Volks of Vlaams? Communautaire spanningen in de CVP tijdens de homogene regeringen (1950-1954). (Katrijn Vanierschot)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 3: Repressie en epuratie: De zoektocht naar liquidatie en verzachting

 

Het repressieprobleem heeft zich gesteld voor al de regeringen die sedert de bevrijding aan het bewind zijn geweest. Iedere regeringsverklaring houdt een passus in waarin de oplossing van dit probleem gezinspeeld wordt. Geen enkele regering heeft de moed of, op zijn minst uitgedrukt, de mogelijkheid gehad het probleem zelf aan te snijden; steeds werden er fragmentaire maatregelen getroffen die dan nog verschillen van departement tot departement, doch nooit werd in de ministerraad de repressie als geheel behandeld. De Koningskwestie heeft zoveel andere vraagstukken onder de domper gehouden, het komt er thans op aan, naast de schoolstrijd en andere dringende aangelegenheden de sanering van de repressie aan te pakken.[182]

 

1. Inleiding

 

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog worden in heel Europa de echte en vermeende collaborateurs zwaar gestraft. Deze bestraffing kent verschillende vormen. Luc Huyse spreekt over de zes gezichten van de repressie.[183] De kern van de repressie is deze georganiseerd door de overheid. De regering die in ballingschap verblijft in Londen bereidt de repressie en epuratie voor en organiseert haar daarna. Ze doet dit aan de hand van uitzonderingswetten en scherpe wetswijzigingen. De overheidsrepressie en -epuratie verlopen via vier specifieke wegen. Ten eerste is er de berechting in het kader van de krijgsraden en krijgshoven. Zij behandelt meer bepaald de zaken in verband met wapendracht, verklikking, economische collaboratie en de meer ernstige vormen van politieke collaboratie. Ten tweede zorgen de krijgsauditeurs, en in beroep de civiele rechtbanken, voor de zogenaamde burgerlijke epuratie. Het betreft hier de verwijdering uit het openbare leven door verval van rechten, en dit voor de politieke collaborateurs en de minder zware gevallen van militaire collaboratie. Ten derde is er dan de administratieve epuratie die onvaderlandse ambtenaren, gemeente- en provincieraadsleden te beurt valt. Tot slot kunnen op lokaal vlak de burgemeesters en politiecommissarissen verdachte personen een bewijs van burgertrouw weigeren. Naast de repressie georganiseerd door de overheid is er de volksrepressie. Tweemaal, kort na de bevrijding en bij de terugkeer van de politieke gevangen uit de kampen, berecht het volk zelf. Tot slot manifesteert de repressie zich op een derde manier. Dit is meer bepaald de zuivering in de particuliere organisaties zoals het katholieke onderwijs, orde der geneesheren en advocaten, de socialistische vakbeweging en anderen.

 

De verschillende vormen van repressie mogen niet los van elkaar worden gezien. Beschuldigde personen kan men onderbrengen in verschillende categorieën. Zo verliest een huisarts, als hij wordt geschorst door de Orde van Geneesheren, door de burgerlijke epuratie een aantal politieke en burgerlijke rechten. Krijgt men een sanctie, dan volgt daar dus snel een andere op.[184] Bovendien mag men niet vergeten dat de straffen variëren naargelang tijd en plaats en dat tevens schromelijke vergissingen worden gemaakt. Felle kritiek kan bijvoorbeeld ook worden geleverd op de wijze waarop de krijgsauditoraten en krijgsgerechten te werk zijn gegaan. Zo worden de krijgsauditoraten bevolkt door een leger van meestal jonge juristen zonder enige ervaring of opleiding. Ook bestaan in deze uitzonderlijke rechtspleging geen onafhankelijke onderzoeksrechters. Met als gevolg dat de krijgsauditeurs en substituten fungeren als openbaar ministerie en als onderzoeksrechter. Men gaat vaak overhaast en lichtzinnig te werk en dossiers worden éénzijdig opgesteld. Zo zijn de krijgsgerechten in de volle zin van het woord uitzonderingsrechtbanken, die bestaan uit een magistraat, burgerlijke bijzitter en militairen. Deze laatste hebben zeker niet de kwaliteiten, kennis en ervaring om als rechters te fungeren.[185]

 

De repressie heeft in het ganse land hard toegeslagen, zowel in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. De aard van de repressie is echter verschillend in de landsgedeelten, omdat de collaboratie in Wallonië gedeeltelijk een ander karakter heeft dan in Vlaanderen. Vele vooraanstaande Vlamingen zijn in meer of mindere mate betrokken bij de collaboratie en komen in aanraking met de repressie. Terwijl men in Vlaanderen eerder collaboreert vanuit politieke doelstellingen, heeft de collaboratie in Wallonië een a-politiek karakter. De repressie wordt in beide landsgedeelten op differentiële wijze gevoerd. In Vlaanderen kan het probleem van de repressie niet worden losgekoppeld van het Vlaamse vraagstuk. De meerderheid van de gestrafte incivieken zijn politieke collaborateurs die opkwamen voor de Vlaamse eisen. In Wallonië daarentegen worden voornamelijk beulen, folteraars en verklikkers gestraft. Beide gemeenschappen zullen dus anders reageren op collaboratie en repressie.[186] De excessen van de repressie die rechtstreeks of onrechtstreeks een groot gedeelte van de Belgische, voornamelijk Vlaamse, bevolking treffen, hebben de repressie slechts zeer geleidelijk tot meer redelijkheid gebracht.

 

1. 1. CVP versus repressie [187]

 

Al tijdens de oorlog wordt er in het katholieke kamp nagedacht over de wijze waarop collaborateurs moeten worden gestraft. In 1943 wordt het document Strekkingen opgesteld door een groep rond senator Moyersoen. Men ijvert voor een voorbeeldige en snelle bestraffing en een eerbiediging van de rechten van de verdediging. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de kleine en grote collaborateurs, waarbij men voor deze laatste een rechtvaardige, maar toch strenge bestraffing wenst door te voeren. Een andere katholieke groep, die zich tijdens de oorlog rond Herbert verzamelt, pleit al in 1941 voor een snelle repressie. Hun voorstel bevat een zware bestraffing voor de grote collaborateurs en mildheid voor de kleine collaborateurs.[188] Begin 1944 geeft het Directorium een tekst uit, Bases d’un programme de renovation nationale, waarin men ijvert voor een snelle, voorbeeldige en rechtvaardige bestraffing.[189] Het blijft echter bij vage principes. In Elementen van een programma van nationale hernieuwing, gepubliceerd op 7 december 1944, wordt er met geen woord gerept over de repressie en epuratie. Dat is ook zo in het Ontwerp van programma van de Christelijke Volkspartij. Men benadrukt de vernieuwingspolitiek, maar laat na te vermelden wat er precies met de collaborateurs moet gebeuren.[190]

 

Een definitieve officiële stellingname wordt er genomen met het Kerstprogramma in december 1945. Een kiesch en ernstig vraagstuk is dat van de bestraffing der antivaderlandse daden, welke tijdens de bezetting worden gepleegd. De CVP eischt dat ze streng, snel en doeltreffend wezen, maar ook dat ze de wettelijke waarborgen eerbiedige en omgeven worden door de werkelijke feiten. Iedere overdrijving, iedere ongewettigde uitbreiding van vervolgingen en van de veroordeelingen zou fataal tot een amnestie leiden die ook de misdadigers ten goede zou komen. De groote schuldigen zijn het die onmeedogend moeten gekastijd worden.[191] Het is duidelijk dat men wil straffen, maar tegelijkertijd ook duidelijke grenzen afbakenen. Tevens wordt er ruimte voorzien voor mogelijke vormen van clementie. Hoewel de CVP heel uitdrukkelijk hulde brengt aan de oudstrijders, krijgsgevangen en aan de weerstand, worden de harde maatregelen slechts voor een beperkte groep schuldigen geformuleerd.[192] De repressie moet snel en billijk gebeuren, en mag enkel de grote collaborateurs treffen. Maar het is opvallend dat slechts twee procent van het programma handelt over deze problematiek.[193]

1. 2. Onder de homogene regeringen

 

De koningsperikelen, en het hieruit volgende straatgeweld met stakingen, manifestaties en dergelijke bezorgen de regering Duvieusart en de minister van Justitie voldoende kopzorgen. Henri Carton de Wiart kan in die korte tijd niet veel realiseren in de richting van verzachting van repressie en epuratie.

 

In de regering Pholien wordt Ludovic Moyersoen de nieuwe minister van Justitie. Hij zal 2 jaar aan het hoofd staan van het kabinet justitie en daarmee dus ook de verantwoordelijkheid krijgen voor het communautair en ideologisch zwaar geladen repressiedossier. Naar eigen zeggen aanvaardt hij de ministerpost slechts op voorwaarde dat er geen enkele doodstraf meer zal worden uitgevoerd.[194] Zowel Pholien, als de regering, als de rest van de partijtop aanvaarden deze voorwaarde.[195] Moyersoen is van oordeel dat deze zaak zo snel mogelijk moet worden geliquideerd, anders zouden we een generatie van misnoegden krijgen en dat zou slecht zijn voor het land.[196] Op de korte tijd slaagt hij erin heel wat te bereiken via maatregelen die geïnspireerd zijn door het CVP-programma. De doodstraf wordt onder zijn mandaat beëindigd en daarnaast worden er systematisch gevangenen vrijgelaten door toepassing van het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling, de wet Lejeune.[197] Het aantal gedetineerden zal van augustus 1950 tot december 1951 dalen van 4200 tot 1500. Doelstelling van zijn beleid is geenszins amnestie. Het zou een onrechtvaardige daad zijn omdat zo een aantal mensen zouden geholpen worden die hun verantwoordelijkheid waren ontvlucht zoals een Degrelle.[198] Moyersoen opteert eerder voor het verder zetten van de politiek van individualisering. Hij maakt onderscheid tussen de politieke collaborateurs, de collaborateurs van gemeen recht en economische collaborateurs. Daarnaast wordt natuurlijk rekening gehouden met de familiale en sociale criteria.[199] Zijn beleid wordt gekenmerkt door een hele reeks van individuele clementiemaatregelen. Hij behandelt de genadeverzoeken van drie zeer bekende namen uit de collaboratie: Romsée, Poullet, en De Becker.[200] Elke zaak wordt eerst grondig onderzocht door zijn ambtenaren en daarna tracht Moyersoen steun te vinden bij politieke personaliteiten. Moyersoen zal later toegeven dat hij de vrijlatingen discreet liet gebeuren.[201] Bovendien moeten bekende personen een verklaring ondertekenen waarin ze zich akkoord verklaren naar het buitenland te vertrekken. Zij krijgen daarentegen schrijfverbod opgelegd en mogen geen enkele politieke activiteit meer uitoefenen.[202] Vastiau stelt dat de voorstellen van Moyersoen zo gemakkelijk worden aanvaard omdat hij de misdaden van de ter dood veroordeelden niet tracht te vergoelijken. Hij veroordeelt de misdaden absoluut, maar wil toch terugkeren naar de Belgische traditie inzake strafrecht. Doordat hij zich in een moreel hogere positie stelt, wenst Moyersoen de misdadigers te behandelen op zijn eigen hogere standaard.[203] Uiteindelijk is het beleid van Moyersoen weinig omstreden omdat hij niets nieuw doorvoert. De concepten van zijn beleid worden wel op een meer grootschalige en creatieve manier uitgevoerd. Moyersoen is handig in het voeren van zijn beleid. Bij zijn opvolger Pholien loopt het echter anders.

 

Voormalig eerste minister Pholien wordt in het kabinet Van Houtte de nieuwe minister van Justitie. Pholien, als eminent jurist aan de balie, wordt in deze woelige periode van repressie en epuratie aanzien als de meest geschikte persoon om dit probleem op te lossen. Omstandigheden dwingen Pholien echter vroegtijdig tot ontslag.[204] Pholien past dezelfde principes toe als zijn voorganger en streeft bovendien dezelfde doelen na, maar doet dit op een gans andere manier. Wat de ter dood veroordeelden betreft, blijft Pholien de politiek van Moyersoen volgen. Maar Pholien legt het veel minder handig aan de dag. Zo verdedigt hij de veroordeelden die van de clementiemaatregelen genieten veel heviger dan zijn voorganger. Deze laatste benadrukte bovendien steeds het feit dat de veroordeelden een vergissing hebben begaan. De omzetting van de doodstraf van De Boodt, Breendonkbeul, in vrijheidsberovende straf en de voorwaardelijke invrijheidstelling van de voormalige rijkswachtkolonel Van Coppenolle leiden tot een golf van protest. Hoewel Pholien aanvankelijk weigert terug te treden, begint ook de partij zich van hem te distantiëren en is hij dan ook verplicht zijn functie neerleggen in september 1952.

 

Pholien wordt opgevolgd door Lagae die wegens gezondheidsproblemen echter spoedig moet terugtreden. Hij wordt opgevolgd door voormalig fractieleider Du Bus de Warnaffe. Beiden nemen op het vlak van de repressie amper nieuwe maatregelen.[205]

 

 

2. Protagonisten [206]

 

2.1. Het Nationaal Comité

 

De samenstelling van het Nationaal Comité wordt besproken in het eerste hoofdstuk.[207] Niet iedereen in het Nationaal Comité speelt een even opvallende rol in de repressie- en epuratiekwestie. Anderen daarentegen treden meermaals op de voorgrond en trachten hun stempel te drukken op het beleid van de partij.

* Joseph Baert is industrieel en provinciaal senator voor de provincie Oost-Vlaanderen van 1946 tot 1954. Tijdens het Buitengewoon Congres in september 1950 wordt Baert verkozen tot lid van het Nationaal Comité.

