August De Block (1893-1979): socialistisch politicus. Een biografie. (Joris De Coninck) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL III:
VAN BRUSSEL NAAR LONDEN EN TERUG (1934-1944)
HOOFDSTUK 6 : DE TWEEDE WERELDOORLOG
6. 1. 1. De Duitse inval
Zonder voorafgaandelijk ultimatum viel nazi-Duitsland op 10 mei 1940, om half vijf ‘s ochtends het Belgisch grondgebied binnen. Spoedig bleek dat de Duitse troepen een grootscheeps offensief hadden ingezet op België, Nederland en Luxemburg. Onmiddellijk deed de Belgische regering een beroep op de Frans-Britse militaire steun, die beide landen in 1937 hadden toegezegd. Ondertussen trachtte nazi-Duitsland zijn schending van de Belgische neutraliteit te verantwoorden. Ons land werd ervan beschuldigd zelf voortdurend de eigen neutraliteit te hebben geschonden ten voordele van de geallieerden. De Duitsers stelden dat zij de aanval die Engeland en Frankrijk op Nederland, België en Luxemburg hadden beraamd, vóór wensten te zijn. Duitsland achtte zich dus verplicht tot de aanval over te gaan, maar het garandeerde wel het Europees en koloniaal bezit van de Belgische staat indien men geen weerstand zou bieden tegen de Duitse troepen. In het andere geval zou België door de Duitsers worden bezet. Koning Leopold III, opperbevelhebber van het leger weigerde op de Duitse eisen in te gaan en drukte zijn vertrouwen uit in het militaire kunnen van de Belgische strijdkrachten.
Net als bij de Duitse inval in 1914, waren de Belgische strijdkrachten ook nu niet opgewassen tegen het Duitse militaire overwicht. De diverse verdedigingslinies die door de Belgische, Franse en Britse troepen werden bemand, dienden vrij snel
te worden opgegeven zodat men steeds meer in de richting van de kust moest terugtrekken. Inmiddels hadden de Duitsers zowat heel Nederland onder hun controle en had een Duits pantserleger de Noord-Franse steden Abbeville en Amiens bereikt. Het Belgische leger raakte ingesloten in een klein gebied tussen Beneden-Schelde, Leie en de Noordzee. Toen de Engelse strijdkrachten in het gebied besloten zich terug te trekken naar Duinkerke, waar zij inscheepten naar Engeland, werd de situatie voor het Belgische leger helemaal uitzichtloos. Op 27 mei aanvaarde koning Leopold III, die sinds 25 mei had gebroken met de regering-Pierlot[507], de onvoorwaardelijke overgave aan Duitsland, die ‘s anderendaags om vier uur ‘s ochtends zou ingaan. De Achttiendaagse Veldtocht, had het leven van 20.000 Belgische burgers en militairen geëist.[508]
Op het moment dat de laatste verdedigers van het Belgische grondgebied hun wapens neerlegden, bevond de nationale partijsecretaris van de BWP, zich al ver van het krijgsgewoel. Op de dag van de Duitse inval, 10 mei 1940, bevond De Block zich in Rouen. Van zodra hij te horen kreeg dat de Duitsers België waren binnengevallen, keerde hij naar Brussel terug. Later op de dag was hij in het Brusselse Volkshuis nog aanwezig op de laatste gemeenschappelijke vergadering van de bureau’s van de socialistische vakbond en de BWP. Nadat hij Hendrik de Man een dagorde “van nationale eenheid” had voorgelegd, kreeg hij van zijn partijvoorzitter de opdracht de resterende partijarchieven in veiligheid te brengen en daarna naar Frankrijk te vluchten.
Voor de Man was dat noodzakelijk omdat De Block geen openbaar ambt bekleedde en in Frankrijk beter in contact zou kunnen blijven met de socialistische Internationale.[509]
Thuis in Jette werden de nodige voorbereidingen voor de vlucht getroffen. Het order van De Man was echter niet de enige reden om België te verlaten. De Block was gehuwd met een joodse vrouw en door zijn internationale contacten als socialistisch partijsecretaris begreep hij dadelijk wat haar, de kinderen en hem zelf te wachten stond indien zij in handen van de nazi’s zouden vallen.[510] August De Block besloot samen met vrouw en kinderen te vertrekken, terwijl het kindermeisje, dat sinds 1934 de huishoudelijke taken van Rachel had overgenomen, naar Sint-Niklaas zou terugkeren. De Blocks vader, Petrus, die sinds het overlijden van zijn vrouw[511] bij zijn oudste zoon inwoonde, verkoos eveneens te blijven. Kort na de verovering van Brussel kreeg Petrus De Block trouwens het bezoek van een Duitse patrouille die gericht op zoek waren naar de socialistische partijsecretaris. Petrus De Block zou tot 1942 in het huis van zijn zoon te Jette blijven wonen waar het kindermeisje regelmatig langs kwam om hem te verzorgen.
In de loop van dat jaar verliet hij, om een onbekende reden, Brussel voor Sint-Niklaas, waar hij kort na zijn aankomst plots overleed.[512]
Twee dagen na de Duitse inval kreeg De Block van minister P.H. Spaak de dringende raad Brussel te verlaten, wat hij later die dag ook deed. Met de auto reed hij naar Koksijde, de evacuatieplaats van het socialistische Belgische Vakverbond. Lang voor het uitbreken van de oorlog had de Belgische regering een evacuatieplan opgesteld naar analogie met het verloop van de Eerste Wereldoorlog : bij een Duitse inval zou de kuststrook lange tijd onbezet blijven. De socialistische vakbond BVV, die onder zijn vijftien statutair verkozen bureauleden BWP-secretaris De Block telde, had een eigen evacuatieplan opgesteld dat ten dele gebaseerd was op het voorbeeld van de Belgische regering. In oktober 1939 koos het BVV Koksijde uit als eerste evacuatieplaats. Bij het uitbreken van de vijandelijkheden zouden archieven, personeel en militanten naar de badplaats worden overgebracht. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 het land binnenvielen was er van een georganiseerde evacuatie echter geen sprake meer. Aangegrepen door een haast panische angst voor de snel oprukkende Duitsers handelde iedereen op eigen initiatief en naar eigen goeddunken.
August De Block kwam op die manier samen met andere socialistische mandatarissen in Koksijde, terecht. Op 13 en 14 mei hield hij zich vooral bezig met de evacuatie van een groep Spaanse oorlogskinderen en van een groep Sudeten, die na de inval van nazi-Duitsland hun land waren ontvlucht en op initiatief van De Block te Heist waren ondergebracht.[513]
Bevreesd voor de mogelijke gevolgen indien alles in handen van de nazi’s zou vallen, werd veel archiefmateriaal, dat in Koksijde was verzameld, in aanwezigheid van de socialistische partijsecretaris verbrand. Nadat De Block aanvankelijk had geweigerd om de Belgische Kust te verlaten, kon Achille Delattre, die zich ook in Koksijde bevond, De Block toch overtuigen naar Frankrijk te vluchten. Weldra zou elk burgerlijk verkeer worden verboden. Nog dezelfde dag slaagden De Block en zijn gezin erin de Belgisch-Franse grens over te steken. Twee dagen later arriveerde hij in Rouen.[514]
Vooruitgedreven door de oprukkende Duitse troepen vluchtte De Block met de auto steeds dieper Frankrijk in. Na tal van omzwervingen in een land, dat was ontredderd door de opeenvolgende nederlagen van haar leger, kwam De Block via Bordeaux en Mont-de-Marsan aan in Labenne, een kleine dorpje op zo’n twaalf kilometer van Bayonne.
Op een dag bezocht hij die Zuid-Franse stad in de hoop iets te weten te komen over de mogelijkheden om, per boot naar Engeland te vluchten. In Bayonne vernam hij echter dat de laatste boot met Belgische vluchtelingen de dag voordien was vertrokken. Het was de laatste kans geweest om Frankrijk te verlaten. Bovendien was de streek van Bayonne, sinds eind juni, niet langer veilig voor August De Block en zijn gezin.
Op 22 juni sloten Frankrijk en Duitsland een wapenstilstand. De bepalingen van het akkoord stelden dat tweederde van het Franse grondgebied door Duitse troepen zou worden bezet. Het overblijvende gedeelte van het Franse grondgebied bleef in handen van de Franse regering, die zich vanaf 1 juli te Vichy ging vestigen. De Franse Vichy-regering moest echter een sterke Duitse inmenging in haar bestuur dulden. Het Zuid-Franse Bayonne was in de Duitse bezettingszone gelegen. Het gezin De Block-Hamel vluchtte daarom verder en kwam uiteindelijk in een klein dorpje terecht dat tot het grondgebied van Vichy-Frankrijk behoorde : Mesplède, gelegen op zo’n dertig kilometer ten noordwesten van Pau, in het departement Basses Pyrénées.[515]
6. 1. 2. Mesplède
Het gezin De Block-Hamel, dat in Mespléde een onderkomen had gevonden, was niet de enige Belgen die, op de vlucht voor de Duitse agressor, in Zuid-Frankrijk waren beland. Ook de meeste Belgische ministers bevonden zich in “la zone nono”.[516] Gaandeweg zouden de meest vooraanstaanden onder hen, minister van Buitenlandse Zaken Spaak en premier Pierlot, via Spanje naar Portugal vluchten vanwaar ze in oktober 1940 naar Groot-Brittanië overstaken. De “gewone” Belgische vluchtelingen verbleven echter in erbarmelijke omstandigheden in Frankrijk. Vanaf begin juli 1940 bereikten hen de berichten uit bezet België dat de Duitsers zeer vriendelijk waren en dat niemand van hen iets te vrezen had. Bij velen werd de heimwee en de wil om terug te keren al gauw onweerstaanbaar, te meer omdat de Belgische vluchtelingen in het ontredderde Frankrijk geen toekomst hadden.
