Decurio adlectus decreto decurionum. De decuriones adlecti: uitverkorenen of alledaagse decuriones? Geadlecteerde decurionen in de lokale gemeenschappen van Italië en de westelijke provincies tijdens het Principaat. (Francisca Declerck) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
2. Het theoretische luik
a) Het municipale leven in het Romeinse Rijk
1.1. Inleiding
Gezien het feit dat de vorm van adlectio die we hier bestuderen zich situeert op het lokale niveau van het Romeinse Rijk, lijkt het wel opportuun om over dit municipale leven enkele inleidende opmerkingen te maken, om zo het kader te kunnen scheppen waarbinnen deze vorm van adlectio geplaatst moet worden.
Dit lokale leven speelde zich af binnen de honderden gemeenten die verspreid waren over heel het grondgebied van het Romeinse Imperium, zowel binnen als buiten Italië. Dergelijke gemeenten vormden voor heel veel mensen het sociale referentiekader: zij maakten op de eerste plaats deel uit van hun gemeente, eerder dan van een groter, alles overkoepelend geheel. Vandaar ook dat het belangrijk is om – zoals verder nog aan bod zal komen – bij het bestuderen van het sociaal profiel van een groep een onderscheid te maken tussen mensen die uitstegen boven dit municipale kader en zij die – weliswaar misschien binnen de top ervan – de gemeente niet of nauwelijks verlieten, wat voor de meeste mensen het geval was: hun omgeving bleef beperkt tot hun eigen gemeente.
Dit zien van de gemeente als belangrijkste levenskader, komt ook voort uit de ruime autonomie waarover deze gemeenten beschikten, uit de geringe bemoeienissen vanwege het centrale bestuur. Behalve een aantal elementaire zaken (zoals de militaire organisatie bijvoorbeeld) werd alles aan de gemeente overgelaten: elke gemeente beschikte over een eigen bestuur – zelf gekozen – dat de touwtjes binnen de gemeente in handen had en dat met eigen middelen realiseerde. Zo ging er binnen de gemeente een elite ontstaan die sociopolitiek de macht in handen had, en die zich concentreerde rond de gemeenteraad, de ordo decurionum. Deze groep, die ver verheven stond boven de grote massa van het plebs, monopoliseerde de ambten binnen de gemeente en genoot van speciale voorrechten (zoals voorbehouden plaatsen bij de spelen). Ze werd gekenmerkt door financiële welvaart (voornamelijk gebaseerd op grondbezit) en een voorname afkomst.
Wat het institutionele luik van zo’n gemeente betreft, op het eerste zicht lijkt dat heel erg te verschillen van gemeente tot gemeente[8]. Zo zijn er verschillende titels en benamingen voor magistraten en voor de gemeenteraad, verschillen in functies en organisatie van bijvoorbeeld de gemeenteraad. Maar al bij al bestaat er een zeker institutioneel systeem dat telkens terugkeert, zowel binnen als buiten Italië: je kunt stellen dat in een Romeinse gemeente de macht gedeeld werd door 3 groepen: de gemeenteraad, de magistraten en de volksvergadering, de 3 zuilen van het politieke leven in heel de klassieke wereld[9]. Zeker voor wat Italië en het westen betreft, was er een grote uniformiteit op institutioneel vlak (in elk geval vanaf de Vroege Keizertijd)[10]. In Griekenland en het oosten zien we meer nog het doorleven van oude tradities, die soms het aannemen van Romeinse instellingen belemmeren.
In feite zou men het Romeinse Rijk het best kunnen vergelijken met een lappendeken, één van gemeenten dan, die allemaal zichzelf bestuurden en daartoe eigen gewoonten en een politieke organisatie hadden, die allemaal verschilden van elkaar, maar die allemaal een zelfde politieke vorm deelden[11].
Vooraleer we deze politieke organisatie van naderbij bekijken, willen we nog even kort – in heel grote lijnen – de evolutie van de municipale instellingen in Italië en de provincies schetsen[12]. Voor de municipale instellingen in Italië van voor de Bondgenotenoorlog is nauwelijks iets geweten door het ontbreken van bronnen, of liever door het ontbreken van informatie hierover in de literaire bronnen waarover we nu beschikken. Men kan veronderstellen dat de grote steden vóór 338 ac al over een senaat beschikten, en een jaarlijkse magistraat die de macht van de koning had overgenomen. Na 338 ac kwam een evolutie op gang waarbij dit systeem zich ontwikkelde. Maar eigenlijk is het pas vanaf de Bondgenotenoorlog dat we via de bronnen een beter beeld hebben van de municipale evolutie. Het is namelijk vanaf dat moment dat we een aantal municipale wetten zien opduiken, die tonen dat Rome wel degelijk bezig was met uniformisering op municipaal vlak[13]. Het is trouwens ook in deze periode dat dit nieuwe municipale systeem -zoals beschreven en geregulariseerd door deze municipale wetten – begon door te werken in de provincies. Vooral in de eerste en tweede eeuw van het Principaat worden de gemeenten binnen Italië en de westelijke provincies gekenmerkt door een grote bloei. Deze gemeenten beschikten vaak over een grote welvaart en werden geregeerd door de ordo decurionum en de magistraten, die veel aanzien genoten binnen hun gemeente. Maar stilaan, vanaf Diocletianus tot de vijfde eeuw pc, bemerken we –volgens de traditionele visie althans- een achteruitgang van het municipale leven, en keizerlijke decreten zouden belet hebben dat decuriones – of curiales – poogden het lokale niveau te ontvluchten, omdat bijvoorbeeld het lidmaatschap van de gemeenteraad hoe langer hoe meer een last geworden was, waarbij zij nog meer dan vroeger hun eigen geld moesten investeren wegens de benarde financiële situatie van hun gemeente[14]. Hoewel, die idee van een algemene achteruitgang van het municipale leven – gepaard gaande met een verlies van autonomie van de gemeente en een verminderende aantrekkingskracht van ambten op lokaal vlak – moet wel wat gerelativeerd worden, de idee daaromtrent is in elk geval de laatste jaren wel wat gewijzigd is[15].
1.2 De bronnen voor de studie van het municipale leven
De bronnen die bij de studie van het municipale leven worden gebruikt, kunnen onderverdeeld worden in drie categorieën. Eerst en vooral zijn er de diverse municipale wetten die dateren uit de eerste eeuw voor en de eerste eeuw na het begin van onze tijdrekening. Dergelijke teksten tonen ons vooral de ideale zijde van dit leven, van de municipale organisatie, namelijk hoe het zou moeten zijn. Deze bronnen zijn dan ook normerende teksten. Vervolgens zijn er de inscripties, die vooral een licht werpen op de reële organisatie van het municipale leven. Beide bronnentypes –zowel de municipale wetteksten als de inscripties die ons inlichten over het reilen en zeilen binnen de gemeente- moeten op het municipale vlak gesitueerd worden, worden daar geproduceerd, dit in tegenstelling tot een derde categorie van bronnen die ons kan helpen bij de studie van de gemeenten in het Romeinse Rijk. Dat zijn de literaire en juridische bronnen, en hierin nemen de Digesten een belangrijke plaats in. Deze laatste groep –vooral dan de juridische teksten en dan zeker die Digesten- leveren ons vooral informatie over de vraag hoe de organisatie van het municipale leven er zou moeten uitgezien hebben, net zoals de municipale wetten. Het verschil met deze laatsten is dat de literaire en juridische teksten buiten het lokale leven tot stand gekomen zijn en ons eigenlijk maar occasioneel over de problematiek van de gemeenten inlichten.
Wat die municipale wetteksten betreft: momenteel zijn er vier verschillende teksten beschikbaar bij het onderzoek naar de Romeinse municipale instellingen. De wetten van Salpensa en Malaca, twee teksten afkomstig uit Flavische municipia, zijn reeds het langst bekend[16]. De Lex Coloniae Genetivae -beter bekend misschien als de Lex Coloniae Genetivae- het municipale charter van de colonia van Urso, werd gedeeltelijk teruggevonden in 1870, en ook nog een deel in 1874. Daarbovenop zijn nog twaalf kleinere fragmenten gevonden in 1925. In totaal bezitten we nu één derde van de tekst. De colonia waartoe de wet behoorde werd gesticht in 45 ac[17], het charter zelf dateert van 44ac, hoewel de overgeleverde versie eigenlijk een Flavische kopie is[18]. Een vierde wet is de Tabula Heracleensis, ook bekend als de Lex Iulia Municipalis, die ontdekt is in de loop van de achttiende eeuw nabij Heraclea[19]. In tegenstelling tot het teruggevonden charter uit Urso is deze tekst van toepassing op alle Italiaanse steden en gemeenten. De tekst dateert vermoedelijk uit dezelfde periode als haar tegenhanger uit Urso.
De laatste wet die van belang is voor de studie van het municipale leven, is de recent teruggevonden Lex Irnitana. Door een toeval werd in Spanje in het jaar 1981 een nieuwe of liever tot dan toe onbekende Romeinse stad ontdekt, en één van de teruggevonden items was deze wet[20]. De ontdekking van deze “Lex Irnitana” is van onschatbare waarde gebleken voor de theorieën over en het onderzoek naar bepaalde aspecten van het municipale leven, onder meer het benoemen van nieuwe decuriones. En door het feit dat passages van deze wet overeenstemmen met passages uit de charters van Salpensa en Malaca groeide het besef dat er een soort modeltekst(en) moet(en) hebben bestaan. Die werd door gemeenten overgenomen en kon -indien de omstandigheden dit vereisten- aan de plaatselijke politieke en sociale toestand worden aangepast[21].
Naast deze meest gekende wetten bestaan nog een aantal fragmenten van municipale wetten uit andere steden, zoals Basilipo, Ostippo, een onbekende stad bij Sevetha die ons bekend is door het Fragmenta Villonensia (opnieuw uit Spanje) en een fragmentaire wet van Lauriacum (in Noricum)[22].
Deze municipale wetten zijn belangrijk voor onze kennis van de inhoud, bevoegdheden en belang van de municipale magistraturen en instellingen. Voor kennis over de mensen achter de magistraten en in extensu de municipale elite zijn we aangewezen op de duizenden inscripties die voor of door deze mensen zijn opgericht. In deze opschriften vinden we informatie terug over hun eventuele carrière, economische situatie en sociale positie, over hun familie, hun eventuele evergetische activiteiten, ….. Deze inscripties vormen een ware goudmijn aan informatie voor onderzoekers, op voorwaarde dat men de aan het werken met inscripties verbonden problemen te boven komt. Vooreerst zijn deze bronnen niet centraal uitgegeven, en het vertrekpunt voor elk onderzoek op basis van inscripties, het Corpus Inscriptionum Latinarum, is minstens 100 jaar oud. “Recent” ontdekte inscripties moeten gezocht worden in een veelheid van publicaties en tijdschriften, waarvan de Annéé Epigraphique de belangrijkste is. De kwaliteit van dergelijke publicaties kan wel enorm verschillen[23]. Tegenwoordig zijn er ook diverse initiatieven om on-line databanken op te richten. Deze zijn zeker toe te juichen, maar vooraleer het gros van de inscripties volledig on-line beschikbaar zal zijn, zullen nog heel wat jaren voorbijgegaan zijn. Bovendien geven deze databanken geen contextuele informatie zoals bijvoorbeeld datering of uitleg omtrent het monument waar het opschrift bij hoort. En daarbij komt nog het probleem dat bij het werken met zoekopdrachten vaak valse resultaten of elektronische ruis de bevindingen gaan vertekenen: het resultaat is dat men alsnog de papieren tegenhangers moet raadplegen om bijvoorbeeld eventuele contextuele informatie te vinden.
Een tweede probleem verbonden aan inscripties draait rond het oplossen van de gebruikte afkortingen en de verschillende interpretaties die aan één en dezelfde inscriptie gegeven kunnen worden. Het oplossen van inscripties is om die reden vaak niet eenvoudig. Een afkorting kan vaak op verschillende manieren aangevuld worden, en de uitgever moet dan een keuze maken die past binnen de context van de inscriptie[24]. Fragmentair bewaarde inscripties verergeren dit probleem alleen maar. Omzichtigheid is dan ook geboden.
Als laatste zijn er de literaire en juridische[25] bronnen, en in die laatste categorie vormen -zoals we reeds hebben aangegeven- de Digesten de belangrijkste groep. Men moet er wel rekening mee houden dat deze het resultaat zijn van een zesde-eeuwse compilatie. Bovendien gaat het om juridische teksten, en die hebben vaak veel meer oog voor de uitzonderingen dan voor de gangbare praktijken, want daar zijn geen problemen aan verbonden. Komt daar nog bij dat deze teksten vaak het voorwerp geweest zijn van interpretaties en -pollaties [26]. Voorzichtigheid is dus geboden bij het gebruik van de Digesten als bron. Daarnaast zijn er nog de “echte” literaire bronnen: die kunnen als bijkomende bron gebruikt worden maar moeten eveneens met omzichtigheid gehanteerd worden. Literaire bronnen zijn en blijven immers literair, en besteden vaak niet veel aandacht aan het municipale niveau.
1.3 Het institutionele kader van de gemeenten
In deze paragraaf willen we even de drie groepen die de macht onder elkaar verdeelden binnen de gemeente onder de loep nemen, vermits later – bij het bespreken van de personen uit de inscripties in het kader van de prosopografische behandeling en meer bepaald bij het bekijken van de functies die ze uitgeoefend hebben – veel van de hieronder besproken functies nog aan bod zullen komen.
1. De volksvergadering
Het element dat het minst doorwoog bij de politiek op municipaal niveau was de volksvergadering (of de verzamelde burgers van de stad)[27]. In theorie kwam alle macht aan hen toe, vermits zij verantwoordelijk waren voor het verkiezen van de magistraten en de priesters (via een systeem waarbij zij onderverdeeld waren in curiae). Indirect waren ze ook verantwoordelijk voor de verkiezing van de decuriones, aangezien in principe alle ex-magistraten deel gingen uitmaken van de ordo decurionum[28]. De verkiezingsstrijd, en de pogingen om het volk te overtuigen, konden soms heel ver gaan, getuige daarvan de verkiezingspropaganda die teruggevonden is in Pompeii. Maar de volksvergadering gaat toch stilaan haar reële macht verliezen ten voordele van de gemeenteraad en de magistraten. Zo wordt in Ostia vanaf het eind van de eerste eeuw pc. de macht om magistraten aan te duiden getransfereerd naar de ordo decurionum[29]. Het volk kon wel nog sporadisch tussenkomen om iemand een eerbewijs te geven (postulante populo), maar de uiteindelijke beslissing of toestemming kwam van de ordo[30].
2. De gemeenteraad
Gezien het feit dat de decuriones adlecti waarschijnlijk kunnen beschouwd worden als decuriones die op een bijzondere manier zijn aangeduid, of om een bijzondere reden (omdat ze bijvoorbeeld niet aan de voorwaarden voldeden om decurio te kunnen worden) lijkt het ons beter om de gemeenteraad in een afzonderlijk hoofdstuk te behandelen.
3. De magistraten
Magistraten werden – zoals reeds hoger vermeld – door de volksvergadering (en later door de decuriones) telkens voor één jaar verkozen. Om verkiesbaar te zijn, moest men zijn kandidatuur indienen[31]. Daartoe moest men aan een aantal voorwaarden voldoen[32]. Men diende vrijgeboren te zijn, het burgerrecht van de betrokken gemeente te bezitten en bemiddeld te zijn. Verder mocht men nooit betrapt zijn op irrespectabel gedrag of veroordeeld zijn voor de rechtbank of een oneerbaar beroep uitoefenen. Een bijkomende voorwaarde is de leeftijd: zij die een magistratuur wilden uitoefenen, moesten minimum 30 jaar oud zijn[33]. Deze minimumleeftijd werd later verlaagd tot 25 jaar: in Irni was de minimumleeftijd in elk geval al vijfentwintig geworden[34].
Daarbovenop moest men tussen het uitoefenen van twee (dezelfde – dan spreekt men van iteratio- of verschillende) ambten een bepaalde tussenperiode in acht nemen, waarin men rekenschap moest afleggen van zijn daden in zijn ambtstermijn[35]. Bovendien verwachtte men van magistraten (die overigens geen loon kregen voor hun werk, ze werkten onbezoldigd) dat ze een summa honoraria betaalden wanneer ze verkozen werden. Verder werd van hen verwacht dat ze aan evergetisme zouden doen[36], soms werden in de grondwet van de gemeente als een aantal zaken vastgelegd omtrent uitgaven uit eigen zak van de magistraten[37]. Hoeveel die summa honoraria bedroeg, kan niet met zekerheid gezegd worden, bovendien was er waarschijnlijk ook geen uniform bedrag[38], maar wel staat vast dat mensen die appliceerden voor een magistratuur, bereid moesten zijn een deel van hun rijkdom te delen met de bevolking. Daar stond wel wat tegenover: zo kregen magistraten van een gemeente met een Latijns statuut (Ius Latium Maior) door het uitoefenen van hun ambt – samen met hun familie – het Romeinse burgerrecht, en tijdens hun ambt mochten magistraten een aantal waardigheidstekenen gebruiken: bijvoorbeeld de toga praetexta, of de lictores met fasces, als lijfwachten[39].
Tot slot kunnen we nog even de verschillende magistraturen behandelen[40]. Men moet er wel rekening mee houden dat dit slechts een algemeen overzicht is. Sommige gemeenten kunnen omwille van uiteenlopende redenen van de hier geschetste realiteit afwijken, en dat soms alleen in titulatuur, maar soms ook in het toekennen van functies aan de verschillende magistraten[41].
Het ambt van quaestor was geen standaardambt dat in alle gemeenten bestond[42], en had betrekking op de financiën van de gemeente. Vandaar dat we vaak de titel quaestor aerarii terug vinden of quaestor pecuniae publicae. Deze magistraten – die afhankelijk waren van de duumvir of quattuorvir – stonden in voor de inkomsten en de uitgaven van de stad. Hun functie is dan ook min of meer te vergelijken met die van hun naamgenoten uit Rome. Maar zoals gezegd, niet alle gemeenten hadden dit ambt en niet iedere magistraat hoefde dit ambt uit te oefenen, het was met andere woorden niet overal een vast onderdeel van de cursus honorum[43].
Een ambtenaar die wel overal terug te vinden is, is de aedilis, nauw verwant met de Romeinse variant. In het algemeen kan men stellen dat zij verantwoordelijk waren voor het markttoezicht, maten en gewichten, en voor het leveren van diensten vanwege de gemeente, bijvoorbeeld voor de watertoevoer. Ook openbare werken (bijvoorbeeld het optrekken van openbare gebouwen) stonden onder hun toezicht[44].
Tot slot zijn er natuurlijk de hoogste magistraten[45], die – afhankelijk van de gemeente[46] - quattuorviri[47] of duumviri iure dicundo genoemd worden (hoewel buiten de titulatuur weinig verschil bestaat tussen beiden)[48]. Het zijn overigens deze twee magistraten die– net als de consules te Rome – gebruikt worden om het jaar aan te duiden: zij zijn dus de eponieme magistraten. Van alle magistraten hadden ze trouwens ook het hoogste prestige, onder meer doordat zij altijd vergezeld waren van lictores. Hun voornaamste functies bestonden uit het samenroepen en voorzitten van de gemeenteraad en de volksvergadering, en daarnaast waren zij ook verantwoordelijk voor de rechtspraak. Daarenboven moesten ze ervoor zorgen dat de beslissingen van de gemeenteraad werden uitgevoerd. Zij waren ook de eindverantwoordelijken voor het beheer van de gemeentelijke financiën. Deze persoon had dan ook een belangrijke functie binnen de gemeente en vermits het zo’n belangrijk ambt was, moest steeds één van de twee magistraten in de gemeente aanwezig zijn. Was dit niet het geval dan moest een plaatsvervanger worden aangeduid: de praefectus iure dicundo[49], die – tijdelijk – over dezelfde macht beschikte als de duumvir[50].
Er is nog één – belangrijke – functie van de hoogste magistraten die we tot nu toe onvermeld lieten, maar die belangrijk is vermits ze betrekking heeft op de gemeenteraad, meer bepaald op het aanduiden van nieuwe leden daarvoor. Om de vijf jaar namelijk waren de hoogste magistraten verantwoordelijk voor het opstellen van een album decurionum, een lijst waarop alle op dat moment zetelende decuriones werden vermeld in een strikt hiërarchische volgorde en waarbij het best wel eens mogelijk zou kunnen zijn dat de hoogste magistraten op dit moment ook nieuwe leden aanduidden voor de gemeenteraad. Het zou kunnen dat de hoogste magistraten ook de census moesten organiseren, wat wil zeggen dat ze lijst moesten opstellen waarop alle burgers van de gemeente én hun vermogen vermeld stonden. In elk geval zorgde een vijfjaarlijkse organisatie voor een hoge mate van efficiëntie, en verleende het een enorm prestige aan de duumviri of quattuorviri van dat jaar, die zich dan ook met een speciale titel lieten onderscheiden: zij zijn “censoria potestate quinquennalis”[51]. Omdat het zo’n belangrijk ambt met zo’n hoog prestige was, is het dan ook logisch dat alleen de topelite van de gemeente hiervoor in aanmerking kwam.