* Edgard De Bruyne is doctor in de letteren en wijsbegeerte. Hij is hoogleraar aan de universiteit van Gent en gecoöpteerd senator van 1939 tot 1958. In zijn functie van voorzitter van de CVP-Senaatsfractie is De Bruyne lid van het Nationaal Comité vanaf 1949.

* Etienne de la Vallée-Poussin is lid van het Nationaal Comité tot het Buitengewoon Congres van 1950. Hij is doctor in de rechten en licentiaat in de economische wetenschappen. Daarnaast is hij beheerder van een aantal vennootschappen. de la Vallée-Poussin zal van 1946 tot 1961 gecoöpteerd senator zijn en daarnaast deel uitmaken van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa.

* Abdon De Marneffe is licentiaat in de handels- en financiële wetenschappen, industrieel en beheerder van vennootschappen. Na de verkiezingen van 1949 wordt De Marneffe senator voor het arrondissement Hasselt-Tongeren-Maaseik en in 1950 wordt hij lid van het Nationaal Comité.

* Marguerite De Riemaecker-Legot is doctor in de rechten en van 1946 volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brussel. In 1949 is zij reeds lid van het Nationaal Comité.

* Jan De Spot is lid van het Studie- en Documentatiecentrum van de CVP. Van 1945 tot 1950 is hij directeur - hoofdredacteur van de krant De Nieuwe Gids. Na het Buitengewoon Congres van 1950 wordt De Spot verkozen tot lid van het Nationaal Comité. Hij zal in 1952 worden benoemd tot adviseur van premier Van Houtte.

* Jef Deschuyffeleer wordt tijdens het congres van 1950 verkozen tot Vlaamse vleugelvoorzitter. Voordien vervult hij belangrijke functies in de Katholieke Arbeidersjeugd en het Algemene Christelijke Werknemersverbond. In 1950 is Deschuyffeleer even kabinetschef van Leopold III en Boudewijn I voor de sociale zaken.

* du Parc Locmaria is lid van het Nationaal Comité tot het Congres van 1952.

* Paul Herbiet is doctor in de rechten en wordt Waals vleugelvoorzitter van het Nationaal Comité na het Congres van 1950. Van 1946 tot 1958 is Herbiet ook provincieraadslid te Luik.

* Theo Lefèvre [208]

* Edgard Maes is doctor in de rechten en volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Mechelen tot 1953. Vanaf 1950 zetelt hij in het Nationaal Comité.

* Josse Mertens de Wilmars is doctor in de rechten en politieke en diplomatische wetenschappen. In 1952 stapt hij over van het Nationaal Comité naar de Kamerfractie waar hij Van der Straten-Waillet opvolgt als volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Antwerpen.

* Augustin Roberti wordt in 1949 verkozen tot Waals vleugelvoorzitter in het Comité. Na het Buitengewoon Congres van 1950 zal hij als lid in het Nationaal Comité zetelen.

* Louis Roppe is lid van het Nationaal Comité tot 1950. Hij is doctor in de rechten en licentiaat notariaat. Tot november 1950 is hij volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Tongeren. Na zijn ontslag wordt Roppe gouverneur van de provincie Limburg.

* Karel Van Cauwelaert is doctor in de rechten en baccalaureus in de wijsbegeerte. Hij vervult de functie van inspecteur generaal en rechtskundig adviseur bij het ministerie van economische zaken; en politiek directeur en hoofdredacteur bij de krant Het Volk. Tot 1952 is Van Cauwelaert lid van het Nationaal Comité.

* Robert Vandekerckhove is doctor in de rechten en licentiaat in het notariaat. Tijdens het Congres van 1952 wordt Vandekerckhove verkozen tot lid van het Nationaal Comité.

* Gerard Van den Daele is lid van het Nationaal Comité tot 1950. In de regering Pholien wordt hij minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en verlaat het Nationaal Comité.

 

Er is een duidelijk overgewicht van Vlamingen die in het Nationaal Comité een rol van belang spelen in de repressie- en epuratiekwestie. Met slechts vier vertegenwoordigers van de Waalse vleugel is het duidelijk dat de strategie inzake verzachting van de repressie en epuratie zal worden bepaald door de Vlamingen. Door de politieke druk van de Vlaams-nationale partij hebben juist de Vlaamse CVP-ers veel belang bij het effectief verzachten van het repressie- en epuratieleed.[209] De Vlaamse verruimingsoperatie van Segers in 1949 is slecht gedeeltelijk geslaagd en de Vlaamse Concentratie blijft als formatie overeind.[210] Maar zullen de Vlamingen hun numerieke overwicht kunnen omzetten in een machtsoverwicht? Kunnen de Vlamingen de repressie- en epuratieproblematiek prioritair plaatsen op de partijagenda?

 

2.2. De Commissie repressie en epuratie [211]

 

Naast het Nationaal Comité speelt de commissie repressie en epuratie van het Studie- en Documentatiecentrum een rol inzake de verzachting van repressie en epuratie.

* Robert Ancot is doctor in de rechten en senator voor het arrondissement Brugge (1946-1961).

* Eugène Charpentier is doctor in de rechten en filosofie. Hij is volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Huy-Waremme.

* Jozef Custers [212]

* Albert De Gryse is jurist en advocaat. Van 1910 tot 1961 is hij volksvertegenwoordiger.

* Etienne de la Vallée Poussin [213]

* Leo Delwaide is jurist en advocaat. Hij is volksvertegenwoordiger, eerst voor de katholieke partij (1932-1944) en nadien voor de CVP(1949-1968). Reeds voor de oorlog wordt hij schepen van de Antwerpse haven. Delwaide volgt bij het begin van de oorlog Huysmans op als waarnemend burgemeester in Antwerpen. Hij vervult deze functie tot januari 1944, wanneer hij onder SS-druk ontslag neemt. Na de oorlog wordt Delwaide getroffen door de repressie.

* Charles Derbaix is doctor in de rechten en notaris. Tijdens de verkiezingen van 1946 wordt hij verkozen tot senator voor het arrondissement Charleroi-Thuin. Deze functie vervult Derbaix tot in 1960. Na het Buitengewoon Congres van 1950 wordt hij lid van het Nationaal Comité.

* Jef Deschuyffeleer

* Jan De Spot

* Paul De Stexhe is doctor in de rechten en licentiaat in het notariaat en de politieke en diplomatische wetenschappen. Na het Buitengewoon Congres van 1950 wordt hij lid van het Nationaal Comité.

* Emiel De Winter

* Charles du Bus de Warnaffe [214]

* Jacques Hambye wordt na het Congres van 1952 lid van het Nationaal Comité.

* Joseph Hanquet is doctor in de rechten en gecoöpteerd senator van 1946 tot 1954.

* Paul Herbiet

* Ferdinand Ingham is secretaris in het Studie- en Documentatiecentrum van de partij.

* Louis Kiebooms is jurist, advocaat en journalist. Van 1937 tot 1947 vervult hij de functie van hoofdredacteur van de Gazet van Antwerpen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verblijft Kiebooms enige tijd in een concentratiekamp. Van 1946 tot 1968 is hij volksvertegenwoordiger.

* Josse Mertens de Wilmars

* Henri Moureau de Melen is baron en jurist. Van 1946 tot 1968 is hij senator en daarnaast is hij meermaals minister onder meer van Justitie en Landsverdediging.

* Raymond Nossent is doctor in de rechten en politieke-sociale wetenschappen. Van 1951 tot 1957 is hij volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brussel.

* Jospeh Oblin wordt na het Buitengewoon Congres van 1950 lid van het Nationaal Comité.

* Albert Parisis is doctor in de rechten en licentiaat in de wijsbegeerte en politieke wetenschappen. Hij wordt advocaat en rechter. Van 1946 tot 1977 is hij volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Verviers en is voornamelijk actief op het gebied van de financiën.

* Leon Servais is tot 1950 MOC-voorzitter. In 1951 wordt Servais gecoöpteerd senator, en in 1952 wordt hij arrondissementeel voorzitter en lid van het Nationaal Comité.

* Karel Van Cauwelaert

* Gabriel Vandeputte wordt lid van het Nationaal Comité na het Congres 1949. Van 1949 tot 1958 is hij nationaal secretaris voor het Nationaal Christelijk Middenstandsverbond en gecoöpteerd senator.

* Renaat Van Elslande is doctor in de rechten en licentiaat in de politieke wetenschappen en wordt docent en advocaat. Hij wordt redacteur van De Nieuwe Standaard en hoofdredacteur voor het tijdschrift ’t Westen en Gemeente en Provincie. Na de verkiezingen van 1949 wordt Van Elslande volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brussel. Hij vervult deze functie tot in 1981.

* Maurice Van Hemelrijck is advocaat en vrederechter. Van 1949 tot 1964 is hij senator voor de CVP. Daarnaast is hij een afgevaardigde van de Boerenbond. Van Hemelrijck is actief in talrijke studiecommissie van het Studie- en Documentatiecentrum van de CVP onder meer als voorzitter van de commissie repressie en epuratie en de commissie Vlaams-Waalse verhoudingen.

 

De zetelverdeling in de commissie repressie en epuratie is vrij evenredig, met ongeveer een gelijk aantal Vlamingen en Walen. Het betreft vertegenwoordigers van het Nationaal Comité, inclusief de beide vleugelvoorzitters, en van de Kamer en Senaat. Men opteert dus voor evenredigheid om zo een reeks besluiten te formuleren die voor de hele partij aanvaardbaar zijn. Vandaar de aanwezigheid van beide vleugelvoorzitters die de conclusies naar hun achterban kunnen vertegenwoordigen, en de aanwezigheid van senatoren en volksvertegenwoordigers die verantwoording kunnen geven aan de CVP-Kamer- en Senaatsfracties. Zal deze commissie effectief invloed uitoefenen op de besluitvorming van de partij inzake repressie en epuratie? Of zal men daarentegen de commissie louter als een adviserend orgaan zien?

 

 

3. De regering Duvieusart: een intermezzo

 

Naar aanleiding van de CVP overwinning bij de verkiezingen in 1950 geeft het Nationaal Comité een perscommuniqué uit waarin de partij het repressie- en epuratiedossier benadrukt, dat verder aan een grondige studie moet worden onderworpen. Tevens zullen een aantal leden van het Comité erop aandringen dat standpunten inzake repressie en epuratie worden opgenomen in het officiële partijprogramma.[215] In de regeringsverklaring blijken er echter geen sporen te vinden van enige politiek inzake repressie en epuratie. Het Comité is zeer ontgoocheld. Op haar vergadering van 20 juni 1950 tekent zij protest aan. Het Comité vraagt de partijsecretaris om de aandacht van de Eerste minister te vestigen op het onderwijsvraagstuk, de sociale politiek en de repressie en epuratie.[216] De gebeurtenissen tonen aan dat de regering nog onafhankelijk handelt ten aanzien van het belangrijkste orgaan van de partij. Ondanks de duidelijke vraag van het Comité om het vraagstuk te behandelen, wordt het niet in de regeringsverklaring opgenomen.

 

Van der Straten Waillet schrijft op 22 juni 1950 een brief aan Duvieusart. Met het oog op de regeringsverklaring die de premier in de Kamer zal geven, wijst het Nationaal Comité op een aantal belangrijke punten, waaronder de repressie- en epuratiekwestie. Het Comité benadrukt het belang van het beëindigen van de doodstraf. Uitgezonderd enkele gevallen dringt er zich volgens het Comité een verzachting op. Vermits men beseft dat de kwestie eerder moeilijk ligt, raadt men de premier aan pas na de regeringsverklaring een standpunt in te nemen.[217]

 

Op 10 juli 1950 beslist de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité een commissie op te richten die de houding moet bepalen tegenover amnestie en de verschillende vraagstukken moet behandelen betreffende repressie en epuratie. Het doel van deze commissie is om spoedig en op afdoende wijze vooruitgang te boeken inzake de problematiek.[218]

 

De partij laat het niet na de nieuwe regering onmiddellijk te wijzen op het belang dat zij hecht aan de politiek inzake repressie en epuratie. Voor de partij komt dit onderwerp mee vooraan op de politieke agenda. De regering daarentegen hecht weinig belang aan het partijstandpunt. Zij heeft namelijk voldoende problemen door de terugkeer van Leopold III in het land. Omwille van de politieke omstandigheden wordt een efficiënt optreden van de regering verhinderd.

 

 

4. De regering Pholien

 

4.1. Een actieve werking: de nota Roppe levert stof voor discussie

 

In de regeringsverklaring Pholien is de kwestie repressie en epuratie opnieuw niet opgenomen en dit ondanks het vorige protest.[219] Het Nationaal Comité laat het hier niet bij en stuurt een delegatie naar minister van Justitie Moyersoen om een onderhoud te vragen in verband met repressie en epuratie.[220] Naar aanleiding van deze ontmoeting zal het Comité een perscommuniqué uitgeven op 22 september 1950. Hierin worden een aantal afspraken besproken die men met de minister is overeengekomen zoals de terugkeer naar de traditionele maatstaven van het strafrecht, de mogelijkheid voor reïntegratie in de gemeenschap van veroordeelden en een verdere gelijkschakeling van de straffen. Er wordt afgesproken om de uitvoering van de doodstraf opnieuw in vraag te stellen. De minister belooft de toepassing van het genaderecht en de wet Lejeune opnieuw te onderzoeken en eventueel uit te breiden. Niet alleen de minister van Justitie wordt vereerd met een bezoek van de delegatie, ook de kabinetschef van de minister van Financiën ontvangt hun bezoek. Verder gaat het Comité met andere ministeries contact opnemen om de problemen inzake repressie en epuratie in hun departement verder te bespreken.[221] Men neemt niet alleen contact op met de minister, maar men laat in de schoot van het Nationaal Comité opnieuw een aantal nota’s opstellen in verband met het repressie- en epuratievraagstuk. Zij dienen om de politiek van de partij inzake repressie en epuratie nauwkeurig uiteen te zetten. Hoewel het onderwerp niet werd opgenomen in de regeringsverklaring is het voor de partij zeer relevant en tracht ze de regering hiervan te overtuigen. Het vraagstuk wordt opnieuw aan een grondige studie onderworpen. Blijkbaar is er in de partij een beweging actief die de impasse in het repressie- en epuratievraagstuk tracht te doorbreken.