Aanvankelijk had de Belgische regering, die in Frankrijk tot 28 augustus 1940 in functie bleef, te Vichy een ambassade gevestigd, net zoals andere landen dat ook hadden gedaan. Onder druk van nazi-Duitsland ontnam de Franse regering op 5 september 1940 de Belgische ambassade haar diplomatieke status. Daarop werd de ambassade vervangen door een consulaat-generaal, maar ook daar maakten de Duitsers bezwaar tegen. Uiteindelijk werd eind november 1940 een maatregel getroffen waardoor alle Belgische ambassadediensten in Vichy werden overgenomen door de “Centrale Directie van de Belgische Diensten in Niet-bezet Frankrijk”.
Tot de “Centrale Directie” behoorden ook diensten die zorg droegen voor de opvang en de repatriëring van de Belgische vluchtelingen.[517]
Dergelijke diensten hadden zich ook in Toulouse gevestigd, maar toen De Block zich tot hen wendde,
in een poging alsnog naar Groot-Brittannië te kunnen vluchten, kreeg hij nul op het rekest. De Block legde zich echter niet bij die weigering neer en bleef gestadig verder zoeken naar andere vluchtmogelijkheden. Met dat doel voor ogen wendde De Block zich tot de Vlaamse socialist Hendrik Fayat,[518] die als zendingsgelastigde van het “Algemeen Belgisch Commissariaat voor Repatriëring”, sinds augustus 1940 was verbonden met de “Centrale Directie”. Omdat hij de juiste mensen kende in de diplomatieke kringen, legde Fayat er zich ook op toe om de doortocht van gevluchte landgenoten naar Engeland, via Spanje en Portugal, te bevorderen. Ook De Block deed om die reden een beroep op Fayat. Hij reisde zelfs persoonlijk naar Vichy in de hoop op die manier de toekenning van de vereiste visa een handje te helpen. In Vichy had De Block, naast een gesprek met Fayat, ook een ontmoeting met de Belgische ministers G. Balthazar en P. H. Spaak die hem de raad gaven naar België terug te keren. De Block leek in eerste instantie op het voorstel in te willen gaan, maar eiste van beiden wel een officieel mandaat dat hem enige bescherming tegen de mogelijke willekeur van de nazi’s zou kunnen bieden. De Blocks eis kon echter niet worden ingewilligd zodat hij onverrichterzake naar Mesplède moest terugkeren.[519]
Ondertussen was E. Piot, die samen met De Block in mei 1940 was gevlucht, naar België teruggekeerd “zoodat ik hier nu gansch alleen ben”.[520]
De Block was op dat ogenblik erg verbitterd over de oorlog en over Piots vertrek. Hij was echter veel minder geïsoleerd dan hij liet uitschijnen. Het gezin integreerde zich vrij snel in het plaatselijke dorpsleven. De Block hielp de boeren op het land met het binnenhalen van de maïsoogst, een zwaar werk dat hij niet gewend was. Zijn vrouw leerde de plaatselijke slager hoe hij rundskoppen moest bereiden en de kinderen vertoefden graag op de nabijgelegen boerderijen. August De Block raakte goed bevriend met de notaris en burgemeester van het nabijgelegen, grotere dorp Arthez-de-Béarn. De solidariteit van de plaatselijke dorpelingen met het gevluchte gezin was zeer groot. De Block heeft meermaals goedbedoelde, financiële steun beleefd geweigerd. Het gezin leefde van geld dat hen werd toegestuurd vanuit Zwitserland, waar mogelijk deze of gene socialistische organisatie, vóór de oorlog haar werkingsmiddelen in veiligheid had gebracht. Het was trouwens niet de enige band die De Block met het land had. Hij ijverde bij Zwitserse hulporganisaties voor de opvang van mentaal gehandicapte, Belgische kinderen, die net als zowat één miljoen landgenoten in Zuid-Frankrijk terecht waren gekomen.[521]
Ondertussen had De Block de raad die Fayat hem bij zijn bezoek aan Vichy had gegeven, ook opgevolgd, al leverden zijn inspanningen slechts gedeeltelijke resultaten op. Vanuit Londen hadden de aldaar aanwezige socialisten, dankzij de wapenstilstand tussen Frankrijk en Duitsland, een blijvend contact kunnen opbouwen met de partijgenoten, die in “la zone nono” verbleven. Door het feit dat er Belgische socialisten in Mexico verbleven kon men in Londen over visa voor het Midden-Amerikaanse land beschikken. De Blocks aanvraag om een dergelijk visum leek aanvankelijk met goed gevolg te worden beantwoord. Het liep echter geheel anders.[522]
In het voorjaar van 1941 werd hem een visum voor Mexico toegekend, maar de Portugese consul in Pau, wilde De Block pas een inreisvisum geven indien hij, via boot- of vliegtuigtickets het bewijs kon leveren, ook werkelijk naar Mexico te zullen doorreizen. Gezien de enorme bedragen die voor het transport naar Zuid-Amerika werden gevraagd, kon De Block de vereiste bewijzen niet voorleggen. Bovendien zou hij eerst moeten vertrekken, terwijl zijn vrouw en kinderen pas enige tijd later naar Mexico zouden worden overgebracht. De Block weigerde echter zich van zijn gezin te laten scheiden. In september 1941 gaf de Portugese overheid hem zelfs de toestemming om naar Angola af te reizen. Nu gooide de Franse overheid roet in het eten, door geen uitreisvisa te willen verlenen.
In het voorjaar van 1942 zouden De Block en zijn gezin, dankzij de tussenkomst van een Belgische jezuïet, die in een klooster te Pau verbleef, alvast naar Lissabon kunnen vertrekken. De pater, die tijdens de Spaanse burgeroorlog aan de zijde van Franco had gestaan maar over De Blocks ware reisdoel in het ongewisse werd gelaten, zorgde ervoor dat de Belgen een vervalst transitvisum voor Spanje in handen kregen. Ondertussen had de socialistische partijsecretaris ook de vereiste Franse en Portugese documenten op zak, zodat August De Block, met zijn gezin, op 4 maart 1942 Vichy-Frankrijk kon ontvluchten. Nauwelijks zes maanden later zou nazi-Duitsland “la zone non-occupée” alsnog bezetten.[523]
6. 1. 3. Naar Londen, via Lissabon en Madrid
Via het grensstadje Hendaye verliet het gezin De Block-Hamel Frankrijk en reisde per trein naar Madrid. Ondanks het feit dat Spanje tijdens Wereldoorlog II neutraal was, vormde het toch een heel avontuur om door het land te reizen, zeker wanneer de vereiste papieren, zoals dat bij De Block het geval was, niet helemaal in orde waren.
Voordien reeds waren vele Belgen bij hun poging om via Spanje Portugal te bereiken betrapt op de één of andere onregelmatigheid en daarom door de Spaanse overheid opgesloten in het interneringskamp van Miranda, dat geen al te beste reputatie had. Het gezin De Block spoorde dan ook met grote angst door Spanje.
Eén keer werden ze op een haar na gevat. Vanuit Hendaye reisden ze rechtstreeks door naar Madrid waar ze de nacht doorbrachten. Midden in de nacht werd er echter op de deur van hun hotelkamer geklopt. De Spaanse politie eiste de paspoorten van de Belgische vluchtelingen op. Na een veeleer oppervlakkige controle, verklaarde de politie dat alles in orde was. Zonder verdere moeilijkheden bereikten August de Block, Rachel Hamel en de kinderen Lissabon.[524]
De Portugese hoofdstad was tijdens de Tweede Wereldoorlog niet enkel een zeer druk spionagecentrum waar Amerikanen, Britten en Duitsers elkaar naar hartelust bespiedden, ook de verzamelplaats van Belgen die, al dan niet met een lange tussenstop in Vichy-Frankrijk, er in geslaagd waren hun bezette vaderland te ontvluchten. Zij werden, om de verblijfsmogelijkheden in Lissabon te ontlasten ondergebracht in een klein kustplaatsje aan de monding van de Taag. Daarnaast was er in Lissabon ook een Belgisch gezantschap aanwezig dat, gezien de Portugese neutraliteit, in permanent contact stond met de Belgische regering in Londen.
Lissabon was voor De Block overigens geen eindpunt. Terwijl zijn gezin in Lissabon werd ondergebracht en er af en toe de mooie plekjes van de Portugese hoofdstad ging bezoeken, sloofde De Block zich bij de diensten van het Belgisch gezantschap uit om de documenten in handen te krijgen die hem zouden toelaten de overtocht naar het Verenigd Koninkrijk te maken. In mei 1942 had hij de nodige papieren in handen en werd alles in gereedheid gebracht om de oversteek te wagen. De Block zou met vrouw en kinderen per watervliegtuig de overtocht maken, terwijl de bagage per boot naar Engeland zou worden overgebracht. Op 18 mei 1942 verliet De Block Portugal. De vliegreis van Lissabon naar de Britse eilanden gebeurde ‘s nachts en er moest een grote omweg in westelijke richting worden gemaakt om buiten het bereik van de Duitse luchtmacht te blijven. De reis verliep evenwel voorspoedig zodat het gezin De Block reeds op de dag van het vertrek uit Lissabon al in Londen, “het Mekka der vrijheid”, aankwam.[525]
6. 2. 1. Een nieuw begin in een vreemd land
Toen De Block met zijn gezin in mei 1942 in Londen aankwam, getuigde Londen op tal van vlakken van de woedende wereldbrand. De stad werd regelmatig gebombardeerd, in de buitenwijken stond afweergeschut opgesteld, jonge moeders, kinderen, zieken en gehandicapten werden naar het platteland geëvacueerd en er was de hoge concentratie van Europeanen, die op de vlucht voor de nazi-bezetting van hun vaderland, hun heil hadden gezocht in het Verenigd koninkrijk. Velen vonden een onderkomen in de Londense agglomeratie.
Onder de vluchtelingen bevond zich een twintigduizend man sterke, erg heterogeen samengestelde, Belgische kolonie. Er waren Antwerpse dokwerkers en diamantarbeiders die in het zog van hun syndicale leiders in mei 1940 naar Engeland waren uitgeweken. Daarnaast was er ook een belangrijke groep zeelui, die bij de ontruiming van Duinkerken, naar het einde van de Achttiendaagse Veldtocht toe, Belgische, Britse en Franse soldaten over het Kanaal hadden verscheept en samen met hun familie een onderkomen hadden gevonden aan de Engelse kust. De Belgische soldaten die naar Engeland konden ontkomen werden samen met andere jonge vluchtelingen-vrijwilligers ondergebracht in de zogenaamde “Brigade Piron”. De brigade zou deel uitmaken van de geallieerde legers en, na de inval van de Geallieerden in Normandië in juni 1944, deelnemen aan de bevrijding van Noord-Frankrijk, België en Nederland. Gevluchte leden van de Belgische lucht- en zeemacht werden bij de R.A.F. en de Royal Navy ondergebracht.
