De doodstraf in Oost-Vlaanderen, 1811-1914 (Johan Caroen) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Artikel twaalf van het
Strafwetboek van 1810 bepaalde dat de doodstraf diende te worden uitgevoerd door
middel van onthoofding. Dit
gebeurde tijdens het Franse bewind met de guillotine en ook na de nederlaag van
Napoleon bleef dit instrument altijd in gebruik. De onthoofdingsmachine had echter geen monopolie in het
negentiende-eeuwse West-Europa. In
de noordelijke Nederlanden werden de executies vanaf 1813 uitgevoerd door
manuele onthoofding met het zwaard - dat was de minst schandelijke - of door
ophanging. Voor vrouwen gold een
afwijkende regeling, zij werden niet tot de strop veroordeeld maar tot wurging
aan een paal.[1]
In Groot-Brittannië werd de ultieme straf eveneens met de strop
uitgevoerd.[2]
De Duitse staten hanteerden het radbraken en onthoofding met het zwaard
of de bijl.[3]
Hoewel de guillotine bedoeld was als een methode om snel en pijnloos mee te kunnen terechtstellen zonder risico op misselijkmakend geknoei, liep ook met dit toestel weleens iets fout. Zo was bij de onthoofding van Armand Galloux in ‘s Gravenbrakel op 19 juni 1855 het mes niet scherp genoeg, waardoor het hoofd van de terechtgestelde niet volledig van de romp gescheiden werd. Na enig geharrewar ging één van de beulsknechten op zoek naar een zwaard waarmee de taak verder werd afgewerkt.[4] Ook bij de executie van Charles Taelman in Gent enkele maanden later viel het hoofd niet en moest de beul het met de hand van het lichaam lostrekken.[5] Nog in datzelfde jaar viel in Kortrijk het hoofd van Charles Algoet na de onthoofding naast de daarvoor bestemde zak en rolde enkele meters verder op de grond tot bij het samengestroomde publiek.[6]
Het was de taak van het
Assisenhof om in zijn arrest van veroordeling te bepalen in welke stad of
gemeente de guillotinering moest plaatsvinden.[7]
Hiervoor werd doorgaans een plaats uitgekozen die verband hield met de
zaak in kwestie. De woonplaats van de veroordeelde bijvoorbeeld, of de plaats
waar het misdrijf had plaats gevonden. In
Oost-Vlaanderen vond het merendeel van de executies in Gent plaats, maar ook
Zottegem, Nederbrakel, Ronse, Geraardsbergen, Aalst, Sint-Niklaas en Oudenaarde
vormden tussen 1811 en 1861 het toneel van de voltrekking van kapitale arresten.[8]
De wet bepaalde verder nog dat de
terechtstelling moest plaats hebben op een openbaar plein (“une
place”). De keuze
hiervan kwam toe aan het gemeentebestuur van de gemeente die in het
Assisenarrest als plaats van uitvoering werd aangeduid.[9]
Aanvankelijk was dit gewoonlijk één van de grote pleinen in het centrum,
maar hiertegen kwam vanaf de tweede helft van de jaren 1840 meer en meer verzet
omdat men de executies zoveel mogelijk uit het zicht wilde halen, zodat geen
toevallige voorbijgangers met het bloederige spektakel werden geconfronteerd en
minder nieuwsgierigen werden aangelokt.[10]
De guillotine verdween bijgevolg naar de rand van de stad.
In Gent werd Marie Jeanne Bogaert in 1813 nog op de Groentenmarkt
onthoofd,[11]
maar Charles Louis Ruys en August De Tandt werden op 13 oktober 1845 aan de
Citadel gehalsrecht evenals Jan Francies Dewilde in 1848.[12]
Voor de terechtstelling van de moordenaar Leopold Lachaert in 1853 werd
de guillotine aan het Spanjaardenkasteel opgesteld.[13]
De toenemende afkeer bij de
bewindsvoerders voor spektakel-executies was geen typisch Belgisch fenomeen.
Overheen heel Europa bestond er omstreeks het midden van de negentiende
eeuw een grote gevoeligheid voor publieke strafexecuties bij de middenklasse en
de elite. Men vond ze barbaars en
de Westerse beschaving en verlichting onwaardig.[14]
We kunnen er ons dan ook over verwonderen dat in het strafwetboek dat in
1867 door het Belgische parlement werd goedgekeurd, de openbaarheid van de
halsrechting nog werd behouden.[15]
De parlementsleden waren van oordeel dat al de nadelen van publieke
executies bij nader inzien toch niet opwogen tegen het afschrikkende effect dat
er vanuit ging.[16]
Het onbehagen met betrekking tot
de strafuitvoering uitte zich ook in het tijdstip waarop deze plaatsvond.
Tijdens de Hollandse periode was steeds het middaguur het ogenblik waarop
de onthoofding gebeurde. De
executies na de Belgische onafhankelijkheid werden op een veel vroeger tijdstip
gepland. In Brussel vond in 1838
een executie plaats om zeven uur ‘s ochtends.
Latere executies gebeurden meestal rond de klok van negenen.[17]
Dit impliceerde dat de veroordeelde reeds erg vroeg gewekt werd.
Nadat hem werd medegedeeld dat de fatale dag was aangebroken kreeg hij
immers nog de kans om te ontbijten, te biechten en de mis te horen.
Daarna moest nog zijn ‘toilet’ gemaakt worden: het haar in de nek
werd volledig weggeschoren om de werking van het mes van de guillotine niet te
belemmeren.[18]
Indien het ging om een oudermoordenaar werd hem ook nog de gepaste outfit
aangemeten in de vorm van een hemd en een zwarte sluier over het hoofd.[19]
De overheid deed er alles aan om
de terechtstellingen zo onopgemerkt mogelijk te laten voorbij gaan.