 

Reeds op 8 september 1950, zeven dagen voor het bezoek van de delegatie aan de minister, schrijft Roppe een eerste nota in naam van het Nationaal Comité. In de inleiding wijst hij erop dat het repressie- en epuratieprobleem nooit volledig is behandeld door de verschillende regeringen. Steeds worden er afzonderlijke maatregelen getroffen in de verschillende departementen. De problematiek moet echter in zijn geheel worden beschouwd en de acties die worden ondernomen moeten worden overlegd in de ministerraad. Roppe stelt drie vormen voor die als oplossing kunnen dienen voor de reïntegratie van de veroordeelden in de maatschappij: algemene amnestie, amnestie voor politieke misdrijven of verzachting van de huidige toestand. Roppe zal een algemene amnestie afwijzen: Il est clair que les problèmes de la représsion et de l’epuration ne peuvent pas être résolu d’un seul coup, l’application d’une amnestie générale et inconditionnelle se paraît pas possible dans les circonstances actuelles.[222] Over de tweede mogelijkheid spreekt hij zich niet uit. Hij schuift daarentegen de derde mogelijkheid als de beste oplossing naar voor. Na een korte uiteenzetting over de verzachting van de repressie en epuratie in het verleden, vervolgt Roppe met een overzicht van de te verwezenlijken punten. Hij is ervan overtuigd dat deze niet onmiddellijk kunnen worden gerealiseerd. De nadruk wordt gelegd op de genadeverlening, de afschaffing van de doodstraf, en de toepassing van de wet Lejeune. Daarnaast dringt hij aan op de goedkeuring van het wetsvoorstel Roppe inzake wettelijke ontzetting, het wetsvoorstel De Gryse inzake het kwijtschelden van schadevergoedingen aan de staat én het wetsvoorstel de la Vallée Poussin inzake staatsambtenaren. Roppe ijvert voor een verzachting van de vervallenverklaringen van de rechten en de afschaffing van de terugbetaling van de wedden die ambtenaren hebben ontvangen tijdens de bezetting. Hij pleit voor de afschaffing van de uitsluiting van sommige rechten zoals het recht op pensioenen in het wetsvoorstel Kiebooms, het recht op oorlogsschade, het recht op vergoeding aangebracht door de geallieerde legers, het recht op prijsvermindering op het spoor, de rechten inzake pacht- en huurwetgeving en het recht op universitaire studies. Tot slot pleit Roppe voor de afschaffing van het sequester en het bewijs van burgertrouw.[223] Deze nota ziet het levenslicht alvorens de delegatie van het Nationaal Comité de minister van Justitie bezoekt. De partij heeft dus haar standpunten reeds kunnen uiteenzetten en gaat met een duidelijk programma naar de minister. Deze lijkt in grote mate in te stemmen met deze nota, zoals het perscommuniqué van 22 september 1950 doet uitschijnen.

 

Roppe zet zijn nota uiteen tijdens de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Comité op 9 september 1950. De Vleugel besluit om naast de twee leden aangeduid door het Nationaal Comité, zelf twee leden aan te duiden om de nota verder te onderzoeken en te becommentariëren. Deze moeten ook een bezoek brengen aan de minister van Justitie. Mertens en Roppe zelf worden met deze opdracht belast.[224]

Tijdens de vergadering van 11 oktober 1950 bespreekt de commissie repressie en epuratie de nota Roppe. Zij stemt in grote mate in met de nota. De commissie acht de kans op het bereiken van hervormingen wel groter als één of meer wetsontwerpen zouden uitgaan van een parlementair initiatief.[225] De commissie zal zich vervolgens niet meer inlaten met de nota Roppe of de repressie- en epuratieproblematiek en pas onder de regering Van Houtte opnieuw samenkomen.

 

Het Buitengewoon Congres van 23-24 september 1950 staat hoofdzakelijk in het teken van de onderzoekscommissie Vandekerckhove. In de eindresolutie van het Congres komt de repressiekwestie maar even ter sprake. Het congres is van mening dat het voor de nationale verzoening noodzakelijk is de repressie- en epuratieproblemen spoedig en definitief op te lossen. Dit betekent een gelijkschakeling van de straffen door genadeverlening, een ruime toepassing van de wet Lejeune, de goedkeuring van het wetsvoorstel Roppe, de wijziging van de wet van 14 juni 1948, het stopzetten van executies, het afschaffen van de uitzonderingsbepalingen en de herziening van de administratieve epuratie.[226] Het congres stelt dus een ruim gamma aan oplossingen voor, in de lijn van de nota Roppe en dus in de lijn van het Nationaal Comité en de subcommissie epuratie. Veel aandacht besteedt ze echter niet aan het probleem daar de Koningskwestie als een zwaard van Damocles boven de politieke arena hangt.

 

Op 25 oktober 1950 stelt Roppe opnieuw een vertrouwelijke nota op betreffende repressie en epuartie voor het nationale secretariaat. Deze nota is het gevolg van overleg op 17 oktober 1950 met de minister van Justitie, Nossent de kabinetschef van de minister, Ingham, De Winter, de la Vallée Poussin, De Gryse en Roppe. De vorige delegatie heeft dus een wijziging ondergaan. Daar waar er in de vorige delegatie nog twee Walen waren, is er nu met de la Vallée Poussin slechts één Waal vertegenwoordigd. Hij heeft voordien een voorstel gelanceerd in verband met gratieverlening. Daarnaast neemt De Winter, gewezen topambtenaar uit de bezettingstijd, nu ook deel. Opvallend is eveneens de actieve medewerking van minister Moyersoen. Men besluit het probleem van de repressie en epuratie onmiddellijk op een efficiënte wijze aan te pakken. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatregelen die onmiddellijk zouden moeten worden uitgevaardigd en deze die dienen genomen te worden op langere termijn. Bedoeling is een duidelijk afgelijnde politiek te ontwikkelen die het probleem in zijn geheel behandelt. Het overleg heeft blijkbaar vruchten afgeworpen. Roppe krijgt de opdracht een nieuwe nota te schrijven als resultaat van de besprekingen. In die nota wordt een gedeelte van de verantwoordelijkheid voor de oplossing van de repressie- en epuratieproblemen overgeheveld naar de ministeriële departementen zelf. Wat betreft het ministerie van Justitie sluit de nota in grote mate aan bij de nota Roppe van 8 september 1950 met onder meer het beëindigen van de doodstraf en de gelijkschakeling van de straffen. Wat betreft het ministerie van Verkeerswezen, Wederopbouw, Volksgezondheid en Openbare Werken worden een aantal specifieke maatregelen uitgewerkt. Wat betreft het ministerie van Financiën benadrukt men nogmaals het wetsvoorstel De Gryse, het afschaffen van het sequester, het afschaffen van de terugbetaling van de wedden van de ambtenaren ontvangen tijdens de bezetting en een aantal bepalingen betreffende de pensioenen. Aan de ambtenaren van alle ministeries wordt de mogelijkheid gegeven om beroep in te stellen bij een commissie van beroep, het wetsvoorstel de la Vallée-Poussin.[227] Opnieuw wordt er een nota opgesteld, nu met de actieve medewerking van de minister van Justitie. Het is belangrijk dat ook de minister instemt met het programma inzake repressie en epuratie, omdat hij tenslotte dat programma moet uitvoeren. Vandaar een nieuwe nota waar de minister zijn visie mee kan in verwerken.

 

Op de vergadering van 28 oktober 1950 besluit het Nationaal Comité dat Mertens de problemen van repressie en epuratie, uiteengezet in de nota Roppe, moet bespreken. Bedoeling is dat Mertens de nota van Roppe becommentarieert en beoordeelt.[228] Waarom geeft men Mertens de opdracht de nota Roppe opnieuw te onderzoeken? Het is duidelijk dat Mertens een voortrekkersrol speelt op het gebied van de repressie en epuratie. Hij wordt in het Nationaal Comité beschouwd als de grote repressiespecialist. Daarnaast is hij niet alleen Vlaming, maar ook lid van de commissie repressie en epuratie. Hij vormt een uitstekende verbinding tussen de twee partijorganen. Zijn oordeel over de nota Roppe is dan ook belangrijk. Maar daarnaast is het mogelijk dat de partij probeert een te snelle oplossing voor het vraagstuk te vermijden. De partij heeft na de desastreuze afloop van de Koningskwestie nood aan eenheid en die kan door dit delicate onderwerp onder druk komen te staan. De Vlaamse en Waalse zijde zijn het niet altijd eens hoe de repressie moet worden verzacht. Vooral aan Waalse zijde, inclusief de Waalse achterban, is men gekant tegen een te snelle verzachting van de repressie. Alhoewel Mertens bekend staat als repressiespecialist, is hij in de eerste plaats Vlaming en zijn ideeën liggen grotendeels in de lijn van die van Roppe. Het terugsturen van de nota naar Mertens, dus naar de Vlaamse Vleugel, zorgt enkel voor verdere vertraging in de definitieve stellingname. Waarschijnlijk is dit de bedoeling van de partij.

 

De nota Mertens wordt voorgelegd aan het Nationaal Comité in november 1950. Mertens verwijst in zijn inleiding vooreerst naar de publieke opinie die de CVP een tekort aan algemene lijn verwijt. Ten tweede wijst Mertens op de CVP-doctrine, door het citeren van een aantal morele en maatschappelijke principes. Dit betreft de eerbied voor de mens, de eerbied voor de wettelijkheid, de eerbied voor de bescherming van het gezin en de gehechtheid aan de klassieke Westerse normen betreffende delinquenten en de bestraffing. Deze principes moeten echter met politieke wijsheid worden toegepast. Mertens definieert vervolgens de grondvesten van de CVP-politiek inzake repressie. Ten eerste is het probleem van repressie en epuratie een nationaal probleem, de bestraffing of verzachting gebeurt in de beide landsgedeelten identiek. Maar Mertens wijst er toch op dat het onderwerp meer de Vlaamse dan de Waalse publieke opinie aanspreekt. Bij Vlaamse katholieken leeft de idee dat de repressie anti-Vlaams en anti-katholiek was. Nadrukkelijk beklemtoont Mertens het feit dat een communautaire breuk hieromtrent moet worden vermeden. Dit laatste vormt namelijk een bedreiging voor de eenheid van de partij. Ten tweede is het voor Mertens duidelijk dat bij de rechtspraak is afgeweken van de traditionele principes van het Strafrecht. Het is dus nodig terug te keren naar deze traditionele opvattingen, om veroordeelden opnieuw in de maatschappij te integreren. Mertens ijvert voor een sanering van de repressie door de verdelende rechtvaardigheid te herstellen, voor het invoeren van welomlijnde straffen die verdwijnen als ze zijn volbracht en voor de amendering van de, politieke, delinquenten. Het probleem dat zich onmiddellijk stelt, betreft volgens hem niet de uitspraak en uitvoering van de straffen, maar wel het probleem van de vrijgelatenen en de door epuratie getroffenen. Tot slot geeft Mertens een overzicht van de elementen uit de nota Roppe die nader moeten worden omschreven, maar die reeds het onderwerp uitmaken van wetsontwerpen en –voorstelen via parlementaire initiatieven. Verder stipt hij de stelselmatige toepassing van de wet Lejeune aan, de vereenvoudiging van herzieningsprocedure, het verval van rechten en dus een beperking van de inhoud van artikel 123 sexies, het recht op oorlogsschade en de onmiddellijke invrijheidstelling voor zekere categorieën.[229] Mertens sluit zich dan ook in grote mate aan bij de nota Roppe. We kunnen dus spreken van een vertragingsmanoeuvre door de partij.

 

Mertens zal tijdens de volgende vergadering van het Nationaal Comité op 18 november 1950 zijn nota verder uiteenzetten. Er wordt aan Herbiet en Van Cauwelaert, Karel, de opdracht gegeven om na deze uiteenzetting aanvullende nota’s te maken.[230] Het Comité beslist een commissie samen te stellen die tot doel heeft besluiten te formuleren die als basis dienen voor het contact met de regering.[231] Het Comité beseft dat er een communautaire kloof bestaat tussen Vlamingen en Walen inzake de problematiek. Vandaar dan ook dat Comité Herbiet belast met het opmaken van een nota die de nota's Mertens en Roppe moet aanvullen. Zo worden de Walen verplicht het onderwerp op hun agenda te plaatsen en kan de Waalse zijde nadien het verwijt niet leveren dat men inzake de problematiek niet is gehoord. Naast Herbiet wordt ook Van Cauwelaert belast met het opstellen van een nieuwe nota. Het Comité hoopt aldus tot een consensus te komen. Maar het is toch wel vreemd dat het Comité naast Mertens nog twee andere personen aanduidt om de nota Roppe verder te onderzoeken. Het is evident dat Herbiet deze opdracht krijgt en zo de Waalse visie vertolkt. Daarentegen is de Vlaamse visie reeds gekend. De ideeën van Van Cauwelaert zullen in de lijn liggen van die van Roppe en Mertens. Het lijkt er meer en meer op dat het Nationaal Comité een definitieve stellingname minder prioritair en dringend acht. Een definitief programma is voor haar geen must, want zij beseft dat de problematiek nog heel gevoelig ligt bij de oppositie, haar Waalse achterban en de publieke opinie. Een breuk in de partij moet ten stelligste worden vermeden. Het Comité acht de tijd nog niet rijp en besluit de Vlamingen nog even bezig te houden met het opstellen van aanvullende nota's. Daarnaast beslist het Comité ook een commissie in het leven te roepen die het contact met de regering betreffende de problematiek moet onderhouden. Is dit een poging van het Comité om de controle op de regering te verhogen en te vermijden dat zij te veel maatregelen gaat nemen voor de verzachting van de repressie? Waarschijnlijk vreest het Comité dat de regering, en voornamelijk de minister van Justitie, een eigen politieke weg zullen volgen.

