Stijl en standpunt. De strijd tussen de Belgische doctrinairen en progressisten in de tweede helft van de negentiende eeuw. (Bert Margot)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Een inleidende theoretische reflectie over politieke stijl

 

Op het eerste gezicht lijkt het alsof de ‘klassieke’ politieke geschiedschrijving door de confrontatie met de recente politiek-culturele en stilistische impulsen in de politieke geschiedschrijving, tekort geschoten is.  De ‘klassieke’ benadering beperkte zich vaak tot een evenementiële benadering van het politieke gebeuren en poneerde daarin aan de hand van een beperkt aantal verklarende schema’s als het ware een logica.  De groeiende aandacht voor de vormen in en van de politiek, voor de heersende normen die de politiek kleurden, zorgde echter voor een verfrissende uitbreiding van het onderzoeksdomein.

Toch kunnen de verdiensten van de ‘klassieke’ politieke geschiedschrijving moeilijk genegeerd worden.  Zij is meer dan alleen maar geschikt omwille van het overzichtelijke kader dat er in aangeboden wordt.  Het zou dan ook van een onbezonnen houding getuigen om elke politiek-culturele of stilistische benadering van de politiek niet van linken te voorzien met vaststaande, belangrijke gebeurtenissen uit de politieke geschiedenis.

Het is de bedoeling van deze verhandeling om de verdiensten van de ‘klassieke’ en de ‘stilistische’ politieke geschiedschrijving te beoordelen aan de hand van de literatuur over doctrinaire en progressistische liberalen in het negentiende-eeuwse België.  Het is duidelijk dat beide strekkingen er ‘waren’, maar wat veroorzaakte de tweespalt tussen beide groepen?  In de literatuur wordt het ideologische verschil soms geminimaliseerd, soms benadrukt.  Waren de standpunten onverzoenlijk, of was er vooral sprake van een stijlverschil?  Of moeten ‘stijl’ en ‘standpunt’ juist in nauwe samenhang bestudeerd worden?

            In een eerste hoofdstuk van deze licentieverhandeling over de negentiende-eeuwse doctrinaire en de progressistische liberale strekkingen zal een eerder ‘klassiek’ overzicht gegeven worden van de door verdeeldheid geteisterde liberale politiek.  Dit overzicht zal vervolgens aangevuld worden met een kritische bespreking van enkele bronnen en van de literatuur over de verschillende liberale subcategorieën, hun oorsprong en samenstelling, en de rol die zij speelden binnen het liberale milieu.

            In het tweede hoofdstuk zal ingezoomd worden op een aantal ideologische stellingnames van de doctrinaire en progressistische strekkingen.  Onze aandacht zal hierbij vooral uitgaan naar de kwesties waarover doctrinairen en progressisten grondig van mening verschilden, zoals bijvoorbeeld de hervorming van de kieswetgeving of het sociaal-economische beleid.  Het zou ongetwijfeld interessant geweest zijn om de standpunten van beide groepen na te gaan over een aantal aspecten die van iets minder belang waren, zoals de standpunten omtrent de militaire uitgaven of omtrent de monarchie, maar om de aandacht bij de meest relevante en in die tijd belangrijk geachte kwesties te houden, werd daar van afgezien.

            In het derde hoofdstuk zal het stijlaspect ten volle op de voorgrond treden.  De publieksgerichtheid van de doctrinairen zal er vergeleken worden met die van de progressisten.  Aan de hand van de gemaakte vaststellingen over de afstand tussen kiezers en gekozenen, en de toonaangevende politiek-culturele studies van Henk te Velde over de negentiende-eeuwse liberale stijl, zal vervolgens getracht worden om de specifieke stijl van de doctrinaire en de progressistische liberalen in België te typeren.