Tenslotte hadden zich te Londen ook tal van Belgische politici gevestigd. De Belgische regering en een groot aantal parlementsleden waren in mei 1940, net als talloze landgenoten naar Frankrijk gevlucht. Vooruitgedreven door de Duitse opmars belandden zij uiteindelijk in Bordeaux en omgeving. Na de Frans-Duitse wapenstilstand van 22 juni 1940, vertrokken een aantal, in hoofdzaak liberale en socialistische, politici naar de Britse hoofdstad. Anderen, zoals eerste minister Pierlot en minister van Buitenlandse Zaken Spaak, volgden de Franse regering naar Vichy.
Om het overwicht aan socialistische en liberale politici te Londen enigszins te doorbreken en de strijd tegen nazi-Duitsland optimaal te kunnen voeren, waagden de twee voornoemde ministers, via Spanje en Portugal waar ze lang werden opgehouden, in de herfst van 1940, de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk. In Londen aangekomen vormden zij een oorlogskabinet, dat bestond uit katholieken, socialisten en liberalen en geleid werd door de Belgische eerste minister op het ogenblik van de Duitse inval in mei 1940 : Pierlot.
De in Londen toegestroomde Belgische parlementariërs stichtten al snel na hun aankomst in Londen de “Office Parlementaire Belge”. Het “Office” had op het moment van haar stichting een dubbel doel voor ogen. Enerzijds op politiek vlak : de vorming van een nieuw regeringsapparaat (wat uiteindelijk uitmondde in het oorlogskabinet-Pierlot) en de garantie bieden dat de nieuwe regering op een democratisch manier zou worden gecontroleerd. Anderzijds op humanitair vlak : hulpverlening aan en tewerkstelling van de Belgische vluchtelingen. Ter uitvoering van de laatste doelstelling richtte het “Office” een “Plaatsingsbureau” in dat ervoor zorgde dat Belgische vluchtelingen in Britse ondernemingen aan de slag konden. Het “Plaatsingsbureau” werd in februari 1941 opgeslorpt door de “Dienst voor Arbeid”, een sectie voor de “Centrale Dienst voor Vluchtelingen”. De “Centrale Dienst” werd door de Belgische regering opgericht in het najaar van 1940 met als doel de werkzaamheden van de diverse officiële diensten ten behoeve van de Belgische vluchtelingen te coördineren.
De overheidsinstantie zorgde, net als het voormalige “Plaatsingsbureau” voor contacten tussen Belgische werkzoekende vluchtelingen en Britse werkgevers. De “Centrale Dienst” coördineerde ook de medische hulpverstrekking en de sociale bijstand aan de Belgische vluchtelingen. Omdat Londen regelmatig werd gebombardeerd door de Duitsers konden zij die dat wensten en er voor in aanmerking kwamen, naar het platteland worden geëvacueerd. Ook die taak was weggelegd voor de “Centrale Dienst”.[526]
De vluchtelingen konden zich bij hun aankomst in Londen, dadelijk tot de “Centrale Dienst” wenden : hij stonde in voor logies, financiële en materiële hulp. Ook het gezin De Block had nood aan steun. Net als vele vluchtelingen waren zij in Engeland toegekomen zonder veel bagage. Het weinige wat ze bij hun vlucht uit Brussel hadden meegenomen, mocht niet mee op het vliegtuig naar Engeland en werd per boot naar Engeland gezonden.
Het schip zou nooit aankomen waardoor het gezin De Block-Hamel, althans tijdelijk, aangewezen was op de kledij die de “Centrale Dienst” hen ter beschikking stelde. De Block en zijn gezin vonden een onderkomen in een appartementsblok, waar ze een flat moesten delen met andere Belgische vluchtelingen. Begin november 1942 verhuisden ze naar een grotere flat, die dan weer gelegen was in een buurt die regelmatig het doelwit was van Duitse bombardementen.
Ondertussen liepen De Blocks kinderen school. De zoontjes Gust en Paul waren intern in een Frans lyceum te Londen, terwijl Norma onderwijs genoot aan een Engelse middelbare school. Aanvankelijk was school lopen in Londen voor de drie kinderen geen akkefietje. Norma’s kennis van het Engels was aanvankelijk te beperkt om dezelfde leerstof als autochtone leeftijdsgenoten te kunnen verwerken. Gust en Paul, die meer dan twee jaar niet op de schoolbanken hadden gezeten, hadden vooral problemen met de Engelse schooltucht. August De Block werd door het schoolhoofd met aandrang verzocht zijn zonen tijdens de vakanties de Levieten te lezen, wat blijkbaar ook gebeurde. Naarmate het schooljaar vorderde werden hun resultaten steeds beter. Norma zou na de oorlog zelfs in Engeland blijven om er haar studie aan de middelbare school met succes af te ronden.[527]
Op het ogenblik dat de kinderen, in september 1942, hun eerste schooljaar op Engelse bodem aanvatten was August De Block reeds enkele maanden aan het werk als beheerder van de Belgische Spoorwegen en als ambtenaar van de Dienst voor Staatsveiligheid, die onder toezicht stond van de minister van Justitie. Hoe De Block in deze functie terecht is gekomen, is onduidelijk. Het is echter wel opvallend dat De Block tegenover de socialistische Minister van Buitenlandse Zaken Spaak, in een ongedateerde brief, het hele relaas deed van zijn aanstelling als ambtenaar.
De Dienst voor Staatsveiligheid, waar De Block sinds 3 augustus 1942 deel van uitmaakte, werd in eerste instantie belast met de coördinatie van de clandestiene verzetsacties in bezet België.
De Staatsveiligheid moest haar bevoegdheid op dat vlak echter delen met de “2de Sectie”, die ressorteerde onder het Ministerie van Landsverdediging en met de Britse geheime dienst. Na een bevoegdheidsconflict tussen de drie instanties werd op 30 oktober 1942 de taak van elke instelling duidelijk afgebakend. Het akkoord bepaalde dat zowel de Britse als de Belgische diensten, over elke actie in bezet gebied, vooraf, hun fiat moesten geven. De Belgische Staatsveiligheid was voortaan verantwoordelijk voor de organisatie van de verbindingskanalen waarlangs de richtlijnen van de regering en de personen naar het bezette België werden gezonden. Concreet betekende het dat de Staatsveiligheid zorgde voor de inlichtingendienst, de organisatie van ontsnappingsroutes en economische en industriële sabotageacties, weliswaar steeds in afspraak met de “2de sectie” en de Britse geheime dienst. Wat de functie van de Block exact inhield is ons niet bekend,[528] maar zijn vooroorlogse functie van socialistisch partijsecretaris maakte hem zonder twijfel zeer belangrijk als raadgever en vertrouwensman voor het opzetten van contacten met verzetsbewegingen die in socialistische kringen waren ontstaan.[529]
Een jaar later werd de Block overgeplaatst naar het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg waar hij als diensthoofd aan de slag kon. Voortaan werd De Block regelmatig door Belgische vluchtelingen aangeschreven om sociale uitkeringen te krijgen, om bepaalde benoemingen in de vele commissies die de Belgische regering bijstonden in de wacht te slepen of om bepaalde ongerijmdheden in de sociale situatie van de Belgische vluchtelingen in Groot-Brittanië aan te klagen. Zo was De Block gekant tegen de verschillende uitkeringen die aan Belgische militairen en burgers werden verstrekt. Zoiets kon volgens De Block alleen maar de onenigheid tussen de Belgische vluchtelingen aanwakkeren.[530] Ook als beheerder van de Belgische Spoorwegen kreeg hij regelmatig dergelijke verzoeken toegestuurd. Daarbij betrof het dan meestal wel zeer concrete eisen van het spoorwegpersoneel op het vlak van hun pensioenrechten of loonstatuten. De Blocks inbreng in de spoorwegmaatschappij is waarschijnlijk veeleer beperkt geweest. Als beheerder had hij slechts een beperkte bevoegdheid en mocht hij belangrijke stukken niet ondertekenen. Het belette hem echter niet zeer trots te zijn op zijn functie. In een enthousiaste bui stelde hij zelfs dat hij met zijn taak het land, de Belgische regering en het geheel van de geallieerde troepen een enorme dienst te bewijzen.[531]
Waarschijnlijk alludeerde De Block daarmee op de toespraken die hij voor een uitzending van Radio België-Radio Belgique had gehouden.