 

Het Nationaal Comité tracht de definitieve formulering van een standpunt inzake repressie en epuratie voor zich uit te schuiven. Vandaar dat zij na de nota Roppe nog liefst drie andere personen aanduidt voor een bespreking van die nota. Na vier maanden van besprekingen kan de partij haast niet anders dan een standpunt innemen.

 

4.2. Eindelijk consensus?

 

De nota’s Mertens en Herbiet worden tijdens de vergadering van 9 december 1950 door het Comité onder de loep genomen. Het gevolg is de goedkeuring van een aantal besluiten inzake repressie en epuratie. Zij vormen een afgerond programma en zullen door de regering binnen afzienbare tijd via wetgevende weg of andere initiatieven moeten kunnen gerealiseerd worden. Vooreerst behandelt deze nota de problematiek van de gestraften. Voor deze groep voorziet men een omzetting van de doodstraf in een straf van vrijheidsberoving, de genadetoepassing voor de nivellering van de straffen, de toepassing van de wet Lejeune bij politieke delinquenten nadat zij 1/3 van hun straf hebben uitgezeten, de onmiddellijke invrijheidstelling van bepaalde groepen mensen zoals zieken en ouderen, prioriteitsonderzoek voor de sociaal interessante gevallen, en tot slot de toepassing van gevangenisregime volgens de algemene reglementen van de gevangenis van 1905 en 1919. Daarnaast schuift het Nationaal Comité het wetsvoorstel Roppe naar voor in verband met de wettelijke ontzetting voor de invrijheidgestelde delinquenten. Die wettelijke ontzetting zou moeten worden afgeschaft wanneer men in vrijheid wordt gesteld. Het Nationaal Comité benadrukt het belang van het voorstel De Gryse, dat het afschaffen van de schadevergoedingen aan de staat nastreeft. Het wetsvoorstel De Gryse heeft een zeer dringend karakter. Daarnaast pleit de nota voor de afschaffing van het sequester en de terugbetaling van die wedden die de ambtenaren hebben ontvangen voor hun diensten tijdens de bezetting. Het verval van de rechten, dat wordt ingesteld door artikel 123 sexies, moet dringend aangepast worden. Naast de afschaffing van de vervallenverklaring van de nationaliteit, dient ook het bewijs van burgertrouw te worden verwijderd. Het Nationaal Comité ijvert voor het afschaffen van de uitsluiting van het genot van een aantal rechten zoals de prijsvermindering op het spoor en de vergoedingen voor de schade aangebracht door de geallieerde legers. Tot slot wordt in verband met de ambtenaren het wetsvoorstel de la Vallée Poussin naar voor geschoven. Dit houdt voor ambtenaren de mogelijkheid in om een beroep in te stellen voor de herziening van de maatregelen die tegen hen werden getroffen.[232]

 

De besluiten die men goedkeurt liggen met andere woorden zeer duidelijk in de lijn van de nota's Roppe en Mertens. Men bediscussieert de nota's wel gedurende vier maanden, maar grote wijzigingen zullen ze echter niet ondergaan. Uiteindelijk wordt vier maanden na de aanvang van de discussie een programma goedgekeurd dat in grote mate overeenstemt met de eerste nota Roppe. Het is inderdaad onmogelijk om de Vlaamse Vleugel gedurende de gehele legislatuur aan de zijlijn te plaatsen, vandaar de goedkeuring van deze nota. De partij hoopt zo de interne partijlijn duidelijk vast te stellen en verdere discussie niet langer noodzakelijk te maken. Het is een afgerond coherent programma. De bal ligt nu in het kamp van de regering en de fracties die de voorstellen moeten trachten te verwezenlijken. Verdere discussie omtrent de repressie- en epuratieproblematiek acht het Nationaal Comité voorlopig niet meer noodzakelijk.

 

Het Comité buigt zich tijdens de vergadering van 9 december 1950 niet enkel over de verschillende nota’s, maar er wordt eveneens van gedachten gewisseld omtrent het wetsvoorstel De Winter. De Winter heeft een wetsvoorstel opgesteld in verband met de opheffing of afschaffing van de sinds 4 september 1944 getroffen uitzonderingsbepalingen voor tijdens de oorlog gestelde daden. Ten eerste stelt hij een herziening van de administratieve epuratie voor. Ten tweede wil hij de uitwassen van de repressie uitschakelen, zoals de uitsluitingen van het genot van rechten. Ten derde stelt hij een terugschakeling voor van alle sinds 4 september 1944 uitgesproken straffen en sancties, naar de strafmaat die aanwezig was voor de verscherping van de wetten. De Winter pleit dus voor een amnestie of – in de praktijk – voor de afschaffing van de artikels 113-123 van het Strafwetboek. Met de twee eerste voortstellen kan het Comité zich nog verzoenen. Ze gaan immers in de richting van wat het Comité zelf beoogt. Het derde deel ligt daarentegen veel moeilijker voor het Comité. Volgens Mertens, die een onderhoud zal hebben met De Winter, maakt deze passage een eventuele latere amnestiewet onmogelijk en veroorzaakt het een delicaat politiek probleem door de bevoegdheid van de Londense regering in opspraak te brengen.[233] Het Comité beslist dat de voorzitter van de Senaatsgroep, De Bruyne, contact opneemt met De Winter om deze ervan te overtuigen het voorstel niet neer te leggen.[234] Stel dat De Bruyne De Winter echter niet kan overtuigen dan moet men hem de suggestie maken contact op te nemen met de speciale commissie.[235] Volgens het Comité zijn er gegronde redenen om het voorstel tegen te houden. Zo gaat het bijvoorbeeld in tegen de primaire doelstellingen van de partij. Het zou daarenboven in het kamp van de oppositie voor te veel herrie zorgen. Herbiet is er echter niet gerust in. Er wordt hem gezegd dat dit enkel tot doel heeft De Winter ervan te overtuigen contact op te nemen met de commissie. De Winter zal inderdaad akkoord gaan en besluit zijn voorstel niet in te dienen alvorens hij grondig overleg heeft gepleegd met het Comité.[236] Echt succesvol is de tussenkomst van het Comité niet want in juli 1951 dient De Winter het voorstel toch in zonder overleg met het Comité. Dan pas wordt er effectief opgetreden en een maand later wordt het voorstel opnieuw en nu definitief ingetrokken.

 

De Winter, die door de verruimingspolitiek van Segers lid werd van de partij, legt dus een voorstel neer dat een weinig verborgen amnestie omvat. Hij lijkt er bovendien van overtuigd dat zijn voorstel door de partij zal worden aanvaard. Het lijkt dat de partij hem tijdens de verruimingsoperatie heeft beloofd dat amnestie op termijn mogelijk zou zijn. De Winter dient zijn voorstel dan ook in, ondanks de vraag van het Comité dat niet te doen. Maar al te goed beseft het Comité dat een dergelijk voorstel noch door de oppositie noch door haar Waalse vleugel zal worden aanvaard. Integendeel zo'n voorstel zou enkel maar leiden tot hevige discussies in de partij. Het is belangrijk de eenheid te bewaren rond de nota Roppe die men tenslotte naar voren schuift als partijprogramma. Bovendien gaat het voorstel in tegen de politiek gevoerd door de Londense regering. De Winter wordt dan ook onder druk gezet het voorstel naast zich neer te leggen. Voorlopig lijkt men tot een consensus gekomen inzake de repressie- en epuratieproblematiek. De nota Roppe zal naar voor worden geschoven als het partijprogramma voor wat betreft repressie en epuratie.

 

4.3. Stilte na de storm. Betekent de nota Roppe het einde van de repressiediscussie?

 

De discussie in het Nationaal Comité over het repressie- en epuratievraagstuk lijkt na december 1950 stil te vallen. Aanvankelijk is men zeer actief, maar het is duidelijk dat de nota’s die worden voorgesteld vaak dezelfde inhoud hebben en steeds door dezelfde mensen worden opgemaakt, in casu Mertens en Roppe. De hoofdrol in het Comité is weggelegd voor de Vlamingen die de politiek inzake repressie en epuratie bepalen. Hun numeriek overwicht wordt vertaald in een machtsoverwicht en de thema’s die zij prioritair achten worden voorop in de agenda geplaatst. Zo worden bijvoorbeeld de ontzetting uit de rechten en de problematiek van de politieke delinquenten preferentieel behandeld. De partij tracht een coherent programma naar voor te schuiven, om zo de spanningen in de partij te vermijden en parlementairen en regering één politiek voor te leggen. Vandaar de nadruk die door het Comité wordt gelegd op de nota Roppe, die meer en meer naar voor wordt geschoven als het officiële partijprogramma. Moyersoen zal als minister van Justitie dit programma grotendeels volgen, maar krijgt wel de mogelijkheid tot het leggen van eigen accenten.[237] Centraal in de nota’s staan de individuele clementiemaatregelen en de reïntegratie in de maatschappij. De aandacht wordt ook gericht op de sanering van de epuratie, omdat hiervoor speciale wetten moeten worden opgemaakt.[238] In de verschillende nota’s wordt dan ook voortdurend de nadruk gelegd op de goedkeuring van wetsvoorstellen en –ontwerpen die de epuratie saneren. Meerdere delegaties worden naar de bevoegde ministers gestuurd om de druk te verhogen.

 

Terwijl de discussie in het Nationaal Comité inzake repressie en epuratie lijkt stil te vallen, draait ze in de Vlaamse Vleugel op volle toeren. Na een interpellatie van De Spot bij de Eerste minister betreffende de op te richten commissie van epuratie, belooft deze laatste wat dit betreft snel door te werken. Daarnaast richt Deschyuffeleer ook een brief aan de Eerste minister betreffende de problematiek van de epuratie en deze laatste belooft dat er binnen de tien dagen een besluit zal verschijnen.[239] De partij lijkt er niet in geslaagd de discussie te stoppen en in de Vlaamse Vleugel blijft de problematiek, voornamelijk betreffende epuratie, op de agenda staan. Waarom valt de discussie in de Vlaamse Vleugel niet stil, zoals het Nationaal Comité had gehoopt? Waarschijnlijk wil de Vleugel zoveel mogelijk de nota Roppe effectief verwezenlijken. Een programma alleen is niet voldoende, het moet ook nog worden uitgevoerd.

 

Mertens krijgt tijdens de vergadering van de Vlaamse Vleugel op 17 maart 1951, samen met Van Cauwelaert, opdracht om informatie te verzamelen in verband met de draagwijdte van de nieuwe herzieningsmaatregelen voor de epuratie. Vermits ondertussen duidelijk is geworden dat het epuratiebesluit van de regering niet van toepassing is op de onderwijzers en de ambtenaren van de parastatale instellingen, wordt besloten stappen te ondernemen bij de ministers van Onderwijs en Binnenlandse Zaken zodat ook voor onderwijzers en ambtenaren parallelle besluiten kunnen worden geformuleerd.[240] Die besluiten lijken al in de maak tijdens de vergadering van 14 april 1951.[241]

 

Opschudding tijdens de Kamervergadering van 14 juni 1951. Tijdens deze zitting bespreekt men het voorstel De Gryse, dat de gelijkschakeling van schadevergoedingen beoogt en de minister van Justitie het recht geeft in bepaalde gevallen een boete kwijt te schelden of te verminderen. Niet alleen was de juridische basis voor deze schadevergoedingen aan de staat zwak maar, het ontbrak de rechtspraak ook aan uniformiteit zodat de grootte van de schadevergoeding door rechters vaak op een arbitraire wijze werd bepaald. Het was bovendien een burgerlijke sanctie die bleef gelden voor de erfgenamen en de goederen uit de huwelijksgemeenschap.[242] Tijdens het debat van 14 juni 1950 wordt duidelijk dat de Waalse CVP-Kamerleden om morele en budgetaire redenen weigeren het principe van terugbetaling door de staat te erkennen. Gevolg is dat het ontwerp voorlopig in beraad wordt gehouden. Minister Moyersoen tracht uit de impasse te komen door een modus vivendi voor te stellen op de ministerraad: het principe van teruggave door de Staat opheffen, maar de toepassing van vermindering en kwijtschelding behouden.[243] Als gevolg van het verzet wordt er een nieuw regeringsamendement ingediend. Het voorstel moet dus opnieuw worden besproken in de Kamercommissie. Het nieuwe commissieverslag aanvaardt het regeringsamendement. Het oorspronkelijke voorstel wordt dusdanig beperkt, dat de essentie van het ontwerp niet wordt weerhouden. Op dit voorstel zullen nog een aantal amendementen komen van Leburton en de CVP-er Lamalle.[244] Voor De Gryse is het duidelijk dat men zwicht voor chantage, dat het voorstel wordt tegengewerkt en vertraagd en dat er wordt gezorgd voor kunstmatige agitatie.[245]

 