4. Besluit
Zo is op een heel algemene manier het bestuursniveau van de gemeente behandeld, hoewel er natuurlijk rekening mee moet worden gehouden dat elke gemeente wel zijn eigen tradities en gewoontes had, en elke gemeente zijn eigen klemtonen legde. Maar over het algemeen kunnen we stellen dat het volk zijn macht steeds zag slinken in het Principaat ten voordele van de magistraten en de gemeenteraad (die nauw met elkaar verwant waren: alle magistraten gingen op een bepaald moment in hun carrière deel uitmaken van de ordo decurionum) ,en dat dan vooral de gemeenteraad de besturende macht in de gemeente vormde[52], terwijl de magistraten vooral belast waren met het uitvoeren van de beslissingen van de gemeenteraad. Maar, hoe invloedrijk de gemeenteraad ook was, het waren toch de magistraten die de uitvoerende macht, de juridische en financiële macht bezaten[53]. Maar eigenlijk vormen de magistraten en de decuriones – die eenzelfde afkomst hebben – samen de heersende klasse binnen de gemeente[54]. Tot slot nog één opmerking. Naast de hierboven opgenoemde seculiere ambten bestond een openbare carrière meestal ook nog uit een aantal religieuze functies zoals vanaf de keizertijd het flaminaat – de hoogste religieuze functie binnen een gemeente en eigenlijk ook algemeen het meest prestigieuze ambt dat binnen de municipale context te bereiken viel en de climax was van een municipale carrière – het pontificaat of het auguraat[55].
b) samenstelling, werking en functies van de ordo decurionum
1.1. Inleiding
Vermits decuriones adlecti – althans volgens een soort algemene consensus- een speciale categorie decuriones zijn, maar niet echt duidelijk is waarin die uitzonderlijkheid gelegen is, is het volgens ons wel relevant om eerst uitvoerig de ordo decurionum van de doorsnee Romeinse gemeente te bespreken, maar dan niet zozeer haar functies of werking als beslissingsorgaan binnen de gemeente (hoewel dat omwille van de volledigheid ook wel aan bod zal komen) maar dan vooral de manier waarop iemand lid kan worden van de ordo decurionum (sommigen denken namelijk dat decuriones adlecti personen zijn die op een bijzondere manier zijn aangeduid[56]), het aantal decuriones dat zetelde in de gemeenteraad (het zou ook kunnen dat decuriones adlecti mensen zijn die supranumerair benoemd zijn), wie nu precies decurio kon worden en aan welke voorwaarden die persoon moest voldoen (misschien zijn decuriones adlecti wel gewoon figuren die om de één of andere reden normaal gezien niet in aanmerking kwamen voor het decurionaat), de onderlinge hiërarchie binnen de ordo decurionum ( er zijn namelijk aedilicii adlecti, quinquennalicii,…[57]) en alles wat daarmee verband hield; kortom: alles wat te maken heeft met de samenstelling van de ordo decurionum.
1.2 De evolutie van de ordo decurionum vanaf de vroegste tijden tot het “verval”
Gemeenteraden moeten al heel vroeg bestaan hebben in de Italische gemeenten, en als we Livius mogen geloven, waren die soms zelfs zeer groot[58]. Maar hoe ze precies waren georganiseerd is niet geweten. Het is waarschijnlijk zo dat een aantal senaten georganiseerd waren naar het voorbeeld van de Senaat in Rome[59], maar om een algemeen beeld te kunnen ophangen, beschikken we over te weinig informatie. Wellicht was er trouwens geen echte uniformiteit tussen de gemeenteraden van de verschillende gemeenten[60]. Die raden waren op dit moment overigens consultatieve organen die de koning of de jaarlijks aangeduide magistraat moesten bijstaan[61]. In elk geval, de vroege gemeenteraden zijn niet te vergelijken met de ordo decurionum zoals we die kennen vanaf de eerste eeuw ac, doorheen het principaat en zoals hij ook beschreven staat in de lokale wetten die we kennen[62]. Toen was de gemeenteraad uitgegroeid tot een orgaan met een uniforme organisatie in heel Italië en de westelijke Provincies, een orgaan ook dat bijna alle zaken van het municipale leven bestreek[63] en dat bijna alles regelde inzake het interne leven van de gemeente[64].
Ons interesseert voornamelijk de gemeenteraad zoals we die kunnen opmerken vanaf het einde van de Republiek. Die gemeenteraad binnen een Romeinse gemeente heeft als benaming de ordo decurionum, en de leden noemen zichzelf decuriones[65], een term die letterlijk “hoofd van een decuria of een groep van tien man” betekent, en die gebruikt wordt om dienaren van de keizer aan te duiden, of gehanteerd wordt binnen een college[66]. Meestal wordt deze term echter gebruikt om de leden van de gemeenteraad aan te duiden[67]. Maar hoewel dit de algemene term is, vinden we vaak andere namen terug: in sommige steden heeft men het over “senatores” (die lid zijn van de senatum), of “conscripti”, of “centumviri”[68]. Dus verschillende benamingen zijn mogelijk. In de laatste eeuwen van het Romeinse Keizerrijk wordt over het algemeen “curia” gebruikt om de ordo[69] aan te duiden; de leden heten dan “curiales”.
In de periode die ons aanbelangt, vanaf de vroege keizertijd dus, kunnen we de ordo decurionum zien opduiken zoals we die best kennen uit de diverse bronnen waarover we beschikken. Er is meer uniformiteit wat de algemene organisatie van het municipale bestuur binnen de diverse gemeenten (ook buiten Italië[70]) betreft[71]. Bovendien zien we de ordo decurionum binnen deze municipale organisatie ook aan macht winnen, ten nadele van de volksvergadering of comitia, die aan belang inboet. Deze evolutie[72], waarbij de comitia louter de iure nog enig belang heeft, zet zich reeds in vanaf de eerste eeuw, en is mede veroorzaakt door een aantal factoren, onder meer de idee die bij de stedelijke elite groeit om alleen te heersen en het plebs uit te schakelen, en daarnaast ook nog de groeiende desinteresse van het populus ten aanzien van de municipale verkiezingen[73]. Dit alles heeft als resultaat dat de ordo decurionum stilaan het centrale orgaan van de gemeente wordt, vooral ook nadat uiteindelijk de aanduiding van magistraten ook aan hen wordt toegewezen, waarbij ze de magistraten uit eigen rangen mogen halen, een evolutie waar we verder nog zullen op ingaan. Dus de ordo is stilaan tot het besturende orgaan van de gemeente geëvolueerd, is nu veel meer dan het louter adviserende orgaan uit de beginfase[74]: de ordo decurionum is het orgaan geworden dat het beleid in de gemeente bepaalt en het werk van de uitvoerende macht controleert[75].
Over hoe de ordo decurionum verder evolueerde, bestaan er twee (behoorlijk tegenstrijdige) visies. De eerste – nu voorbijgestreefde – visie heeft een erg negatieve kijk op de verdere geschiedenis van de gemeenteraden[76]. Hoewel de ordo decurionum ook in de tweede eeuw – volgens hun idee – nog steeds een belangrijke instelling bleef op municipaal vlak, zien we toch al een aantal veranderingen opduiken, die in de komende eeuwen nog aan kracht gaan winnen en vooral door keizer Diocletianus[77] ook de iure zullen worden vastgelegd. Hoe langer hoe meer zouden namelijk de welgestelde lieden uit de gemeente, de possessores[78], verplicht worden lid te worden van de ordo decurionum -of de curia, zoals de nieuwe naam luidt (de decuriones worden vanaf nu ook wel curiales genoemd)- en een mandaat op zich te nemen. Bovendien werden de belastingen[79] stilaan alleen nog van de honestiores, of de decuriones en de andere possessores, geëist. Het resultaat is dat heel wat welgestelde inwoners van de gemeenten op allerhande mogelijke manieren zouden geprobeerd hebben onder deze plicht uit te komen (via omkoping, vlucht uit de gemeente, dienst nemen in het leger,…). Wat dan weer een reactie oproept van de overheid die via dwangmaatregelen poogt om de curiales te verplichten hun taak toch te vervullen: het decurionaat wordt bijvoorbeeld erfelijk gemaakt[80].
Uiteindelijk zou dan volgens de traditionele visie in de Late Keizertijd (eigenlijk vanaf het einde van de tweede eeuw)[81] de gemeenteraad verworden zijn tot een apparaat dat volledig ten dienste is komen te staan van het centrale niveau, dat onder meer tot doel heeft om belastingen te kunnen vergaren, en vooral, dat voor de betrokkenen het decurionaat meer een munus dan een honor zou geworden zijn, en dat men daardoor veel moeite zou doen om eraan te ontsnappen[82]. De vijfde eeuw zou een dieptepunt geweest zijn in heel deze evolutie, want op dat moment konden –of liever: moesten- criminelen als straf het decurionaat op zich nemen[83]!
Maar zoals gezegd heeft het misschien allemaal zo’n vaart niet gelopen. De laatste jaren –vooral dan sinds het verschijnen van het magistrale werk van Jacques[84]- is er een zekere twijfel gerezen of men de evolutie in de late keizertijd wel zo negatief moet afschilderen, als men deze periode werkelijk moet zien als een periode van verval, onder meer op municipaal vlak[85]. Aan die nieuwe, minder negatieve kijk op de evolutie op municipaal vlak in deze periode is ook een nieuwe idee over de ordo decurionum en de magistraturen gekoppeld[86]. Zo weerlegt Curchin[87] de idee als zou het decurionaat en het uitoefenen van een mandaat op gemeentelijk vlak een ondraaglijke last geworden zijn tegen het einde van de tweede eeuw, een munus eerder dan een honor[88]. Neen, integendeel, ook in deze periode blijft het decurionaat een privilège[89] en blijft de ordo decurionum een belangrijke instantie. Het is wel zo dat –vooral dan in Africa, maar ook in andere gebieden- binnen de ordo een groep zal opkomen die de macht gaat grijpen en een oligarchisch bewind zal uitoefenen in de gemeentes. Deze groep, die de ordo in handen gaat nemen en het lokale bestuur zal controleren, krijgt de naam van principales[90].
1.3. De institutionele kenmerken van de ordo decurionum
1. BEVOEGDHEDEN VAN DE ORDO DECURIONUM
a) De bevoegdheden van de gemeenteraad
De ordo decurionum was het municipale orgaan dat het beleid bepaalde: alle zaken die te maken hadden met bestuur en administratie van de gemeente vielen onder hun bevoegdheid. Dit is terug te vinden in de Lex Coloniae Genetivae, waar men kan lezen dat de diverse municipale magistraten verplicht zijn de decreten van de ordo decurionum na te leven. Wanneer zij dit niet doen, kunnen ze met een boete van 10.000 HS bestraft worden[91]. Daarenboven was het ook de ordo die de uitvoerende macht van de gemeente – de magistraten – controleerde, en via decreten zaken besliste waarvan de uitvoering werd overgelaten aan diezelfde magistraten[92]. De magistraten waren wel verplicht om daarover dan verslag uit te brengen en rekenschap af te leggen over hun gevoerde beleid ten overstaan van de gemeenteraad[93]. Ook iedere persoon die een officiële opdracht had uitgevoerd was verplicht dit te doen, zij het dat de termijn waarin dit moest gebeuren kon verschillen[94].
De voornaamste zaken waarvoor de ordo decurionum aldus bevoegd was, waren de openbare werken en de financiën van de gemeente[95]: daarvan zijn talloze voorbeelden terug te vinden in de municipale wetten die we bezitten. In het algemeen kan men stellen dat het initiatief om met gemeentegeld gebouwen op te trekken berustte bij de ordo decurionum[96]. Zo bijvoorbeeld waren het de decuriones die beslisten of een huis al dan niet mocht worden afgebroken (het toezicht op het naleven van hun beslissing kwam dan toe aan de bevoegde magistraten, in dit geval de aediles)[97]. Ook het traject van wegen en waterwegen kon enkel door de ordo decurionum worden vastgelegd, weliswaar op voorstel van de duumviri[98]. De decuriones stonden verder ook in voor het verzamelen van de belastingen[99] en waren verantwoordelijk voor hetgeen gebeurde met het geld van hun gemeente[100].
Andere bevoegdheden van de ordo decurionum zijn te situeren in de religieuze sfeer. In een bepaling van de Lex Coloniae Genetivae kunnen we lezen dat beslissingen betreffende de lokale cultus als eerste op de agenda van de gemeenteraad geplaatst moesten worden vooraleer andere gelegenheden werden behandeld[101]. De ordo decurionum bepaalde zo bijvoorbeeld welke dagen geschikt waren om een festival te organiseren[102]. Ook hadden ze een zekere verantwoordelijkheid bij het handhaven van de openbare orde. De ordo decurionum van Urso kon bijvoorbeeld in geval van invallen of opstand de bewoners (cives én incolae) onder de wapens roepen en de aldus gevormde stedelijke militie onder het bevel van een duumvir of een door hem aangeduid persoon plaatsen[103]. De vraag is evenwel hoe lang deze bepalingen golden in de latere periodes, wanneer de Pax Romana alom heerste[104].
Ook in de rechtspraak en bij juridische aangelegenheden had de ordo decurionum haar rol. Wanneer bijvoorbeeld een persoon inging tegen een decreet van de ordo decurionum en daarvoor beboet werd door de magistraten, kon hij bij de ordo decurionum in beroep gaan[105]. Ook fungeerde de ordo decurionum bij bijvoorbeeld manumissio als een consultatief orgaan voor de duumviri[106]. Voor afwijkingen van de algemene regel diende de ordo decurionum zijn instemming te verlenen[107].
De ordo decurionum had eveneens bevoegdheden die in de diplomatieke sfeer zijn te situeren. Zo was het verlenen van een patronaat aan personen die de stad op een hoger niveau konden vertegenwoordigen en van buitenuit konden bevoordelen, hun taak[108]. Het samenstellen en uitsturen van gezantschappen werd eveneens door de ordo decurionum geregeld[109]. Ook het toekennen van eerbewijzen (zoals onder meer de erezitplaatsen in het theater[110]) viel onder hun bevoegdheid.
Over al deze gevallen namen zij met de volledige raad (er was wel een interne hiërarchie in de ordo decurionum) beslissingen en vaardigden decreta uit. Hoe dat nu precies in zijn werk ging, behandelen we kort in de volgende paragraaf.
b) De rechten en de plichten van een decurio
Maar eerst moeten we nog even aandacht besteden aan de rechten en plichten van de decuriones: welke waren hun voorrechten, en wat moesten ze ervoor over hebben om decurio te kunnen zijn? De positie van decurio van een gemeente bracht logischerwijs een aantal voorrechten en privileges maar ook een aantal verplichtingen met zich mee. Ten eerste de voorrechten: de privileges die de decuriones genoten, kunnen gedeeltelijk gevat worden in de term ornamenta decurionata, voorrechten die tevens aan niet-decuriones verleend kunnen worden. We zullen het in het kader van de vergelijking tussen de decuriones adlecti en de personen die deze ornamenta hebben ontvangen uitgebreid over de inhoud van de daaronder vallende privileges van de decuriones hebben en zullen dan ook in het kader van deze uiteenzetting slechts een opsomming geven met een beperkte uitleg betreffende de inhoud van de ornamenta en andere privileges. De diverse verplichtingen van de decuriones komen daarentegen uitgebreider aan bod.
Een eerste voorrecht van de decuriones bestond in het recht een eretitel te dragen. Deze kon variëren: vir splendidissimus, vir sanctissimus, vir amplissimus, vir honestissimus [111]. Verder beschikten de decuriones over het recht om bij spelen (gladiatorenspelen, venationes en ludi scaenicos of toneelspelen) op voor hen gereserveerde plaatsen te zitten, en niemand anders mocht daar gaan plaats nemen, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van de ordo decurionum. In de verschillende municipale wetten die bewaard zijn, kunnen we heel wat informatie betreffende voorbehouden plaatsen voor de decuriones terugvinden[112]. Ten derde hadden de decuriones net zoals de Romeinse Senatoren het recht bijzondere kleren te dragen. Zo droegen ze vermoedelijk de laticlavius of de brede purperen zoom aan hun kledij[113]. Tenslotte zijn er nog de reeds genoemde ornamenta van de decuriones. De inhoud hiervan is echter nog steeds onduidelijk en de mogelijkheid bestaat dat de hiervoor opgesomde privileges eveneens zouden behoren tot de ornamenta[114].
De decuriones beschikten daarnaast over een groot aantal juridische voorrechten. Zo konden ze bijvoorbeeld niet ter dood gebracht worden, tenzij in uitzonderlijke gevallen, zoals oudermoord.[115] Verder konden de decuriones niet veroordeeld worden tot bepaalde straffen, zoals mijnarbeid (ad metallam), verbranding, veroordeling tot de wilde dieren (ad bestias) en andere straffen die beneden hun waardigheid geacht werden, zoals daar zijn: kruisiging, tuchtiging en foltering. Zij behoorden immers tot de honestiores en die werden op een andere manier behandeld en bestraft dan het gewone volk dat werd aangeduid met de term tenuiores.[116] Voor decuriones uit gemeenten met het ius Latii maius kwam daar nog bij dat ze ook over het voorrecht beschikten het volwaardige Romeinse burgerrecht te ontvangen, voor zichzelf en voor hun nakomelingen[117].
Daarbovenop bestaan er voor de decuriones ook nog wat bijkomende voordelen. Zo werden zij bij uitdelingen meestal bevoordeeld en kregen ze een groter part dan de rest van de bevolking[118]. We weten bijvoorbeeld ook dat de decuriones van Venafrum het recht hadden om gratis gebruik te maken van het water dat per aquaduct werd aangevoerd, terwijl de gewone, of liever ambtloze burgers -die niet tot de (municipale) elite behoorden- hiervoor dienden te betalen[119].
Toch was het niet allemaal rozengeur en maneschijn en bracht de positie van decurio ook heel wat verplichtingen met zich mee. Vanzelfsprekend is een eerste verplichting het deelnemen aan de beraadslagingen van de gemeenteraad[120]. Het is echter allesbehalve duidelijk of een ongemotiveerde afwezigheid werd gesanctioneerd. En er bestaan voor het nemen van beslissingen bijvoorbeeld voorschriften betreffende het minimum aantal aanwezige decuriones. Op basis van deze bepalingen kan men dus afleiden dat de decuriones niet allemaal elke vergadering bijwoonden.
Een tweede verplichting – die we ook zullen aantreffen bij de voorwaarden om het decurionaat te kunnen verwerven- is het bezit van een huis in de woonkern van de gemeente, een voorschrift dat we terugvinden in bepalingen van het municipale charter van Urso en Tarente. In Tarente bijvoorbeeld wordt voorgeschreven dat een decurio een aedificium moet bezitten, binnen de grenzen van de woonkern, bedekt door ten minste 1.500 tegulae, dus toch al met een behoorlijke oppervlakte. En er wordt een boete van 5.000 HS vooropgesteld wanneer deze regel niet gevolgd zou worden[121]. De Lex Coloniae Genetivae schrijft voor dat een nieuwbakken decurio (en impliciet ook de kandidaat-magistraten) een huis moet bezitten in de stadskern of ten hoogste 1.000 passus van de stadskern. Wanneer hij in de eerste vijf jaar na zijn aanstelling geen huis in de stadskern heeft aangekocht, kan de nieuwe decurio zelfs uit de ordo decurionum gezet worden. Dezelfde regeling geldt trouwens ook voor bijvoorbeeld de augures en de pontifices[122].
De volgende en wellicht belangrijkste verplichting voor de decurio was het betalen van een summa honoraria of een summa legitima, bij zijn intrede in de ordo decurionum. Dit bedrag varieerde per gemeente, net zoals de minimumcensus voor het behoren tot de ordo decurionum van gemeente tot gemeente kon verschillen. In de diverse municipale wetten die zijn bewaard, zijn vreemd genoeg geen aanwijzingen te vinden voor het bestaan van deze summa honoraria, hoewel die epigrafisch wel is geattesteerd. Duncan-Jones[123] geeft bijvoorbeeld 37 voorbeelden van summae honorariae geattesteerd in Afrika. Meer bepaald voor het decurionaat onderscheidt de auteur vijf voorbeelden gaande van 400 (in Munchar), 1.600 (te Muzuc), 4.000 (in Thubursicu Numidarum) en uiteindelijk twee maal 20.000 HS (meer bepaald in Cirta en Rusicade) [124]. Een aantal decuriones adlecti hebben het decurionaat gratis gekregen, dit wil zeggen dat zij niet onderworpen werden aan de verplichting om een summa honoraria te betalen. Het gaat in deze gevallen niet om een financiële tegemoetkoming, maar wellicht eerder over een extra eerbewijs aan een persoon die zich reeds verdienstelijk heeft gemaakt voor zijn gemeente, en die eigenlijk al veel meer geld in de gemeente heeft gepompt dan het vereiste bedrag van de summa honoraria[125].
Tenslotte waren de decuriones ook onderworpen aan de diverse munera (verplichte prestaties of diensten ten bate van de gemeente)[126]. Zij waren verplicht tot zowel munera patrimonii[127], financiële verplichtingen, als munera personalia[128], met die uitzondering dat zij niet onderworpen waren aan de munera sordida[129], of liever munera personalia waaraan handenarbeid verbonden was. De curae[130], eveneens een onderdeel van de munera personalia, moesten zij wel vervullen, tenminste indien zij daarvoor aangeduid werden. De gespecialiseerde aard van bepaalde curae zorgde er in elk geval voor dat deze enkel door de elite konden worden uitgeoefend[131].
2. WERKING VAN DE ORDO DECURIONUM[132]
a) het bijeenkomen van de raad
De ordo decurionum kon pas bijeenkomen wanneer de hoogste magistraten van de gemeente de decuriones daartoe verzochten[133]. Het was dus waarschijnlijk niet zo dat ze op vaste tijdstippen vergaderden. Het bijeenkomen gebeurde in de curia, tenminste als de gemeente over een dergelijk gebouw beschikte. De zitting zelf werd ook voorgezeten door de hoogste magistraten en duurde tot alle agendapunten waren afgehandeld en afdoende besproken. Die agenda van de ordo decurionum werd voordien al, dus voor de vergadering, opgesteld door de voorzitters, die dus de hoogste magistraten van de gemeente waren: zij beslisten wat aan bod kwam tijdens de vergaderingen, maar vaak was het wel zo dat decuriones hen bepaalde zaken aanreikten in de hoop dat die besproken zouden worden. Een voorbeeld hiervan kunnen we terug vinden in Urso. In een onderdeel van de lex municipalis van deze stad kunnen we namelijk lezen dat wanneer een decurio vindt dat een financiële aangelegenheid behandeld moet worden in de gemeenteraad, de duumviri verplicht zijn dit op de agenda van de volgende vergadering te plaatsen[134].