Radio België werd eind mei 1940, onder toezicht van een afgevaardigde van het Britse Ministerie van Informatie opgericht en startte vanaf 28 september met dagelijkse uitzendingen, afwisselend in het Frans en het Nederlands. Daartoe werden twee Belgen in dienst genomen, een Vlaming en een franstalige, die verantwoordelijk waren voor de uitzendingen in hun landstaal. De Block stuurde op eigen initiatief teksten voor toespraken naar de verantwoordelijken van Radio-België. Zijn teksten werden evenwel niet altijd zonder meer aangenomen, wat zelfs leidde tot een vrij ernstige ruzie met de verantwoordelijke voor de Nederlandstalige uitzendingen, Nand Geerssens. Het conflict werd echter bijgelegd zodat De Block als beheerder van de Belgische Spoorwegen, de spoorwegarbeiders in bezet gebied kon toespreken om hen aan te sporen om d.m.v. stakingen zich te verzetten tegen de deportaties. De Block had een gelijkaardige tekst voorgesteld om de mijnwerkers tegen de bezettende overheid op te zetten,[532] maar die tekst werd echter niet weerhouden.[533]
August de Block die ter voorbereiding van zijn radiotoespraken door zijn vrouw bijkomende articulatie-oefeningen kreeg opgelegd, stuurde niet enkel politieke berichten de ether in, maar waagde zich soms ook aan een persoonlijke boodschap. Zo deed hij in het voorjaar van 1943 al het nodige om zijn vader, via de radio een fijne verjaardag te wensen, onwetend over het feit dat de man ondertussen was overleden.[534]
De Block cumuleerde ook in Londen een aantal functies : hij was beheerder van de Belgische Spoorwegen en ambtenaar. In zijn vrije tijd hield De Block zich ondermeer bezig met het schrijven van tijdschriftartikels voor bladen die uitgingen van het “Office belge d’Information et de Documentation”, kortweg INBEL. De Block publiceerde in “Marine”, dat richtte tot de Belgische zeelui in Groot-Britannië, in “Message” dat was bestemd om boven bezet gebied te worden gedropt en in “Onafhankelijk België, dat kon worden beschouwd als het officieuze regeringsblad. Door de publicatie van tijdschriftartikels verdiende De Block een centje bij en liet hij de Belgische vluchtelingen, indirect weten dat hij veilig en wel uit België en Vichy-Frankrijk was kunnen ontkomen. Vele socialistische lezers van de aangehaalde tijdschriften bleken blij verrast toen ze op die manier vernamen dat de Block, die als socialistisch partijsecretaris onder de partijleden toch een zekere bekendheid genoot, zich in Engeland bevond. De artikels die hij publiceerde, hielden steevast verband met de woedende Wereldoorlog, al viel, net als bij zijn eerste artikel in “Vooruit”, ook nu De Blocks interesse voor technologische onderwerpen op.[535]
6. 2. 2. De Belgische socialisten in Londen
De Belgische socialisten die in de loop van de zomer van 1940 in Londen arriveerden, kampten aanvankelijk met een vrij grote interne verdeeldheid. Ondanks het feit dat vooral de gevluchte vakbondsmandatarissen vrijwel onmiddellijk na hun aankomst in de Britse hoofdstad konden rekenen op de steun van Engelse zusterorganisaties, slaagden de Belgische socialisten er slechts moeizaam in om zich systematisch te organiseren. De malaise in het socialistische kamp zou evenwel langzaam wijken. Een belangrijke etappe in dat proces was het antwoord dat de gevluchte socialisten formuleerden op het 28-juni manifest van Hendrik De Man. De voormalige socialistische partijvoorzitter proclameerde met het manifest de opheffing van de BWP en riep de socialistische militanten op om in één partij, geschaard rond koning Leopold, mee te werken aan de nationale heropstanding. Het Londense contramanifest ontzegde De Man iedere bevoegdheid om in naam van de partij te spreken, drukte het socialistische geloof uit in een uiteindelijke overwinning van de democratie en deed een beroep op de verzettraditie in de socialistische beweging. De Belgische socialisten schaarden zich eensgezind achter het manifest dat echter niet de verhoopte weerklank vond. Het belang van het manifest lag vooral in het feit dat het een belangrijke stap was in het creëren van een organisatorische samenhang onder de in Engeland verblijvende Belgische socialisten.
Uiteindelijk resulteerde het streven naar politieke hergroepering van de Belgische socialisten in de stichting van de “Groep Emile Vandervelde” in december 1940. De “Groep” die zich beschouwde als het verlengstuk van de BWP op vrije bodem, wou zich wijden aan propaganda, opvoeding en actie. De nieuwe socialistische groepering beoogde de omverwerping van de dictatoriale regimes en de steun aan het anti-fascistische verzet in bezet Europa. De voormalige voorzitter van de Socialistische Internationale, Louis de Brouckère, werd aangesteld als voorzitter. In haar eerste levensjaar legde de “Groep Emile Vandervelde” weinig activiteit aan de dag, wat in hoofdzaak te wijten was aan externe factoren. In de loop van dat jaar werden immers de structuren van de Belgische aanwezigheid in Londen uitgebouwd zodat vele leden van de “Groep Emile Vandervelde” nieuwe functies kregen toegewezen, waarvan ze de werking moesten uitbouwen. Hun politieke activiteiten raakten daardoor wat meer op de achtergrond.[536]
Vanaf 1942 legden de Belgische socialisten meer politieke ijver aan de dag. Door de aankomst van nieuwe, gevluchte partijgenoten werd het mogelijk een grotere activiteit te ontplooien. Gaandeweg ontstond te Londen een meer gepolitiseerde situatie waarbij de socialisten zich toelegden op de controle van het optreden van het oorlogskabinet-Pierlot en op de voorbereiding van de naoorlogse situatie. Eén van de nieuwe gezichten die in 1942 de rangen van de Belgische socialisten te Londen kwam versterken, was August De Block.
Amper bekomen van de lange overtocht vanuit Lissabon, was hij reeds op de dag van zijn aankomst aanwezig op een vergadering van het “Comité der Belgische Socialisten in het Buitenland”. Het comité was op 1 mei 1942 door de in Engeland verblijvende leden van het vooroorlogse socialistische partijbureau gesticht en had de oprichting van een socialistische partij in Engeland tot doel. Het comité was dus een officiële partijinstantie, die via het Bureau haar legitimiteit ontleende aan het socialistische partijcongres, terwijl de “Groep Emile Vandervelde” veeleer een groepering was van gevluchte Belgische socialisten. Beide vertoonden wel tal van overeenkomsten : ze stonden onder het voorzitterschap van Louis de Brouckère, groepeerden nagenoeg dezelfde personen en stonden een quasi identiek programma voor.
Reeds enkele weken na de stichting van het comité dienden de bevoegdheden van de beide socialistische groeperingen nauwkeurig te worden afgelijnd. De “Groep Emile Vandervelde” werd belast met de ledenwerving en de uitgave van een ledenblad. Het comité zorgde voor de directie en de coördinatie van de politieke actie. Ondanks de vele overeenkomsten die er tussen de beide socialistische groeperingen bestonden, onderscheidde het comité zich vooral door het feit dat het de taak op zich nam een programma op te stellen voor naoorlogse actie.[537]
De nauwe band die bestond tussen de vooroorlogse BWP en het comité bleek ook uit de aanstelling van A. Gailly als secretaris “en l’absence de DE BLOCK”.[538] Van zodra De Block in Londen arriveerde zou hij de functie van partijsecretaris delen met A. Gailly. In zijn hoedanigheid van secretaris was De Block bevoegd voor de uitgave van “Omzendbrieven”, het ledenblad van de “Groep Emile Vandervelde”. “Omzendbrieven” had ook een Franstalige tegenhanger, “Circulaires” genoemd. De “Omzendbrieven” verschenen vanaf november 1942 en overstegen al spoedig het vooropgestelde doel van intern informatie- en verbindingsbulletin. Vrij snel groeide “Omzendbrieven” uit tot een oppositiepers die het oorlogskabinet-Pierlot omwille van zijn vermeend ondemocratisch karakter op de korrel nam.
Ook tegenover de Belgische koning Leopold III nam “Omzendbrieven” niet mis te verstane standpunten in. Vooraleer het tot een verzoening met het staatshoofd zou kunnen komen, diende hij publiekelijk zijn fouten te erkennen en zijn geloof in de democratie uit te spreken. De Nederlandstalige uitgave van “Omzendbrieven” waagde zich in haar tweede nummer dat in december 1942 verscheen, zelfs aan een artikel dat zich in zeer scherpe bewoordingen uitsprak over Leopold III en de royalistische rechterzijde. Het huwelijk van de koning met Lilian Baels werd omschreven als “radikaal tegenstrijdig [...] met onze wetgeving”.[539] Na de verdrijving van de Duitse bezetter (waar in socialistische kringen niet aan werd getwijfeld) kon er, volgens de auteur van het artikel, nog wel een
rol voor Leopold zijn weggelegd, doch alleen indien hij zijn autoritaire en corporatistische ideeën niet zou trachten te verwezenlijken. De tekst in “Omzendbrieven” was weliswaar anoniem, maar wordt in de literatuur toegeschreven aan August De Block. Zelfs indien hij niet de auteur van het bewuste stukje was, dan nog was hij als eindredacteur van “Omzendbrieven” medeverantwoordelijk.[540]
August De Block liet zich als eindredacteur van “Omzendbrieven” ook opvallen als verdediger van de rechten van de Vlamingen in de Belgische administratie in Groot-Brittanië. In “Omzendbrieven” klaagde De Block vooral de oververtegenwoordiging van de Franstaligen in de rangen van de Belgische regering en haar entourage. De Block vond het betreurenswaardig dergelijke zaken in oorlogstijd aan te moeten kaarten, maar achtte het, in het belang van de eensgezindheid van de Belgische bevolking, noodzakelijk.[541]
“Omzendbrieven” kon dadelijk rekenen op een ruime weerklank onder de socialisten in Engeland. Dat werd ondermeer aangetoond door de vele felicitaties en sympathiebetuigingen die August De Block, naar aanleiding van het verschijnen van het eerste nummer kreeg toegezonden.
Socialistische militanten schreven De Block dat ze “Omzendbrieven” onder vrienden en kennissen lieten circuleren.[542]
Vooral in de Belgische visserskolonie van het Zuid-Engelse kuststadje Brixham bleken de pro-Vlaamse standpunten van “Omzendbrieven” op goedkeuring te worden onthaald. Velen waren “opgetogen met de Vlaamse kwestie die zoo scherp in uw eerste omzendbrief aangevat wordt. Spijtig dat de omstandigheden hier zo moeilijk schijnen om uitbreiding aan de zaak te geven”.[543] August De Block genoot op die manier een zeker aanzien en respect onder de Vlaamse socialisten in Groot-Britannië. Regelmatig werd hij door de socialistische groeperingen die in de diverse kolonies van Belgische vluchtelingen waren ontstaan, uitgenodigd om een voordracht te houden of een vergadering voor te zitten.[544]
August De Block kreeg ook flink wat negatieve kritiek te slikken omwille van de nadruk die hij legde op de Vlaamse achteruitstelling. Vele socialisten beschouwden de andere economische en politieke problemen immers als prioritair. De Block ging echter nooit zo ver om de unitaire structuren van het Belgische staatsbestel in vraag te stellen. Net als vele in Londen verblijvende partijgenoten was De Block gekant tegen het federalisme. Het belette hem echter niet in nagenoeg elke aflevering van “Omzendbrieven” een stukje Vlaamse gal te spuwen.[545]
Als partijsecretaris van de “Groep Emile Vandervelde” en het “Comité der Belgische Socialisten in het Buitenland” behoorde het tot De Blocks taak zorg te dragen voor het goed functioneren van de beide socialistische groeperingen. Socialistischgezinde vluchtelingenorganisaties die zich bij de “Groep” wilden aansluiten informeerden bij hem naar de voorwaarden, terwijl een enkeling zich bij De Block bekloeg over de (te) nauwe band tussen de “Groep Emile Vandervelde” en het “Comité der Belgische Socialisten in het Buitenland” dat rechstreekse banden had met de vooroorlogse BWP. De betreffende briefschrijver zag de “Groep” liever als een ruime vereniging van progressieve krachten die de directe en exclusieve band met de BWP zou doorbreken.[546]
Eén van de belangrijkste bestaansredenen van de “Groep Emile Vandervelde” was steunverlening van de socialisten in bezet gebied, die zich ondergronds hadden verenigd. De Londense socialisten hadden daarom nood aan informatie om beter te kunnen inspelen op de noden van hun geestesgenoten in bezet gebied.