Vooraleer van start te gaan, hadden we graag nog even stil blijven staan bij begrippen als ‘politieke cultuur’ en ‘politieke stijl’.  Begrippen als ‘politieke cultuur’ en ‘politieke stijl’ wekken door een gebruikelijke nadruk op de vormen van de politiek soms de indruk een volstrekt nieuw onderzoeksdomein te beslaan.  Zij omvatten echter meer dan alleen maar de vormen van het politieke handelen.  In de inleiding van "Politieke stijl: over presentatie en optreden in de politiek" wijzen Dick Pels en Henk Te Velde erop dat het stijlbegrip een "heterogeen complex van politieke uitingen, gedragingen en handelingen vormt dat ook bepaalde rituelen en betekeningsvolle objecten – zoals bijvoorbeeld liederen, emblemen en foto’s – omvat"[1].  In deze definitie wijst behalve misschien de omschrijving "heterogeen complex" niet onmiddellijk iets op een samengaan van vorm en inhoud.  Toch beargumenteren Pels en Te Velde, zoals voornamelijk ook Frank Ankersmit doet in zijn bijdrage "Politieke stijl: Schumann en Schiller"[2], dat het stijlbegrip haaks staat op de strikte scheiding tussen inhoud en vorm die wordt geëist door het politieke rationalisme.

Ankersmit gewaagt van twee paradigma’s in het denken over politiek[3].  Enerzijds is er het paradigma waarbinnen men zich richt op het handelen van de politieke actoren, op de zogenaamde ‘politieke realiteit’.  Anderzijds is er een paradigma waarin de interactie tussen de politieke actoren centraal staat, en dan vooral de wijze waarop die interactie plaatsvindt.  Deze tweespalt komt overeen met het reeds gemaakte onderscheid tussen de inhoud en de vorm of stijl van het politieke gebeuren.  Hoewel Ankersmit dit onderscheid “zinvol” vindt, wijst hij op de “reeds door velen geconstateerde continuďteit tussen beide”.  Het gegeven dat stijl en inhoud niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, ligt volgens hem echter niet aan een onduidelijkheid in beide begrippen: “Het is klaarblijkelijk een van de eigenaardigheden van de werkelijkheid waarin wij leven, dat stijl soms inhoud genereert en vice versa.”[4]  Het tweede paradigma laat dus toe een “extra-politieke realiteit” – “een politieke inhoud, gegenereerd door politieke stijl” – aan het licht te brengen.

Ankersmit tracht vervolgens het begrip van die “extra-politieke realiteit” te verduidelijken aan de hand van het concept van de innere Stimme in de muziek; dit is de melodie die de luisteraar hoort door het samenspel, de interactie van de rechter- en linkerhand van de pianist, maar die niet op de partituur terug te vinden valt.  Op analoge wijze stelde de filosoof De Saussure, één van de grondleggers van de linguistic turn in de filosofie, dat de betekenis van een woord niet afhankelijk is van het materiële teken dat die betekenis draagt, maar dat de betekenis van een woord gevormd wordt door de relatie, de interactie tussen het teken met de andere tekens.

Voor Ankersmit is de ‘ware’ politieke werkelijkheid net de politieke innere Stimme die hij beschrijft: “Niet de politieke ideologie, niet het politieke program of het behaalde politieke resultaat – het is zeker niet mijn bedoeling om het immense belang van al dit soort van zaken te betwijfelen – maar de politieke stijl vormt de ware trait d’union tussen politicus en electoraat.”[5]  Daar onze aandacht zich voornamelijk in het derde hoofdstuk net zal richten op de verhouding tussen de twee soorten liberale politici in de negentiende eeuw en hun houding ten opzichte van het electoraat, lijkt het ons ideaal om deze problematiek vanuit het begrip politieke stijl, de ware trait d’union, aan bod te laten komen.  De vraag naar de politieke innere Stimme is dus op de eerste plaats de vraag naar de weerspiegeling van de stijl in de liberale ideologie.