Over elk agendapunt werd een besluitsontwerp of relatio voorgesteld aan de decuriones, en daarover werd dan uitvoerig gedebatteerd tijdens de zitting. In theorie mochten alle decuriones aan dat debat deelnemen, maar ze moesten wel een strikte hiërarchie in acht nemen wanneer ze het woord wilden nemen[135]. Na het debat ging men over tot een stemming[136]. Soms was het wel zo dat men vooraleer men tot een besluit kwam meerdere relationes nodig had[137]. Het voorstel werd aangenomen als een meerderheid van de aanwezige decuriones ermee akkoord ging, maar hoe groot die meerderheid moest zijn, was afhankelijk van de belangrijkheid van het onderwerp[138].
b) Het uitvaardigen van decreten
Van zodra een voorstel was goedgekeurd, moest dit in een officiële tekst worden gegoten en werd een decreet opgesteld. Vanaf dat moment had het gestemde kracht van wet. Het opstellen van zo’n decreet gebeurde door de scriba, de secretaris, die daarbij gecontroleerd werd door minstens een deel van de gemeenteraad[139]. Eenmaal dat gebeurd, werd het decreet bewaard in het tabularium of het archief van de gemeente[140]. Eventueel kon een decreet ook publiek bekend gemaakt worden, via een inscriptie op brons of steen[141].
c) De onderlinge hiërarchie binnen de ordo decurionum
Uit de bronnen betreffende de ordo decurionum blijkt dat niet alle decuriones gelijk waren. Er is dus wel degelijk sprake van een soort rangorde, een hiërarchie, waarin de leden van de ordo decurionum werden ingepast. Dit systeem was of lijkt in elk geval vergelijkbaar met de rangorde binnen de Romeinse Senaat. De rangorde had bovendien gevolgen voor de gang van zaken in vergaderingen en de manier van stemmen die werd toegepast[142].
Een eerste aanwijzing voor de rangorde vinden we in het reeds vernoemde album van Canusium, uit 223 pc[143]. In dat jaar gingen de IIviri quinquennales er namelijk toe over om de namen van de decuriones “in aere incidenda”. De namen van de decuriones zijn op deze inscriptie verdeeld over een aantal categorieën, die telkens betrekking hebben op de beklede magistraturen[144]. De lijst wordt dan ook aangevoerd door de quinquennalicii, de decuriones die quinquennalis zijn geweest. Uit het Album blijkt dat ook de namen van de twee zittende quinquennales reeds onder de quinquennalicii werden genoteerd. Het feit dat zij als laatste in de lijst van de quinquennalicii staan, kan er op wijzen dat de namen in volgorde van uitoefening op het album zijn opgenomen[145]. De volgende categorie wordt uitgemaakt door de duumviralicii, de decuriones die het gewone duumviraat hebben bekleed. De aedilicii, de decuriones die slechts aediles zijn geweest, staan dan weer een rang lager. De quaestoricii tenslotte staan van alle decuriones die reeds magistraturen hebben bekleed het laagst. Toch vormt niet deze categorie van decuriones het onderste stratum van de ordo decurionum, maar is dat wel de categorie van de pedani, de (nog) ambtloze decuriones[146]. Deze laatste categorie wijst er overigens op dat men niet altijd magistraat hoefde te zijn vooraleer men als decurio in de ordo decurionum kon opgenomen worden.
Een speciale categorie op het album wordt gevormd door de adlecti inter quinquennalicii. De vier namen die onder deze hoofding op het album voorkomen zijn de namen van vier decuriones die in de ordo decurionum de rang hebben gekregen van gewezen quinquennalis, maar die deze functie nooit daadwerkelijk hebben uitgeoefend. Zij staan op het album vermeld na de eigenlijke quinquennalicii en vóór de duumviralicii. Aangezien de volgorde van voorkomen op het album de volgorde bepaalde waarin gesproken en gestemd werd, lijkt het er op dat deze vier adlecti inter quinquennalicii hoger geplaatst zijn dan de duumviralicii en zij dus in de vergaderingen eerder het woord mochten nemen dan de gewezen duumviri. Verder kunnen we opmerken dat enkel vier adlecti inter quinquennalicii op de steen staan[147]. Geen andere soorten adlecti zijn geattesteerd. We weten dat er in andere gemeenten ook adlecti inter duumviralicios en inter aedilicios hebben bestaan, naast decuriones adlecti zonder rang, de gewone decuriones adlecti[148].
Op het album van Canusium treffen we tot slot ook nog de namen aan van de zogenaamde praetextati, of “young men with the toga praetexta who were descended from decurions or other members of official families. … the praetextati who attended meetings but lacked the vote”[149]. Deze hadden het recht om de decuriones aan het werk te zien. Er werd wel verwacht dat zij vervolgens in de eigenlijke ordo decurionum opgenomen zouden worden wanneer ze oud genoeg waren én er plaats voor hen was[150]: we mogen immers niet vergeten dat de grootte van de ordo decurionum bij wet voorgeschreven lijkt te zijn[151]. Blijkbaar hebben we hier dus te maken met een vorm van veredelde wachtlijst. Volgens Garnsey lijkt het er op dat deze praetextati bevoordeeld werden ten opzichte van buitenstaanders bij het toekennen van ambten, dat men liever het ambt aan een praetextatus gaf (die sowieso lid was van de municipale elite) dan aan een nieuwkomer in de ordo decurionum[152].
Canusium is een voorbeeld uit de praktijk en toont ons hoe een stad haar ordo decurionum vorm gaf. Maar de volgorde waarin de decuriones het woord mochten nemen en stemmen, en op het album moesten vermeld worden, is eveneens beschreven in een wetgevende tekst, met name in de Digesten. Wat blijkt? Men was in de eerste plaats verplicht om de bepalingen in de lex municipalis te volgen, maar wanneer de procedure niet zou opgenomen zijn in de lex, moest de rang van de decuriones gerespecteerd worden. Eerst en vooral moest men dan de namen opschrijven in het album van diegenen die het tot duumvir brachten. Binnen deze groep werd de oudste gewezen duumvir eerst vermeld. Vervolgens werden de namen opgetekend van diegenen die het ambt uitoefenden dat vóór de functie van duumvir kwam in de cursus honorum. Daarna werden diegenen opgenomen die een nog lager ambt hadden uitgeoefend en uiteindelijk die personen die nog geen magistratuur hadden uitgeoefend[153]. Een volgende bepaling stelt dat in het album eerst de namen opgenomen moesten worden van zij die op rijksniveau functies hadden uitgeoefend en pas dan diegenen die enkel in de gemeente carrière maakten.[154] De in de Digesten vermelde volgorde stemt grosso modo overeen met die volgorde die we konden vaststellen in het album van Canusium, hoewel er in de Digesten geen sprake meer is van quinquennales. We moeten er echter wel rekening mee houden dat de Digesten het resultaat zijn van een latere compilatie van rechtsgeleerden en dat de fragmenten aangepast kunnen zijn aan de situatie in de zesde eeuw pc[155].
In de Lex Coloniae Genetivae, het municipale charter van Urso, vinden we ook een bepaling die betrekking heeft op de rang van de decuriones in de gemeenteraad. In deze bepaling lezen we dat het voor een decurio mogelijk was een andere decurio te beschuldigen van onwaardigheid, volgens de bepalingen van de wet, en wanneer de beschuldiging terecht bleek dat deze onwaardige decurio dan uit de ordo verwijderd kon worden. Wanneer de decurio die de beschuldiging voor het eerst uitte dit wenste, kon hij de plaats gaan innemen van de veroordeelde decurio. Hij kon met andere woorden de rang van de veroordeelde decurio innemen en vervolgens in de gemeenteraad het woord nemen en stemmen in de plaats van de veroordeelde decurio[156]. Dit hield vermoedelijk een verhoging in rang in.
Ook in de recent ontdekte wet van Irni vinden we gegevens betreffende de rangorde binnen de ordo decurionum. We moeten echter toegeven dat de gegevens die we hier aantreffen verschillen van hetgeen we hierboven hebben behandeld. Er wordt, zo blijkt uit de tekst, gestemd per ordo, maar wat daarmee bedoeld wordt is niet direct duidelijk. Rangorde binnen een ordo tussen de decuriones wordt bepaald door het aantal kinderen ontstaan uit een wettelijk huwelijk. Die decurio met de meeste kinderen stemt dan eerst, gevolgd door diegenen met minder kinderen en afsluitend met de kinderloze decuriones adlecti. Wanneer twee of meer decuriones nu een zelfde plaats innemen, mogen eerst de gewezen duumviri stemmen, in de volgorde waarin ze het ambt hebben bekleed. De andere decuriones mogen daarna stemmen, in de volgorde volgens dewelke ze in de ordo decurionum zijn opgenomen.[157] Uit dit laatste blijkt dat in Irni, en bij uitbreiding in de andere Flavische municipia in Hispania, slechts 2 categorieën decuriones hebben bestaan, namelijk de decuriones die duumvir zijn geweest en de rest[158]. Dit staat dan ook in contrast met de situatie die we konden vaststellen voor Canusium. In deze gemeente zijn er in totaal zes verschillende categorieën decuriones, zeven indien men ook de praetextati tot de ordo decurionum zou rekenen, wat men meestal niet doet om zo mooi aan een getal van honderd decuriones te komen, wat lange tijd als een standaardgetal voor de ordo decurionum werd beschouwd. Lange tijd, maar nu wordt dit door een aantal onderzoekers betwist. Wat de grootte van de gemeenteraad dan wel zou kunnen zijn, zullen we nu even onder de loep nemen.
3. SAMENSTELLING VAN DE ORDO DECURIONUM
a) de grootte van de ordo decurionum
De grootte, of liever: het aantal leden van een ordo decurionum is één van die kwesties waarover de laatste jaren, zeker na het ontdekken van de Lex Irnitana, de traditionele opvattingen werden aangetast. Waar vroeger men ervan overtuigd was dat een ordo decurionum, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, -zeker in het westelijke deel van het rijk- honderd leden telde, neemt men de laatste tijd, onder meer onder impuls van Nicols[159],aan dat er wellicht niet zoiets als een standaard aantal leden voor de ordo bestond.
Hoe kwam men nu tot dat getal van honderd leden, een getal dat onder meer door Marquardt en Mommsen[160] naar voor werd geschoven als het aantal leden van een doorsnee of zelfs standaard- ordo decurionum? Al deze onderzoekers gingen er niet alleen van uit dat het aantal leden van de gemeenteraad vast lag, vooraf bepaald was door de wet, maar ook dat er weliswaar niet in elke gemeente evenveel gemeenteraadsleden waren, maar dat er in de meeste gemeenten (tenzij in uitzonderlijk grote of uitzonderlijk kleine gemeenten) toch honderd decuriones waren. Duncan-Jones[161] ging zelfs zo ver te stellen dat er twee standaarden waren, met name een ordo van honderd leden en in andere gemeenten één van dertig decuriones[162]. Hij baseerde zich daarvoor vooral op gegevens over sportulae die aan de ordo decurionum werden uitgedeeld.
Ook andere “bewijzen” werden geregeld aangehaald om die idee van honderd decuriones te kunnen verantwoorden. Zo werd vaak verwezen naar de gemeenten Cures Sabini en Veii, twee steden waar de decuriones de titel van centumvir[163] droegen, en naar het album decurionum van Canusium[164], waaruit je kunt afleiden dat in deze gemeenten honderd decuriones zetelden. Een laatste argument dat soms aangehaald wordt, is het feit dat de term decurio op zichzelf al verwijst naar een organisatievorm die verwijst naar en rekening houdt met een veelvoud van tien[165].
Echter, de laatste jaren –zoals gezegd vooral sinds de ontdekking te Irni van een municipale wet- is er kritiek gekomen op de opvatting die onder meer Duncan-Jones er op nahield, namelijk als zou de ordo decurionumi, zeker voor wat het westen van het rijk betrof, een zekere uniforme structuur hebben, met in elke gemeente een door de overheid opgelegd aantal leden, meer bepaald honderd[166]. Samen met Mouritsen[167] en Curchin[168] kunnen we ons afvragen of er wel zo’n standaard, zo’n vaste regel bestond voor het aantal decuriones dat tot een ordo decurionum moest/mocht behoren, en of de centrale instanties zich daar wel mee bezig hielden. Gaan we door zo te denken niet voorbij aan de eigenheid van het Romeinse Rijk, of zoals Mouritsen stelt: aan de “local diversity, central flexibility and historical change”[169]? Dit werd bewezen door de ontdekking van de Lex Irnitana[170]. Daarin wordt duidelijk gesteld dat in de gemeente Irni 63 decuriones zetelden in de gemeenteraad[171], en blijkbaar was dat ook al de gewoonte vooraleer deze gemeente de staat van municipium kreeg[172]. Je had kunnen verwachten dat de centrale instanties bij het inlijven van gemeenten als Irni ook de verplichting oplegden om een vast aantal decuriones in de ordo decurionum te laten zetelen, honderd lijkt dan een aanvaardbaar getal. Maar dit is hier dus niet het geval: de pre-Romeinse tradities werden in ere gehouden[173].
Naast het nieuwe materiaal dat door de ontdekking van deze lex werd aangebracht en dat de traditionele opvatting deed wankelen, werd stilaan ook het traditionele bewijs ter ondersteuning van deze opvatting aan het wankelen gebracht[174]. Ten eerste de term centumviri[175]: het feit dat deze term niet in alle gemeenten, en zelfs niet in de meeste gemeenten werd gebruikt, wijst er op dat waarschijnlijk zo’n ordo van honderd leden een uitzondering was. Bovendien is het nog maar de vraag of in die gemeenten waar de term wel gehanteerd werd (bijvoorbeeld Cures Sabini) er echt honderd decuriones waren[176].
Ten tweede blijkt ook het album van Canusium niet zo’n geldig argument als vroeger werd aangenomen. Mouritsen gaf in een artikel aan dat deze gemeente, of liever haar ordo decurionum, geen representatie van een klassieke ordo was, onder meer op het vlak van het aantal leden[177]. (Het is trouwens de vraag of er zoiets als een representatieve of standaard-ordo bestond: gaat men dan niet voorbij aan de grote verschillen tussen de gemeenten onderling?) Ook Nicols heeft zijn twijfels bij het gebruik van dit album bij het onderzoek naar het aantal leden van een ordo decurionum[178]. Op dat bewuste album zien we in totaal 164 namen[179], en als men daar de patroni en praetextati uithaalt, komt men inderdaad uit bij een mooi rond getal, namelijk precies honderd decuriones. In Canusium waren er dus misschien wel honderd, maar daarmee is niet gezegd dat dat cijfer mag geëxtrapoleerd worden naar alle andere gemeenten.
Maar als je die patroni en praetextati niet als decuriones mag zien (wat de tijdgenoten wellicht wel deden), wat zijn ze dan wel, waarom komen ze voor op het album? Nicols geeft toe dat het geen “gewone” decuriones zijn. Aan de ene kant heeft men in Canusium die honderd gewone of decuriones secundum legem; aan de andere kant vindt men een groep decuriones[180] die Nicols omschrijft als honoraire decuriones[181], personen die wel de privilèges en rechten van een decurio hebben, maar die bijvoorbeeld niet kunnen stemmen tijdens een zitting van de gemeenteraad. Zij zijn geen “gewoon” decurio, omdat ze op de één of andere manier niet voldeden aan de voorwaarden om decurio te kunnen worden (op die voorwaarden gaan we in een volgend punt dieper in), maar wanneer er bijvoorbeeld een uitdeling wordt georganiseerd krijgen zij evengoed als de “gewone” gemeenteraadsleden een sportula. Daarmee ontkracht Nicols heel de theorie van Duncan-Jones, want die berekende het aantal decuriones voornamelijk op basis van dergelijke schenkingen, maar zo kon hij dus nooit het juiste aantal “echte” decuriones achterhalen.
Als conclusie kunnen we dan ook stellen dat er wellicht geen vaste regel bestond voor het aantal leden dat tot een ordo decurionum moest behoren. Daarvoor verschilden de gemeenten te veel voor wat betreft aantal inwoners, rijkdom, gewoontes en tradities, en ga zo maar door[182]. Het kan wel zo zijn dat de idee van honderd decuriones als een ideaal naar voor werd geschoven en dat een aantal steden dit aantal effectief als norm namen, maar het was zeker geen kenmerk van de meerderheid van de gemeenteraden. Het aantal decuriones verschilde wellicht van stad tot stad en stond in nauw verband, niet alleen met de grootte van de stad, maar vooral met haar belangrijkheid en (de welstand van) haar regerende klasse[183].
b) de voorwaarden om lid te mogen worden van de ordo decurionum
Niet iedereen kon lid worden van de ordo decurionum, het leidende apparaat binnen de gemeente, waarvan de leden een steekproef vormden van de rijke en machtige elite van de gemeenschap[184]. Daarom waren een aantal voorwaarden opgesteld waar iemand die een plaatsje in de ordo decurionum ambieerde, moest aan voldoen: zo voorkwam men dat de ordo daalde in aanzien, en zorgde men er voor dat de ordo een representatie bleef van de sociaal vooraanstaande klasse van de maatschappij[185]. Die voorwaarden waar toekomstige decuriones moesten aan voldoen, waren ongeveer dezelfde als de voorwaarden om een ambt te kunnen uitoefenen in de gemeente, wat niet zo verwonderlijk is gezien het feit dat het wellicht lange tijd zo was dat magistraten na het beëindigen van hun ambtstermijn opgenomen werden in de ordo[186].
Welke waren die voorwaarden nu? Om te beginnen zijn er vijf voorwaarden die we kunnen omschrijven als noodzakelijk maar niet voldoende: de kandidaat-decurio moest aan alle vijf deze voorwaarden voldoen, maar daarmee was hij er nog niet[187]: er was –in de meeste gemeenten- nog een bijkomende, noodzakelijke voorwaarde, namelijk het vervullen van een ambt uit de cursus honorum. Daar komen we later op terug, eerst komen de vijf andere voorwaarden aan bod.
De eerste van de vijf te vervullen voorwaarden is de ingenuitas[188]: de decurio in spe moet vrijgeboren zijn[189].
Ten tweede moet de toekomstige decurio het burgerrecht van de gemeente[190] waar hij in de ordo decurionum zal zetelen, bezitten[191], of hij moet er toch zeker resideren. Bovendien moet hij over een huis binnen de gemeente beschikken, ofwel moet zijn huis op maximum duizend pas van de gemeentegrens verwijderd zijn[192]. En hij moet dit huis reeds minstens vijf jaar voor zijn intrede in de ordo bezitten[193]. De Lex Tarentina[194] gaat zelfs nog een stap verder: dat bewuste huis moet minstens een oppervlakte van vijftienhonderd tegulae hebben.
Ten derde is er de voorwaarde dat wie decurio wil worden, een bepaald bezit moet hebben[195]. Over het algemeen stelt men dat dat een bezit van 100 000 HS moest zijn[196], in de meeste gemeenten wordt in elk geval dit bedrag naar voor geschoven, bijvoorbeeld in Comum[197]. Maar waarschijnlijk gold dat bedrag van 100 000HS niet in alle gemeenten, was er dus ook op dit vlak geen uniformiteit te bespeuren[198]. De bedragen zullen wellicht verschild hebben van stad tot stad, en misschien van provincie tot provincie[199]. Jacques[200] gaat er in elk geval van uit dat dat bedrag van 100 000HS gold voor redelijk grote steden, terwijl kleinere steden met een minder rijke elite een minder groot minimumbezit vooropstelden[201].
Ten vierde is er de leeftijd waarop iemand zijn intrede mag doen in de ordo decurionum. Volgens de oudste wet waarover we beschikken, de Tabula Heracleensis, moest men minstens dertig jaar oud zijn om decurio te kunnen worden[202], tenzij men reeds zes jaar legerdienst vervuld had in de infanterie, en zelfs maar drie jaar in de cavalerie[203]: dan bestond de mogelijkheid om op jongere leeftijd in te treden in de ordo[204]. Bovendien waren er nog uitzonderingen mogelijk op deze regel, maar die gelden alleen in Italië[205]. (Door de Bondgenotenoorlog was daar namelijk een “schaarste” aan kandidaat- decuriones ontstaan, met als resultaat dat voor een periode uit noodzaak de regels aan de kant geschoven werden.) De Lex Irnitana vermeldt later een leeftijd van vijfentwintig jaar, net als de Digesten[206]. Dit is echter opnieuw een algemene regel, waarop uitzonderingen mogelijk zijn[207]. Het is dan wel zo – volgens onder meer Houdoy- dat deze jongeren die vroeger werden toegelaten weliswaar wel de gemeenteraad mochten bijwonen en een sportula kregen bij uitdelingen, maar om te kunnen stemmen moesten ze wachten tot ze de reguliere leeftijd bereikt hadden[208]. Daarnaast is er ook nog een Edict van Augustus[209] bekend, en dat bepaalde dat iemand de lagere magistraturen kon uitoefenen vanaf tweeëntwintig jaar, en zodoende op die manier voor zijn tijd eigenlijk al in de ordo decurionum mocht zetelen. Traianus wijst er echter op dat wie als niet-magistraat de gemeenteraad binnenkomt, moet wachten tot zijn dertigste[210]. Bestond er eigenlijk ook een leeftijdsbovengrens binnen de ordo decurionum? Ja, waar die in de Late Keizertijd omwille van een tekort aan decuriones op zeventig was vastgelegd, was die in het Principaat nauwelijks vijfenvijftig jaar[211]. Door die leeftijdsgrens naar boven en naar beneden zorgde men er in elk geval voor dat rijpe, ervaren mensen in de gemeenteraad kwamen, mensen echter die ook nog in de fleur van hun leven waren[212].
Tot slot moest iemand die tot de ordo wilde behoren, ook waardig genoeg zijn om met zijn aanwezigheid geen afbreuk te doen aan het prestige van de gemeenteraad[213]. Zo heeft men liever geen spurii of bastaardkinderen als decuriones, hoewel vanaf de tweede eeuw die wel toegelaten worden, tenzij er andere –“betere”- kandidaten opdoken[214]. Mensen die praeco, dissignatio of libitina zijn, geven ook beter eerst hun werk op vooraleer in de ordo te stappen[215]. Eigenlijk komt het er op neer dat er geen morele of juridische hinderpalen zijn rond je persoon, want die zouden de waardigheid van de ordo kunnen aantasten. Zo’n juridische hinderpaal kon bijvoorbeeld een veroordeling wegen diefstal of fraude inhouden, of het hebben van schulden. Vanuit moreel oogpunt kunnen bijvoorbeeld gladiatoren, bordeelhouders en matrozen geen lid worden van de ordo decurionum[216]. In feite is het zo dat eenieder die een dergelijk beroep uitoefent of om een andere reden bekleed is met infamia, geen lid mag worden van de gemeenteraad.