Dat gebeurde niet enkel zoals hierboven vermeld door ze vanuit het
stadscentrum weg te halen en op een vroeg uur te laten plaatsvinden, maar ook
door er geen enkele publieke aankondiging over te verspreiden en het schavot pas
in de loop van de nacht voorafgaand aan het gebeuren op te richten.[20]
Dit haalde allemaal bitter weinig
uit. Het gebrek aan een officiële
aankondiging werd gemakkelijk gecompenseerd door het populaire geruchtencircuit
dat dergelijk nieuws ruim op tijd bekend maakte.
Uiteraard gingen zo ook wel eens, tot grote ontgoocheling van het publiek,
valse geruchten de wereld in.[21]
En dat publiek was bijzonder gefascineerd door het - almaar zeldzamer
wordende - spektakel. Reeds het optrekken van de guillotine bracht massale
belangstelling met zich mee en velen bleven meteen de hele nacht zitten wachten
om zich van een goede plek te verzekeren. De
rest van de volksmassa verzamelde zich al vanaf vijf à zes uur ‘s ochtends op
de plek van het gebeuren. Tegen de
tijd dat de veroordeelde op het plein aankwam was het daar al zo druk dat hij
meestal slechts met veel moeite nog tot bij het schavot geraakte.[22]
Het publiek van de
terechtstelling was bijzonder verscheiden, en het was zeker niet alleen het
‘plebs’ dat zich rond de guillotine verdrong.
Ook van de betere klassen kwamen personen de terechtstelling bijwonen,
gewoonlijk hadden ze zelfs een ‘luxe-uitzicht’ vanuit bijvoorbeeld de ramen
van het stadhuis. Vrouwen en
kinderen bleven evenmin afwezig, en vormden soms zelfs de meerderheid van de
toeschouwers.[23]
In vergelijking met de lange
wachttijd die al deze getuigen ervoor over hadden, duurde de eigenlijke
terechtstelling slechts heel kort. Eens
de veroordeelde aan het schavot was aangekomen, hadden de beul en zijn helpers
op hooguit een minuut hun taak uitgevoerd: “[...] il faisait face alors au
couteau triangulaire qui pendait au-dessus de lui: le mouvement de la planche
l’inclina subitement en avant; il se vit couché sur le ventre, et en même
temps on le glissa en avant, sa tête s’introduisit dans la lunette, sur son
cou descendit le collier de bois qui devait lui empêcher tout mouvement; aussitôt
la détente qui tenait suspendu le lourd couteau fût lâchée, il glissa entre
ses deux coulisses, deux mortèses qui l’empêchent de dévier, et sous un
bruit sourd la tête fût rasée avec rapidité, elle tomba dans le sac qui était
là pour la recevoir, il se fit un léger retrait des chairs, on avait déjà détaché
les courroies, et tandis que le cadavre était déjà balancé pour être jeté
dans le coffre, l’éjection du sang eut lieu.”[24]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1]
S. VAN RULLER, Genade voor recht, blz. 263.
[2]
D. HAY, Property, Authority and the Criminal Law, in: D. HAY, P. LINEBAUGH,
J.G. RULE e.a., Albion’s Fatal Tree, blz. 23.
[3]
R.J. EVANS, Rituals of Retribution, blz. 215.
[4]
J. CELS, Artikel 8, blz. 40.
[5]
M.-J. COPPOLA, L’opinion publique en Belgique face à la peine de mort
au XIXe siecle, blz. 28.
[6]
M.-J. COPPOLA, o.c., blz. 26-27.
[7]
“L’exécution
se fera sur l’une des places publiques du lieu qui sera indiqué par
l’arrêt de condamnation” (art. 26 SWB 1810).
[8]
Voor die gevallen waarvoor de plaats van executie werd teruggevonden, was de
verdeling als volgt: 25 in Gent, 7 in Ronse, 4 in Sint-Niklaas, 2 in
Zottegem, Nederbrakel en Oudenaarde; 1 in Geraardsbergen en Aalst (RABW, Assisenhof
Oost-Vlaanderen, HA OOST 56 en 57).
[9]
J.S.G. NYPELS, Le code pénal Belge interprété. Livre premier, blz. 26.
[10]
J. DE BROUWER, o.c., blz. 129-130.
[11]
Zie supra.
[12]
M.-J. COPPOLA, o.c., blz. 18 en 21.
[13]
M.-J. COPPOLA, o.c., blz. 25.
[14]
P. SPIERENBURG, The Spectacle of Suffering, blz. 196.
[15]
“L’exécution
aura lieu publiquement dans la commune indiquée par l’ârret de
condamnation” (art. 9 SWB 1867).
[16]
J.S.G. NYPELS, o.c., blz. 26.
[17]
J. DE BROUWER, o.c., blz. 128.
[18]
M.-J. COPPOLA, o.c., blz. 3.
[19]
“Le
coupable condamné à mort pour parricide sera conduit sur le lieu de l’exécution
en chemise, nu-pieds, et la tête couverte d’un voile noir”
(art. 13 SWB 1810).
[20]
J. DE BROUWER, o.c., blz. 135.
[21]
M.-J. COPPOLA, o.c., blz.3.
[22]
J. DE BROUWER, o.c., blz. 139-140.
[23]
J. DE BROUWER, o.c., blz. 142-143.
[24]
Stuk uit een artikel op 8 april 1843 verschenen in het Journal de Bruxelles (J. DE BROUWER, o.c., blz. 77).