten, amnestie en de kwestie van het Frans-Belgisch militair akkoord, maar ook hun beschouwingen omtrent separatisme en federalisme. De verwachtingen van sommige VNV’ers waren nu hoog gespannen, maar uit het dossier over de regeringsvorming blijkt dat het VNV bij de regeringsvorming niet de minste rol speelden. Het VNV werd nu evenwel ook door de Franstalige pers opgemerkt en druk besproken. De leiders werden bespot, maar er klonk eveneens ongerustheid. Het fascistische karakter van de partij werd in de verf gezet. Het VNV kreeg eveneens buiten de landsgrenzen aandacht en bracht het imago van België in het buitenland wel enige schade toe. Binnenlands steeg dan ook de onrust en werd de politiek verstoord. De katholieke partij was evenwel nog steeds bereid om met het VNV samen te werken. De Vlaams-katholieke pers reageerde echter eerder verdeeld34.

 

Zoals hoger reeds beschreven werd Edmond Reychler dan bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 via de kartellijst als eerste en enige VNV-verkozene lid van de Eeklose gemeenteraad. Een echt succes kon dit echter niet worden genoemd: de coalitiepartner was sterk ontgoocheld en zag niet veel heil meer in de samenwerking, het kartel werd al gauw door het VNV zelf opgezegd en Reychler bevond zich in een volkomen geïsoleerde positie binnen de gemeenteraad.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Voetnoten bij Hoofdstuk I.

 

1. VERSTRAETE L., Eeklo, een economische en politieke studie (1921-1940), Gent (OLV),1982, pp. 44-53.

2. Ibid., pp. 44-53. En: ROGGHÉ P., Een eeuw Eeklo: Proeve van sociaal-economische geschiedenis (1830-1930), in: Appeltjes van het Meetjesland, XXII, Eeklo, s.n.,1971, pp.

3. VAN DE WOESTYNE P., De Tweede Wereldoorlog, in: Zevenhondertvijftig jaar Eeklo, Eeklo, Taptoe, 1990, pp. 516-518. Enook: VERSTRAETE L., loc.cit.

4. ROGGHÉ P., art.cit., pp. 178-179.

5. Ibid., pp. 213-218. Enook: VANDAELE C., De opkomst van het socialisme te Eeklo, 1870-1921, Gent, RUG (OLV), 1981, 275 p.

6. Een ‘lock-out’ is de uitsluiting van een deel van de arbeiders uit de fabrieken, hoofdzakelijk omdat ze in opstand kwamen tegen de slechte werkomstandigheden en te lage lonen en omdat ze waren aangesloten bij vakbonden die de fabrieksbazen vijandig gezind waren (vooral dus het socialistisch syndicaat). Het laatste decennium van de 19e eeuw en het eerste decennium van de 20e eeuw was een aaneenschakeling van crisissen, werkloosheid, armoede en stakingen voor de Eeklonaars. De fabrieksbazen dreigden meermaals met een lock-out, in de hoop zo de opstokende elementen te isoleren en de stakingen te breken. De lock-out was van kracht tijdens de stakingsgolf van 1910-1911 en tijdens het Interbellum van augustus 1928 tot maart 1929.

7. ROGGHÉ P., op.cit. en: VANDAELE C., op.cit.

8. RYS I., Eeklo tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een prosopografische analyse van het verzet, Gent, RUG (OLV), 2002, p. 8.

9. VERSTRAETE L., op.cit., pp. 93-96.

10. ROGGHÉ P., op.cit., p. 249.

11. RYS I., op.cit., pp. 10-14.

12. Ibid., p. 11.

13. DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, Tielt, Lannoo, 1994, pp. 195-230.

14. RYS I., op.cit., p. 15.

15. VERSTRAETE L., op.cit., p. 123.

16. RYS I., loc.cit.

17. Ibid., pp. 14-19.

18. Ibid., p. 19.

19. Ibid., p. 8.

20. DE WEVER B., op.cit., pp. 46-52.

21. Ibid., p. 40.

22. Ibid., pp. 88-91.

23. Ibid., pp. 50-61.

24. Ibid., p. 85.

25. VAN DE WOESTYNE P., op.cit., pp. 519-521.

26. RYS I., op.cit., p. 14.

27. DE WEVER B., op.cit., p. 91.

28. Ibid., pp. 95-114.

29. Uit het persoonlijk archief van Van De Woestyne P. Hij haalde deze informatie bij Roger Buyck, die in 1973 een kandidaatsverhandeling schreef met de titel ‘De evolutie van het VNV te Eeklo’.

30. DE WEVER B., op.cit., pp. 154-155.

31. Uit het onderzoeksmateriaal van Van De Woestyne P. Dit wordt eveneens bevestigd in de verklaringen van ‘Eénoog’ voor de krijgsauditeur. Van De Woestyne nam bij de voorbereiding van zijn bijdragen aan Zevenhonderdvijftig jaar Eeklo een reeks interviews af in de periode 1986-1987. De transcripties van deze interviews werden bereidwillig ter onzer beschikking gesteld en vormen een belangrijke informatiebron, maar dienen met de nodige omzichtigheid en kritiek te worden behandeld.

32. Idem. De lijst met abonnees, evenals andere informatie, werd verstrekt door Arthur Van Hyfte.

33. DE WEVER B., op.cit., pp. 202-243.

34. Ibid., pp. 221-222.