Het uitoefenen van een magistratuur is normaal gezien een voorwaarde om decurio te kunnen worden[217]. Want door het uitoefenen van het aedilis-ambt of (als dat bestond binnen de gemeente in kwestie) het quaestoraat, kwam de magistraat in de ordo decurionum terecht. Hoewel dat uitoefenen van een magistratuur geen bindende voorwaarde was: als er een tekort aan leden was in de gemeenteraad, konden ook niet-magistraten (die wel aan alle andere voorwaarden voldeden) worden opgenomen[218]. Dat is iets waar men sowieso rekening mee moet houden als je de voorwaarden tot intrede bestudeert: de gemeentewetten verschilden niet alleen van stad tot stad, dus elke stad had bij wijze van spreken zijn eigen voorwaarden[219], bovendien hielden de regels op te bestaan waar de noodzaak begon[220]. Bijgevolg zijn ook de hier opgenomen voorwaarden slechts algemene regels waar makkelijk van kon afgeweken worden. Hoe die opname nu precies in zijn werk ging, komt in de volgende paragraaf aan bod.
c) de opneming in de ordo decurionum
Net zoals omtrent de geschiedenis van de ordo decurionum en het “verval” van de gemeenteraad twee visies bestaan, een voorbijgestreefde die het decurionaat hoe langer hoe meer als een verplichting beschouwt, en één waar nu meer geloof aan wordt gehecht en die dat verval van de ordo decurionum met een korreltje zout neemt, zo bestaan er ook twee meningen omtrent de opname in de gemeenteraad. De ene -voorbijgestreefde- visie komt hier eerst aan bod[221]. Die kende –ondanks het feit dat er in de bronnen nauwelijks aanwijzingen te vinden zijn dat dit de realiteit was in de gemeenten in Italië en daarbuiten- de leidende rol bij het opnemen van nieuwe decuriones toe aan de hoogste magistraten van de gemeente, met name de quinquennales. Deze visie is heel lang algemeen verspreid en aanvaard geweest, wellicht omwille van precies die geringe info in de bronnen.
Want wanneer we kijken naar de inscripties om te zien wat zij aanbrengen van informatie over de toegangsmogelijkheden tot de ordo decurionum, blijkt dat deze bronnen ons vooral informeren over de adlectio als manier om het decurionaat te verwerven, en vaak wordt daar dan bij vermeld dat de handelende instantie de ordo decurionum zelf is, die door middel van een nieuw lid in haar midden opneemt[222]. Nu, de inscripties vermelden dus alleen adlectio als mogelijkheid om de ordo binnen te raken, maar het is weinig waarschijnlijk dat dit de enige of zelfs maar meest voorkomende wijze van opname was. Jacques[223]. gelooft dit in elk geval niet, hoewel het voor een aantal steden, en dan meer bepaald voor Ostia[224] inderdaad de enige realiteit kan geweest zijn.
De diverse funeraire, ere- en andere inscripties helpen ons dus niet verder voor wat de toegangsmogelijkheden tot de ordo betreft, misschien kunnen juridische teksten, waaronder de Digesten, ons meer informatie geven? Ook zij geven echter niet direct veel info en lijken heel onprecies. Er wordt in elk geval geen algemene regel geponeerd. Ook in de keuze van de woordenschat zijn de juristen niet zo zorgvuldig, zoals blijkt uit een onderzoek van Jacques[225]: neutrale termen als fieri worden er gebruikt naast woorden die een veel specifiekere betekenis met zich meedragen, zoals creare of adlegere[226]. De auteur meent een verklaring voor dit fenomeen te kunnen aanreiken[227]: volgens hem waren de juristen eigenlijk nauwelijks geïnteresseerd in de diverse manieren van opname in de ordo decurionum, maar meenden zij vooral aandacht te moeten besteden aan de vraag of iemand al dan niet ten onrechte decurio of magistraat was geworden, dus zij hielden zich onder meer bezig met de naleving van de diverse toelatingsvoorwaarden, en ook de financiële kant van de zaak hield hen bezig. Bovendien interesseerden hen dan nog vooral de uitzonderingsgevallen[228]. Dus noch de inscripties noch de juridische teksten kunnen ons eigenlijk iets vertellen over de verschillende mogelijkheden die iemand had om lid te worden van de municipale senaat. Het enige dat we weten is dat adlectio één -en wellicht niet eens de meest gebruikte- manier van opname in de ordo moet zijn geweest.
Vermits beide bronnentypes de onderzoekers niet echt vooruit hielpen, hebben zij zich dan maar gewend tot andere bronnen[229] en bouwden een theorie op, waarin de quinquennales een cruciale rol toebedeeld kregen, die lange tijd met algemene consensus voor waar is aangenomen. De Tabula Heracleensis[230] stelt dat decuriones werden aangeduid[231] door een magistraat, die, wanneer er een persoon was weggevallen uit de ordo decurionum, een nieuwe persoon moet aanduiden, en wellicht was het zo dat hij zich daarvoor op de eerste plaats moest wenden tot personen die in de gemeente zelf reeds een magistrale functie hadden bekleed. Maar wie die magistraat is die de nieuwe decuriones moet aanduiden en wanneer hij dat moet doen (op het moment dat de leemte optreedt of pas op welbepaalde tijdstippen) is niet geheel duidelijk. Bovendien is het weinig waarschijnlijk dat door louter ex-magistraten op te nemen men voldoende nieuwe leden zal kunnen werven, ook zij die (nog) geen magistratuur hadden bekleed zullen deel moeten kunnen uitmaken van de ordo decurionum[232]. In elk geval laat deze bron dus ook nog veel vragen onbeantwoord, en de onderzoekers zijn dan gaan verder zoeken en bepaalde zaken aan elkaar koppelen. Zo was het verleidelijk[233] om de lectio senatus (de uitverkiezing van nieuwe decuriones) te koppelen aan de census die elke vijf jaar – naar men vermoedde – door de hoogste magistraten[234], meestal de quinquennales, werd uitgevoerd. Dat heeft men dan ook gedaan. Zo heeft stilaan een standaardtheorie omtrent de opname in de ordo decurionum vorm gekregen.
Elke vijf jaar zou het –volgens deze idee- de taak van de quinquennales[235] of de hoofdmagistraten van de gemeente om een census uit te voeren[236]. Terzelfdertijd moesten zij onder meer ook het album decurionum[237] opstellen, waarop alle decuriones werden vermeld, ook die nieuwe decuriones die er in de voorbije vijf jaar waren in geslaagd om toe te treden tot de ordo. Die nieuwe decuriones werden niet alleen in het album bijgeschreven, maar door een lectio senatus ook daadwerkelijk opgenomen in de ordo[238]. Daardoor werden zij (meestal waren dit personen die het lidmaatschap van de senaat verworven hadden door het ambt van quaestor of aedil[239]) volwaardig decurio. Voor zo’n lectio, vanaf het jaar waarin zij hun ambt uitoefenden, konden zij al deelnemen aan de zittingen van de gemeenteraad en zelfs hun stem uitbrengen, maar zij werden pas aanzien als een volwaardig gemeenteraadslid na de lectio, die dus werd voltrokken door de hoogste magistraten[240]. Hierop bestond volgens de Tabula Heracleensis[241] echter één uitzondering: wanneer een decurio in die vijf jaar om één of andere reden moest vervangen worden, dat er dus daadwerkelijk een plaats vrijkwam in de ordo, wordt iemand (door een magistraat of de ordo decurionum zelf?)[242] onmiddellijk als volwaardig lid van de ordo opgenomen, als plaatsvervanger voor de weggevallen decurio. In dit geval wordt de term sublegere gehanteerd. Heel dit systeem zorgt er dus eigenlijk voor dat tijdens een zitting van de ordo decurionum zowel volwaardige als (nog) niet-volwaardige decuriones in de raad zetelden[243].
Zoals gezegd kan het gebeuren en was het waarschijnlijk bijna altijd zo dat tijdens zo’n lectio senatus en het bijhorende opstellen van het album gemerkt werd dat er niet voldoende nieuwe leden konden geronseld worden, dat de ex-magistraten die de ordo decurionum binnentraden niet volstonden om die ordo te vervolledigen, om alle lege plekken op te vullen. Dan moesten de magistraten die verantwoordelijk waren voor de lectio uit de andere inwoners van de gemeente -die vanzelfsprekend voldeden aan de toelatingsvoorwaarden- mensen aanduiden om lid te worden van de gemeenteraad[244]. Zij zijn dan non ex honore gesto ( dat zijn de magistraten) maar wel ex lectione facti in de ordo decurionum binnengekomen[245].
Geleidelijk aan komt echter in dit systeem verandering: waar traditioneel de decuriones ex-magistraten zijn, zien we naar de derde eeuw toe een verschuiving. Vanaf dan is het zo dat magistraten hoe langer hoe meer door én uit de ordo gekozen worden. Er is dus een omkering merkbaar in de volgorde van het bekleden van een magistratuur en het binnentreden in de ordo decurionum[246]: het is niet langer zo dat iemand de ordo kan binnentreden door een ambt uit te oefenen, integendeel: pas door het decurionaat kan men een ambt gaan uitoefenen. We vinden dit ook letterlijk terug in de Digesten[247]:
Is, qui non sit decurio duumviratu vel aliis honoribus fungi non potest quia decurionum honoribus plebeii fungi prohibentur.
De vraag is nu hoe men dan wel decurio werd, als de toegang via de magistraturen afgesloten was. Daarover vinden we, zoals reeds aangegeven, in de Digesten niet veel terug. Een aantal onderzoekers –de aanhangers van de idee van het verval van het municipale niveau en bijgevolg ook de ordo decurionum- menen dat het decurionaat op dat moment een dwangmatig karakter heeft gekregen en de facto erfelijk was geworden, om zo toe te laten alle welstellenden van de gemeente in de ordo te kunnen dwingen[248]. Soms kan men nog eens iemand op de normale manier opnemen in de ordo, dit wil zeggen iemand van buiten af, niet uit de gevestigde families, maar dat gebeurde uiterst zelden. Andere historici geloven echter niet in die idee van erfelijkheid. Houdoy[249] bijvoorbeeld gaat er van uit dat in deze periode het monopolie van het aanduiden van nieuwe decuriones bij de ordo zelf lag, dat zij nu zelf hun nieuwe leden aanduidden, of coöpteerden. Vroeger kon zij dit ook al (denk maar aan de decuriones adlecti) maar werd daar zelden van gebruik gemaakt. Nu gebeurde op grotere schaal, en was het systematisch zo dat de ordo decurionum haar recht gebruikte om nieuwe leden te kiezen. Volgens Houdoy gebeurde dit op dezelfde manier als waarop magistraten werden benoemd, namelijk tijdens zittingen waarop minstens twee derden van de leden aanwezig waren en waarbij de meerderheid van de aanwezigen zijn goedkeuring moest geven.
Salway[250] echter meent dat de tekst uit de Digesten niet zozeer sloeg op het feit dat vanaf nu niemand meer langs de traditionele weg, het uitoefenen van een ambt, de ordo decurionum zou kunnen vervoegen, maar dat vooral het tweede deel van het korte fragment heel belangrijk is (quia decurionum honoribus plebeii fungi prohibentur). Wanneer een quinquennalis bij het aanvullen van de ordo (één keer in de vijf jaar) het noodzakelijk vond om naast ex-magistraten ook andere mensen tot de ordo toe te laten (de pedani), dan konden zij kiezen uit een keure van mensen, die we in twee categorieën kunnen onderbrengen: aan de ene kant waren er de leden van gevestigde families, praetextati die de leeftijd hadden bereikt om decurio te worden maar om de één of andere reden daar niet in geslaagd waren via de traditionele weg (die dus niet verkozen waren tot magistraat); aan de andere kant waren er personen die aan alle voorwaarden voldeden om decurio te kunnen worden, maar die al wat op leeftijd zijn, mensen uit het plebs die carrière gemaakt hebben[251] en nu ter bekroning van hun carrière in de ordo willen gaan zetelen. Het is precies op deze laatste groep dat de tekst uit de Digesten volgens Salway betrekking heeft.
Waar leden van de elite nog steeds via de traditionele weg in de senaat konden raken én konden magistraat worden zonder reeds decurio te zijn, was dit voor de plebejers niet mogelijk: zij moesten eerst decurio zien te worden (en kregen daar volgens de opvatting van Salway maar één keer in de vijf jaar de gelegenheid toe) om zich pas daarna kandidaat te kunnen stellen voor een ambt. Velen stelden zich dan ook tevreden met alleen een zitje in de gemeenteraad en streefden geen ambt na, onder meer omwille van de hoge kosten die daaraan verbonden waren. En bovendien, als ze zich kandidaat stelden voor een ambt, was het moelijk opboksen tegen hun medekandidaten die een hele klasse achter zich hadden[252]. De auteur stelt dus eigenlijk dat de regeling die in de Digesten is uitgewerkt alleen gold voor plebejers, om zo de leden van de heersende klasse zeker niet te benadelen ten opzichte van nieuwkomers in hun ordo decurionum. Voor de rest gaat hij er van uit dat de toegangsmogelijkheden tot deze ordo onveranderd bleven voortbestaan.
Hoe ook nu de aanduiding van nieuwe decuriones precies verliep, in elk geval was het zo dat het decurionaat en het bekleden van een magistratuur na verloop van tijd toch losser tegenover mekaar kwamen te staan. Wel is het zo dat de magistraten ook hoe langer hoe meer door de ordo zullen worden benoemd, waar ze vroeger verkozen werden door de inwoners van de gemeenten. Mouritsen[253] ziet hierin een verklaring voor het opduiken van grotere groepen niet-magistraten of pedani in de ordo decurionum. In de vroege keizertijd was het zo dat zich rond het toekennen van de magistraturen soms een echte verkiezingsstrijd kon afspelen, waarbij de kandidaten vaak veel geld moesten investeren; Als ze wonnen, wat niet altijd zeker was (het volk besliste nu eenmaal en was niet altijd makkelijk te beïnvloeden) kregen de nieuwbakken ambtenaren wel deel aan de macht en kregen ze een groot prestige. Maar gesteld dat daarnaast nu nog een tweede veel voorkomende manier zou bestaan hebben om toegang tot de ordo decurionum te verkrijgen (namelijk het als pedaneus in de ordo binnentreden), die eigenlijk in zekere zin minder moeite kostte, dan zou heel dit politieke systeem ontregeld geraken. Deze tweede manier zou dan het meest populair geweest zijn en wie zou dan nog de moeite doen zich te laten verkiezen tot magistraat als je zo ook in de ordo kunt geraken? In latere tijden waren ten eerste de verkiezingen door het volk weggevallen en ten tweede was er niet meer de directe relatie tussen het bekleden van een ambt en het intreden in de ordo. Als dan een groot aantal pedani in de raad zetelden, was er niet meer zo’n direct gevaar aan verbonden voor het politieke systeem en de gevestigde klasse, en bovendien bood dit het voordeel dat de zware financiële lasten die op de schouders van de decuriones drukten in deze periode, gedeeld konden worden met deze grote groep nieuwkomers[254].
Niet iedereen was het dus met deze bovenstaande visie eens, en geleidelijk aan is er een nieuwe theorie omtrent de aanduiding van de decuriones gegroeid. Eén van de voortrekkers was Jacques[255], die de idee als waren de quinquennales oppermachtig inzake het aanduiden van nieuwe decuriones, van de hand wees omdat er nu eenmaal geen direct bewijs voorhanden was[256]. Deze auteur gaat er van uit dat de ordo decurionum werd “aangevuld” wanneer het nodig was, en dat de ordo zelf daar ook een grote rol in speelde. Die kon bijvoorbeeld als ze dat wilde een vrijgevig individu bekronen met het decurionaat en het is toch weinig waarschijnlijk dat ze daarmee vijf jaar zouden wachten, tot aan de volgende lectio. Wat er ook van zij, de ordo had het recht decuriones op te nemen en maakte daar ook gebruik van[257]. Maar hoe zat het dan met de quinquennales?[258] Het was misschien wel zo dat die om de zoveel tijd als censores de taak hadden het album decurionum op te stellen en naar aanleiding daarvan eventueel pedani op te nemen. Maar de ordo decurionum had ongetwijfeld ook een rol bij die aanvulling: de leden konden op een directe manier tussenkomen door los van een lectio senatus iemand op te nemen[259], of indirect door ,wanner de quinquennales nieuwe leden moesten aanduiden, ook hun wil te laten merken in de vorm van bijvoorbeeld een decreet.
Hoe heel die opnameprocedure dan precies in zijn werk ging, is volgens Jacques niet heel duidelijk, maar het staat –opnieuw volgens deze auteur- zo goed als vast dat de ordo niet op gezette tijdstippen werd aangevuld, maar wanneer het nodig was in het belang van de gemeenten[260]. Jacques[261] verwerpt trouwens ook de idee als zou de ordo vroeger hebben bestaan uit ex-magistraten totdat rond de derde eeuw die magistraten alleen nog uit de ordo zelf konden komen. Hij stelt dat het altijd zo geweest is dat niet-magistraten in grote getale in de gemeenteraad zetelden, voor de simpele reden dat met alleen de ex-magistraten men er niet zou in zijn geslaagd de ordo altijd een bepaald aantal leden te laten behouden. Die non-magistraten of pedani hadden bovendien voorrang bij het toekennen van ambten.
De Lex Irnitana heeft aan die geleidelijk groeiende idee als zouden de quinquennales toch niet zo belangrijk geweest zijn in deze materie, een grote impuls gegeven. Rubriek 31[262] van deze wet is voor de hier onderzochte materie namelijk een heel belangrijk fragment gebleken:
De convocandis edicto decurionibus at sublegendos decuriones: quo anno pauciores in eo municipio decuriones conscriptive quam LXIII, quod ante h(anc) l(egem) rogatam iure more eiius municipi fuerunt, <erunt,> nisi si eo anno iam erit facta decurionum conscriptorumve lectio sublectio, qui eo anno duumviri i(ure) d(icundo) poaerunt{i}, ambo alterve eorum primo quoque tempore, uti quod recte factum esse velint, ad decuriones conscriptosve, cum eorum partes non minus quam duae tertiae aderunt, referto, quo die placeat legi sublegi substituive eos, quibus adiectis ad numerum decurionum conscriptorumve [in] eo municipio decuriones conscriptive futurissent LXIII, quod ante h(anc) l(egem) rogatam iure more eiius municipi fuerunt. [E]ique, cum ad eos de ea re relatum erit, primo quoque tempore diem ei rei, dum ne ex his diebus, per quos, ut res in eo municipio prolaetae sint, futurum er[it] quive dies propter venerationem domus Augustae festi feri(a)rumuve numeru erunt, neve dum quicquam XXX (triginta) dies ab eo die, quo de e(a) r(e) decernetur, futurum erit, proximum quem que, quo die ius f[ie]ri [pot]e[r]it, ab eo XXX (trigessimo) die destinanto, de quo die maiior pars eorum c[e]nsuerit. IIviri ambo alterui eorum primo quoque tempore [a]gito [ita] uti eo die decuriones conscriptiuve quicumque per aetatem
Wat blijkt? De ordo decurionum van Irni werd -wellicht één maal per jaar- bijgevuld[263] als dat nodig bleek[264], en van quinquennales is hier helemaal geen sprake[265]. Waarschijnlijk was het dan ook zo dat die laatsten misschien in sommige steden wel iets te maken hadden met de aanduiding van nieuwe decuriones, maar dat dit toch zeker geen wijdverspreid fenomeen was, laat staan een algemene regel[266]. Wie dan wel de aanduiding deed en hoe dat gingin gemeenten als Irni is moelijk te achterhalen op basis van deze tekst, want net dat stuk is verloren gegaan. Misschien was het zo dat eigenlijk zowel magistraten[267] als de ordo decurionum zelf[268] hierin hun zeg hadden, net zoals bijvoorbeeld bij het verkiezen van nieuwe magistraten: de in dienst zijnde magistraten waren verantwoordelijk voor alles wat te maken had met het zich kandidaat stellen[269], de ordo (en een poosje de comitia) verkoos de nieuwe magistraten dan.
De Lex Irnitana laat ons verder ook toe te vermoeden dat het inderdaad zo was dat stilaan[270] de bekleding van een ambt geen mogelijkheid meer bood in de ordo decurionum te komen doordat hoe langer meer magistraten binnen de ordo zelf werden aangeduid[271]. Wellicht was het zelfs zo dat omtrent die magistraturen weinig competitie bestond onder de decuriones. Als men uitgaat van een totaal aantal decuriones –wat Irni betreft- van drieenzestig met een gemiddelde duur van het decurionaat van vijftien jaar[272] en als men weet dat elk jaar een behoorlijk aantal ambten moesten worden ingevuld (het quaestoraat, het aedilitaat, en het duumviraat) zal het wellicht zo geweest zijn dat elke decurio de kans kreeg om een magistratuur te bekleden[273] en zo het Romeinse burgerrecht te verwerven. Wellicht zal er dan ook vooral competitie geweest zijn om in de ordo decurionum opgenomen te worden, eenmaal erin was men redelijk zeker van een carrière.
Wat er ook van zij, naast deze “gewone” manier van opname in de ordo decurionum, bestond ook nog de adlectio als manier om iemand toegang te verschaffen tot de ordo. Deze methode –die wellicht (tenzij in Ostia, maar dat is een geval apart) niet zoveel werd toegepast[274]- komt aan bod in het volgende hoofdstuk. Maar vooraleer dieper in te gaan op de betekenis van deze adlectio kunnen we misschien kort nog even de brieven van Plinius die betrekking hebben op het municipale leven in het Oosten, meer bepaald op de gemeenteraad behandelen[275].
d) Plinius en de ordo decurionum
De senator Plinius Secundus heeft een uitgebreide briefwisseling nagelaten die ons informeert over zowat alle aspecten van het reilen en zeilen binnen het Romeinse Rijk in de periode van het vroege Keizerrijk[276]. Zo vinden we in deze brieven dan ook informatie over het municipale niveau, onder meer over de gemeenteraad of ordo decurionum. De brieven die ons informatie geven over dit onderwerp dateren vooral uit de periode toen Plinius actief was in de Oosterse provincie Bithynia[277]. Na een lange rijkgevulde carrière in Italië[278] had Plinius van keizer Traianus het gouverneurschap over deze senatoriale provincie gekregen, met de bedoeling dat hij een einde zou stellen aan de financiële problemen waarin vele gemeenten uit deze provincie verkeerden[279]. Wanneer dit gouverneurschap precies te situeren valt, is niet meteen duidelijk[280], zeker is wel dat kort nadien Plinius overleden is.