De informatiestroom stokte echter frequent zodat het voor de “Groep Emile Vandervelde” praktisch onmogelijk was één van haar belangrijkste doelstellingen te verwezenlijken.
Als gevolg daarvan taande bij vele socialisten de belangstelling voor de “Groep” die meer en meer een discussieclub werd in plaats van een combattieve politieke organisatie. Toen De Block, ter voorbereiding van een bijeenkomst met Franse, Nederlandse en Luxemburgse socialisten een vergadering van de “Groep” belegde kwam nauwelijks drie van de twaalf leden opdagen.
Op een vergadering tien dagen voordien waren ook maar vier geïnteresseerden aanwezig geweest. De Block schreef daarom alle Bureauleden een brief waarin hij de mogelijke redenen tot afwezigheid één na één onderzocht en verwierp. Het absenteIsme en het stilzwijgen waar vele Bureauleden zich aan hadden bezondigd werden door De Block als destructief bestempeld. Op die manier zou de socialistische partijeenheid nooit kunnen worden hersteld, met alle nefaste gevolgen vandien.[547]
In dezelfde periode dat De Block zijn ongenoegen kenbaar maakte, kwam bij de Londense socialisten een uitgebreid rapport terecht over de toestand van de clandestiene partij in bezet gebied. De socialistische beweging te Londen herleefde : er werd beslist een comité op te richten dat zou worden belast met de uitwerking van een programma voor de naoorlogse periode.
Niet alle aangezochte leden van het comité zagen de noodzaak van een nieuw programma in zodat ook dit project bleef aanslepen.[548]
Een laatste aspect van de taak van de socialistische partijsecretaris in ballingschap bestond in de zorg voor internationale contacten. August De Block trad op als de permanente vertegenwoordiger van de Belgische socialisten bij de andere socialistische groeperingen en partijen in Engeland. In die hoedanigheid zorgde De Block voor een Belgische delegatie op de 1 meioptochten van de Labour Party die vertrokken van op Trafalgar Square, sprak hij op meetings van andere socialistische partijen in ballingschap en pleegde hij met hen overleg ter voorbereiding van een eventuele naoorlogse samenwerking.[549]
August De Block was eind augustus 1942 betrokken bij het overleg met Franse, Luxemburgse en Nederlandse socialisten. Ter voorbereiding van die bespreking had hij een nota opgesteld die moest dienen als uitgangspunt voor verdere discussie. De Block stelde daarin de oprichting van een Europese economische en sociale gemeenschap voor die een duurzame vrede op het continent moest garanderen, maar de vrijheid van iedere staat op politiek en cultureel vlak ten volle zou bewaren. Het voorgestelde economische samenwerkingsverband zou veel meer zijn dan een douaneunie, te meer omdat de aangesloten staten, gezamenlijk zouden interveniëren in het economisch leven.
Ten behoeve van het algemeen belang moesten een aantal industriën en een deel van de landbouw worden genationaliseerd. De Block liet zich hier duidelijk inspireren door het “Plan van de Arbeid” van de verguisde H. De Man.
De Block nam zelfs de uitdrukkelijke bepaling van De Man over dat de nationalisaties niet mochten leiden tot etatisme. Alle deelnemende staten zouden zouden in de bestuursorganen van het economische samenwerkingsverband een gelijk aantal mandatarissen mogen afvaardigen. Tenslotte stelde De Block voor dat de economische gemeenschap zou moeten leiden tot een militair samenwerkingsverband dat enkel gericht was op het handhaven van de veiligheid van de aaneengesloten staten en de vrede in het algemeen.[550]
Uiteindelijk kwam van de bespreking van De Blocks nota nauwelijks iets terecht. De politieke aandacht van de socialistische partijsecretaris werd volledig opgeslorpt door de reeds eerder beschreven moedeloosheid en onverschilligheid die de Londense socialisten in september 1942 aan boord legden.
De Blocks echtgenote, Rachel, knoopte te Londen ook aan bij haar vooroorlogse activiteiten. Zij nam de gebruiken van het gastland over en nodigde de politieke vrienden van haar man, haar eigen intimi en nieuwe, Engelse kennissen uit op “teaparties”. Ook op politiek vlak nam ze de draad weer op.
Meer dan eens vertegenwoordigde zij de BWP op meetings, conferenties of feesten van bevriende, socialistische organisaties. Opmerkelijk is wel dat Rachel enkel op manifestaties die specifiek voor vrouwen waren bedoeld aanwezig was, terwijl zij, op andere socialistische conferenties en vergaderingen, die niet specifiek voor vrouwen waren bedoeld, blijkbaar afwezig bleef.[551]
6 . 3. Voorbereiding op de naoorlogse periode
6. 3. 1. De Commissie voor de Studie van de Naoorlogse Problemen (CEPAG)
Reeds voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was men het er over eens dat het Belgische politieke en administratieve bestel dringend toe was aan ingrijpende hervormingen. De nederlaag van 1940 werd door velen beschouwd als het defintieve bewijs van die gedachte. De naar Londen uitgeweken Belgen wilden zich bij het débâcle van de Belgische democratie niet neerleggen. Daarom besloot de regering-Pierlot in februari 1941 tot de oprichting van een commissie die de problemen die zich in België zouden stellen tijdens en onmiddelijk na de bevrijding, zou moeten onderzoeken.
De commissie stond onder leiding van de gewezen eerste minister Paul Van Zeeland[552] met als secretaris de socialistische syndicalist Jef Rens.[553]
De commissie, die weldra in andere landen navolging vond, coördineerde de werkzaamheden van de verschillende secties die van de commissie deel uitmaakten. Dankzij de vrijwillige medewerking van enkele honderden Belgische vluchtelingen slaagden de secties, die alle mogelijke hervormingen moesten onderzoeken, er in rapporten en studies over de meest diverse onderwerpen op te stellen. De studies en rapporten werden samengevat in sectieverslagen. De verslagen werden door de centrale commissie, indien nodig, grondiger bestudeerd. Op basis daarvan werden in een algemeen verslag ten behoeve van de regering concrete voorstellen geformuleerd.
De algemene verslagen en voorstellen van de “Commissie voor de Studie van de Naoorlogse Problemen” werden in de ministerraad besproken en vervolgens overgemaakt aan “Uitvoerende Comités” die als opdracht hadden de richtlijnen en voorstellen van de commissie om te zetten in toepassingsbesluiten en wetsontwerpen. Dat gebeurde echter niet altijd. Zo stelde de sociale afdeling van de commissie in 1943 voor om radicaal te breken met het vooroorlogse systeem van sociale verzekeringen. Alle bestaande organisaties zoals mutualiteiten, werkloosheidskassen en kassen voor kinderbijslag zouden moeten worden afgeschaft. Ze zouden worden vervangen door één “Nationale Dienst der Sociale Verzekeringen”. De dienst zou instaan voor de verplichte sociale bescherming van alle inwoners van het Rijk. Het CEPAG-voorstel zou echter nooit concreet worden gerealiseerd.
Het kabinet van de Eerste Minister was vooral gekant tegen de voorgestelde verdwijning van de mutualiteiten. Het kantte zich ook tegen de mogelijke verstaatsing die het voorstel met zich mee kon brengen.
Een groot deel van het gigantische werk dat de commissie in de oorlogsjaren verzette, bleef in het naoorlogse België dus zonder concrete gevolgen. De commissie stond echter wel in nauw contact met gelijkaardige diensten van de geallieerden waarmee men informatie uitwisselde.De commissie, die over weinig vaste medewerkers kon beschikken, steunde vooral op de vrijwillige bijdragen van de Belgische vluchtelingen in Engeland. Op basis van hun rapporten en studies kon de commissie haar algemeen verslag opstellen, al moet worden opgemerkt dat vele vluchtelingen in Londen niet zo heel veel om handen hadden. Voor de Belgische regering was de commissie een middel om de vluchtelingen, waarvan velen de regering geen goed hart toedroegen, tegenover haar gunstig te stemmen en hen de mogelijkheid te bieden om het gedwongen verblijf in Engeland constructief en zinvol door te brengen.[554]
Eén van de honderden vrijwillige medewerkers aan de studies en rapporten van de commissie was August De Block. Spoedig na zijn aankomst in Londen begon hij te werken aan een rapport voor de commissie.