Ondertussen slaagt de Vlaamse Vleugel erin minister van Binnenlandse Zaken Brasseur te overtuigen een verbod in te voeren betreffende het bewijs van burgertrouw. Hierop wordt namelijk melding gemaakt van de straf of sanctie die men heeft opgelopen. Het gevolg is dat de reïntegratie in de maatschappij wordt bemoeilijkt. Na een principieel akkoord volgt de belofte van de minister om voor 1 augustus 1951 een rondzendbrief te versturen naar alle gemeenten om in de toekomst geen bewijs van burgertrouw meer uit te schrijven.[246] Enkel op de voor de openbare besturen bestemde getuigenschriften mag men de straf of sanctie nog vermelden. Op het getuigenschrift voor particulieren mag men enkel vermelden dat men veroordeeld is. Uiteindelijk zal de brief op 10 augustus 1951 worden verstuurd.[247]

 

Op 22 september 1951 geeft Mertens tijdens de vergadering van de Vlaamse Vleugel een overzicht van de resultaten die men bereikt heeft inzake repressie en epuratie. Hij dringt aan op een verdere ontzetting van de doodstraf en nivellering van de straffen. Daarnaast wijst hij op de moeilijkheden die in de Senaat gerezen zijn met senatoren van de eigen partij betreffende het wetsvoorstel De Gryse. Toch wil Mertens dat het voorstel De Gryse, tezamen met het voorstel Roppe en het ontwerp tot wijziging van artikel 123 sexies, zo snel mogelijk wordt goedgekeurd. Ondertussen zijn al een aantal uitsluitingen van rechten opgeheven, waaronder meer een aantal uitzonderingsbepalingen in verband met pacht- en huurwetgeving. Wat betreft de herziening van de administratieve tuchtstraffen tracht Mertens de impasse verder te doorbreken met de bevoegde instanties, maar een echte oplossing is er nog niet bereikt.[248] Het is duidelijk dat men in de Vlaamse Vleugel de problematiek blijft onderzoeken. Vooral wat betreft de epuratie dringt men er bij de bevoegde ministers op aan een doorbraak te forceren. In de Waalse vleugel komt de kwestie haast niet aan bod. Effectieve resultaten, buiten enkele kleine punten, boekt de Vlaamse Vleugel echter niet. Hoopt de Vleugel nog steeds dat er effectief grote verwezenlijkingen zullen worden doorgevoerd tijdens de homogene legislatuur? Waarschijnlijk wel. Het is voor de Vlaamse Vleugel duidelijk dat de nota Roppe geen eindpunt vormt in de discussie. De maatregelen van de nota Roppe moeten nog effectief worden verwezenlijkt en de hangende voorstellen en ontwerpen in het Parlement moeten worden goedgekeurd. Pas dan zal de Vleugel haar acties minderen.

 

De repressie- en epuratiekwestie valt stil na 22 september 1951, omdat omwille van de sociale crisis en de twee opeenvolgende regeringscrisissen de partij andere prioriteiten heeft. De partij wil interne spanningen liefst zoveel mogelijk vermijden, omdat de eenheid een belangrijke troef is vooral tijdens de homogene legislatuur.

 

Tijdens de vergadering van de Vlaamse Vleugel op 5 januari 1952 bespreekt men het voorstel van het Bureau om in het Studie- en Documentatiecentrum een studiecommissie in te richten die zich moet bezighouden met repressie- en epuratievraagstukken. Deschuyffeleer, Mertens en Van Cauwelaert worden aangeduid om lid te worden van deze commissie.[249] Waarom beslist het Bureau dat opnieuw een commissie inzake deze problematiek moet samenkomen? Met het oog op de naderende regeringswissel vindt het Bureau waarschijnlijk dat de politiek met betrekking tot repressie en epuratie nogmaals duidelijk moet worden uiteengezet. De partij houdt vast aan de nota Roppe, maar wil voor iedereen, inclusief de nieuwe regering, haar standpunt nogmaals bevestigen. De Vlaamse Vleugel geeft om evidente redenen haar fiat. Wat de Waalse Vleugel hierover denkt is daarentegen niet geheel duidelijk. Vermits de commissie er komt, zal het Nationaal Comité, en dus zeker een deel van de Waalse Vleugel, hiermee hebben ingestemd.

 

Tijdens de regering Pholien worden er geen wetsvoorstellen of –ontwerpen inzake repressie en epuratie goedgekeurd. Het wetsvoorstel De Gryse, het ontwerp tot wijziging van artikel 123 sexies, en de voorstellen Kiebooms en Roppe zijn ingediend, maar worden voorlopig nog niet goedgekeurd. Als de problematiek prioritair op de agenda staat, moet men toch zorgen dat de voorstellen door het parlement worden goedgekeurd? We kunnen hieruit misschien besluiten dat de problematiek wel op de agenda staat, maar zeker niet prioritair. De voorstellen zijn ingediend en aldus heeft men een argument naar de Vlaamse Vleugel. Daarentegen kan men de Waalse Vleugel geruststellen, omdat de voorstellen nog niet ter discussie hebben gestaan in het Parlement. De partij acht de regering waarschijnlijk niet voldoende capabel om een plenair debat aan te gaan betreffende deze problematiek. Wacht de partij tot een volgende stabielere regering? Het lijkt in alle geval zo. Bovendien ligt het vraagstuk zeer gevoelig bij de Waalse zijde en haar achterban en de eenheid van de partij moet ten allen tijden in stand worden gehouden.

 

 

5. De regering Van Houtte

 

5.1. Zorgt de nieuwe regeringsploeg voor een nieuwe dynamiek?

 

De regeringsverklaring bevat een uitgebreide passage betreffende repressie en epuratie: Le souci de l'intérêt national impose une solution réaliste en appropriée aux problèmes de la répression et de ses multiples conséquences. Au point de vue de l'exécution des peines, les gouvernements précédents ont procédé par mesures individuelles. Ces mesures ont eu pour résultat d'égaliser les peines et de réduire sensiblement le nombre des détenus. Pour l'octroi des grâces et des libérations, le gouvernement continuera à tenir compte, d'une part, du degré de gravité des faits, d' autre part, des conditions de famille, d'âge et de santé des condamnés et des services qu'ils auraient rendus à la patrie avant leurs fautes. Il ne peut être question de libérer les coupables qui ont été condamnés pour des faits de droit commun particulièrement odieux. C'est surtout sur les conséquences multiples des sanctions qui ont été prises et qui continuent à peser sur celui qui a purgé sa peine et souvent sur sa famille, qu'il importe de porter son attention. Le bien commun exige – et cela est conforme à nos traditions nationales – que celui qui a subi sa peine puisse être réintégré dans la communauté et que les obstacles à son reclassement soient supprimés. Le gouvernement précédent a déposé ou amendé des projets qui poursuivent ces objectifs. Le gouvernement demande de les voter sans tarder. Il vise, notamment, les projets de lois qui tendent à supprimer l'interdiction légale et des déchéances civiles et qui accordent une réouverture des délais de recours, en vue de la restitution des droits. Il déposera un projet relevant de la déchéance de nationalité, les condamnés par défaut qui se sont mis à la disposition de la justice. La révision des mesures prises en matière d'épuration administrative sera assuré pour tous les agents d'Etat, des pouvoirs provinciaux et communaux et des organismes parastataux, qui ont été réintégrés dans leurs droits par une décision judiciaire.[250] De politiek van individualisering door middel van gratieverleningen en toepassing van de wet Lejeune wordt officieel bekrachtigd. Daarnaast worden de maatregelen die de ministers al jaren uiteenzetten voor de verdediging van hun beleid opgenomen in de regeringsverklaring, zoals de criteria voor het verlenen van clementie. De regering gaat zelf initiatieven nemen en de repressie in haar geheel behandelen. De repressiepolitiek wordt openlijk en duidelijk uitgetekend en voorgesteld voor de publieke opinie en de oppositie. Vastiau stelt dat de geest van Roppe duidelijk aanwezig is in de regeringsverklaring.[251] Voormalig Eerste minister Pholien wordt de nieuwe minister van Justitie. In Vlaanderen bekijkt men deze wissel met argusogen. Zal hij voor de Vlaamsgezinde zaak strijden zoals Moyersoen?

Op 24 januari 1952 komt de commissie repressie en epuratie op vraag van het Bureau opnieuw samen.[252] Na een lange discussie stelt men een aantal verslagen op die tot doel hebben een overzicht te geven van de problemen inzake repressie en epuratie. De commissie stelt een aantal conclusies voor en verzoekt het Comité deze over te maken aan de voorzitters van de fracties van Kamer en Senaat. Ten eerste opteert men voor de afschaffing van artikel 123 sexies. Ten tweede pleit men voor de herziening van de epuratiewet van 14 juni 1948, op voorwaarde dat deze herziening slechts voorlopig is. Ten derde eist de commissie dat het voorstel De Gryse in zijn oorspronkelijke vorm wordt goedgekeurd, zonder de door de regering voorgestelde amendementen die een restitutie onmogelijk maken. Ten slotte stelt de commissie dat de Kamercommissie justitie de andere voorstellen zoals het wetsvoorstel Roppe, de wijzigingen van artikels 21-22-23 van het Strafwetboek, de wijziging van artikel 7 van de wet van 31 mei 1888 en de wijziging van artikel 214i van het Burgerlijke Wetboek inzake de wettelijke ontzetting, moet bespreken. De bespreking van de voorstellen De Winter en Kiebooms wordt verschoven naar een latere vergadering.[253]

 

De Vlaamse Vleugel stelt repressie en epuratie opnieuw aan de orde tijdens haar vergadering van 26 januari 1952. Voor de Vleugel zijn deze problemen zo belangrijk dat zij voortaan op de agenda worden geplaatst. De repressie kan worden opgelost door een reeks van algemene maatregelen zijnde de afschaffing van artikel 123 sexies, de herziening van de epuratie en het doorvoeren van het wetsvoorstel De Gryse. Deze algemene maatregelen moeten de oplossing van het probleem van de amnestie voorbereiden en moeten zo snel mogelijk en nog liefst voor de gemeenteraadsverkiezingen worden gerealiseerd. Voorts wordt er beslist druk te zetten achter de werking van de commissie repressie en epuratie van het Studiecentrum. Men gaat erover waken dat vooruitgang wordt geboekt en dat de Vleugel op de hoogte wordt gehouden van de vorderingen. Er worden stappen ondernomen bij de minister van Justitie en bij de Eerste minister betreffende de afschaffing van artikel 123 sexies, de herziening van de epuratie, het wetsvoorstel De Gryse en de pensioenenregeling.[254] Het is duidelijk dat voor de Vlaamse Vleugel een programma alleen niet voldoende is, het moet daarenboven ook effectief worden verwezenlijkt. De partij laat het oogluikend toe. Maar hoe zal zij reageren op het probleem van amnestie dat hier in de Vleugel voor de eerste maal naar voor wordt gebracht?

 

Op 9 februari 1952 houdt de Vlaamse Vleugel opnieuw een vergadering over de repressie- en epuratieproblematiek. Mertens benadrukt het belang van een onderhoud betreffende amnestie en de houding van de partij hieromtrent. Nogmaals benadrukt hij het belang van algemene maatregelen die de groeiende stroming naar amnestie moeten tegengaan. Men opteert niet meer voor een algemene amnestie, maar eerder voor een reeks van algemene maatregelen die stapsgewijs de verworven toestand bestendigen. Er wordt beslist om op het Nationaal Comité de problematiek van amnestie voorlopig niet te stellen. Duidelijk is dat men voor een compromis opteert. Een algemene amnestie, dus een gelijkschakeling van de politieke delinquenten en de delinquenten van het gemeen recht, zal het rechtvaardigheidsgevoel schaden.[255] Het verslag van deze vergadering leidt tot twee vragen. Ten eerste: waarom komt juist nu de amnestieproblematiek naar voor? Waarschijnlijk is deze eis tot amnestie reeds voordien in de partij aanwezig geweest. De partij heeft deze echter laten betijen en misschien heeft ze wel beloften gedaan, denk maar aan de verdoken amnestie in het wetsvoorstel De Winter. Waarschijnlijk is het voor de Vlaamse Vleugel een logische stap dat na het uitwerken van een duidelijk programma, ook een definitief standpunt zal worden ingenomen tegenover amnestie. Ten tweede moeten we ons afvragen waarom men plots algemene amnestie afwijst? Is er inmenging van bovenuit? Tot dan toe werd in het Comité niet diepgaand over de kwestie gesproken en werd er geen officiële stelling ingenomen. Men aanvaardt individuele uitspraken, maar steunt ze niet openlijk. Dit verandert en de Vlaamse Vleugel wijst plots algemene amnestie af. Waarom? Waarschijnlijk voelt men meer en meer dat Vlamingen in de partij gaan pleiten voor een algemene amnestie. Het is duidelijk dat dit onaanvaardbaar is voor de Waalse Vleugel en de Waalse achterban. Om de eenheid te bewaren verplicht men de Vleugel de amnestiekwestie voorlopig in de marge te stellen. Het is mogelijk dat de partijtop de Vlaamse Vleugel heeft gevraagd amnestie af te wijzen en dat ze in ruil hiervoor zal trachten de hangende wetsvoorstellen en –ontwerpen in het Parlement te laten goedkeuren. In de volgende maanden zullen immers een aantal voorstellen en ontwerpen in Kamer en Senaat worden goedgekeurd: het voorstel Roppe wordt goedgekeurd in de Kamer, het ontwerp tot wijziging van artikel 123 sexies wordt goedgekeurd in de Senaatscommissie en de Senaat, het voorstel De Gryse wordt goedgekeurd in Kamer en tot slot wordt het voorstel tot verval van de nationaliteit ingediend en goedgekeurd in de Senaat. Plots zien we een stijging van de parlementaire activiteit rond deze voorstellen en ontwerpen; na de gemeenteraadsverkiezingen valt deze activiteit echter volledig stil.[256]