Met de info die men haalt uit de briefwisseling tussen Plinius in zijn hoedanigheid van gouverneur en keizer Traianus moet voorzichtig omgesprongen worden, men kan er niet zomaar algemene conclusies uithalen. Bithynia was namelijk een provincie in het oosten van het rijk en de situatie op municipaal vlak verschilde er nogal van die in Italië en de westelijke provincies. Zo was de boulh[281] in sommige steden heel groot. In Antiochia bijvoorbeeld zou de Boule tot 1200 leden geteld hebben, in Ephese zouden er 450 geweest zijn[282]. Dit kan te maken hebben met de traditie van deze steden, waar het Griekse systeem in ere werd gehouden en waar het leidende orgaan in een eerste stadium eerder een vertegenwoordiging van het volk was en er elk jaar opnieuw verkiezingen waren om die samen te stellen[283]. Stilaan echter kwam ook in het oosten, naar het voorbeeld van de Romeinse Senaat, een orgaan tot stand waar alle ex-magistraten deel van gingen uitmaken[284] en waarin leden voor het leven zetelden. Deze nieuwe instelling, waarvan op de eerste plaats de meer welstellende burgers deel gingen uitmaken, gaat na verloop van tijd de Griekse volksvertegenwoordiging overvleugelen[285].
Wat leren we nu uit de brieven? In vijfenzestig pc had Pompeius een reorganisatie doorgevoerd in het oostelijk deel van het rijk, hij had namelijk de koninkrijken Bithynia en Pontus laten samensmelten en ze omgevormd tot één provincie. Daarbij vaardigde hij de Lex Pompeia uit, een lex provinciae, waarin alles wat te maken had met de organisatie van het bestuur werd behandeld, bijvoorbeeld hoe een gemeenteraad eruit moest zien, wat de voorwaarden waren om een magistratuur te mogen bekleden,…[286]. Plinius verwijst in zijn brieven dikwijls naar deze wet. Zo bijvoorbeeld in brief X.79, waarin hij traianus consulteert omtrent de minimumleeftijd om magistraat te mogen worden of in de ordo decurionum binnen te treden. In de Lex Pompeia werd die leeftijd vastgesteld op dertig jaar: wie die leeftijd bereikte, kon magistraat en bijgevolg lid van de ordo worden[287]. Maar door Augustus was die leeftijd verlaagd tot tweeëntwintig[288], tenminste wat de magistraturen betrof. Plinius vroeg zich dan ook af[289] of dit wilde zeggen dat die ex-magistraten nu ook in de ordo decurionum mochten zetelen, of dat ze daarvoor moesten wachten tot ze dertig jaar waren. En wat met zij die de ordo binnentreden zonder een ambt te hebben bekleed –blijkbaar ook in het oosten een voorkomend fenomeen-[290]: wanneer, op welke leeftijd mogen zij worden toegelaten? Traianus antwoordt[291] dat het inderdaad zo is dat zij die vroeger dan dertig een magistratuur bekleden naderhand ook mochten lid worden van de gemeenteraad, terwijl de non-magistraten moeten wachten tot ze dertig zijn[292].
Naast de kwestie van de toetredingsleeftijd en het toelaten van non-magistraten is deze tekst ook nog om een andere reden interessant, namelijk doordat blijkt dat in Bithynia de nieuwe decuriones werden aangeduid door censores: a censoribus in senatum legi[293]. Hun taak was het om het album senatum op te maken, naar het voorbeeld van Rome, en daarbij alle weggevallen decuriones te schrappen en op zijn minst die personen op te nemen als nieuwe leden die een magistratuur hadden bekleed. Ook non-magistraten moesten soms door hen op het album worden bijgeschreven, maar of zij die personen zelf konden aanduiden of daarvoor afhankelijk waren van het volk, is niet duidelijk.
Een andere brief van Plinius die van belang is voor de organisatie van de gemeenteraad, is X.110. Daarin wordt namelijk gewag gemaakt van het feit dat decuriones een minimum bezit moesten hebben[294]:
Ecdicus, domine, Amisenorum ciuitatis petebat apud me a Iulio Pisone denariorum circiter quadraginta milia donata ei publice ante uiginti annos bule et ecclesia consentiente, utebaturque mandatis tuis, quibus eius modi donationes uetantur. Piso contra plurima se in rem publicam contulisse ac prope totas facultates erogasse dicebat. Addebat etiam temporis spatium postulabatque, ne id, quod pro multis et olim accepisset, cum euersione reliquae dignitatis reddere cogeretur. Quibus ex causis integram cognitionem differendam existimaui, ut te, domine, consulerem, quid sequendum putares[295].
Als de Piso waarvan sprake is in de tekst, het laatste bezit dat hij nog heeft, zou verliezen, zou hij uit zijn sociale klasse (wellicht bedoelt Plinius hiermee de ordo decurionum), worden gezet. Hoe groot dat vereiste minimumbedrag is, wordt niet gezegd, maar het zou wel eens 100 000HS kunnen geweest zijn, net als in Comum. Sherwin-White vermoedt dat dit bedrag zelfs in de Lex Pompeia is vastgelegd[296].
Een laatste brief die voor ons onderzoek van belang is, is X.112. Daarin wordt onder meer het thema van de honorarium decurionatus of de summa honoraria[297] aangesneden (eos qui in bulen a censoribus leguntur dare pecuniam) De Lex Pompeia had daaromtrent geen vaste regeling opgemaakt, maar het was wel zo dat in bepaalde steden een aantal gemeenteraadsleden, namelijk diegenen die met toestemming van de keizer[298] super legitimum numerum waren opgenomen, een som moesten schenken[299]. Het was dus niet zo dat alle decuriones moesten betalen, alleen zij die blijkbaar op een bijzondere manier waren opgenomen[300].
Hoeveel in dergelijke gevallen betaald moest worden, wordt door Plinius ook vermeld, namelijk duizend of tweeduizend denarii[301], maar het is niet zeker wanneer welk bedrag betaald moest worden. Het zou kunnen dat de grootte van de som afhankelijk was van de plaats die de nieuweling toegewezen kreeg in de ordo, maar het lijkt waarschijnlijker dat het bedrag van stad tot stad verschilde[302]. Blijkbaar waren er zelfs steden die alle decuriones (eos etiam qui a censoribus legerentur) verplichtten deze honorarium decurionatus te betalen. Plinius wilde van de keizer weten wat hij als algemene regel moest opleggen: mocht hij dat honorarium decurionatus veralgemenen?[303] Traianus antwoordde[304] dat hij er in elk geval geen algemene regel van wilde maken, hij liet met andere woorden de keuze aan de steden en gemeenten zelf, maar hij drong er wel op aan dat eos qui invitati fiunt decuriones zeker niet vergeten zouden worden, met andere woorden dat zij –ook als is er dan geen verplichting- toch wel een summa honoraria zouden mogen betalen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[7] Voor de uitleg omtrent de codes waarmee we bij de statusbepaling gewerkt hebben, kunnen we verwijzen naar bijlage 2.
[8] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 56 – 57
[9] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, pp. 56 – 57.
[10] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 57; SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, p. 3.
[11] SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, p. 1.
[12] SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, pp. 11 – 14.
[13] Het gaat hier dan over de zogenaamde Tabula Heracleensis. Van de inhoud van deze tabletten werd vroeger aangenomen dat het ging om de zogenaamde Lex Iulia Municipalis. Het is echter alles behalve zeker dat dit ook inderdaad het geval is. Daarom kiezen we ervoor steeds over de Tabula Heracleensis te spreken.
[14] MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 186 – 187.
[15] Vooral JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, en onder meer ook CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain zijn voorvechters van deze nieuwe idee.
[16] Meer bepaald vanaf 1851 (MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, pp. 177-180).
[17] De stichting kwam er onder impuls van Caesar, op geconfisqueerde grond die oorspronkelijk behoorde aan de autochtone stad.
[18] CURCHIN LA., The local magistrates of Roman Spain, p. 13.
[19] CRAWFORD M.H., Roman statutes, I, pp. 357-358.
[20] CURCHIN LA., The local magistrates of Roman Spain, p. 14. Een uitgave van deze wet vinden we terug in: GONZALEZ J., The Lex Irnitana, a new copy of the Flavian Muncicipal Law, in: Journal of Roman Studies, 1986, pp. 147-243.
[21] GALSTERER H., Municipium Flavium Irnitanum: a Latin town in Spain, in: Journal of Roman Studies, 1988, pp. 78-79.
[22] CURCHIN LA., The local magistrates of Roman Spain, pp. 14-15.
[23] CURCHIN LA., The local magistrates of Roman Spain, pp. 16-17, heeft dit bijvoorbeeld aangetoond voor de publicaties betreffende Spaanse inscripties.
[24] Ook in ons onderzoek zijn we met dit probleem geconfronteerd geweest, in verband met de aanvullingen als quinquennalis of quinquennalicius. En een bijkomend probleem is dat dan nog vaak beide mogelijkheden in de context van de inscriptie in te passen zijn.
[25] Natuurlijk kunnen municipale wetten ook tot deze categorie gerekend worden ,maar wij hebben hen apart genomen omdat zij vanuit het municipale niveau zelf komen.
[26] CURCHIN LA., The local magistrates of Roman Spain, p. 18.
[27] MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 182 – 184; ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C, Municipal administration in the Roman Empire, pp. 58 – 59.
[28] MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, I, p. 275. Dit principe is echter niet in alle gemeenten en in alle tijden gehandhaafd geweest. In Ostia bijvoorbeeld was het zo dat de magistraturen verdeeld werden over diegenen die al lid waren van de ordo decurionum (MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 252). En vanaf de derde eeuw zou deze gewoonte zijn veralgemeend in heel Italië en de provincies. JACQUES F. (JACQUES F., Quelques problèmes d’histoire municipale à la lumière de la Lex Irnitana, in: L’Afrique dans l’Occident Romain (Ier siècle av. JC-IV siècle ap. JC). Actes du colloque organisé par l’Ecole française de Rome sous le patronage de l’Institut National d’Archéologie et d’Art de Tunis, Rome 3_5 decembre 1987, p. 389) gelooft niet dat een dergelijke evolutie op dat moment en op die manier zou hebben plaatsgevonden. Al vroeger (ten laatste vanaf Domitianus) zou het zo geweest zij dat niet-magistraten in de ordo decurionum konden opgenomen worden.
[29] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 183.
[30] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, pp. 58 – 59.
[31] Het kon natuurlijk gebeuren dat er niemand zijn kandidatuur indiende. Dan moest de oudste van de twee hoogste magistraten in functie zelf kandidaten aanduiden: Lex Malacitana, 54,: [De nominatione candidatorum. Si ad quem diem professionem] fieri oportebit, nullius nomine aut pauciorum, quam tot quod creari oportebit, professio facta erit, sive ex his, quorum nomine pr[o]fessio facta erit, pauciores erunt quorum h(ac) l(ege) comitiis rationem habere oporteat, quam tot <quot> creare oportebit, tum is qui comitia habere debebit proscibito, ita u(t) d(e) p(lano) r(ecte) l(egi) p(ossint), tot nomina eorum, quibus per h(anc) l(egem) eum honorem petere licebit, quod derunt ad eum numerum, ad quem creari ex h(ac) l(ege) oportebit. Qui ita proscripti erutn ii, si volent, aput eum, qui ea comitia habiturus erit, singuli singulos eiiusdem condicion[i]s nominato, ique item, qui tum ab is nominati erunt, si volent, singuli singulos aput eundem ea{n}demque condicione nominato; isque, aput quem ea nominatio facta erit, eorum omnium nomina proponito, ita {ut} u(t) d(e) p(lano) r(ecte) l(egi) p(ossint) deque is omnibus item comitia habeto, perinde ac si eorum quoque nomine ex h(ac) l(ege) de petendo honore professio facta esset intra praestitutum diem petereque eum honorem sua sponte c<o<epissent neque eo proposito destitissent.
[32] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, pp. 59 – 60. LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 43 – 46.
[33] Tabula Heracleensis 89 – 97. “quei minor annos (triginta) natus est erit, nei quis eorum post k(alendas) Ianuar(ias) secundas in municipio colonia praefectura IIvir(atum) IIIIvir(atum) neve quem alium mag(istratum) petito neve gerito, nisei quei eorum stipendia equo in legione (tria) aut pedestria in legione (sex) fecerit, quae stipendia in castreis inve provincia maiore<m> partem sui quoiusque anni fecerti, aut bina semstria, quae ei pro singuleis ann<u>eis procedere oporteat, <cum eo quod ei legibus pl(ebei)ve sc(iteis) procedere oportebit,> aut ei vocat<i>o rei militaris legibus pl(ebei)ve sc(iteis) exve foidere erit, quocirca eum inveitum merere non oporteat; neve quis que<i> praeconium dissignationem libitinamve faciet, dum eorum quid faciet, in municipio colonia praefectura IIvir(atum) IIIIvir(atum) aliumve quem mag(istratum) petito neve capito neve gerito neve habeto, neve ibei senator neve decurio neve conscriptus esto neve sententiam dicito. quei eorum ex eis, quei s(upra) s(critei) s(unt), adversus ea fecerti, is (sestetium) (quinquaginta milia) p(opulo) d(are) d(amnas) e(sto), eiusque pecuniae quei volet petitio esto.” Uit deze passage blijkt onder meer dat personen met zekere militaire verdiensten niet aan alle beperkingen omtrent het bekleden van een magistratuur gebonden waren. Ook passages in andere wetten behandelen de voorwaarden waaraan kandidaat-magistraten moesten voldoen, zoals bijvoorbeeld rubriek CV van de Lex Coloniae Genetivae uit Urso: die stelt dat zij die geen decurio konden worden, ook geen magistratuur konden bekleden.
[34] Lex Malacitana, 54: “Qui comitia habere debebit, is primum IIvir(os) qui ire dicundo praesi<n>t ex eo genere ingenuorum hominum, de quo h(ac) l(ege) cautum conprehensumque est, deinde proximo quoque tempore aediles, item quaestores ex eo genere ingenuorum hominum, de quo h(ac) l(ege) cautum conprehensumque est, creando<s> curato; dum ne cuiius comitis rationem habeat, qui Iiviratum petet {et}, qui minor annorum XXV erit quive intra quinquennium in eo honore fueri{n}t; item qui aedilitaem quaesturamve petet, qui minor quam annor(um) XXV erit; quive in earum qua causa erit, propter quam si c(ivis) R(omanus) esset, in numero decurionum conscriptuorumve eum esse non liceret. GONZALEZ J., The Lex Irnitana, a new copy of the Flavian Muncicipal Law, in: Journal of Roman Studies, 1986, pp. 215 – 216; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 32.
[35] De lex Irnitana en Malacitana bepaalden dat voor de functie van duumvir er minimum vijf jaar moet liggen tussen een eerste en een tweede duumviraat (dit fragment is opgenomen in de vorige noot).
[36] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 62 – 63.
[37] In Urso bijvoorbeeld was het zo dat de magistraten bepaalde activiteiten moesten organiseren en uit eigen zak bekostigen: duumviri moesten “ei in suo mag(istratu) munus ludosve scaenicos Iovi Iunoni Minervae dei deabusq(ue) quadriduom m(aiore) p(arte) diei, quot eius fieri <poter>it, arbitratu decurionum faciunto inque ei ludis eoque munere unusquisque eorum de sua pecunia ne minus (sestertium) (bina) milia) consumito” (LXX). Voor aediles gold dezelfde regel (LXXI).
[38] DUNCAN-JONES, R., Costs, outlays and summae honorariae from Roman Africa, Papers from the British School at Rome, 1962, pp. 65 – 69 en 103 – 104, heeft een onderzoek gedaan naar de geattesteerde bedragen voor Africa. Voor het aedilitaat variëren de bedragen van 2.000 tot eveneens 20.000 HS. De geattesteerde bedragen van summae honoriae voor het duumviraat zijn veel kleiner, gaande van 2.000 tot 5.000 HS. Verreweg het meest moest betaald worden voor het ambt van quinquennalis, dat echter ook het meeste prestige bezat in een gemeente. Bedragen variëren tussen de 3.000 en 38.000 HS. Ook voor de functies van augur, pontifex en flamen zijn summae honorariae geattesteerd, schommelend tussen 1.000 en 12.000 HS
[39] Onder meer in Urso zijn bepalingen vastgelegd omtrent dergelijke uiterlijke waardigheidstekens (bijvoorbeeld rubriek LXII: Iiviri quicumque erunt, ii<s> Iiviri<s> in eos singulos lictores binos, accensos sing(ulos), scribas binos, viatores binos, librarium, praeconem, haruspicem, tibinicem habere ius potestasque esto. Quique in ea colonia aedil(es) erunt, iis aedil(ibus) in eos aedil(es) sing(ulos) scribas sing(ulos), publicos cum cincto limo (quaternos), praeconem, haruspicem, tibinicem habere ius potestasq(ue) esto.)
[40] Het is niet echt duidelijk of die ambten in een bepaalde volgorde moesten uitgeoefend worden, of er met andere woorden een vaste cursus honorum bestond. Het klinkt aannemelijk dat men bijvoorbeeld vóór het ambt van duumvir normaal eerst quaestor en aedilis geweest is. ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 59; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 29 – 33.
[41] In een aantal gemeenten in Italië was de aedilis de hoogste magistraat en was het ook deze magistraat die de census organiseerde, waar het normaal de duumviri of quattuorviri waren die dit deden. MEIGGS R., Roman Ostia, p. 64.
[42] In Irni bestond het bijvoorbeeld wel, getuige daarvan rubriek 20.
[43] Lex Irnitana, rubriek 19; ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 64; MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, pp. 233 – 234; MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 176 – 177; Langhammer, pp. 157 – 161; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 63; MENTXAKA R., El senado municipal en la Bética Hispana a la luz de la lex Irnitana, pp. 71 – 72; LAMBERTI F., << Tabulae Irnitanae >> municipalita e << ius Romanorum>>, pp. 67 – 69.
[44] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, pp. 63 – 64; MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, pp. 231 – 233; MEIGGS R.,Roman Ostia, p. 172; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 149 – 156; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 61 - 63; MENTXAKA R., El senado municipal en la Bética Hispana a la luz de la lex Irnitana, p. 71; LAMBERTI F., << Tabulae Irnitanae >> municipalita e << ius Romanorum>>, pp. 64 – 67.
[45] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, pp. 59 – 63; MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 174 – 175; MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, pp. 211 – 216; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 64 – 149; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 33 – 34 en 60 – 61; MENTXAKA R., El senado municipal en la Bética Hispana a la luz de la lex Irnitana, pp. 70 – 73; LAMBERTI F., << Tabulae Irnitanae >> municipalita e << ius Romanorum>>, pp. 51 – 64.
[46] In sommige gemeenten hebben de hoogste magistraten zelfs soms nog een andere titel. Het gaat hierbij vaak over een verlatijnste versie van een pre-Romeinse functie.
[47] Dit betekent dat de macht in handen is van twee quattuorviri iure dicundo en twee quattuorviri aedilicia potestate in plaats van twee duumviri iure dicundo en twee aediles. (de quattuorviri aedilicia potestate vervullen dan de rol van de aediles).
[48] Het lijkt erop dat quattuorviri overwegend in municipia voorkwamen en duumviri beperkt bleven tot de coloniae. Dit is echter een regel met een veelheid aan uitzonderingen. MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, pp. 208 – 210.
[49] Deze functie (die men pas kon bekleden vanaf de leeftijd van 35 jaar) mag niet verward worden met twee andere functies op lokaal niveau die dezelfde naam dragen. Wanneer een magistraat in functie overleed, werd voor de rest van het mandaat een praefectus aangeduid. En wanneer de gemeente verkoos om in plaats van twee verkozen magistraten de keizer het duumviraat aan te bieden, was de eigenlijke macht in handen van een praefectus iure dicundo die - in naam en in plaats van de desbetreffende keizer – als enige dat jaar de hoogste magistratuur bekleedde. Voor leden van de keizerlijke familie geldt hetzelfde (Lex Irnitana, 24-25).
[50] Deze praefecti waren voor deze periode dan ook aan dezelfde voorwaarden gebonden als diegenen die regulier duumvir waren (Tabula Heracleensis, 98-107).
[51] MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 174 – 175.
[52] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 68.
[53] De ordo decurionum kon bijvoorbeeld ook niet samenkomen zonder dat de belangrijkste magistraten van de gemeente daartoe het initiatief namen. (Het kon wel gebeuren dat die magistraten dit deden op vraag van de decuriones, zoals wordt geëvoceerd in de Lex Coloniae Genetivae: si quis decurio eius colon(iae) ab IIvir(o) praef(ecto)ve postulabit u<t>i ad decuriones referatur…).
[54] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 8.
[55] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 64; MEIGGS R, Roman Ostia, pp. 177 – 179; MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, pp. 240 – 247. Meiggs gaat er bijvoorbeeld van uit dat wanneer een persoon vermeldt dat hij “omnibus honoribus functus” is dat hij niet alleen verwijst naar zijn aedilis-ambt en het duumviraat (eventueel ook het quaestoraat), maar ook naar één of meer priesterambten. Dit lijkt echter af te hangen van stad tot stad, (CURCHIN LA., The local magistrates of Roman Spain, p. 39).
[56] Zo gaan een aantal onderzoekers er bijvoorbeeld van uit dat de decuriones adlecti niet door de quinquennales maar door de ordo zelf werden aangeduid.
[57] Een adlectus inter quinquennalicios is bijvoorbeeld P10, die we kennen van op het album van Canusium. P23 uit Brixia is dan weer allectus inter duumviralicios. Nog een laatste voorbeeld: P96 was een aedilicius adlectus.