De Block breidde zich grondig voor : hij schreef kennissen aan voor advies en liet hen zijn teksten lezen opdat hij door hun opmerkingen verbeteringen aan zijn rapport zou kunnen aanbrengen. Om het rapport in zijn definitieve versie uit te tikken deed De Block een beroep op een typist van de “International Transportworkers Federation, die hij daarvoor moest vergoeden met een etentje in een goed Londens restaurant. Begin december 1942 leverde De Block zijn rapport bij de commissie af.[555]
Het rapport was niet De Blocks eerste werkstuk voor de commissie. Voordien reeds had hij een een korte nota opgesteld over de verschillende transportmiddelen in het naoorlogse België, wat goed aansloot bij De Blocks functie als spoorwegbeheerder. Het rapport zelf betrof vooral een globaal overzicht van de te verwachten naoorlogse problemen waarbij De Block vooral aandacht vroeg voor de louter technische kwesties. Hij had immers opgemerkt dat in de andere commissierapporten bijzonder veel aandacht werd besteed aan financiële, economische en sociale problemen. De Block stelde dat dergelijke moeilijkheden pas konden worden opgelost indien de nodige aandacht werd besteed aan technische innovatie. Daarom pleitte hij voor overheidssteun aan jonge industriën (zoals de producenten van electrische toestellen en plastics) en wetenschappelijk onderzoek. Technologische vooruitgang creëerde werkgelegenheid, wat de Belgische economie in zijn geheel ten goede zou komen. Voorwaarde was wel dat de Belgische staat de nodige inspanningen zou doen om haar bevolking de aangepaste opleidingen aan te kunnen bieden.
Voor de periode na december 1942 werden geen sporen meer teruggevonden van een mogelijke medewerking van De Block aan een studie of een rapport van de commissie. Wellicht nam zijn taak als partijsecretaris te veel van zijn vrije tijd in beslag.
6. 3. 2. Een nieuw socialistisch programma?
In het najaar van 1943 ontvingen de Londense socialisten, via hun contacten met bezet gebied, het “Programma voor Onmiddellijke Actie”. Het programma was in België, door verschillende ondergrondse, socialistische instanties goedgekeurd en werd nu ter goedkeuring naar Londen gestuurd.
Het document arriveerde in Londen op een moment dat de “Groep Emile Vandervelde” werd geplaagd door moedeloosheid, wat zich zoals in het najaar van 1943 vertaalde in een hoge mate van absenteïsme op de Bureauvergaderingen. De ontvangst van het document had echter een stimulerende invloed op de activiteiten van de Belgische socialisten in Londen. Tijdens een algemene vergadering in december 1943 werd beslist om in het voorjaar van 1944 een weekend te organiseren tijdens het welke men zich zou wijden “aan de studie van het socialistisch programma voor de allereerste periode van de bevrijding, en dit op basis van het document dat ons hierover uit België toekwam”.[556]
Op 5 en 6 februari 1944 vatte men de discussie aan. De eindresoluties van het congres zouden naar België worden gezonden met de uitdrukkelijke wens
dat de socialistische ondergrondse een definitief verslag zou opstellen.
De nota’s die van het studieweekend werden bewaard zijn te fragmentarisch om de strekking van de interventies te situeren. Het is wel zeker dat De Block tussenbeide kwam. Wat hij zijn partijgenoten precies wilde diets maken is echter onbekend. Wel is het zo dat tijdens het weekend veel aandacht werd besteed aan de bestraffing van de collaborateurs en het probleem van de koning. De Blocks houding in de laatste kwestie werd reeds behandeld zodat het niet uitgesloten is dat De Block zich in die discussie mengde.
In maart en april 1944 werd een definitief antwoord op het “Programma voor Onmiddellijke Actie” opgesteld dat uiteindelijk pas in juni 1944 naar bezet gebied werd gezonden. Het programma dat vooral aandacht had voor de houding van Leopold III en de communautaire problematiek (met versterking van federalistische tendenzen aan Waalse zijde) werd door de Londenaars feitelijk goedgekeurd, al legden zij wel de nadruk op andere zwaartepunten. Zo benadrukten de socialisten in Londen vooral de grondwettelijkheid van alle regeringsdaden bij de bevrijding en de totale annulering van de volledige wetgeving van de secretarissengeneraal. Het belangrijkste verschil met het “Programma voor Onmiddellijke Actie” was de afwijzende houding van de Londense socialisten tegenover het federalisme. Het gemeenschappelijk programma was vooral belangrijk omdat vanuit die optiek de Belgische socialisten elkaar bij de bevrijding zouden terugvinden.[557]
Mede op basis van deze contacten met de clandestien georganiseerde socialisten in België, stelde partijsecretaris De Block, aan de vooravond van de bevrijding, een rapport op waarin hij poogde de in Londen verblijvende socialisten een gemeenschappelijke houding te laten innemen m.b.t. hun terugkeer naar België. De Londense socialisten hadden weliswaar samen het “Programma voor Onmiddellijke Actie” goedgekeurd, maar het had de eensgezindheid in hun rangen niet betekenisvol beïnvloed. Dankzij het bestaan van de “Groep Emile Vandervelde” en het “Comité der Belgische Socialisten in het Buitenland” werd de desintegratie van de partij een halt toegeroepen en haar voortbestaan bevestigd. Om niemand voor het hoofd te stoten bleef De Blocks nota zeer voorzichtig en vaag.[558]
Nadat De Block een kort overzicht had gegeven van de evolutie die de verschillende takken van de socialistische arbeidersbeweging (partij, vakbond, mutualiteit en coöperatieven) tijdens de oorlog hadden doorgemaakt, waagde De Block zich aan het bepalen van de gemeenschappelijke houding van de Londense socialisten inzake een aantal keuzes die m.b.t. de vier aangehaalde takken moesten worden gemaakt. De Block bleef ook in zijn taalgebruik uiterst bedeesd. De tekst was doorspekt met halve keuzes waarbij De Block steeds de mogelijkheid liet toch nog een andere beslissing te nemen. Wat de toekomst van de socialistische partij betrof stelde De Block dat de partij democratisch moest worden georganiseerd en dat daarom, na de bevrijding, het congres zo vlug mogelijk moest worden samengeroepen.
Het congres moest zich uitspreken over een eventuele vernieuwing van het Bureau, dat op die manier een mandaat zou krijgen om mee te werken aan de heropbouw van het land. In de tussentijd zouden de leden van het vooroorlogse Bureau, dat zou worden uitgebreid met zes partijgenoten die een belangrijke rol hebben gespeeld in de ondergrondse beweging.
August De Block hield zich in het resterende gedeelte van zijn nota op de vlakte. De beslissing inzake de mogelijke verzelfstandiging van de socialistische vakbond, los van de partij, liet De Block volledig over aan de syndicale leiders. Wat de herziening van het partijprogramma betrof, stelde De Block dat de naamsverandering in “Socialistische Partij” moest overeenstemmen met “une réorganisation réelle du parti”.[559]
Onder de titel “L’Unité Socialiste” keerde De Block zich zeer vaag tegen het federalisme. Immers,
“le seul résultat certain d’ une telle conception se traduira par un affaiblissement des forces et cela au moment qu’il faudra plus que jamais lutter ensemble”.[560]
Over de bestraffing van collaborateurs verschafte het rapport geen duidelijkheid. De Block stelde wel dat men streng, maar rechtvaardig moest zijn.
Ook voor de epuratie van collaborateurs uit de eigen rangen hield De Block zich op de vlakte. Dat laatste was trouwens het belangrijkste kenmerk van De Blocks rapport : het vermeed zorgvuldig de uitdieping van fundamentele problemen.[561]
Vreemd was dat allerminst. De Block had eind juli 1944 andere dingen aan zijn hoofd. De geallieerde legers waren Frankrijk binnengevallen en hij had een engagement als militair aangegaan. Weldra zou ook hij zich naar het vasteland moeten begeven. Een andere verklaring van De Blocks voorzichtige en vage rapport was mogelijk ook te zoeken in het gebrek aan een gemeenschappelijke ideologie bij de Londense socialisten. Via schier eindeloze discussies hebben ze getracht toch een voor iedereen aanvaardbare lijn te bepalen. Het bleek echter een onmogelijke opdracht. Toen de Londense socialisten, door het “Programma voor Onmiddellijke Actie” er achter kwamen dat in België, weliswaar clandestien, een stabiele partij was gevormd, werden de discussies helemaal nutteloos.[562] Wellicht was het rapport een ultieme poging van De Block om de Londense socialisten toch op één lijn te krijgen. Het is echter onduidelijk of het ook werkelijk resultaat heeft gehad. Toen de Belgische socialisten in september 1944 naar Brussel terugkeerden, bleek dat de leiders van het socialistische verzet de macht over de socialistische arbeidersbeweging stevig in handen hadden.[563]
6. 3. 3. Civil Affairs Officer
Naarmate de oorlog vorderde en de geallieeerde aanval op het West-Europese vasteland naderde, begon ook de Belgische regering voorbereidingen te treffen voor de terugkeer naar het vaderland. Men ging daarbij uit van de veronderstelling dat de Duitsers slechts zeer langzaam zouden worden verdreven en dat het front zeer geleidelijk kilometer na kilometer, zou worden veschoven. De Belgische regering in ballingschap wou er echter voor zorgen dat in het bevrijde gebied de parlementaire democratie zou worden hersteld.
Het was daarom dat de regering in mei 1944 twee identieke akkoorden sloot met respectievelijk Groot-Brittanië en de Verenigde Staten, betreffende het burgerlijk bestuur van het Belgisch grondgebied dat door de geallieerde troepen zou worden bevrijd. De akkoorden, die bekend staan onder de naamp “Civil Affairs Agreements” en door de geallieerde militaire leiding ook met de Nederlandse en de Noorse regering werden afgesloten, voorzagen in de oprichting van een korps Belgische verbindingsofficieren die “Civil Affairs Officers” werden genoemd.
De akkoorden bepaalden dat de gebieden waar er gevochten werd onder het gezag stonden van de opperbevelhebber van de geallieerde strijdmacht. Van zodra hij de militaire omstandigheden veilig genoeg achtte, kon de Belgische regering haar macht opnieuw ten volle opnemen, mits inachtname van de faciliteiten voor de geallieerde legers.
Tijdens die “militaire fase” zou de geallierde bevelhebber, voor het dagelijks bestuur van het bevrijde gebied, beroep kunnen doen op het korps “Civil Affairs Officers”.
De verbindingsofficieren zouden vooral worden ingeschakeld voor advies en bijstand en feitelijk optreden als contactpersonen tussen de loyale, plaatselijke overheden en de geallieerde legerleiding. De Belgische burgerbevolking werd immers verondersteld mee te werken aan de verdrijving van de Duitse bezetter. De geallieerden verwachtten enerzijds orde en tucht, zodat de militaire operaties niet door een opstandige burgerbevolking zouden worden verstoord. In Londen was men vooral bevreesd voor een communistische machtsgreep.