Terecht merkt Marnix Beyen in "Een vruchtbaar modewoord: politieke cultuur"[6] op dat in veel politiek-culturele studies de vraag naar “de grenzen van het politieke domein”, naar “wat al dan niet geoorloofd was in de politieke arena en dus naar wat ‘politiek’ betekende in een bepaalde periode,” aan bod komt.  Het zijn inderdaad net zulke vooronderstellingen die de samenhang tussen stijl en ideologie in een bepaalde periode kenmerken.  Het discoursdenken dat Michel Foucault heeft ontwikkeld in "Les mots et les choses"[7] wijst ons op het belang van dergelijke vooronderstellingen.  Het heersende wetenschapsdiscours in een periode, zo stelt Foucault, bepaalt welke beweringen het adjectief ‘wetenschappelijk’ toekomt.  De verzameling van alle mogelijke beweringen wordt er door het heersende wetenschapsdiscours ingeperkt tot de verzameling van de beweringen die relevant zijn voor de wetenschap van die tijd.  Zoiets geldt ook voor de politiek.  Het heersende politieke discours, bestaande uit een aantal vooronderstellingen over wat bijvoorbeeld ‘politiek’ is, bepaalt welke vormen van politiek handelen getolereerd worden.  “’Politiek’ is allereerst een strijd om de vraag wat politiek is en waarmee politiek zich mag en kan bezighouden,” merken ook Ido de Haan en Henk te Velde op[8].

Concreet kunnen we stellen dat in de periode waarin het doctrinaire liberalisme hoogtij vierde, het de doctrinaire visie is op wat ‘politiek’ inhoudt die bepalend lijkt te zijn geweest voor de vorm van de politiek.  Aangezien politiek in de doctrinaire visie een soort toegepast staatsrecht lijkt te zijn geweest waar vanuit een algemeen beginsel (de grondwet) kaders, instituties en voorzieningen geschapen werden die de maatschappij in staat stelden zichzelf te reguleren, lag de nadruk er op het rationeel overtuigen van de parlementaire medespelers dat het beleid integer was en dat het ten goede kwam aan het algemeen belang.  Extra-parlementaire politieke handelingen – die vaak een beroep deden op de emotioneel gekleurde reacties van een massa die zich niet bewust was van enige politieke verantwoordelijkheid – botsten er op onbegrip en verachting.  Wanneer echter op het einde van de negentiende eeuw het discours van de progressisten doorbrak, werden dan weer politici die de politiek beperkten tot het aanbrengen van rationele argumenten in het parlement en die de maatschappelijke praktijken en evoluties naast zich bleven neerleggen, geweerd.

Het gebruik van een term als ‘politiek discours’ laat toe deze verschuiving op het einde van de negentiende eeuw, die in de ‘klassieke’ politieke geschiedschrijving in termen van de opkomst van de sociaal-economische breuklijn geduid wordt, met een verschuiving in de politieke stijl te vervolledigen. Het discoursdenken van Foucault laat namelijk de mogelijkheid open om twee discours op een zelfde tijdstip te denken, weliswaar met een distinctie tussen het heersende politieke discours dat reeds een tijd door een meerderheid werd erkend en een opkomend nieuw politiek discours, dat het oude steeds meer in de verdediging duwt maar zich nog niet de status van algemeen geldig discours kan aanmeten.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] PELS, D. en TE VELDE, H. “Politieke stijl in perspectief”, 3.

[2] ANKERSMIT, F. “Politieke stijl: Schumann en Schiller”, 15-42.

[3] ANKERSMIT, F. “Politieke stijl: Schumann en Schiller”, 15-16.

[4] ANKERSMIT, F. “Politieke stijl: Schumann en Schiller”, 17.

[5] ANKERSMIT, F. “Politieke stijl: Schumann en Schiller”, 40-41.

[6] BEYEN, M. “Een vruchtbaar modewoord: politieke cultuur”, 12.

[7] FOUCAULT, M. Les mots et les choses, 1966.

[8] DE HAAN, I. en TE VELDE, H. “Vormen van politiek”, 168.