 

Diezelfde dag, 9 februari 1952, is er eveneens een vergadering van het Nationaal Comité, waar de problematiek van repressie en epuratie ook ter discussie staat. Opnieuw stelt men een terugkeer voor naar de traditionele maatstaven, het vergemakkelijken van de reïntegratie van de incivieken in de maatschappij en de gelijke beoordeling van de politieke delinquenten en delinquenten van gemeen recht. Het betreft hier de grondslagen van de politiek inzake repressie en epuratie. Dit leidt tot een aantal individuele maatregelen zoals genadeverlening en de toepassing van de wet Lejeune. Daarnaast zijn er een aantal algemene maatregelen zoals het afschaffen van de wettelijke interdictie, de herziening van het artikel 123 sexies, de heropening van de tijd voor de herziening van de vervallenverklaring, de herziening van de administratieve procedure inzake repressie en het doorvoeren van het wetsvoorstel De Gryse. Vooral Vlaamse leden leggen de nadruk op de onmiddellijke goedkeuring van dit laatste voorstel. Waalse leden verklaren hun instemming met het beginsel van herziening, maar maken wel een voorbehoud betreffende de terugbetaling van de schadevergoedingen. Er wordt geen definitieve beslissing getroffen, maar het Comité beslist bij de minister van Financiën aan te dringen om voorlopig de financiële clausules van de vonnissen niet meer uit te voeren. Men benadrukt het feit dat men een onderscheid wil maken tussen politieke delinquenten, economische collaborateurs en delinquenten van gemeen recht. Het liefst wil men al deze maatregelen nog voor de algemene verkiezingen doorvoeren. Deschuyffeleer, Lefèvre en Herbiet zullen het programma van de CVP, dat zo snel mogelijk zou moeten worden gerealiseerd, aan Van Houtte voorleggen. Dit programma behandelt niet enkel repressie en epuratie, maar ook de buitenlandse politiek, de schoolpolitiek en de sociale zekerheid.[257] Men blijft dus doelstellingen formuleren die in de lijn liggen van de nota Roppe. Het Comité blijft de nadruk leggen op de goedkeuring van een aantal projecten die hangende zijn in Kamer of Senaat. Zij blijft hiervoor ook druk uitoefenen op de regering.

 

Op 29 februari 1952 wordt een eerste doorbraak gerealiseerd. Het voorstel Roppe, een herziening van de wet van 14 juni 1948, wordt definitief in het Belgische Staatsblad opgenomen.[258] Het voorstel heeft op dat moment liefst drie jaar gependeld tussen de Kamer en de Senaat. Na de goedkeuring door de Kamercommissie en de Kamer, zorgen een reeks van amendementen in de Senaat voor vertraging. Uiteindelijk wordt het voorstel unaniem door de Senaat goedgekeurd. [259]

 

De Vlaamse Vleugel beslsit op 8 maart 1952 om het amendement dat de regering heeft ingediend in juni 1951 betreffende het wetsvoorstel De Gryse te steunen.[260] De Vleugel stemt dus in met een fundamentele herziening van het wetsvoorstel, waardoor terugbetalingen door de Staat niet worden uitgevoerd. Waarschijnlijk beseft de Vleugel dat het voorstel De Gryse in zijn oorspronkelijke vorm zoveel tegenstand oplevert, dat de kans op goedkeuring zo goed als nihil is. Vandaar de goedkeuring van de Vleugel met deze afgezwakte versie. Opnieuw doet de Vleugel een toegeving.

 

Het Bureau heeft ondertussen de bedenking geformuleerd dat hoewel het Nationaal Comité een standpunt inneemt betreffende de repressie- en epuratiematerie, er onzekerheid heerst bij de militanten betreffende verschillende projecten die ze niet kennen. De stelling van het Comité is nooit geofficialiseerd in een communiqué. Toch moet men, alvorens het standpunt te kennen te geven, nog overleg plegen met de parlementaire groepen om een gemeenschappelijke houding te bepalen.[261]

 

Tijdens de vergadering van 10 mei 1952 wordt in de Vlaamse Vleugel beslist tegemoet te komen aan de nieuw opkomende vraag voor amnestie. Van Cauwelaert moet een nota opstellen over de houding van de partij.[262] Waarom besluit men om het onderwerp amnestie toch terug op tafel te leggen? Tijdens de vergadering van 9 februari 1952 was de Vlaamse Vleugel namelijk tot de consensus gekomen voorlopig af te zien van een dergelijke maatregel. Voelt de Vlaamse Vleugel dat de maatregelen uit de nota Roppe waarschijnlijk toch niet zullen worden verwezenlijkt? Het is mogelijk dat de Vlaamse Vleugel de dreiging van een nieuwe amnestiediscussie gebruikt om een doorbraak te forceren op dit gebied. De partij, en dus ook de Vlaamse Vleugel, weet dat amnestie de partij hopeloos zal verdelen, hetgeen de partij duidelijk wil vermijden. Zal de partij zwichten voor deze vorm van chantage? Zal ze nog druk willen zetten achter de goedkeuring van onder andere het wetsvoorstel De Gryse en de wijziging van artikel 123 sexies? Of is er effectief een nieuwe vraag naar amnestie? Het verslag is hier niet duidelijk en laat in het midden wie effectief dit voorstel opnieuw op de agenda heeft gebracht. Uitsluitsel hierover geven lijkt dan ook onmogelijk.

 

Op 17 juni 1952 zal de Senaat het wetsontwerp tot wijziging van artikel 123 sexies aanvaarden. Het voorstel was ingediend door Moyersoen in functie van zijn politiek van reclassering. Het artikel 123 sexies van het Strafwetboek, dat voorziet in verschillende soorten van vervallenverklaringen, vormt hiervoor echter een serieuze belemmering. Ondanks de herziening van het artikel door de wet van 14 juni 1948, dringt een tweede herziening zich op. Moyersoen wil de vervallenverklaringen enkel nog laten bestaan in het openbare en politieke leven. Hij opteert dus voor een beperking. Hierdoor zijn er nog slechts een beperkt aantal domeinen niet toegankelijk voor de veroordeelden zoals het stemrecht. Na een reeks van amendementen van de regering, de socialist Vermeylen en de liberaal Lilar keurt de Senaat het voorstel goed met 68 tegen 52 stemmen. Tot de neen-stemmers behoren een aantal Waalse senatoren: Adam, Godin, Huart, Lehouck, Servais en Moureau de Melen. De CVP-ers Hanquet en Van Gerven bevinden zich bij de 24 personen die zich hebben onthouden.[263] De amendementen geformuleerd door de linkerzijde kunnen blijkbaar een aantal CVP-senatoren bekoren. De meerderheid van de katholieke senatoren zal de socialistische en liberale amendementen echter verwerpen en zo overleeft het voorstel de stemming in de Senaat.[264]

 

Daarnaast zal de Kamer op 23 juni 1952 het voorstel De Gryse goedkeuren met 100 tegen 85 stemmen. Naast Jaminet zullen Jacques en Bonjean, Waalse CVP-ers, tegen het voorstel stemmen. Lamalle, Charloteaux en Saint Remy onthouden zich.[265] Bij gelijkaardige stemmingen in de Senaat zullen een aantal Waalse CVP-ers de wetsvoorstellen of –ontwerpen verwerpen. De interne partijlijn lijkt dus zeker niet consistent. Het is juist om die reden dat het partijbureau twee maanden voordien nogmaals aandrong op contact tussen de fracties en het Nationaal Comité om samen een standpunt betreffende de problematiek te bepalen. Maar blijkbaar heeft niemand de waarschuwing van het Bureau voor werkelijkheid gehouden. Bijgevolg lijkt de communautaire kloof betreffende de repressieproblematiek in de CVP te groeien. Dit bewijst bovendien de zwakheid van het Bureau inzake de partijpolitiek. Blijkbaar is het Bureau toch niet het opperste partijorgaan.

 

De gevolgen van de oorlog worden op het achtste nationaal Congres van 28-29 juni 1952 uitvoerig besproken. Oorlog en bezetting waren voor de overgrote meerderheid van de burgers een tijd van beproeving gekenmerkt door staatszin, taaiheid en soms heldhaftigheid. Zij waren helaas voor sommigen een gelegenheid tot zwakte, ontrouw en zelfs verraad. Zoals het hoort gaf het vaderland blijk van zijn bewondering voor en erkentelijkheid ten opzichte van al degenen die in deze tragische uren zich voor België opofferden. Het gerecht heeft degenen die aan hun plicht tekort kwamen getroffen. Het Congres stelt vast dat de meesten hun straf hebben uitgeboet. Een wederinschakeling in de nationale gemeenschap moet worden aangemoedigd en vereenvoudigd. Het Congres betuigt zijn volledige instemming met de verwezenlijkingen van de homogene CVP-regeringen. Daarnaast hoopt het dat in de toekomst de nog bestaande tekortkomingen zullen worden weggewerkt. Alle maatregelen die de wederinschakeling van de veroordeelden bevorderen, krijgen de goedkeuring van het Congres. Het Congres benadrukt de wens om onmiddellijk de bij het parlement aanhangige wetsvoorstellen en -ontwerpen te stemmen. Het betreft de opheffing van de wettelijke ontzegging voor de in vrijheid gestelde delinquenten, de afschaffing van sommige bij art. 123 sexies bepaalde vervallenverklaringen, het opnieuw verlenen van het recht op ouderdomspensioenen en herstelvergoedingen alsmede de toegang tot de universitaire studies, de wetsontwerpen 501 en 502 en het voorstel De Gryse.[266] In tegenstelling tot de twee vorige congressen laat men vier dagen na de gratieverlening van de Breendonkbeul De Bodt opnieuw zijn stem horen. Het Congres bevestigt nogmaals de besluiten die het Comité voordien heeft geformuleerd, benadrukt het belang van de wetsvoorstellen hangende in de Senaat en vormt zo een legitimatie post factum. Op deze wijze wordt de legitimiteit van het partijstandpunt vergroot.

 

5.2. Aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen

 

Op 4 augustus 1952 beslist minister van Justitie Pholien om de doodstraf van voormalig Breendonkbeul De Bodt om te zetten in een vrijheidsberovende straf. Op het moment dat Pholien zich in Mexico bevindt, wordt de publieke opinie op de hoogte gesteld van dit feit. Pholien wordt op dat moment als minister van Justitie vervangen door Moyersoen. Deze schenkt de voormalige rijkswachtkolonel Van Coppenolle de vrijheid. Beide feiten worden echter aan Pholien toegeschreven. Ondertussen is op 27 augustus 1952 het Comité voor Beroep op het Land opgericht, bestaande uit de Nationale Vereniging van Ontsnapten uit Breendonk, alle nationale verenigingen van Politieke Gevangenen, het Comité voor Actie en Waakzaamheid en leden van verschillende vaderlandslievende verenigingen. Het Comité eist unaniem het ontslag van Pholien. Daarnaast wordt een hele lijst met eisen opgesteld. Men beslist om een meeting en een nationale manifestatie te beleggen te Brussel. Deze acties hebben succes en na een onderhoud met de Eerste minister en de nadien bijeengeroepen ministerraad, biedt de Eerste minister het ontslag van Pholien aan de vorst aan.[267] De druk van buitenaf voor dit ontslag is zeer groot. Bovendien beginnen ook meer en meer mensen in de partij zich van hem te distantiëren. Door de naderende gemeenteraadsverkiezingen komt het land langzaam in een pre-electorale sfeer en een dergelijk schandaal kan de partij missen als kiespijn.

 

Door de gratieverlening van De Bodt en de vrijlating van Van Coppenole ligt het repressie- en epuratievraagstuk veel moeilijker dan voorheen. De publieke opinie, de oppositie, de oorlogslachtoffers, de Waalse afdeling van de CVP en zovele anderen zijn zeer geschokt door de gebeurtenissen. De publieke opinie is zeker nog niet klaar voor amnestie. De vrijlatingen zorgen in de Waalse vleugel voor de eerste maal voor lange discussies betreffende de repressie- en epuratiekwestie. Men besluit de politiek betreffende deze problematiek te herzien op basis van eerder gepubliceerde documenten.[268] Bovendien bestaat er in de partij geen eenheid over de kwestie en wordt ze op de lange baan geschoven. Men zet voorlopig de politiek verder van individuele clementiemaatregelen en sanering van de epuratie. Er wordt afgezien van algemene herzieningsmaatregelen of van een algemene amnestie. Meer nog dan voordien wordt de oplossing van het probleem een pijnlijke en moeilijke zaak. Bovendien moet de CVP, gezien de naderende gemeenteraadsverkiezingen, een voorzichtige politiek voeren inzake deze gevoelige materie en zorgen dat het zijn kiezers aan zich kan blijven binden. Ondertussen wordt Pholien als minister van Justitie opgevolgd door Lagae. Deze laatste neemt op het vlak van repressie amper nieuwe maatregelen, temeer omdat zijn zwakke gezondheid hem dwingt zijn ambt vrij snel door te geven.

 

Op 24 augustus 1952 vindt de 24ste IJzerbedevaart plaats te Diksmuide. De Vlaamse Oudstrijders proclameren luid en duidelijk hun eis voor amnestie.[269] De Vlaamse CVP-ministers Segers, De Taeye en Van den Daele zijn prominent aanwezig. Bovendien zullen Jongeren van het Algemeen Diets Jeugdverbond en de Jong Nederlandse Gemeenschap de bedevaart verstoren door het roepen van anti CVP-slogans en amnestie.[270] Als gevolg van deze publieke roep naar amnestie wordt de kwestie nu plots wèl imperatief voor het Nationaal Comité. Voordien werd amnestie enkel besproken in de Vlaamse Vleugel. De druk op de partij om een duidelijk standpunt in te nemen betreffende de problematiek wordt groter.