[58] Deze auteur verhaalt namelijk dat in 211ac te Capua, na een beleg door Rome (omdat ze het aangedurfd hadden de kant van Hannibal te kiezen) ongeveer zeventig gemeenteraadsleden ter dood gebracht waren, en driehonderd nobiles gevangen gezet. Deze getallen doen vermoeden dat in Capua (weliswaar één van de machtigste en belangrijkste Italische gemeenten in deze periode) er een aanzienlijk grote senaat moet geweest zijn (Livius, XXVI, 16,6; SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, pp. 5-7)
[59] Een voorbeeld hiervan is Tusculum. Livius vertelt ons hoe, wanneer in 406 ac Rome bedreigd werd door een leger van slaven en bannelingen, de dictator (de hoogste magistraat van de stad) de gemeenteraad wist te overtuigen een decreet op te stellen dat hulp aan Rome goedkeurde. De manier waarop dit alles in zijn werk ging, doet heel sterk denken aan de werkwijze van de Romeinse Senaat (Livius, III, 18,2; SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, pp. 3-4, p. 9).
[60] Er is weliswaar toch al iets van uniformiteit te bespeuren bij de municipale organisatie van Romeinse en Latijnse gemeenten in deze vroegste periode: in se lag de macht in handen van de populus, die ze wel dirigeerde naar de magistraten (door het volk gekozen) en de gemeenteraad.
[61] SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, p. 9.
[62] Voorbeelden van dergelijke wetten zijn de Tabula Heracleensis, de Lex Irnitana en de Lex Coloniae Genetivae.
[63] D’ORS A., Epigrafia iuridica de la España Romana, p. 146.
[64] LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 280.
[65] “Decurio” kan ook slaan op een militaire functie. Oorspronkelijk werden namelijk de bevelhebbers van de decurias, de kleinste ruiterdivisie, zo genoemd, terwijl in de Keizertijd de term gehanteerd werd om te verwijzen naar de bevelhebbers van een turma van alae, cohortes en equites singulares, die het bevel voerden over minimum dertig ruiters (FIEBIGER O., “decurio (militärisch)”, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 25352-2353).
[66] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV,2319.
[67] Men heeft waarschijnlijk voor de term “decurio” geopteerd omdat men er van uitging dat een doorsnee stad duizend inwoners telde en honderd gemeenteraadsleden, vandaar “decurio” als vertegenwoordiger van tien man (KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2319).
[68] Veii (in regio VII) is bijvoorbeeld één van die steden die zijn decuriones de titel van centumvir gegeven heeft, vandaar dat P31 adlectus inter centumviros was.
[69] De Griekse term is overigens boule of boulh ( KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2319-2322).
[70] Er is een exponentiële toename van het aantal gemeenten dat de Romeinse municipale regels en organisatiestructuren, en de levenswijze van die Romeinen gaan overnemen (LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 280).
[71] In deze periode zijn de gemeenten overigens nog vrij autonoom ten opzichte van het centrale niveau. Hoewel we in de keizertijd een zekere versteviging van het centrale niveau kunnen opmerken, we dat niveau beter zien uitgebouwd worden, blijven de verschillende gemeenten hun autonomie behouden en zijn ze dus nog in grote mate vrij hun interne problemen zelf te regelen. Dat doen ze dan ook, hierbij geruggensteund door het sterke gevoel van burgerzin en de rijkdom die er op dat moment te vinden is op het municipale niveau. Langhammer verwoordt de verhouding tussen stad en staat op dat moment als volgt: de patria of stad en de patria communis of staat bestaan allebei naast elkaar (LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 279-280).
[72] Dergelijke evolutie vindt op hetzelfde moment ook in Rome, op het centrale niveau, plaats.
[73] Volgens Langhammer is dit te wijten aan het feit dat er steeds minder mensen te vinden zijn die zich kandidaat willen stellen voor een magistratuur, omwille van de hoge kosten die zowel de verkiezingscampagne als de uitoefening van het mandaat zelf met zich meebrengen (zeker in verhouding tot de invloed en eer die er mee te verwerven vallen). De rijken verkozen dan ook een carrière op rijksniveau, waar meer eer mee te winnen en minder geld mee te verliezen was (zo’n mandaat op municipaal vlak was ook onbezoldigd) (LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 280-281).
[74] LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 179-181.
[75] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 179.
[76] Dit is onder meer de mening van LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 179 en SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, p. 14. Volgens deze visie zou het municipale leven stilaan gaan afkalven zijn (zowel op municipaal als op moreel vlak (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain,, p. 115) en zouden de gemeenten geëvolueerd zijn van zelfstandige, hun eigen bestuur regelende instanties naar – in de Late Oudheid – onderworpen gemeenten, volledig afhankelijk van en gereglementeerd door de centrale overheid. Aan deze idee werd ook het optreden van curatores rei publicae gekoppeld, (die de geleerden dan omschreven als van staatswege gestuurde ambtenaren die de financiën van de gemeenten moesten controleren en in orde brengen) als één van de eerste tekenen van de achteruitgang van de gemeenten vanaf de tweede eeuw en de daaruit volgende en erbij aansluitende toename van staatsinterventies op het municipale vlak (LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 281-282).
[77] LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 283, 285.
[78] Zij gaan een aparte klasse vormen, de honestiores, tegenover de humiliores (LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 284).
[79] De belastingen worden in deze periode overigens aanzienlijk verhoogd.
[80] MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, p. 289; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 118.
[81] MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain,, pp. 287-290.
[82] LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit),, pp. 280-281.
[83] MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain, p. 290.
[84] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, Parijs, 1984.
[85] De onderzoekers twijfelen onder meer grondig aan de idee als zouden de gemeenten volledig afhankelijk zijn geworden van het centrale niveau. Zo pleit onder meer Curchin ervoor om het Romeinse Rijk in zijn geheel niet meer te zien als een rijk dat in verval raakte vanaf de tweede eeuw tot de vijfde eeuw, hij stelt dat deze achteruitgang niet op alle plaatsen en op alle momenten een zelfde intensiteit had (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 115).
[86]CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 116-120.
[87] In zijn boek concentreert Curchin zich vooral op Spanje, hoewel zijn visie, mits enige voorzichtigheid aan de dag wordt gelegd, voor het grootste deel te extrapoleren valt naar de rest van het rijk, zeker voor wat betreft de westelijke Provincies. In het oosten waren er misschien nog meer financiële problemen op het municipale vlak, wat zijn neerslag zal gehad hebben op de ordo decurionum en de magistraturen, maar ook daar zal het decurionaat wellicht niet zo’n last geweest zijn als lange tijd gedacht werd (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 118)
[88] Het is inderdaad wel zo dat bijvoorbeeld in deze periode in het epigrafisch materiaal een achteruitgang merkbaar is van attestaties van functies op het municipale niveau, maar dit fenomeen is eerder te wijten aan de achteruitgang van het aantal inscripties tout court (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 116). Bovendien is er geen of nauwelijks bewijs te vinden voor de zogenaamde vlucht van de decuriones naar het platteland, ook een geliefde theorie bij de meer zwartgallige onderzoekers (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 118-120).
[89] Een verschijnsel dat veel aangehaald wordt ter bevestiging van het dwangkarakter van het decurionaat is het feit dat vanaf nu vaders verantwoordelijk werden gesteld voor de daden van hun zoon als decurio. CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 59, echter gelooft niet in de traditionele verklaring voor dit fenomeen. Hij merkt op dat in de bronnen nog altijd duidelijk wordt vermeld dat de vader hiermee moet akkoord gaan, vandaar dat hij stelt dat aan het decurionaat misschien dan wel een aantal nadelen verbonden waren, maar dat het nog steeds een eer was dit te verkrijgen, en dat het altijd vrijwillig op zich werd genomen.
[90] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 119-120.Tot deze groep behoren de rijkste en machtigste burgers van de gemeente. KOTULA T., Les fils de décurions: << pépinières des élites muncipales>>, in: Acta Universitatis Wratislaviensis, n. 1874- Antiquitas, 1997, XXII, p. 41.
[91] Lex Coloniae Genetivae, 129: “IIvir(i) aediles praef(ectus) c(oloniae) G(enetivae) I(uliae) quicumqu<e> erunt decurionesq(ue) c(oloniae) G(enetivae) I(uliae) quicumq<u>e erunt, ii omnes d(ecurionum) d(ecretis) diligenter parento optemperanto s(ine) d(olo) m(alo) faciuntoque uti quot <que>mq(ue) eor(um) decurionum d(ecreto) agere facere o(portebit) ea omnia agant faciant, u(ti) q(uod) r(ecte) f(actum) e(sse) v(olent) s(ine) d(olo) m(alo). Si quis ita non fecerit sive quit atversu<s> ea fecerit sc(iens) d(olo) m(alo), is in res sing(ulas) (sestertium) (decem milia) <c(olonis)>> c(oloniae) G(enetivae) I(uliae) d(are) d(amnas) e(sto), eiusque pecuniae cui <e>or(um) volet rec(iperatorio) iudic(io) a<p>ut IIvir(um) praef(ectum)ve actio petitio persecutioque ex h(ac) l(ege) ius potestasque e(sti). vacat”.
[92] MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 179-180.
[93] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 17. In de Lex Tarentina zijn dan ook diverse gelegenheden terug te vinden waarbij magistraten rekenschap moeten afleggen aan de ordo decurionum, bijvoorbeeld r7-25 omtrent borgstelling betreffende gemeentegeld of geld bestemd voor religieuze aangelegenheden.
[94] In Urso moest dit gebeuren binnen 150 dagen, terwijl iemand die gemeentegeld had beheerd in Tarente slechts een termijn van 10 dagen had. In de Flavische municipia was een termijn van 30 dagen de regel voor het afleggen van rekenschap betreffende het beheer van gemeentegoederen. Lex Coloniae Genetivae, 80: “quot cuique negotii publice in colon(ia) de decur(ionum) sententia datum erit, is cui negotium datum erit eius rei rationem decurionib(us) reddito refertoque in dieb(us) (centum quinquaginta) proxumis <quibus> it negotium confecerit quibusve it negotium gerere desierit, quot eius fieri poterit, s(ine) d(olo) m(alo). vacat”. Lex Tarentina, 21 – 25: “Quodque [quoi]que neg[oti pub]lice in m[unicipi]o de s(enatus) s(ententia) datum erit negotive publicei gesserit pecuniamque publica[m deder]it exegerit, is quoi ita negotiumdatum erit negotive quid publice gesser[it] pequniamve publicam dederit exegerit, eius rei rationem senatui reddito refertoque in di[eb]us (decem) proxume[is], quibus senatus eius municipi censuer[i]t sine d(olo) m(alo). vacat”.
[95] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 59.
[96] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 43.
[97] Lex Coloniae Genetivae, 75: “Ne quis in oppido colon(iae) Iul(iae) aedificium detegito neve demolito neve disturbato, nisi si praedes IIvir(um) arbitratu dederit si re<d>aedificaturum, aut nisi decuriones decreverint, dum ne minus (quinquaginta) adsint, cum e(a) r(es) consulatur. Si quis adversus ea fece<rit>, q(uanti) r(es) e(rit), t(antam) p(ecuniam) c(olonis) c(oloniae) G(enetivae) Iul(iae) d(are) d(amnas) e(sto), eiusq(ue) pecuniae qui volet petitio persecutioq(ue) ex h(ac) l(ege) esto. vacat”.
[98] Lex Coloniae Genetivae, 104: “Qui limites decumaniqu<e> intra fines c(oloniae) G(enetivae) deducti factique erunt, quaecumq(ue) fossae limitales in eo agro erunt, qui iussu C. Caesaris dict(atoris) imp(eratoris) et lege Antonia senat(us)que c(onsultis) pl(ebi)que sc(itis) ager datus atsignatus erit, ne quis limites decumanosque opsaeptos neve quit immolitum neve quit ibi opsaeptum habeto, neve eos arato, neve e<a>s fossas opturato neve opsaepito, quo minus suo itinere aqua ire fluere possit. Si quis atversus ea quit fecerit, is in res s(ingulas), quotienscumq(ue) fecerit, (sestertium) (mille) c(olonis) c(oloniae) G(enetivae) Iul(iae) d(are) d(amnas) e(sto), eiusq(ue) pecun(iae) cui volet petitio p(ersecutio)q(ue) esto. vacat”.
[99] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 59.
[100] Hiervoor kunnen we verwijzen naar voetnoot 87, waarin het afleggen van rekenschap door personen die gemeentegoederen en –geld beheerden reeds aan bod is gekomen.
[101] Lex Coloniae Genetivae, 69: “IIviri qui post colon(iam) deduc<t>am primi erunt, ii in suo mag(istratu) et quicumqeue) IIvir(i) in colon(ia) Iul(ia) erunt, ii in diebus (sexaginta) proxumis, quibus eum mag(istratum) gerere coeperint, ad decuriones referunto”.
[102] Lex Coloniae Genetivae, 64: “IIviri quicumque post colon(iam) deductam erunt, ii in diebus (decem) proxumis, quibus eum mag(istratum) gerere coeperint, at decuriones referunto, cum non minus duae partes ader<u>nt, quos et quot dies festos esse et quae sacra fieri publice placeat et quos ea sacra facere placeat. Quot ex eis rebus decurionum maior pars, qui tum aderunt, decreverint statuerint, it ius ratumque esto, eaque sacra eique dies festi in ea colon(ia) sunto. vacat”.
[103] Lex Coloniae Genetivae, 103, “Quicumque in col(onia) Genet(iva) IIvir praef(ectus)ve i(ure) d(icundo) praerit, is, colon(os) incolasque, contributos, quocumque tempore colon(iae) fin(ium) d<efen>dendorum causa armatos educere decurion(es) cen(suerint), quot m(aior) p(ars) qui tum aderunt decreverint, id e(i) s(ine) f(raude) s(ua) f(acere) l(iceto). Isque IIvir aut quem IIvir armatis praefecerit idem ius eademque anim{a adversio esto, uti tr(ibuni) mil(itum) p(opuli) R(omani) in exercitu p(opuli) R(omani) est, itque e(i) s(ine) f(raude) s(ua) f(acere) l(iceto) i(us) p(otestas)que e(sto), dum it, quot m(aior) p(ars) decurionum decreverit, qui tum aderunt, fiat. vacat”.
[104] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 35.
[105] Lex Irnitana, 66: “De multa, quae dicta erit. Multas in eo municipio ab duumvirois praefectove dictas, item ab aedilibus quas aediles dixisse se aput duumviros ambo alterumve ex h[i]s professi erunt, du<u>mvir(i), qui i(ure) d(icundo) praerunt, in tabulas communes municipium eius minicipi referri iube<n>to. S[i] is, cui ea multa dicta erit, au nomine eius alius postulabit, ut de ea ad decuriones conscriptosve referatur, de ea decurionum conscriptorumve iudicium esto. Quaeque multae non erunt iniustae a decurionibus conscriptisve iudicatae, eas multas IIviri in publicum municipium eius municipi redigunto.”
[106] Lex Irnitana, 28: “Rubrica. De ser{v}uis aput IIviros manumittendis. Si qui munic[eps] municipi Flavi Irnitani, qui Latinus erit, aput IIvirum iure dicundo eiius municipi, ser[v]um suum servamque suam ex ser[vi]tute{m} in libertatem manumiserit, l[i]b[er]um liberamve e[s]se iusserit, dum ne quis pupillus neve quae virgo mulierve sine tutoris auctoritate quem quamve manumitt[a]t, liberum liberamve esse iubeat, qui ita manumissus liber{um}ve esse ius[s]a erit, libera esto, uti qui optum[o] iure Latini libertini liberi sunt erunt, dum {i}is qui minor XX annorum erit ita manumittat, si causam manumitendi iustam esse is numerus decurionum, per quem decreta h(ac) l(ege) facta rata sunt, censuerit.”
[107] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen ,p. 38.
[108] Lex Coloniae Genetivae, 97: “Ne quis IIvir neve quis pro potestate in ea colon(ia) facito neve ad decur(iones) referto neve d(ecurionum) d(ecreto) facito fiat, quo quis colon(is) colon(iae) patron(us) sit atopteturve praeter eum, qu<i> c(urator) a(gris) d(andis) a(tsignandis) i(udicandis) ex lege Iulia est, eumque, qui eam colon(iam) deduxerit, liberos posteros<q>ue eorum, nisi de m(aioris) p(artis) decurion(um) <qui tum ad>erunt per tabellam sententia{m}, cum non minus (quinquaginta) aderunt, cum e(a) r(es) consuletur. Qui atversus ea feceri<t>, (sestertium) (quinque milia) colon(is) eius colon(iae) d(are) d(amnas) e(sto), eius pecuniae colon(orum) eius colon(iae) cui volet petitio esto.”
[109] Lex Coloniae Genetivae, 92: “IIviri quicumque ine ea colon(ia) mag(istratum) habebunt, ei de legationibus publice mittendis ad decuriones referunto, cum m(aior) p(ars) decurion(um) eius colon(iae) aderit, quotque de his rebus maior pars eorum qui tum aderunt constituerit, it ius ratumque esto. Quamque legationem ex h(ac) l(ege) exve d(ecurionum) d(ecreto), quot ex hac lege factum erit, obire oportuerit neque obierit qui lectus erit, is pro se vicarium ex eo ordine, uti hac lege deve <d(ecurionum) d(ecreto)> d(ari) o(portebit), dato. Ni ita dederit, in res sing(ulas), quotiens ita non fecerit, (sestertium) (decem milia) colon(is) huiusque col(oniae) d(are) d(aùmnas) e(sto), eiusque pecuniae cui volet petitio persecutioque esto. vacat”.
[110] Lex Coloniae Genetivae, 125.17 – 19: “quibusque locu<m> in decurionum loco ex d(ecurionum) d(ecreto) col(oniae) Gen(etivae) d(ari) o(portebit), quod decuriones de<c>r(everint), cum non minus dimidia pars decurionum adfuerit cum e(a) r(es) consulta erit”.
[111] De ordo decurionum in zijn geheel wordt soms ook met deze termen aangeduid, getuige daarvan I.80, waarin de ordo decurionum van Lugudunum de titel krijgt van splendidssimus ordo.
[112] Voor de weergave van deze fragmenten uit de municipale wetten kunnen we verwijzen naar de paragraaf over de ornamentarii, waar die wetteksten volledig geciteerd worden.
[113] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2330.
[114] Voor meer uitleg hieromtrent kunnen we opnieuw verwijzen naar diee paragraaf waarin dieper wordt ingegaan op de ornamenta decurionata.
[115] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2331-2332.
[116] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2331 – 2332.
[117] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 12.
[118] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV,, kol. 2330 - 2331
[119] Een interessant bewijs hiervan is een eerbewijs ter ere van ornamentarius C. Titius Chresimus, die naast andere eerbewijzen, ook het recht kreeg om gebruik te maken van water dat per aquaduct werd aangevoerd ( O. 11).
[120] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 10.
[121] Lex Tarentina, IX, 26 – 31: “quibus senatus municipe censuer[i]t sine d(olo) m(alo). vacat quei decurio municipi Tarentinei est erit queique in municipio Tarenti[no in] senatu sententiam deixerit, is in o[pp]ido Tarentei aut intra eius muni[cipi] fineis aedificium quod non minu[s] (mille quingentis) tegularum tectum sit habeto [sine] d(olo) m(alo). quei eorum ita aedificium suom non habebit seive quis eorum aedificium emerit mancupiove acceperit quo hoic legi fraudem f[aciat], is in annos singulos (sestertium) n(ummum) (quinque milia) municipio Tarentino dare damnas esto vacat”.
[122] Lex Coloniae Genetivae, 91: “[Si quis ex h(ac) l(ege) decurio augur pontifex c(oloniae) G(enetivae) Iul(iae) factus creatusve] erit, tum quicumque decurio augur pontifex huiusque col(oniae) domicilium in ea col(onia) oppido propriusve it oppidum p(assus) (mille) non habebit annis (quinque) proxumis, unde pignus eius quot satis sit capi possit, is in ea col(onia) augur pontif(ex) decurio ne esto qui<q>ue IIviri in ea col(onia) erunt eius nomen de decurionibus sacerdotibusque de tabulis publicis eximendum curanto, u(ti) q(uod) r(ecte) f(actum) e(sse) v(olent), idq(ue) eos IIvir(os) sine f(raude) s(ua) f(acere) l(iceto). vacat”
[123] De auteur heeft onderzoek gedaan naar dit fenomeen en heeft er het volgende artikel omtrent gepubliceerd: DUNCAN-JONES R., Costs, outlays and summae honorariae from Roman Africa, in: Papers from the British School at Rome, 1962, pp. 47-115.
[124] DUNCAN-JONES, R., Costs, outlays and summae honorariae from Roman Africa, in: Papers from the British School at Rome, 1962, pp. 65 – 69 en 103 – 104.
[125] Een aantal voorbeelden hiervan zijn P4, P46 en P58 die allemaal gratis adlectus zijn in ordinem decurionum.
[126] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 67.
[127] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 71: deze vorm van munera bestond er in bepaalde projecten of diensten te bekostigen.
[128] Digesten 50.4.18: personalia sunt (munera) quae animi provinsione et corporalis laboris intentione sine aliquo gerentis detrimento perpetrantur, dus deze munera vereisen van de persoon geen bijkomende kosten, maar doen wel een beroep op de (arbeids)tijd van de betrokkene. Voorbeelden zijn onder meer het toezicht op openbare werken of het deelnemen aan gezantschzappen (DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 70).
[129] Deze kunnen het best omschreven worden als handenarbeid, letterlijk vertaald verwijst deze term naar “smerige werken”.
[130] Deze munera hielden in dat de persoon die deze munus moest volbrengen toezicht moest houden tijdens bijvoorbeeld spelen of in de thermen. (DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p. 70).
[131] DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen , p.70.
[132] De procedure die gold in de ordo decurionum was nauw verwant aan en gemodelleerd naar die van de Romeinse Senaat (bijvoorbeeld het feit dat men over bepaalde zaken pas kon stemmen als een bepaald aantal raadsleden aanwezig was) (ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 67)
[133] CURCHIN L.A., The local magistrates of Roman Spain, pp. 60 – 61.