Anderzijds dienden de burgers in het bevrijde gebied met de geallieerde legers samen te werken door arbeidskrachten en andere hulpmiddelen ter beschikking te stellen. Tenslotte waren de “Civil Affairs Officers” ook gehouden om de nodige maatregelen te treffen om te komen tot een snel herstel van de Belgische instellingen, het openbare en het economische leven. Wat het laatste betreft dienden de “Civil Affairs Officers” zich te houden aan de richtlijnen en van de Belgische regering. Als zodanig zouden zij dan ook deel uitmaken van een Belgische militaire zending en worden benoemd door de Belgische regering.[564]
Nog voor dat het oorlogskabinet-Pierlot met de geallieerden de “Civil Affairs Agreements” afsloot, had zij reeds een besluitwet uitgevaardigd
die voorzag in de oprichting van een kader van officierenraadgevers in burgerlijke zaken. Na de afsluiting van de akkoorden zouden de instanties die zich bezeighielden met de recrutering en vorming van de Belgische “Civil Affairs Officers” meer armslag krijgen.
De “Civil Affairs Officers” zouden worden gerecruteerd uit de rangen van Belgische legerofficieren en militairen van lagere rang. Daarnaast konden ook “bijzonder geschikte burgers”[565] worden aangesteld tot “Civil Affairs Officers. Ook de burgers werden gemilitariseerd en kregen de rang van majoor, kapitien of luitenant.
August De Block was ook zo’n bijzonder geschikte burger” die bij het korps van “Civil Affairs Officers” werd ingelijfd. Op 17 juni 1944 meldde hij zich als oorlogsvrijwilliger aan bij het “kader der adviseurs voor Burgerlijke Zaken”. Twee dagen later trad hij ook werkelijk in dienst. Vervolgens volgde hij een opleiding voor de functie van “Civil Affairs Officer” in het opleidingscentrum te Hampstead. De opleiding was nodig om de kandidaten vertrouwd te maken met hun toekomstige taak en de instructies van de Belgische regering en om hen een militaire graad te kunnen toekennen. Na bijna twee maanden opleiding werd August De Block aangesteld als raadgever voor Burgerlijk Zaken met gelijkstelling aan de graad van kapitein. Eén dag later nam hij zijn officersfunctie officieel op. Voortaan was hij een volwaardig “Civil Affairs Officer”.[566]
Welke De Blocks motieven waren om zich als oorlogsvrijwilliger te melden is ons niet geheel duidelijk. Het is alleszins zo dat er professionele redenen in het spel waren : De Block werd in het officierenkorps aanzien als de afgevaardigde van het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg.[567] Anderzijds kon De Blocks militaire engagement allicht ook ingegeven door zijn politieke overwegingen. De “Civil Affairs Officers” zouden in de periode na de Bevrijding een zeer cruciale rol spelen. Zij moesten het machtsvacuüm invullen dat na de terugtrekking van de Duitse bezetter zou ontstaan.
In het belang van het goed functioneren van de “Civil Affairs” was het cruciaal dat de instelling kon rekenen op de steun van de belangrijkste politieke strekkingen in het bevrijd gebied. Zowel de socialisten als de regering hadden dus alle belang bij enkele socialistische “Civil Affairs Officers”. De Block was trouwens niet de enige socialist die het engagement van “Civil Affairs Officer” op zich had genomen.[568] Een opvallend kenmerk van De Blocks militaire engagement was zijn relatief late aanmelding als vrijwilliger. Dat zou hem na de oorlog door de Belgische militaire overheid niet in dank worden afgenomen.[569]
Het vele werk dat aan de voorbereiding en de documentering van de “Civil Affairs Officers” werd besteed, heeft na de bevrijding van het Belgische grondgebied weliswaar bijgedragen tot de besluitvorming van de regering, maar de eigenlijke taak die voor het korps “Civil Affairs Officers” was weggelegd bij een langzaam oprukken van de geallieerde legers is nooit tot zijn volle ontplooiing gekomen. De geallieerde legers, die vanuit Noord-Frankrijk de Duitsers voor zich uitdreven, bereikten op 2 september 1944 de Belgische grens. Zij slaagden er in om op 48 uur het grootste gedeelte van het Belgische grondgebied te bevrijden. Eén dag na de bevrijding van Brussel, op 3 september 1944 kwam de “Civil Affairs”-missie in de hoofdstad aan.
Nauwelijks vier dagen later was ook de Belgische regering terug op vaderlandse bodem. Wanneer de Block in het bevrijde België aankwam, is niet erg duidelijk : 3 september 1944, de dag waarop de “Civil Affairs”-missie in België aankwam en 24 september, een datum die J. Gotovitch vermeldde, zonder zich daarvoor evenwel te verantwoorden.[570] Wellicht arriveerde De Block samen met de andere leden van de “Civil Affairs”-missie in Brussel. In een brief van november 1944 excuseerde hij zich immers ten overstaan van een voormalige collega op het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg voor het plotse vertrek uit Londen. Hij weet het aan het feit dat het bevel tot vertrek zeer onverwacht en plots kwam. Het lijkt zeer twijfelachtig dat De Block op 24 september, drie weken na de bevrijding van Brussel, nog zo verrast zou zijn geweest.[571]
Net als tijdens de Eerste Wereldoorlog, maakte August De Block ook tijdens de tweede wereldbrand geen Duitse bezetting mee. Net als in 1914 vluchtte hij ook nu, al situeerde de fysieke dreiging zich nu op een ander vlak. Zijn vlucht in 1914 was vooral een middel om te ontsnappen aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland die hem als Belgisch militair boven het hoofd hing, terwijl in 1940 De Block en zijn gezin fysiek werden bedreigd. Als socialistisch partijsecretaris, met tal van contacten in de kringen van socialistische Sudeten-Duitsers, wist hij wat hij zelf, zijn joodse vrouw en zijn kinderen van de nazi-inval te verwachten hadden. Vele naaste familieleden van De Blocks vrouw Rachel zouden in Duitse concentratie- en vernietigingskampen omkomen. De Blocks gezin, dat ondertussen na tal van omzwervingen een onderkomen had gevonden in Londen, vernam via het Rode Kruis dat hun familieleden waren overledn, al werden ze over de juiste omstandigheden waarin dit was gebeurd in het ongewisse gelaten.[572]
De oorlogsomstandigheden riepen bij August De Block gevoelens op van smart, angst en woede. Daarnaast koesterde hij allicht ook hoop op een toekomst in het naoorlogse België. Hij was er, net als vele partijgenoten van overtuigd dat nazi-Duitsland zou worden overwonnen en dat de democratie in België zou worden hersteld.
Die verwachting naar een naoorlogse toekomst kwam tot uitdrukking door De Blocks medewerking aan de “Commissie voor de Studie van de Naoorlogse Problemen”, zijn mandaat als “Civil Affairs Officer” en zijn functie als secretaris van de “Groep Emile Vandervelde”, een vereniging van Belgische socialisten in ballingschap die pogingen deed om een naoorlogs partijprogramma op te stellen. De laatste taak bleek in meer dan één opzicht een voortzetting van het vooroorlogse partijsecretariaat. Ook hier was De Block vooral een praktisch realisator, die bevoegd was voor ledenwerving en voor de uitgave van “Omzendbrieven”. En ook hier profileerde De Block zich als een compromisfiguur die trachtte de onderling verdeelde socialisten zo veel mogelijk op één lijn te krijgen, zonodig met een tekst die opviel door zijn voorzichtigheid en oppervlakkigheid.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[507] Pierlot, H. (1883-1963), voorzitter van het Katholiek Verbond van België, senator, minister, premier.
[508] T. LUYKX, o.c., blz. 383-388.
[509] H. DE MAN, Hendrik De Man. Persoon en ideeën. Deel 1 : Autobiografie, Antwerpen, 1974, blz. 395.
[510] Vele naaste familieleden van Rachel zouden de oorlog niet overleven. Haar vader was in 1939 al overleden, maar haar moeder werd gedeporteerd naar Dachau waar zij in 1943 overleed. Rachels moeder stamde uit een gezin van twaalf kinderen. Op twee of drie uitzonderingen na, die bijtijds naar de U.S.A. zijn kunnen ontvluchten, zijn zij allemaal in kampen omgekomen.
(EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.)
[511] Maria Ludovica Inghels overleed op 20 juli 1930.
(AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 6. bundel 4: trouwboekje van ouders, 1892).
[512] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van Alice Vanhecke aan Rachel Hamel, 6 juli 1942.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
[513] Na de annexatie van Sudetenland door Nazi-Duitsland in 1938, kwam in België een groep sociaal-democratische Sudeten-Duitsers terecht. Zij werden opgevangen door BWP-secretaris De Block en zijn vrouw. (AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van Emmy Rical aan Rachel Hamel, 16 februari 1944.)
[514] Ibidem, doos 2 bundel 2, brief van A. De Block aan R. De Fraiteur, minister van Landsverdediging, 28 september 1946.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
W. STEENHAUT, In de marge van de macht : Metaalbewerkers in de syndikale kollaboratie 1940-1944, in : Roodgloeiend. Bijdragen tot de geschiedenis van de Centrale der Metaal-bewerkers van België, Gent, 1990, blz.340-343.
M. VERMOTE, art.cit., blz. 15.
[515] Het departement Basses-Pyrénées heeft nu de naam Pyrénées-Atlantiques gekregen.
AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 2 bundel 2, brief van A. De Block aan R. De Fraiteur, minister van Landsverdediging, 28 september 1946.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
H. FAYAT, o.c., blz. 164-165.
[516] Afkorting van “la zone non-occupée”.
[517] H. FAYAT, o.c., blz. 166-182.
[518] Fayat, Hendrik (1908-1997), advocaat, kabinetsmedewerker, minister Minister van State.
[519] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 2 bundel 2, brief van A. De Block aan R. De Fraiteur, minister van Landsverdediging, 28 september 1946.
[520] AMSAB, Hendrik Fayat, nr. 142, doos 3 bundel 23, Brief A. De Block aan H. Fayat, 5 september 1940.