 

Tijdens een gedachtewisseling over de politieke gebeurtenissen bespreekt men op 4 september 1952 opnieuw repressie en epuratie in het Nationaal Comité. De voorzitter van de Waalse Vleugel, Herbiet, is ervan overtuigd dat wat betreft repressie en epuratie in Vlaanderen en Wallonië dezelfde doelstellingen worden nagestreefd, maar dat de aangewende middelen enigszins verschillen. Herbiet wijst erop dat de Walen ook instemmen met het programma opgemaakt door het Comité om de eenheid van de partij en het land niet in het gedrang te brengen. Volgens Herbiet is men echter in een nieuwe fase beland. Enerzijds veroorzaakt de beoordeling van de normen in de verschillende landsgedeelten een verschillende reactie. Anderzijds heeft het IJzerbedevaartcomité het vraagstuk van de repressie opnieuw naar voor gebracht.[271] Nogmaals herhaalt Herbiet het akkoord van de Walen betreffende een hele reeks van maatregelen, doch deze goedkeuring heeft uitsluitend het vermijden van amnestie tot doel. Men is in geen geval bereid nog verder in de richting van amnestie te werken. Amnestie beschouwt Herbiet zelfs als een bedreiging voor de eenheid en is volgens hem politiek niet te verwezenlijken. De Waalse Vleugel steunt dus het programma van de partij en dit om redenen van hoger belang voor het land, namelijk een splitsing van het land en de partij. Tijdens de discussie blijkt duidelijk dat het ontslag van Pholien het repressie- en epuratievraagstuk opnieuw in een stroomversnelling heeft gebracht. De publieke opinie heeft de maatregel van het niet terechtstellen van ter dood veroordeelden, en dus zeker een vorm van amnestie, niet begrepen. Dit kan enkel maar worden opgelost door de toepassing van de maatregel voor de ter dood veroordeelden op een doelmatige wijze vast te leggen. Het Comité wenst na de storm rond Pholien duidelijk rustige waters op te zoeken. Het comité keurt het volgende perscommuniqué goed: Gehoord de verklaring van de Eerste minister op de vergadering van de partijraad en de gedachtewisseling waartoe zij heeft aanleiding gegeven. Neemt akte daarvan alsmede van het ontslag van Pholien. Stelt vertrouwen in de regering opdat de maatregelen zouden worden getroffen teneinde de vrijstelling te voorkomen van veroordeelden wiens doodstraf bij gemotiveerd besluit werd omgezet. Klaagt de houding van de oppositie die om electorale redenen bij deze gelegenheid op demagogische wijze de vaderlandse gevoelens misbruikt. Daarna beraadslagend over de uiteenzetting van de Heer minister Van Zeeland, betreffende de internationale toestand, de internationale samenwerking alsmede de maatregelen betreffende de diensttijd, keurt het Nationaal Comité de houding van de regering volledig goed en vertrouwt erop dat zij de gevolgde politiek tot vrijwaring van de vrede zal doorzetten.[272] Het vertrouwen in de regering wordt bevestigd en in de toekomst zal die er voor zorgen dat er geen ter dood veroordeelden meer kunnen vrijkomen. De storm is hierdoor nog niet geluwd en in de partij blijft er tussen beide vleugels discussie bestaan omtrent amnestie. Dit blijft voor de Waalse Vleugel echter onbespreekbaar.

 

In de voorbereiding van de vergadering van het Nationaal Comité wordt de problematiek van repressie en epuratie in de Vlaamse Vleugel op 6 september 1952 nogmaals grondig besproken. De kwestie amnestie is niet meer imperatief. Men stelt voor om dezelfde oplossingen te bereiken onder een andere noemer. De term amnestie zorgt voor te veel verwarring en agitatie bij de publieke opinie.[273]

 

Tijdens de vergadering van het Nationaal Comité op 6 september 1952 benadrukt de Vlaamse Vleugelvoorzitter Deschyuffeleer uitdrukkelijk het belang van eenheid in het Comité betreffende het repressie- en epuratievraagstuk. Een breuk tussen Vlamingen en Walen in het Comité maakt volgens Deschuyffeleer een oplossing onmogelijk. In de polemiek rond de amnestiekwestie vindt Deschuyffeleer dat de uitdrukking amnestie meer en meer wordt gebruikt, zonder dat een duidelijke omschrijving voorhanden is. Hij vindt het nuttig dat er een duidelijke afgelijnd definitie zou worden ontworpen voor deze term. Deschuyffeleer vraagt zich ook af waarom de oppositie de term, ondanks alle onduidelijkheid, nog steeds hanteert. Deschyuffeleer licht vervolgens de inhoud en de totstandkoming van de amnestieverklaring van het IJzerbedevaartcomité toe. De verklaarde amnestie is volgens hem geen echte amnestie en kan dus zelfs door de Walen worden aanvaard. Voor Deschuyffeleer impliceert de aanwezigheid van de ministers op de IJzerbedevaart niet onmiddellijk hun instemming met de uitspraken van het IJzerbedevaartcomité. Volgens Deschyuffeleer is het juist de aanwezigheid van bepaalde leden van het Nationaal Comité in het Bedevaartcomité, wat sommige extremisten verhindert een machtsmonopolie uit te oefenen over de Bedevaart.[274] Tot slot stelt hij vast dat het programma van het Nationaal Comité niet volledig werd verwezenlijkt. Volgens hem zou de CVP geen enkel voordeel halen uit een oplossing van het vraagstuk van repressie en epuratie, gezien de meerderheid van hen die na de oorlog werden getroffen zich nooit tot de CVP zullen wenden. Bovendien zal de oppositie elke stap tot verzoening betitelen als verraad. De CVP ondervindt dus niets anders dan nadelen. Maar omdat zij een nationale partij is met een hoger belang, moet zij dit vraagstuk oplossen. Er wordt besloten dat opnieuw een studiecommissie zich moet buigen over het vraagstuk om zo de partij toe te laten een duidelijk programma op te stellen.[275] Het is dus duidelijk dat amnestie verdwijnt van het programma van het Nationaal Comité. Voor de leden van het Comité primeren andere belangen zoals de schoolstrijd en het vermijden van federalisme. De kwestie amnestie is niet langer imperatief, ook niet voor de Vlaamse Vleugel. Waarschijnlijk bezwijkt men onder druk van de Waalse Vleugel die heeft ingestemd met de nota Roppe, op voorwaarde dat er geen amnestie-eis wordt geformuleerd. Om zeker te zijn dat de maatregelen, voorgesteld in de nota Roppe worden verwezenlijkt, stemt het Nationaal Comité, en dus ook de Vlaamse Vleugel, voorlopig in met een afwijzing van amnestie. Bovendien naderen de gemeenteraadsverkiezingen en het onderwerp amnestie kan door de oppositie worden misbruikt. Nog voor deze verkiezingen moet de partij opnieuw een sterke formatie vormen. Er moet dus water bij de wijn worden gedaan.

 

Op 11 september 1952 worden de besluiten inzake repressie en epuratie, door het Comité goedgekeurd op 9 december 1950, nogmaals bevestigd.[276] Reeds op de volgende vergadering herhaalt het Nationaal Comité expliciet de besluiten van 9 december 1950, in casu de nota Roppe. Dit impliceert een uitdrukkelijk afwijzen van amnestie, hetgeen ook Roppe niet haalbaar achtte in de praktijk.

 

Tijdens de vergadering van 20 september 1952 besluit het Nationaal Comité om een speciale commissie samen te roepen die de houding en de politiek van de partij betreffende het vraagstuk repressie en epuratie op punt moet stellen.[277] Bedoeling van de commissie is een nota samen te stellen met daarin de voornaamste doelstellingen van de CVP aangaande deze problematiek, de voornaamste verwezenlijkingen en de nog niet gerealiseerde punten.[278] Deze commissie wordt waarschijnlijk in het leven geroepen omwille van de nieuwe discussies die er in de partij plaatsvinden inzake repressie, epuratie en amnestie.

 

De Vlaamse Vleugel besluit tijdens haar vergadering van 20 september 1952: Wij zijn geen voorstanders van amnestie doch achten het noodzakelijk juist om de amnestiebeweging elke grond te ontnemen, dat de algemene maatregelen waarover vroeger in het Nationaal Comité werd gesproken en die juist op het oog hebben die talrijke sociaal interessante gevallen op te lossen, zonder verwijl worden getroffen. Er moet een einde worden gemaakt aan de huidige gang van zaken waarbij telkens voor genademaatregelen van weinig interessante gevallen al die andere die nooit besproken worden steeds verder worden uitgesteld.[279] De Vlaamse Vleugel beslist dus tot afwijzing van amnestie als oplossing voor het probleem. Waarschijnlijk beseft de Vleugel dat het onmogelijk is onmiddellijk een volledige amnestie-eis door te voeren. Bovendien heeft de Vleugel ook de hevige reactie gezien van de publieke opinie alsook de oppositie tegenover amnestie na de gratieverleningen van Pholien. De Vleugel besluit om de amnestie-eis voorlopig in de koelkast op te bergen en het doorvoeren van de algemene maatregelen prioritair te stellen.

 

In september en oktober 1952 worden er zes commissievergaderingen belegd betreffende het probleem van repressie en epuratie. Deze commissie is op 20 september 1952 in het leven geroepen door het Nationaal Comité en staat onder leiding van Van Hemelrijck. Tijdens de commissievergadering van 24 september 1952 worden een aantal besluiten, aangaande de personen die in de gevangenis zitten, herhaald zoals het niet uitvoeren van de doodstraf, het niet beperken van de toepassing van genadeverlening en de toepassing van de wet Lejeune. Vervolgens bespreekt de commissie de drie principes die Mertens hanteert in zijn nota. Het eerste principe, terugkeer naar de traditionele maatstaven, is net als het tweede, gelijkschakeling van de politieke delinquenten en delinquenten van gemeen recht, zeer gevaarlijk. Enkel het derde principe, herinschakeling in de maatschappij, vindt men gezond.[280]

 

Op 26 september 1952 formuleert de commissie haar eerste besluiten gebaseerd op de conclusies van vorige vergaderingen. Men bereikt overeenstemming inzake het afschaffen van de terechtstelling van de ter dood veroordeelden, de toepassing van het recht van genadeverlening en de wet Lejeune en een ruimere politiek betreffende de vrijlating van politieke gevangenen. Over de wijzigingen betreffende de wet Lejeune zijn de meningen op een aantal punten nog steeds verdeeld.[281]

 

Het onderwerp amnestie wordt in de commissie uitvoerig besproken. Hier voert vooral Mertens het hoge woord. Men komt tijdens de vergadering van 2 oktober 1952 tot het besluit amnestie niet toe te passen voor bepaalde misdaden van gemeen recht. Het is mogelijk dat later amnestie wordt verleend voor bepaalde categorieën van feiten met een zuiver politiek karakter. Er wordt echter uitdrukkelijk vermeld dat de CVP amnestie niet voor altijd mag uitsluiten. Een regering kan verklaren dat ze niet tot amnestiemaatregelen zal overgaan, maar de CVP kan een zo absolute verbintenis niet in haar programma opnemen. Men moet rekening houden met de publieke opinie Bedoeling is nu de doeleinden inzake repressie duidelijk te omschrijven. Eventueel kan nadien een tekst worden opgesteld die een amnestiemaatregel op het oog zou hebben. De wet Lejeune mag volgens de commissie niet worden gewijzigd. Wat betreft de wet Lagae schuift zij de verantwoordelijkheid door naar het Nationaal Comité. Aangaande het voorstel in verband met artikel 123 sexies hoopt de commissie op een snelle doorbraak, maar men acht het moeilijk dit in de huidige omstandigheden te realiseren.[282] De commissie gaat in tegen het Nationaal Comité en vindt dat een totale afwijzing van amnestie als partij niet mag worden doorgevoerd. Er moet de mogelijkheid worden open gelaten dit later eventueel wel voor te stellen.

 

De commissie zet haar studiewerk verder op 7 oktober 1952. Aangaande het amnestievraagstuk verklaart de commissie nog geen standpunt te hebben ingenomen tegenover het standpunt van de partij. Een onderzoek van de opeenvolgende genadeverleningen laat uitschijnen dat er geen overdreven gebruik werd gemaakt van een dergelijke maatregel. Wat betreft de bij verstek veroordeelden, is men van oordeel dat er in principe moet worden teruggekeerd naar het gemeen recht en dat de betrokken personen de kans moeten krijgen hun zaak door de gewone rechtbanken te laten behandelen. Men wijst de wijzigingen van de wet Lejeune af en benadrukt nogmaals dat het ontwerp Moyersoen, tot wijziging van artikel 123 sexies, ongewijzigd dient te worden goedgekeurd. Wat betreft de geldelijke vergoedingen aan de Staat betreuren meerdere leden dat men niet verder kan gaan dan de wet De Gryse. Dit vooral omdat bepaalde personen schadevergoeding hebben betaald, hetzij vrijwillig hetzij gedwongen, en dus getroffen zullen blijven door deze buitensporige veroordelingen. En dit daar waar anderen, die minder gewetensbezwaren hebben, van een bepaalde vermindering kunnen genieten. De commissie oordeelt wel dat de wet niet geheel zonder nut is, omdat ze een bepaalde gelijkheid en evenwicht brengt. De Senaat kan dus in de huidige omstandigheden de wet stemmen zoals ze door de Kamer werd goedgekeurd. Inzake de geldelijke verantwoordelijkheid is de commissie van oordeel dat het voorstel Roppe het vraagstuk zo breed behandelt dat men zich niet eerder dan na een nader onderzoek hierover kan uitspreken.[283] Wat betreft de herstelpensioenen acht de commissie het noodzakelijk terug te keren naar het gemeen recht.[284]

 

5.3. De partij likt haar wonden na de gemeenteraadsverkiezingen

 

De afloop van de gemeenteraadsverkiezingen wordt in het Comité geïnterpreteerd als het afwijzen van de idee van amnestie door de kiezer. Toch blijft het vraagstuk bestaan van zij die hun straf hebben uitgezeten en terug moeten worden opgenomen in de maatschappij.[285] Door juist deze conclusie te trekken uit de afloop van de gemeenteraadsverkiezingen te trekken, zorgt het Nationaal Comité ervoor dat aan de Vlaamse Vleugel duidelijk wordt gemaakt dat amnestie niet langer op de partijagenda staat. Nochtans is deze interpretatie niet volledig correct. De kiezer straft de CVP niet enkel voor haar beleid inzake repressie en epuratie, maar voornamelijk omwille van de afloop van de Koningskwestie en de 24-maandendienst. Door deze interpretatie hoopt het Comité waarschijnlijk de interne partijhuishouding opnieuw op orde te stellen.