[134] Lex Coloniae Genetivae, 96: “Si quis decurio eius colon(iae) ab IIvir(o) praef(ecto)ve postulabit u<t>i ad decuriones referatur, de pecunia publica deque multis poenisque deque locis agris aedificis publicis quo <p>acto queri iudicarive oporteat, tum IIvir{i} qui{q}ue iuri dicundo praeri<t> d(e) e(a) r(e) primo quoque die decuriones consulito decurionumque consultum facito fiat, cum non minus m(aior) p(ars) decurionum atsit, cum ea re<s> consuletur, uti m(aior) p(ars) [[..]] decurionum, qui tum ader<u>nt, censuer(int), ita ius ratumque esto. vacat”.
[135] Digesten 50.3.1: “… In sententiis quoque dicendis idem ordo spectandus est, quem in albo scribendo diximus.” De hiërarchie binnen de ordo decurionum komt verder nog aan bod.
[136] Die stemming kon openbaar of geheim gebeuren. Tenzij al vooraf duidelijk was dat het voorstel zou worden goedgekeurd: dan hoefde geen stemming meer gehouden te worden. Het voorstel was dan goedgekeurd per acclamationem. Wanneer de stemming openbaar was schaarde men zich achter degene wiens standpunt men deelde. Er kon echter ook sprake zijn van een schriftelijke (geheime) stemming, per tabellam. Dit was bijvoorbeeld nodig bij de cooptatie van patroni en is onder andere epigrafisch geattesteerd (CIL V, 4649 en 4658) (DUTHOY R., Cursustekst: De Romeinse gemeente: instellingen, bestuur en beleidsmiddelen, p. 14).
[137] Een voorbeeld hiervan vinden we bij CIL XIV, 2795 = ILS 272: “… Hoc decretum post tres relationes placuit in tabula aerea scribi et proponi in publico unde de plano recte legi possit.”
[138] Ook het aantal decuriones dat aanwezig moest zijn om een stemming te kunnen organiseren, was afhankelijk van het behandelde onderwerp. Voorbeelden uit de Lex coloniae Genetivae: Gewone meerderheid waarbij minstens 2/3 van de ganse ordo decurionum aanwezig was, is vereist voor het vastleggen van feesten (64) terwijl voor de keuze van een hospes (131) de ganse ordo decurionum aanwezig moet zijn. Voor het toewijzen van plaatsen bij spelen voorbehouden aan de decuriones aan niet-decuriones (126) moest de helft van de ordo decurionum aanwezig zijn.
[139] Het aantal decuriones dat aanwezig diende te zijn was normaal 3, 4 of 5. Hogere aantallen komen voor, maar slechts uitzonderlijk treedt de ganse ordo decurionum op als getuige (CIL XIV, 2792 = ILS 272) (SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, pp. 63 – 67).
[140] Er zijn genoeg aanwijzingen, onder andere de vele scribae en librarii op inscripties uit Italiaanse gemeenten, dat men mag aannemen dat municipale archieven algemeen verspreid waren (SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, pp. 63 – 64).
[141] Het ging dan meestal om een decreet waarin iemand geëerd werd omwille van bepaalde diensten en voor wie men besloten had een standbeeld of zo op te richten. Ook decreten die de inwoners van de gemeente aanbelangden omdat ze betrekking hadden op de gang van zaken binnen de gemeente werden aldus publiek gemaakt. SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, pp. 83 – 84.
[142] Digesten 50.3.1: “… In sententiis quoque dicendis idem ordo spectandus est, quem in albo scribendo diximus.”
[143] Dat album is in onze catalogus opgenomen onder nummer I. 53.
[144] Het kon ook gebeuren, zoals bij de allecti inter quinquennalicii die op het album verschijnen (P10,P21, P22, P78) dat men de rang van ex-magistraat krijgt zonder het bijhorende ambt uit te oefenen.
[145] SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The epigraphic landscape of Roman Italy, p. 125.
[146] GARNSEY P. Aspects of the decline of the urban aristocracy in the Empire, in: ANRW II, p. 245 en pp. 248 – 249.
[147] Volgens JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 460 + pp. 483-486, zouden er op het album nog allecti voorkomen tussen bijvoorbeeld de quaestoricii. De reden daarvoor was het feit dat allectus zijn nog altijd minder dignitas schenkt dan het ambt daadwerkelijk te hebben bekleed, en voor het meest prestigieuze ambt wilde men dat nog wel eens beklemtonen door hen in een afzonderlijke categorie, na de quinquennalicii, op te nemen.
[148] Een voorbeeld van een duumviralicius adlectus is P23, terwijl P96 een aedilicius adlectus is . Adlecti inter quaestoricios zijn niet geattesteerd, maar deze functie zelf is ook geen vast onderdeel van de cursus honorum en bestaat ook niet in alle steden en gemeenten. Er zijn zelfs een aantal adlecti geattesteerd die in plaats van de rang van ex-magistraat een volwaardige magistratuur zouden ontvangen hebben: P32 en P74 bijvoorbeeld, allebei uit Canusium, zijn aedilis adlecti.
[149] GARNSEY P. Aspects of the decline of the urban aristocracy in the Empire, in: ANRW II, p. 245.
[150] GARNSEY P. Aspects of the decline of the urban aristocracy in the Empire, in: ANRW II, p. 245 en 248; SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The epigraphic landscape of Roman Italy, p. 126.
[151] In Irni zouden er bijvoorbeeld 63 decuriones gezeteld hebben (Lex Irnitana, 31: “quo anno pauciores in eo municipio decuriones conscriptive quam LXIII, quod ante h(anc) l(egem) rogatam iure more eiius municipi fuerunt, <erunt>,…”)
[152] GARNSEY, P. Aspects of the decline of the urban aristocracy in the Empire, in: ANRW II, p. 248.
[153] Digesten 50.3.1: “Ulpianus libro tertio de officio proconsulis. Decuriones in albo ita scriptos esse oportet, ut lege municipali praecipitur: sed si lex cessat, tunc dignitates erunt spectandae, ut scribantur eo ordine, quo quisque eorum maximo honore in municipio functus est: puta qui duumuiratum gesserunt, si hic honor praecellat, et inter duumuirales antiquissimus quisque prior: deinde hi, qui secundo post duumuiratum honore in re publica functi sunt: post eos qui tertio et deinceps: mox hi qui nullo honore functi sunt, prout quisque eorum in ordinem uenit. In sententiis quoque dicendis idem ordo spectandus est, quem in albo scribendo diximus.”
[154] Digesten 50.3.2: “Idem libro secundo opinionum. In albo decurionum in municipio nomina ante scribi oportet eorum, qui dignitates principis iudicio consecuti sunt, postea eorum, qui tantum municipalibus honoribus functi sunt.”
[155] HAECK T., De quinquennalis: censor en duumvir. Onderzoek naar deze municipale magistraat in Italië en de westelijke provinciën op basis van het epigrafische bronnenmateriaal, p. 32.
[156] Lex Coloniae Genetivae, 124: “Si quis decurio c(oloniae) G(enetivae) decurionum c(oloniae) G(enetivae) h(ac) l(ege) de indignitate accusabit eum<que> quem accusabit eo iudicio h(ac) l(ege) condemnarit, si volet, in eius locum qui condemnatus erit sententiam dicere ex h(ac) l(ege) liceto itque eum s(ine) f(raude) s(ua) iure lege recteq(ue) facere liceto, eiusque is locus in decurionibus sententiae dicendae rogandae h(ac) l(ege) esto.” In een eerdere passage van de wet, 105, kunnen we lezen dat onwaardige decuriones niet in de ordo mogen zetelen: “Si quis quem decurion(em) indignum loci aut ordinis decurionatus esse dicet, praeterquam quot libertinus erit, et ab IIvir(o) postulabitur, uti de ea re iudicium reddatur, IIvir quo de ea re in ius additum erit, ius dicito iudiaciaque redito, isque decurio, qui iudicio condemnatus erit, postea decurio ne esto neve in decurionibus sententiam dicito neve IIvir(atum) neve aedilitatem petit{i}o neve quis IIvir comitis suffragio eius rationem habeto neve IIvir(um) neve aedilem renuntiato neve renuntiari sinito.”
[157] Lex Irnitana, B: “[B] R(ubrica) quo ordine sententiae interrogentur qui decuriones conscriptosve hac lege habebit is dum ne quit in ea re faciat adversus leges senatus consulta edicta decretave divi Augusti Ti(beri)ve Iulii Caesaris Augusti Ti(beri)ve Claudi Caesaris Aug(usti) Imp(eratoris)ve Galbae Caesaris Aug(usti) Imp(eratoris)ve Vespasiani Caesaris Aug(usti) Imp(eratoris)ve Titi Caesaris Vespasiani Aug(usti) Imp(eratoris)ve Caesaris Domitiani Au[g(usti) p]ontificis max(imi) p(atris) p(atriae) adversusve h(anc) l(egem!) licebit {at} decuriones primos sen[t]entiam interrogato ut quisque in suo ordine plurimos lib[e]ros iustis nupti(i)s quaesitos habebit aut in ea causa erit essetve si civis Romanus esset ut proinde sit ac si tum liberos habeat si duo pluresve in eadem causa erunt liberosve non habebunt neque ius liberorum ut supra scriptum est tum eos primos sententiam interrogato qu[i] IIviri fuerint uti quisque prior fuerit tum ex ceteris uti quisque primus in decuriones conscriptosve lectus erit.”
[158] GONZALEZ J., The Lex Irnitana, a new copy of the Flavian Muncicipal Law, in: Journal of Roman Studies, 1986, p. 209 – 210.
[159] NICOLS J., On the standard size of the ordo decurionum, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, 1988,pp. 712-719.
[160] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2323; MARQUARDT J., Organisation de l’empire romain,p. 276; ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 65; HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 215. Die laatste stelt dat elke ordo een vast aantal leden had, en dat dit in de meeste plaatsen honderd was. Ook LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 189-190, deelt grotendeels deze mening. Volgens hem telden de meeste ordines honderd leden, maar het kon uitzonderlijk minder of zelfs meer zijn. Het aantal leden verschilde dus van gemeente tot gemeente, en was grotendeels afhankelijk van de grootte van de gemeente. Meiggs, in zijn studie over Ostia, (MEIGGS R. Roman Ostia, p. 181), stelt dat ook in deze stad honderd decuriones de norm moet zijn geweest, ondanks bewijs dat 110 gemeenteraadsleden suggereert. Meiggs stelt dat dit een ongewoon cijfer is, dat oorspronkelijk in de stadwetgeving honderd decuriones waren voorzien, maar dat het waarschijnlijk zo was dat –door een ingrijpen van de overheid?- dit cijfer overschreden is.
[161] DUNCAN-JONES R., The economy of the Roman Empire: quantitative studies, pp. 283-284.
[162] Het eerste geval vinden we onder meer geattesteerd in Canusium (zoals we verder nog zullen zien is dit een ietwat betwist voorbeeld) en kunnen we –volgens Duncan-Jones althans- afleiden uit schenkingen en het uitdelen van sportulae, zoals in Sufes of Firmum Picenum. Een kleinere ordo vinden we dan weer in Petelia. Een schenker liet er 1200 HS per jaar na, waarmee op zijn bevel een maaltijd werd gehouden voor de decuriones, en waarbij hen ook een sportula moest gegeven worden. Voor de twintig Augustales in de gemeente werd 600 HS in een jaar uitgetrokken om hetzelfde te doen. Als men er nu van uitgaat dat de decuriones wel meer zullen gekregen hebben dan die laatste groep, kunnen er niet meer dan veertig decuriones geweest zijn. DUNCAN-JONES R., The economy of the Roman Empire: quantitative studies (p. 284) stelt dat dertig decuriones het meest waarschijnlijk lijkt, wat dan zou betekenen dat ieder van hen elk jaar 40 HS kreeg.
[163] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2323; HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 215; DUNCAN-JONES R., The economy of the Roman Empire: quantitative studies, p. 283.
[164] I.53: tussen de eerst vermelde quinquennalis en de laatste pedanus vinden we inderdaad honderd namen terug.
[165] NICOLS J., On the standard size of the ordo decurionum, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, 1988,pp. 712-713 vermeldt dit argument, maar ontkracht het onmiddellijk door te verwijzen naar Pomponius, die uitlegt dat die “tienden” waarnaar de term verwijst, niet slaan op de decuriones zelf, maar op de inwoners.
[166] Er waren verschillen merkbaar tussen de verschillende gemeenten: een aantal hadden bijvoorbeeld een kleinere ordo. Vandaar dat Duncan-Jones stelde dat er twee “archetypes” waren, namelijk een ordo van honderd leden en één van dertig. De auteur denkt dat er een zekere band moet zijn geweest tussen de grootte van de ordo en de grootte van de gemeente, en vooral met het aantal rijke inwoners van de betreffende gemeente (zij bevolken tenslotte die gemeenteraad) (DUNCAN-JONES R., The economy of the Roman Empire: quantitative studies, p. 287).
[167] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 229, p. 232; MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: Parkins H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 79.
[168] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 22-24.
[169] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 229.
[170] JACQUES F., Quelques problèmes d’histoire municipale à la lumière de la Lex Irnitana, in: L’Afrique dans l’Occident Romain (Ier siècle av. JC-IV siècle ap. JC). Actes du colloque organisé par l’Ecole française de Rome sous le patronage de l’Institut National d’Archéologie et d’Art de Tunis, Rome 3_5 decembre 1987, pp. 386-387; NICOLS J., On the standard size of the ordo decurionum, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, 1988, pp. 714-715; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 22-23.
[171] Lex Irnitana, 31 “quo anno pauciores in eo municipio decuriones conscriptive quam LXIII, quod ante h(anc) l(egem) rogatam iure more eiius municipi fuerunt, <erunt,>…”.
[172] Lex Irnitana, 31: “…quod ante h(anc) l(egem) rogatam iure more eiius municipi fuerunt…”.
[173] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 22-23 meent hiervoor de volgende verklaring te kunnen aanbrengen: al die gemeenten die door Rome werden ingelijfd, waren onderling enorm verschillend, op de eerste plaats al qua grootte. Het zou dan ook nogal moeilijk zijn geweest om vanuit Rome een cijfer op te leggen dat haalbaar én bevredigend was voor alle gemeenten. Liever liet men elke gemeenten zijn eigen gewoonte behouden of een eigen aantal kiezen. De gemeenten moesten we een municipale wet aannemen, maar in de officiële versie waren een aantal zaken weggelaten, zoals het aantal gemeenteraadsleden, en dat konden de gemeenten zelf invullen. NICOLS J., On the standard size of the ordo decurionum, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, 1988, (p. 719) stelt dat de overheid eigenlijk alleen geïnteresseerd was in het opleggen van quora die moesten nageleefd worden bij het nemen van bepaalde beslissingen, en die werden dan nog vooral in procenten uitgedrukt.
[174] Ook archeologische opgravingen, bijvoorbeeld in Conimbriga (waar de curia of het gebouw waar de ordo decurionum bijeenkwam, teruggevonden werd) laten toe te veronderstellen dat niet alle ordines precies honderd leden telden. Die curia in Conimbriga bijvoorbeeld bood hooguit plaats aan zestig leden (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 23). Ook de curia van Cosa laat hetzelfde vermoeden (MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 233).
[175] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 234.
[176] Het zou best kunnen dat –zoals ook Mouritsen suggereert (MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 234)- dat dit een eretitel was die niet verwees naar een concrete situatie. Cures Sabini en Veii waren beiden steden die in de vroegste tijden van het Romeinse Rijk heel belangrijk waren geweest en doorheen de Keizertijd nauwe banden met de keizer bleven onderhouden. Wellicht hadden deze steden van de keizer het voorrecht gekregen om hun decuriones te noemen zoals de eerste senatoren te Rome, om op die manier hun roemrijk verleden in de verf te kunnen zetten.
[177] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 249.
[178] NICOLS J., On the standard size of the ordo decurionum, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, 1988, p. 713, pp. 715-716.
[179] Eigenlijk zijn het er maar 159 als je de dubbele vermeldingen aftrekt.
[180] Nicols stelt dat deze leden van de ordo decurionum “individuals whose membership was perhaps more “potential” than “actual”” waren (NICOLS J., On the standard size of the ordo decurionum, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, 1988, p. 715).
[181] Volgens NICOLS J., On the standard size of the ordo decurionum, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, 1988, p. 716, kregen zij de ornamenta decurionatus.
[182] NICOLS J., On the standard size of the ordo decurionum, in: Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, 1988, p. 718.
[183] JACQUES F., Quelques problèmes d’histoire municipale à la lumière de la Lex Irnitana, in: L’Afrique dans l’Occident Romain (Ier siècle av. JC-IV siècle ap. JC). Actes du colloque organisé par l’Ecole française de Rome sous le patronage de l’Institut National d’Archéologie et d’Art de Tunis, Rome 3_5 decembre 1987, p. 386.
[184] SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The epigraphic landscape of Roman Italy, p. 123: de decuriones vormden een politieke elite die ongeveer samenviel met de economische elite van de gemeente, eventueel met uitzondering van een aantal rijke vrijgelatenen.
[185] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 26.
[186] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 66; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 190-191.
[187] Daarmee bedoelen we dat een vrijgeboren municeps van de gemeente, die over veel geld beschikte, de juiste leeftijd had en waardig genoeg werd bevonden om in de ordo decurionum te zetelen, daar toch niet automatisch in terechtkwam: er was nog een noodzakelijke én voldoende voorwaarde: men moest een magistratuur bekleed hebben, of tenminste: dat was in de meeste gemeenten in de Vroege Keizertijd zo, maar in Ostia bijvoorbeeld (een uitzonderingsgeval waar we later nog dieper zullen op ingaan) gold deze voorwaarde al niet: daar traden alle decuriones de ordo decurionum binnen zonder een ambt te hebben bekleed (MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, 28, p. 252). Vanaf Domitianus lijkt dit principe helemaal niet meer gehandhaafd (JACQUES F., Quelques problèmes d’histoire municipale à la lumière de la Lex Irnitana, in: L’Afrique dans l’Occident Romain (Ier siècle av. JC-IV siècle ap. JC). Actes du colloque organisé par l’Ecole française de Rome sous le patronage de l’Institut National d’Archéologie et d’Art de Tunis, Rome 3_5 decembre 1987, p. 389.
[188] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 180; ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 66; KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2327; HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, pp. 230-231; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 191; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 25.
[189] Vrijgelatenen konden geen decurio worden, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen (HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, pp. 230-231; Lex Coloniae Genetivae, 105: “si quis quem decurion(em) indignum loci aut ordinis decurionatus esse dicet, praeterquam quot libertinus erit,…”; de Lex Malacitana (54) vermeldt ook het onvermogen van liberti, maar heeft het dan in de eerste plaats over de onmogelijkheid om een ambt uit te oefenen en niet zozeer over het decurionaat.
[190] We zullen later nog zien dat soms bij een adlectio de nieuwe decurio naast het decurionaat ook het burgerrecht van de gemeente krijgt.
[191] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 66; KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2327-2328; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 191; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 24-25.
[192] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2328; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit),p. 193; Lex Coloniae Genetivae, 91.
[193] HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 224.
[194] Het bewuste fragment uit de Lex Tarentina (IX, 26-31) is opgenomen onder voetnoot 115, waar we de bepalingen omtrent de huisvesting van de decuriones reeds behandeld hebben, in het kader van de verplichtingen van de decuriones.
[195] Hoewel bijvoorbeeld voor Ostia wel geen bewijs gevonden is dat deze voorwaarde er gold, gaat Meiggs er toch van uit dat dit zo was (MEIGGS R.,Roman Ostia, p. 180). Ook in de Tabula Heracleensis of de andere municipale wetten vinden we hierover niets terug.
[196] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 66; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 25; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 191-192.
[197] Plinius I. 19: esse autem tibi centum milium censum satis indicat quod apud nos decurio es.
[198] Sherwin-White (SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 129) en Mouritsen (MOURITSEN H., Mobility and social change in Italian towns during the principate, in: Parkins H., Roman urbanism, beyond the consumer city, p. 79) stellen dat er geen uniformiteit is binnen Italië hierover, hoewel die 100 000HS waarschijnlijk wel als een doorsnee bedrag mag gezien worden.
[199] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 25.
[200] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 585.
[201] Via de Lex Irnitana, 86 (omtrent de aanduiding van iudices) weten we dat er in Irni personen bestonden die een bezit hadden van op zijn minst 5000 HS hadden en die geen lid waren van de ordo decurionum. Curchin meent daaruit te mogen besluiten dat die mensen geen lid waren van de ordo decurionum omdat ze niet genoeg bezaten en dat bijgevolg het minimum bezit voor een decurio te Irni hoger lag dan 5000 HS (CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 25).
[202] Tabula Heracleensis, 89: “quei minor annos (triginta) natus est erit…”.
[203] Tabula Heracleensis 91-93: “… in legione (tria) aut pedestria in legione (sex) fecerit…”. Dit gelijkstellen van twee jaar bij de infanterie aan één jaar bij de cavalerie, is gebruikelijk bij de Romeinen (HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 223).
[204] Toch kon het wellicht pas ten vroegste vanaf zeventien jaar, volgens Houdoy (HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 223)! Er zijn echter decuriones adlecti die vroeger in de ordo zijn opgenomen, zoals bijvoorbeeld P69 die reeds op zesjarige leeftijd in de ordo decurionum opgenomen is.
[205]HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, pp. 220-223.
[206] Lex Irnitana,54, Digesten 50.2.11; Langhammer stelt overigens dat een decurio bij zijn uiteindelijke intrede geen vijf- maar zesentwintig jaar is, want hij treedt binnen na het uitoefenen van een ambt, en dat kan vanaf je vijfentwintigste (LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 192)
[207] Houdoy vermeldt de volgende mogelijke uitzonderingen: wie voor zijn vijfentwintigste al kinderen had (één kind staat dan voor één jaar vroeger intreden), als je vader bereid is garant te staan of als er simpelweg geen andere kandidaten zijn (HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 232. Ook Callistratus maakt in de Digesten de opmerking dat de gewoonten van de gemeente moeten gevolgd worden (Digesten 50. 2.11), en geeft het voorbeeld van Nicomedia, waar ook jongeren in de ordo decurionum werden toegelaten.
[208] HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 232; Ook LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 193 is deze mening toegedaan; en in de Digesten noteert Papinianus dat zij die nog geen vijfentwintig zijn op het moment dat de ordo decurionum vervoegen, wel reeds mogen deelnemen aan bijvoorbeeld uitdelingen, maar nog niet mogen stemmen (Digesten,50. 2.6).
