De historiografie van het departement Geschiedenis te Dar es Salaam (1964-1980): een antropologische situering. (Robin Vanbesien)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

1. INLEIDING

 

De vraag naar het discours van de wetenschapper, zijn autoriteit en zijn plaatsbepaling – als een cluster te beschouwen – is een hot topic geworden in de discipline van de Afrikaanse geschiedenis. Sinds het ‘openen’ van de discipline midden jaren tachtig is de ‘geschiedenis’ van de Afrikaanse historicus tot het uiterste geproblematiseerd geweest.

Een overzicht van de nieuwe theoretische en methodologische perspectieven die de debatten sinds midden jaren tachtig stuurden, is een complexe aangelegenheid. In eerste instantie ontwikkelden de discussies zich rond bepaalde regio’s en thema’s, ten tweede werden ze meestal tot buiten de grenzen van de discipline gevoerd. Er waren de debatten rond bijvoorbeeld de Mau Mau opstand in Kenia, of er was de polemiek omtrent de studie van de Comaroff’s over de Tswana in Zuid-Afrika. Er waren de inmengingen van de gangmakers van de postkoloniale theorie of de cultural studies. Men sprak over de bestaande geschiedenissen als een “embarrasment”; men deconstrueerde het Eurocentrische narratief; men zocht naar de stemmen van ‘de ander’, enzovoorts. Men stelde de vraag: welke geschiedenis? Men merkte op dat er zoveel ‘geschiedenissen’ waren.

Het is dit web aan postmoderne standpunten en perspectieven die me confronteerde toen ik, zo’n twee jaar geleden, in de discipline van de Afrikaanse geschiedenis stapte. Mijn eerste interesse in de Afrikaanse historiografie deed me zoeken naar een eigen standpunt tegenover het perspectivisme en het politieke in de internationale discipline van de Afrikaanse geschiedenis.

De eerste notie die ik hierbij aannam was die van het antropologische. Onder ‘antropologie’ begrijp ik de kennis van de verbeeldingen die constitutief zijn in de constructie van de ‘geschiedenissen’. De aanvullende notie die ik erbij opnam was dat deze verbeeldingen ingebed zijn in sociale achtergronden. Het deed me vooronderstellen dat, wil ik een ‘geschiedenis’ begrijpen, ik de antwoorden in de antropologische situering van de historicus in kwestie zou vinden. Eenmaal ik dit metaperspectief ontwikkeld had, gaf het mij een basis om verder te kijken in de Afrikaanse historiografie. Ik verschoof de aandacht van de postmoderne periode naar de vroegere periodes van de Afrikaanse geschiedschrijving, op zoek naar een bruikbare casus.

 

We richtten ons in deze verhandeling op het perspectivisme in de discipline vóór de recente ‘openmaking’. Het centrale thema die de nieuwe epistemologische bewegingen kennen, is de Afrikaanse agens, gevat in het lokale, het complexe en het globale. Dit nieuw spectrum aan ‘geschiedenissen’ doet de oude echter in vraag stellen. Het is de heersende opvatting dat de Afrikaanse historiografie tot grosso modo midden jaren tachtig te veel ingebed was in de verbeeldingen van de Afrikaanse natie-staat. Men geeft er rekenschap van dat al de grote oriëntaties van de discipline van de Afrikaanse geschiedenis, zoals het nationalisme, het neokolonialisme, het marxisme, etc. schaduwen geweest zijn van de afwisselende projecten voor de “Afrikaanse revolutie” van de postkoloniale staat.[1]

 

Het is nu, in het licht van de bovenstaande opvatting, de opzet van deze verhandeling om de antropologische situering te maken voor het wetenschappelijk historisch onderzoek, verricht op het departement van geschiedenis op de universiteit van Dar es Salaam, voor de periode 1964-1980, in de ruimte van de Tanzaniaanse staat.

 

In deze antropologische situering hebben we de historische informatie die er voor handen was over de geschiedbeoefening te Dar es Salaam, gepoogd te koppelen aan een gedegen theoretisch kader. Beide aspecten van het onderzoek hebben ons evenzeer gepreoccupeerd en zodoende evenveel tijd van onze onderzoeksperiode in beslag genomen. Hiermee geven we er ons rekenschap van dat we aan beide zijden iets moeten inlossen hebben.

Wat het onderzoek naar de historische informatie betreft, was er in eerste instantie het probleem van de ontsluiting. We dienden ons te baseren op secundaire literatuur en hoewel die nog relatief tegemoetkomend bleek, heeft het veel tijd gevergd om er coherent historische evoluties uit te halen. Wat de theorie betreft, moeten we opmerken dat het, gezien onze ‘onervarenheid’ in bepaalde theoretische kwesties – die soms zo omvattend zijn dat er speciale disciplines voor opgericht worden, lang geduurd heeft eer ze bezonk.

Wat ons echter geleid heeft en ons voortdurend overtuigd heeft, was het gegeven dat onze problematiek in feite meer dan de moeite waard was.

 

Omdat we de lezer slechts stelselmatig de problematiek in kunnen leiden, geven we geen voorbeschouwing op het corpus, maar brengen we de lezer telkens van hoofdstuk tot hoofdstuk.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] JEWSIEWICKI (Bogumil), “African Historical Studies. Academic knowledge as ‘Usable Past’ and Radical Scholarship” in: African Studies Review, vol.32, 1989, no.3, pp. 1-76.