[521] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 2 bundel 2, brief van A. De Block aan R. De Fraiteur, minister van Landsverdediging, 28 september 1946.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
H. FAYAT, o.c., blz. 182-183.
[522] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans geschriften en documenten VIII. De Belgische socialisten in Londen, Antwerpen, 1981, blz. 11.
IDEM, Isabelle Blume : entretiens, Bruxelles, 1976, blz. 113.
[523] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 2 bundel 2, brief van A. De Block aan R. De Fraiteur, minister van Landsverdediging, 28 september 1946.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
H. FAYAT, o.c., blz. 198.
[524] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 2 bundel 2, brief van G. Fontaine aan A. De Block, 27 augustus 1946; brief van A. De Block aan R. De Fraiteur, minister van Landsverdediging, 28 september 1946.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
[525] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van H.M. Oppenheimer aan A. De Block, 23 juli 1942; doos 2 bundel 2, brief van A. De Block aan R. De Fraiteur, minister van Landsverdediging, 28 september 1946.
AMVC, CHA, D51a, brief van A. Gailly aan C. Huysmans, 3 juni 1942.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
H. FAYAT, o.c., blz. 179, 206-209, 224-228.
[526] L. SCHEPENS, De Belgen in Groot-Brittanië 1940-1944 : feiten en gebeurtenissen, Nijmegen en Brugge, 1980, blz. 21-46 en 71-103.
[527] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van Godolphin en Latymerschool aan A. De Block, 23 oktober 1942; brief van Lycée Français de Londres aan A. De Block, 10 november 1942; brief van R. Hamel-De Block aan M. Booth, z.d.; brief van M. Booth aan R. Hamel-De Block, 13 januari 1943; brief van M. De Keyzer aan R. Hamel-De Block, 23 januari en 30 september 1943; brief van R. Wilson aan Norma De Block, 19 maart 1944.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
[528] De nota’s en correspondentie die daarover in het archieffonds August de Block werden terug-gevonden bleven zeer vaag. De Block had het daarin over “voorstellen doen” en “een eerste indruk”, maar nergens werd gepreciseerd wat dat dan juist inhield.
(AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief H. Rolin aan A. De Block, 7 oktober 1942; brief van A. De Block aan P. H. Spaak, z.d. [augustus 1942]; “Rapport au capitaine
Aronstein”, z.d.)
[529] L. SCHEPENS, o.c., blz. 60-64.
[530] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van A. De Block aan F. Geerinckx, 24 september 1942; F. Dery aan A. De Block, 9 november 1942; C. Heynderickx aan A. De Block, 15 januari 1943 en z.d.; brief R. De Keyzer aan A. De Block, 6 april en 14 mei 1943; S.M. Het Licht, nr. 17, doos 153 bundel 3 en doos 154 bundel 8, c.v. van August De Block.
[531] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van A. De Block aan P.H. Spaak, z.d. [augustus 1942]; brieven van het ministerie van Verkeerswezen, Afdeling Spoorwegen aan A. De Block, z.d., 4 mei en 17 spetember 1943.
[532] Getiteld : “Mineurs, les boches mettent votre vie en danger!”
[533] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van N. Geerssens aan A. De Block; 29 oktober 1942; brief van A. De Block aan M. Buset, 24 september 1942.
J. GOTOVITCH, Camille Huysmans geschriften en Documenten VIII. De Belgische Socialisten in Londen, Antwerpen, 1981, blz. 17-19.
[534] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, I. Smeets aan A. De Block, 24 maart 1943.
EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.
[535] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief P. Weyemberg aan A. De Block, 17 augustus 1943; brief F. C. Burstall aan A. De Block, 9 januari 1944; brief R. B. Paul aan A. De Block, 20 januari 1944; brief hoofredactrice “Marine” aan A. De Block, z.d., copie van artikel in “Onafhankelijk België”, 13 januari 1944.
L. SCHEPENS, o.c., blz. 208.
[536] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 3-16.
E. WITTE, J. CRAEYBECKX en A. MEYNEN, o.c., blz. 202-203.
[537] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, anonieme nota : “Les socialistes belges en Angleterre”, s.d.
AMVC, CHA, D51 a, brief van A. Gailly aan C. Huysmans, 3 juni 1942.
J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 20-25.
[538] AMVC, CHA, D51 a, brief van A. Gailly aan C. Huysmans, 3 juni 1942.
[539] H. BALTHAZAR en J. GOTOVITCH, Camille Huysmans. Gschriften en documenten VII.
Camille Huysmans in Londen, Antwerpen en Amsterdam, 1978, blz. XXIII-XXIV.
[540] IDEM, ibidem, blz. XXIX.
E. WITTE, J. CRAEYBECKX en A. MEYNEN, o.c., blz. 222-225.
[541] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, anonieme nota over de vertegen-woordiging van Vlamingen in de Belgische instellingen te Londen, z.d.
H. BALTHAZAR en J. GOTOVITCH, o.c., blz. XXIX-XXX.
J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 45-52.
[542] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van P. Vermeylen aan A. De Block, 21 november 1942; brief van A. Van Muysen aan A. De Block, 23 november 1942; brief van A. Vienne aan A. De Block, 9 april 1943; brief van G. Deckmyn aan A. De Block, 27 september 1943.
[543] Ibidem, brief M. Thiersoon aan A. De Block, 27 december 1942.
[544] Ibidem, brief A. Van Muysen aan A. De Block, 1 februari 1943; brieven van Binard aan A. De Block, 5 en 11 februari 1943; brief van F. De Visschere aan A. De Block, 3 maart 1943; A. De Block aan anoniem, 9 maart 1943; brief Binard aan A. De Block; brief F. De Visschere aan A. De Block, 3 mei 1943; J. Jacques aan A. De Block, 4 mei 1943; A. De Block aan F. De Visschere, 17 juni 1943.
[545] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 45-52.
[546] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief Wiqueut aan A. De Block, 25 juli 1943; brief van R. Vandenberghe aan A. De Block, 27 oktober 1943.
[547] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 130-132, Document 22 : A. De Block en L. de Brouckère aan de leden van het Bureau en het comité van Belgische Socialisten, 4 september 1942.
[548] IDEM, ibidem, blz. 32-33.
[549] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief D.H. Daines aan A. De Block, 2 april 1943; brief van G. Giglio aan A. De Block, 2 april 1943; brief C. Huysmans aan G. Giglio, 23 april 1943.
AMVC, CHA, D51a, C. Huysmans aan W. Gillies, 11 november 1942.
[550] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 127-129, Document 21 : A. De Block, Voorstellen voor de ontmoeting tussen Belgische, Franse, Luxemburgse en Nederlandse socialisten, 26 augustus 1942.
[551] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van A. De Block aan M. E. Sutherland, 6 december 1943; Emmy Rical aan Rachel Hamel-De Block, 16 februari 1944.
[552] Van Zeeland, Paul (1893-1973), hoogleraar, directeur en vice-gouverneur van de Nationale Bank, minister, premier, senator.
[553] Rens, Jef (1905-1985), redacteur NIR, algemeen secretaris van de socialistische Syndicale Kommissie, adjunct-directeur van het Internationaal Arbeidsbureau, voorzitter van de Nationale Arbeidsraad (L. PEIREN, Een eeuw socialistische vakbondslevens, in : Een eeuw solidariteit. 1898-1998. Geschiedenis van de Socialistische Vakbeweging, Gent, 1997, blz. 116-117.
[554] B. HENAU, Shaping a new Belgium. The CEPAG 1941-1944, in : M. SMITH en P STIRK ed., Making the New Europe. European Unity and the Second World War, London, 1990, blz. 112-132.
L. SCHEPENS, o.c., blz. 167-176.
G. VANTHEMSCHE, De beginjaren van de sociale zekerheid in België. 1944-1963, Brussel, 1994, blz. 49-51.
P. VERMEYLEN, Een gulzig leven, Leuven, 1984, blz. 76-78.
[555] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van O. Pollack aan A. De Block, 22 juli 1942; brief van P. Tofahrn aan August De Block, 23 september 1942.
[556] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, “Projet de Programme d’action immédiate”.
J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 46.
[557] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 2, brief van Londense socialisten aan bezet gebied, z.d.
J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 47-48.
[558] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 60.
[559] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 214, A. De Block, La rentrée en Belgique, 28 juli 1944.
[560] IDEM, ibidem.
[561] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 60 en 207-215, A. De Block, La rentrée en Belgique, 28 juli 1944.
[562] IDEM, ibidem, blz. 57-59.
[563] IDEM, ibidem, blz. 61-63.
[564] H. FAYAT, o.c., blz.259-261.
L. SCHEPENS, o.c., blz. 195-199.
[565] H. FAYAT, o.c., blz.262.
[566] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 2 bundel 2, brief van A. De Block aan R. De Fraiteur, minister van Landsverdediging, 28 september 1946.
CHDK, Persoonlijk Dossier August De Block, nr. 32129, Feuille de régulisation de la Service de liquidation des Arrières, 3 november 1952; brief van J.R. Leconte, hoofdconservator van het Koninklijk Museum van het Leger en van Krijgsgeschiedenis aan het ministerie van Landsverdediging, Algemeen Bestuur van het Personeel, Sectie Classering en Individuele Dossiers, 2 augustus 1962; Steekkaart.
[567] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 6, brief van V. Werner aan A. De Block, 30 augustus 1944.
[569] De Blocks late oorlogsengagement zou zelfs als reden worden aangehaald om hem geen schade-loosstelling toe te kennen voor de reiskosten die het gezin maakte voor de overtocht Lissabon-Londen (CHDK, Persoonlijk Dossier August De Block, nr. 32129, nota van kolonel-intendant Gielen aan minister van Landsverdediging, R. De Fraiteur, 1 oktober 1946.)
[570] J. GOTOVITCH, Camille Huysmans (...) Londen, blz. 63.
[571] AMSAB, August De Block, nr. 211, doos 1, bundel 7, brief van A. De Block aan De Vareriola, 16 november 1944.
[572] EVD, Interview met de heer Paul De Block op 10 februari 1998.