[209] Dit Edict kennen we vanuit een brief van Plinius (X.79: secutum est deinde edictum divi Augusti permisit minores magistratus ab annis duobus et viginti capere) en heeft wellicht enkel betrekking op de provincia Bithynia.
[210] Traianus vaardigt deze regel uit als antwoord op de voornoemde brief van Plinius en wellicht is het zo dat dit opnieuw op de eerste plaats voor Bithynia geldt.
[211] Digesten, 50.2.11, van de hand van Callistratus, laat weten dat diegenen die ouder zijn dan vijvenvijftig jaar enkel om een heel speciale reden in de ordo kunnen opgenomen worden; CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 25; Kübler, 2329,.
[212] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 25
[213] Vandaar dat we in gemeentewetten hele waslijsten vinden van wat niet door de beugel kan voor kandidaat-decuriones. (Bijvoorbeeld in de Tabula Heracleensis: 89-141.)
[214] Ulpianus –in de Digesten 50.2.3- maakt expliciet duidelijk dat men spurii inderdaad niet kon weigeren als decurio, maar dat toch moest de voorkeur gegeven worden aan andere –“betere”- kandidaten. Maar in hoeverre werd nu aan deze oproep gehoor gegeven? Kwamen veel spurii in de gemeenteraad terecht? Bij wijze van appendix hebben wij een kleine steekproef gehouden hieromtrent, die we in bijlage 7 hebben opgenomen.
[215] HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, pp. 224-225; KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2327. Het is wel zo dat wie het beroep van respectievelijk omroeper of schout, aanwijzer van plaatsen in het theater en begrafenisondernemer niet meer uitoefent, opnieuw in aanmerking komt voor de ordo decurionum.
[216] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 25-26.
[217] Dit geldt echter niet in alle steden, bijvoorbeeld niet in Ostia, zoals al een aantal keer opgemerkt (MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 252).
[218] LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 192. Het gebeurde echter slechts uiterst zelden gedurende de eerste eeuw pc dat plaatsen leeg bleven in de gemeenteraad: op dit moment beleefde de ordo decurionum haar bloeiperiode.
[219] Wanneer bijvoorbeeld de toegangsleeftijd om in de ordo te kunnen intreden werd verlaagd tot vijfentwintig, bleven heel wat gemeenten nog een tijdje vasthouden aan een ondergrens van dertig jaar.
[220] HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 222.
[221] Het is noodzakelijk –zij het kort- deze visie te behandelen, omdat heel wat van de ideeën die aangehangen worden over adlectio op deze visie terug gaan.
[222] Bijvoorbeeld P1, P27 en P35 zijn geadlecteerd decreto decurionum.
[223] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 574.
[224] Bijna alle epigrafisch geattesteerde decuriones uit deze gemeente vermelden uitdrukkelijk dat ze decurio adlectus decreto decurionum zijn. (MEIGGS R., Roman Ostia, p. 180; MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 250-254)
[225] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, pp. 575-576.
[226] Omtrent de diverse termen die gebruikt worden om een opname in de ordo decurionum te beschrijven zullen we het later nog hebben, wanneer we dieper ingaan op de specifieke betekenis van het woord adlectio.
[227] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 576.
[228] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 572.
[229] Dit zijn meer bepaald de municipale wetten zoals onder meer de Tabula Heracleensis (dit zijn natuurlijk ook een soort juridische teksten), en teksten van onder meer Plinius. Ook I.53, met name het album van Canusium, werd en wordt in deze context vaak aangehaald.
[230] Tabula Heracleensis, 83-88: “queiquomque in municipieis colon<i>eis praefectureis foreis conciliabuleis c(ivium) R(omanorum) IIvir(ei) IIIIvir(ei) erunt aliove quo nomine mag(istratum) potestamve su<f>ragio eorum, quei quoiusque municipi{a} coloniae praefecturae for<i> conciliabuli erunt, habebunt, nei quis eorum que in eo municipio colonia{e} praefectura{t} <f>oro conciliaebulo <in> senatum decuriones conscriptosve legito neve sublegito neve co{a}ptato neve recitandos curato nisi in demortuei damnateive locum eiusve quei confessus erit, se senatorem decurionem conscreiptumve ibei h(ac) l(ege) esse non licere. vacat”
[231] De werkwoorden legere, sublegere en cooptare worden hier door elkaar gebruikt, hoewel cooptare in de strikte zin van het woord verwijst naar een opname door de groep zelf.
[232] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 243; GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971,p. 316, verwijst naar de levensverwachting en het sterftecijfer om te stellen dat louter ex-magistraten alleen niet zullen volstaan. Deze auteur, die in zijn artikel nogal vaak verwijst naar gebeurtenissen uit en kenmerken van het plaatselijke bestuur in het oosten van het rijk, ziet een bewijs voor het intrede van non-magistraten in de ordo decurionum in de maatregel die Traianus genomen heeft met betrekking tot de provincie Bithynia. Daar liet deze keizer namelijk toe dat zij die een magistratuur hadden uitgeoefend vijf jaar vroeger dan normaal (reeds als ze vijfentwintig waren) in de ordo mochten zetelen, om zo de noodzakelijke instroom van niet-magistraten te beperken.
[233] GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 315.
[234] Tabula Heracleensis, 142-146: “quae municipia coloniae praefecturae c(ivium) R(omanorum) in Italia sunt erunt, quei in eis municipieis colon<i>eis praefectureis maximum mag(istratum) maxim<a>mve potestatem ibei habebit tum, cum censor aliusve quis mag(istratus) romae populi censum aget, is diebus (sexaginta) proxumeis, quibus sciet Romae c<e>nsum populi agi, omnium municip{i}um colonorum suorum queique eius praefecturae erunt, q(uei) c(ives) R(omanei) erunt, censum ag<i>to…”.
[235] ABBOTT F.F. & JOHNSON A.C , Municipal administration in the Roman Empire, p. 65; D’ORS A., Epigrafia iuridica de la España Romana, p. 147; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 196.
[236] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2325. De auteur vermeldt overigens ook nog twee andere manieren om tot de ordo decurionum toe te kunnen treden, twee manieren die ook in de Romeinse Senaat gebruikelijk waren, namelijk de aanduiding door het volk of de comitia en de ordo zelf, maar dit waren eerder uitzonderlijke fenomenen.
[237] De gekende voorbeelden van zo’n album decurionum zijn het reeds een aantal keer aan bod gekomen album uit Canusium (I.53) uit de derde eeuw, en het album van Timgad uit de vierde eeuw onder meer bestudeerd door CHASTAGNOL A., L’album municipal de Timgad). Op het eerste, dat overigens volledig bewaard is gebleven, worden duidelijk de namen van beide quinquennales die instonden voor het opstellen van de lijst vernoemd, en een aantal auteurs hebben dit aangegrepen als bewijs voor de rol van de quinquennales bij de benoeming van decuriones.
[238] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2325.
[239] SHERK R.K., Municipal decrees of the Roman West, p. 14; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 196; KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2325-2326, stelt dat dit ook kan door het uitoefenen van een priesterambt, zoals ook blijkt uit het album van Timgad. Ook het vervullen van het ambt van scriba verleent in sommige gevallen toegang tot de gemeenteraad.
[240] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2325, LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 188; SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 670.
[241] Tabula Heracleensis, 83-88.
[242] Kübler vermoedt dat dit door de ordo decurionum zelf gebeurde (KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV 2325). Ook LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 188, gaat daar van uit. D’ORS A., Epigrafia iuridica de la España Romana, stelt ook dat sublectio verwijst naar coöptatie door de ordo zelf (p. 147).
[243] LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 198.
[244] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 230, p. 243; HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 219. Bijvoorbeeld in Canusium was deze groep heel groot: naast 32 pedani waren er ook nog 4 adlecti inter quinquennalicios.
[245] LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 199.
[246] LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 188, p. 198; HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, p. 239; KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2344.
[247] Digesten 50.2.7.
[248] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2344; LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), p. 198, stelt dat zeker in de derde eeuw hoe langer hoe minder decuriones moesten “uitgekozen” worden, dat het gewoon zo was dat alle possessores, met uitzondering van zij die over immunitas beschikten, leden werden van de ordo decurionum.
[249] HOUDOY R.J., De la condition et de l’administration des villes chez les romains, pp. 237-239. In deze context wordt vaak het werkwoord creare gebruikt, wat verwijst nar de bekleding met een ambt, waarbij de onderliggende idee is dat dit door een groep, in dit geval de ordo decurionum gebeurt. Ook adlegere vinden we terug, en dat versterkt die idee alleen maar.
[250] SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The epigraphic landscape of Roman Italy, pp. 128-131.
[251] Dat kunnen dan bijvoorbeeld mensen zijn die een carrière in het leger hebben uitgebouwd.
[252] Dat konden dan zowel praetextati in de strikte zin van het woord zijn als hun mede-pedani uit de meer gevestigde kringen (SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The epigraphic landscape of Roman Italy, p. 131).
[253] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998,, pp. 247-248.
[254] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 248-249. Vandaar dat in deze periode onder meer in het album van Canusium (I.53) een groot aantal pedani opgenomen zijn.
[255] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, pp. 576-577.
[256] Noch in juridische teksten noch in inscripties vinden we iets terug dat de quinquennales linkt aan de aanduiding van nieuwe decuriones. En juridische teksten zijn anders altijd zo precies als ze het hebben over benoemingen, ze stellen altijd heel duidelijk voorop wie verantwoordelijk voor een benoeming bijvoorbeeld. Wellicht moet het zo geweest zijn dat de quinquennales geen dergelijke verantwoordelijkheid droegen.
[257] Dat was bijvoorbeeld zo in Ostia, waar de quinquennales er blijkbaar niet aan de pas kwamen, en als we de inscripties mogen geloven zelfs geen enkele magistraat: heel veel decuriones zijn geadlecteerd decreto decurionum (MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 250-254).
[258] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, pp. 578-579.
[259] Jacques gaat er in tegenstelling tot bijvoorbeeld een Langhammer van uit dat in het westelijke deel van het rijk iemand die decurio geworden is (door bijvoorbeeld het uitoefenen van een magistratuur of een adlectio door de ordo decurionum), ook onmiddellijk volwaardig decurio is, hij hoeft met andere woorden niet te wachten tot de volgende lectio. Het woord adlectio bijvoorbeeld suggereert al een volledige opname in de gemeenteraad. (JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p. 579).
[260] Ook in de Tabula Heracleensis vinden we niets terug dat de activiteiten van de quinquennales inzake het aanduiden van decuriones bevestigt, of de idee dat de ordo decurionum ook au fur et à mesure des vacances kon worden aangevuld, tegenspreekt (JACQUES F., Quelques problèmes d’histoire municipale à la lumière de la Lex Irnitana, in: L’Afrique dans l’Occident Romain (Ier siècle av. JC-IV siècle ap. JC). Actes du colloque organisé par l’Ecole française de Rome sous le patronage de l’Institut National d’Archéologie et d’Art de Tunis, Rome 3-5 decembre 1987, p. 387).
[261] JACQUES F., Le privilège de la liberté: politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, pp. 389-390.
[262] GONZALEZ J., The Lex Irnitana, a new copy of the Flavian Muncicipal Law, in: Journal of Roman Studies, 1986, p. 158.
[263] Dit doet Galsterer (GALSTERER H., Municipium Flavium Irnitanum: a Latin town in Spain, in: Journal of Roman Studies, 1988, p. 81) vermoeden dat het “lustrum-concept” op gemeentelijk niveau niet zo sterk was als lange tijd gedacht, in tegenstelling tot Rome zelf.
[264] Als er dus minder dan 63 decuriones waren (“: quo anno pauciores in eo municipio decuriones conscriptive quam LXIII, quod ante h(anc) l(egem) rogatam iure more eiius municipi fuerunt, <erunt,>…).
[265] In Irni was het zo dat alles wat te maken had met de census wellicht door de duumviri werd voltrokken, die tevens verantwoordelijk waren voor het opstellen van het album decurionum (GALSTERER H., Municipium Flavium Irnitanum: a Latin town in Spain, in: Journal of Roman Studies, 1988, p. 81). Ook hieruit meent Galsterer te mogen afleiden dat het “lustrum-concept” in gemeenten niet zo sterk leefde in als in Rome zelf, waar bijvoorbeeld de censoriale functie pas om de vijf jaar werd uitgevoerd.
[266] JACQUES F., Quelques problèmes d’histoire municipale à la lumière de la Lex Irnitana, in: L’Afrique dans l’Occident Romain (Ier siècle av. JC-IV siècle ap. JC). Actes du colloque organisé par l’Ecole française de Rome sous le patronage de l’Institut National d’Archéologie et d’Art de Tunis, Rome 3_5 decembre 1987, p. 387.
[267] De rol van de magistraten vinden we bevestigd in de hoger aangehaalde passage uit de Tabula Heracleensis, (83-86), waar de magistraten verantwoordelijk worden gehouden voor het aanduiden van nieuwe decuriones ter vervanging van bijvoorbeeld overleden gemeenteraadsleden.
[268] Dit vinden we dan weer terug op inscripties (waaruit blijkt dat mensen in de ordo decurionum konden opgenomen worden via een decreet van de decuriones) en zoals ook geïmpliceerd wordt in de Lex Irnitana, in rubriek 31.
[269] De rol van de magistraten bij het aanduiden van kandidaten voor de verkiezingen vinden we bevestigd in vele passages van de Lex Malacitana (bijvoorbeeld in rubriek 51).
[270] Galsterer (GALSTERER H., Municipium Flavium Irnitanum: a Latin town in Spain, in: Journal of Roman Studies, 1988, p. 86) situeert dit al bijna vanaf het Vroege Principaat: van dat moment af zien we dat de gemeenteraad hoe langer hoe meer aan belang gaat winnen binnen de gemeente, net zoals in Rome de Senaat ook langzamerhand de andere machtsorganen (op de eerste plaats de volksvertegenwoordiging) gaat overstijgen.
[271] We hebben geen rechtstreekse informatie over de benoeming van magistraten in Irni, maar Rubriek 21 vertelt ons het volgende: “qui ex senatoribus decurionibus conscriptivisve municipi Flavi Irnitani… magistratis creati sunt erunt” zouden Romeinse burgers worden, dus de magistraten werden hier duidelijk uit de groep van de decuriones gekozen. Volgens Galsterer is er een link te leggen met de gebruiken in Rome, waar alleen laticlavii die dus reeds behoorden tot de senatoriale klasse, magistraat konden worden. GALSTERER H., Municipium Flavium Irnitanum: a Latin town in Spain, in: Journal of Roman Studies, 1988, p. 86.
[272] Normaal gezien trad men binnen aan een leeftijd van vijfentwintig jaar, en de gemiddelde levensverwachting was ongeveer veertig jaar (GALSTERER H., Municipium Flavium Irnitanum: a Latin town in Spain, in: Journal of Roman Studies, 1988, p. 90).
[273] GALSTERER H., Municipium Flavium Irnitanum: a Latin town in Spain, in: Journal of Roman Studies, 1988, p. 90.
[274] Of in elk geval niet veel werd vermeld op de inscriptie, te oordelen naar het aantal epigrafisch geattesteerde decuriones adlecti, namelijk slechts 97.
[275] Deze auteur zegt wel niet direct iets over adlectio en het is niet duidelijk in welke mate zijn opmerkingen over de boulh geëxtrapoleerd mogen worden naar de ordo decurionum, maar alleen al omwille van het feit dat Garnsey zijn theorie over adlectio koppelt aan de informatie die hij uit deze brieven haalt omtrent de summa honoraria, is het toch relevant deze brieven te bespreken.
[276] Sherwin-White stelt zelfs dat iedereen die de periode van het Vroege Keizerrijk bestudeert, over gelijk welk onderwerp, ooit met deze brieven zal geconfronteerd worden (SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. v).
[277] De brieven uit Bithynia zijn te vinden in boek Brief X.. Daarnaast is er nog één brief die ons informatie geeft over de ordo decurionum: I. 19 geeft ons zelfs directe informatie over Italië zelf, meer bepaald over het minimum bezit dat van een decurio verwacht werd.
[278] In 79 werd Plinius opgenomen in de Romeinse Senaat en van dan af nam zijn carrière een hoge vlucht: al snel was hij decemvir stlitibus iudicandis, daarna tribunus laticlavus van het derde legioen en sevir van de Romeinse equitum. In 89-90 werd hij –door toedoen van keizer Domitianus- quaestor, om vervolgens als tribunus plebis (91-92) en praetor (93) aan de weg te timmeren. In 94-96 wordt hij praefectus aerarii militaris, twee jaar later praefectus aerarii Saturni. Traianus maakt hem consul suffectus en vanaf 104 is hij curator alvei Tiberis et cloacarum . Het is ook Traianus die hem als gouverneur naar Bithynia stuurt, zijn eerste adminsitratieve opdracht buiten Italië. (CHASTAGNOL A., Le senat Romain à l’époque imperiale: recherches sur la composition de l’Assemblée et le statut de ses membres, pp. 146-147, p. 153)
[279] CHASTAGNOL A., Le senat Romain à l’époque imperiale: recherches sur la composition de l’Assemblée et le statut de ses membres,, p. 147; SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 553.
[280] Men weet nog niet goed of zijn twee jaar durend mandaat werd uitgeoefend in 109-111, 110-111 of 111-113 (CHASTAGNOL A., Le senat Romain à l’époque imperiale: recherches sur la composition de l’Assemblée et le statut de ses membres, p. 147).
[281] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV 2322: een decurio wordt er een bouleuthz genoemd.
[282] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2324.
[283] KÜBLER K., Decurio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, IV, 2324.
[284] Zo staat het ook in de Lex Pompeia: Eadem lege comprehensum est, ut qui ceperint magistratum sint in Senatu (Plinius, X. 79).
[285] SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 670.
[286] SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 669: deze lex provinciae is wel opmerkelijk omdat ze heel gedetailleerd is en niet veel meer overliet aan het lokale bestuur. Wellicht is dit voor een deel te verklaren door het feit dat het hier over een gebied gaat waar geen sterke hellenistische traditie bestond, waar bijvoorbeeld niet veel Griekse steden waren ingeplant. Vandaar dat Pompeius het aantal en de grootte van de steden fors opgedreven heeft, en hen meer taken heeft gegeven. Hij heeft in feite het Romeinse systeem geïntroduceerd, waarin de steden hun interne politiek zelf regelden. Dit bevorderde het ontstaan van een “oligarchy of wealth” (SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 670).
[287] Plinius, X.79: Cautum est, domine, Pompeia lege quae Bithynis data est, ne quis capiat magistratum neve sit in senatu minor annorum triginta. Eadem lege comprehensum est, ut qui ceperint magistratum sint in senatu.
[288] Plinius X.79: Secutum est dein edictum divi Augusti, quo permisit minores magistratus ab annis duobus et viginti capere. Deze leeftijdgrens van tweeëntwintig jaar vinden we ook terug op de Tabula Heracleensis, waar ze gold voor zij die dienst hadden gedaan in de cavalerie. ( Tabula Heracleensis, 89-92 en SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 671)
[289] Plinius, X.79: Quaeritur ergo an, qui minor triginta annorum gessit magistratum, possit a censoribus in senatum legi, et, si potest, an ii quoque, qui non gesserint, possint per eandem interpretationem ab ea aetate senatores legi, a qua illis magistratum gerere permissum est.
[290] Plinius vindt deze evolutie positief, want “sit aliquanto melius honestorum hominum liberos quam e plebe in curiam admitti” (Plinius, X.79) Wellicht was het net als in de westelijke gemeenten niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk om niet-magistraten op te nemen, om zo te ordo decurionum te kunnen vervolledigen (SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 672).
[291] Plinius, X.80: Interpretationi tuae, mi Secunde carissime, idem existimo: hactenus edicto divi Augusti novatam esse legem Pompeiam, ut magistratum quidem capere possent ii, qui non minores duorum et viginti annormum essent, et qui cepissent, in senatum cuiusque civitatis pervenirent. Ceterum non capto magsitratu eos, qui minores triginta annorum sint, quia magistratum capers possint, in curiam etiam loci cuiusque non existimo legi posse.
[292] Deze regel van Traianus is echter niet volledig opgevolgd geweest. Zo vinden we in de Digesten (50.2.11) terug dat in Nicomedia decuriones die jonger waren dan vijfentwintig in de ordo werden opgenomen zonder voorafgaandelijk een ambt te hebben bekleed.
[293] Plinius X. 79 Zij die geloofden in de theorie rond de quinquennales verwezen overigens vaak naar deze tekst als bewijs.
[294] Plinius zelf maakt overigens in I.29 duidelijk dat dit in het westen, meer bepaald in Comum vastgesteld was op 100 000HS: esse autem tibi centum milium censum, satis indicat quod apud nos decurio es.
[295] Plinius X.110.
[296] SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary,, p. 643 en p. 720.
[297] Volgens Sherwin-White was dit in het Oostelijke deel van het rijk geen zo’n gebruikelijk verschijnsel, want daar bestond al een systeem (de liturgia) dat de rijken verplichtte om hun gemeenten financieel te steunen (SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 721).
[298] De keizer moest namelijk zijn goedkeuring geven wanneer de ordo decurionum van een bepaalde stad zou worden uitgebreid, als ze dergelijke extra leden wensten op te nemen.
[299] Plinius, X. 112: sed ii, quos indulgentia tua quibusdam civitatibus super legitimum numerum adicere permisit, et singula milia danariorum et bina intulerunt.
[300] Het is echter niet duidelijk waarin die bijzonderheid nu juist gelegen is, wat die super legitimum numerum nu precies inhield. Het zouden bijvoorbeeld onder meer mensen kunnen zijn die buiten hun geboortestad lid waren van de gemeenteraad SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary,p. 722.
[301] Plinius, X.112: singula mila denariorum et bina.
[302] SHERWIN-WHITE A.N., The letters of Pliny: a historical and social commentary, p. 722.
[303] Plinius, X. 112: Superest ergo, ut ipse dispicias, an in omnibus civitatibus certum aliquid omnes, qui deinde buleutae legentur, debeant pro introitu dare.