 

Op de volgende commissievergadering van 23 oktober 1952 wijst men heel duidelijk een algemene amnestie af. Deze kan niet worden behandeld gezien het klimaat hiervoor weinig geschikt is. Omdat de meeste veroordeelden ondergebracht kunnen worden in verschillende groepen, is het niet evident om amnestie te bepalen voor bepaalde groepen. Mertens wijst er nog eens op dat alvorens men het vraagstuk van amnestie behandelt, men eerst de ongelijkheden betreffende repressie zal moeten wegwerken. Na een discussie blijkt niemand voorstander te zijn van algemene amnestie. Unaniem spreekt men zich uit tegen de uitvoering van de doodstraf. Het recht van genadeverlening mag niet worden beperkt en de politiek van de regering hieromtrent moet worden verduidelijkt. Betreffende de wet Lejeune en de wijziging van artikel 123 sexies herhaalt men de eerder gemaakte besluiten.[286] De commissie beslist na afloop van de gemeenteraadsverkiezingen dat het voorlopig meer opportuun is om amnestie niet verder te behandelen. Ook zij concluderen dat de huidige politieke omstandigheden amnestie niet toelaten. De voornaamste doelstelling is nu het goedkeuren van de nog hangende voorstellen en ontwerpen in de Kamer en Senaat. De commissie sluit zich dus aan bij de besluiten van het Nationaal Comité, ook zij wijst amnestie af.

 

Ondertussen lopen door de recente gebeurtenissen de spanningen in de partij hoog op. Een aantal individuen die de politiek van clementie nooit een warm hart hebben toegedragen, gaan zich nu van deze politiek distantiëren. De brief die Moureau de Melen op 29 oktober 1952 aan de partijvoorzitter schrijft, is een mooi voorbeeld van de spanningen die de problematiek in de partij blijft veroorzaken ondanks het afwijzen van amnestie.[287] Als overtuigd Wallingant is zijn grootste wens het herstel van de oude toestand met een machtsoverwicht van de Walen in de partij. Moureau de Melen vindt de gegeven politieke situatie niet geschikt om de problemen inzake repressie en epuratie op te lossen. Vandaar dat hij een aantal wetsvoorstellen en –ontwerpen in het parlement, betreffende repressie en epuratie, niet langer wenst te steunen. Als argument hanteert hij de tegenvallende verkiezingsresultaten in een groot aantal Waalse steden en gemeenten. Lefèvres reactie op deze brief is ongemeen scherp.[288] Hij is bezorgd omdat het contact tussen de Vlaamse en Waalse Vleugel zienderogen verslechtert. Meer en meer stelt hij vast dat politieke problemen afzonderlijk worden behandeld door de Vlaamse of Waalse vleugel en dat er niet langer op nationaal niveau wordt gepraat. Hij spreekt een ernstige waarschuwing uit aan het adres van de CVP. Het niet goedkeuren van het wetsvoorstel De Gryse en het wetsontwerp Moyersoen zal enerzijds leiden naar een tweede VNV en anderzijds is het mogelijk dat op deze wijze de federalistische tendens opnieuw de kop opsteekt. Om Moureau de Melen van idee te doen veranderen, wijst Lefèvre op de afspraak die is gemaakt tijdens de laatste vergadering van het Comité. Hier heeft men beslist dat de twee laatste CVP-projecten zullen worden goedgekeurd door het parlement, wat een toegeving is van de Waalse Vleugel. Nieuwe voorstellen of ontwerpen zullen daarentegen niet meer worden ingediend. Lefèvre stelt het behoud van de eenheid van de partij als voornaamste doelstelling voorop en is niet bereid tot verdere toegevingen.

 

In haar eindverslag van 5 december 1952 tracht de commissie een aantal richtlijnen te formuleren die de repressiepolitiek kunnen inspireren. De commissie hoopt dat in verband met deze materie, conform aan onze traditie, men gebruik zal maken van gratieverlening en de voorlopige invrijheidsstelling. Zij wijst amnestie af, omdat er geen meerderheid voor is, noch in het parlement noch in de publieke opinie. Zelfs voor een beperkte amnestie voor politieke delinquenten bestaat deze meerderheid niet. Volgens de commissie kan men enkel individuele, wettelijke regeringsmaatregelen doorvoeren.[289] De commissie bevestigt dat de publieke opinie nog niet klaar is voor amnestie. Men moet zich nu hoofdzakelijk bezighouden met de individuele politiek van genadeverlening. In de lijn van het Comité benadrukt ook zij het belang van de voorstellen en ontwerpen die nog hangende zijn in het parlement.

 

Lagae moet wegens zijn zwakke gezondheid de fakkel na drie maanden doorgeven aan voormalig fractievoorzitter du Bus de Warnaffe. Deze neemt net als zijn voorganger amper nieuwe initiatieven op het gebied van repressie. De CVP wil minder risico's lopen na de verkiezingsnederlaag in oktober en tracht de gevoelige politiek zoveel mogelijk uit de schijnwerpers te houden. du Bus de Warnaffe moet zo goed als hij kan proberen het partijprogramma, in casu de nota Roppe, te verdedigen en te verwezenlijken.[290]

 

In een vertrouwelijke nota voor het Nationaal Comité wordt op 31 december 1952 een lijst gevoegd die wetsvoorstellen bevat welke waarschijnlijk niet zullen worden gestemd. Het betreft het wetsontwerp Lagae, het wetsvoorstel De Gryse en het wetsontwerp tot wijziging van artikel 123 sexies. De stemming van deze projecten moet worden uitgesteld tot na de volgende verkiezingen.[291] De partij beseft dat ze niet alles kan bereiken. Vermits het ontwerp Lagae niet de volle steun geniet, beslist het Nationaal Comité om dit voorstel voorlopig aan de kant te schuiven. Inzake het wetsvoorstel De Gryse en het wetsontwerp tot wijziging van artikel 123 sexies zijn reeds zovele discussies en interne spanningen ontstaan dat de partij het voorlopig veiliger acht de goedkeuring ervan uit te stellen tot na de verkiezing. Ze acht de kans op goedkeuring tijdens deze legislatuur zo goed als nihil omdat de Waalse zijde gekant is tegen deze projecten. Toch zullen de partijorganen tijdens hun vergaderingen voorlopig de goedkeuring van deze laatste twee projecten blijven eisen. Dit is waarschijnlijk een tegemoetkoming aan de Vlamingen.

 

Tijdens een samenkomst van de Agendacommissie en de leden van het Bureau op 14 februari 1953 pleit Lefèvre nogmaals voor de goedkeuring van de vier hangende projecten waaronder het voorstel De Gryse en het ontwerp tot wijziging van 123 sexies. Herbiet wijst echter op eerder gemaakte afspraken, dat een akkoord over de vier projecten enkel maar kan op voorwaarde dat er geen andere maatregelen genomen worden in deze legislatuur en dat amnestie wordt verworpen. Hij stelt voor dat het opportuun is te wachten tot na de paasvakantie om de projecten te stemmen.[292] De partij gaat enkel nog streven naar de goedkeuring van de hangende wetsvoorstellen en –ontwerpen en daarnaast tracht ze de politiek zo veel mogelijk in de marge te plaatsen.

 

Even lijkt het vraagstuk van het politieke toneel te zijn verdwenen. Tijdens de vergadering van 28 februari 1953 zal Van Hemelrijck, voorzitter van de commissie repressie en epuratie, het verslag van de commissie van 5 december 1952 komen toelichten. Volgens de commissie is het de taak van het Nationaal Comité nu een standpunt op te stellen in verband met de politieke opportuniteit van de voorstellen. Wil men dit minimumprogramma realiseren? En hoe zou dit dan effectief kunnen gebeuren? De voorzitter van de Senaatsgroep wijst er echter op dat het onmogelijk is om voor Pasen het wetsvoorstel De Gryse te stemmen omdat een aantal Waalse senatoren de tijd hiervoor nog niet rijp achten. Samen met een andere senator verwacht hij een doorbraak na de vakantie, op voorwaarde dat er geen andere ontwerpen of voorstellen naar voor worden geschoven. Lefèvre repliceert dat het argument van inopportuniteit niet telkens opnieuw zal ingeroepen worden bij elke gelegenheid om niet tot een stemming te moeten overgaan. Struye antwoordt dat een opgelegde stemming onmogelijk is voor zulke delicate punten. Men wijst erop dat het Nationaal Comité een akkoord heeft bereikt over een hele reeks van maatregelen. Het is nu aan de regering om deze zo snel mogelijk te stemmen. Men vreest dat uiteindelijk het argument van inopportuniteit aan kracht zal winnen ten nadele van het aanvaarden van de voorgestelde maatregelen. Lefèvre besluit dat de oppositie in het Waalse landsgedeelte blijft aanhouden. Tevens stelt hij vast dat er na 3 jaar homogeen CVP-bewind een aantal bewijzen van onbekwaamheid zijn geleverd. Hij vraagt zich af of dit wat betreft repressie en epuratie ook niet zal gebeuren.[293] De discussies in het Comité laaien hoog op omdat een doorbraak verderaf lijkt. Het Comité heeft het gevoel dat de regering en fracties alsmaar vaker een eigen weg gaan en met de voorstellen van het Comité niet langer rekening houden.

Naar aanleiding van het pleidooi van Mertens de Wilmars voor amnestie tijdens de bespreking van de begroting justitie in de Kamer, wordt de CVP-Kamergroep op 27 maart 1953 samengeroepen en keurt men een resolutie tegen amnestie goed: Cette déclaration corrige une manifestation qui au cours des travaux en commission avait pu donner l' impression que certains députés PSC ne suiveraient pas la consigne de leur parti. Le rapport de M. Lambotte n'avait, en effet, pas été voté par la majorité PSC de la commission en raison précisément de son hostilité à l'amnistie. Cette fois tous les députés du groupe PSC ont fixé leur attitude.[294] De CVP-Kamergroep wordt duidelijk op het matje geroepen; dergerlijke uitspraken wenst de partij niet meer in de toekomst.

 

Op 20 juni 1953 bespreekt het Bureau van het Nationaal Comité de repressie- en epuratiekwestie.[295] Herbiet is verontwaardigd over de afwijzing van het wetsontwerp Lagae. Dit ontwerp was een wijziging van de wet van 31 mei 1888 die de werking van de wet Lejeune invoerde. Hierdoor werd de mogelijkheid gecreëerd van voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordelingen. De voorwaardelijke vrijlating van de collaborerende rijkswachtkolonel Van Coppenolle zorgt echter voor hevige polemieken en het daaropvolgende ontslag van Justitieminister Pholien. Diens opvolger Lagae tracht door deze wetswijziging het niet uitvoeren van straffen te vermijden. Het ontwerp wordt echter afgekeurd door de Kamercommissie, zowel door de Waalse als Vlaamse leden van de commissie, alsook door de Hoge Raad van de gevangenissen.[296] Herbiet is echter de enige die protesteert tegen de afwijzing van dit ontwerp. Waarschijnlijk heeft de partij het ontwerp enkel ingediend na de incidenten rond Pholien om de storm te luwen. Ondertussen is Lagae vervangen en kan hij niet langer druk uitoefenen voor de goedkeuring van het ontwerp. Het was bovendien een idee van Lagae om het ontwerp ook door te sturen naar de Hoge Raad van de gevangenissen. Dit is echter een lange procedure waardoor er minstens 8 maanden verstrijken vooraleer het ontwerp ter sprake komt in de Kamercommissie, waar het ontwerp uiteindelijk wordt verworpen. Waarschijnlijk heeft de CVP dit ontwerp dus ingediend om de gemoederen te sussen, want uiteindelijk druist het ontwerp in tegen de algemene politiek van de CVP inzake repressie. Daarbij stelt zich de vraag of er in de partij consensus heerst over het ontwerp. Daar waar de Vlaamse Vleugel waarschijnlijk tegen het ontwerp is, is de Waalse Vleugel hiervan een grote voorstander. Men verwacht geen moeilijkheidheden bij de goedkeuring van de wetsontwerpen tot wijziging van de ontwerpen 501 en 502 in de Kamer. Het Bureau ijvert voor een snelle en gelijktijdige afhandeling van de politiek inzake repressie en epuratie.[297]

Het Nationaal Comité zal op de vergadering van 27 juni 1953, alvorens de Kamers met verlof gaan, nogmaals aandringen op een stemming van het wetsvoorstel De Gryse. Derbaix en Lefèvre wijzen echter op het gevaar dat dit wetsvoorstel inhoudt wanneer het in de praktijk zal worden gebracht. Er wordt besloten een vergadering te beleggen met de Kamervoorzitter en een aantal personen om te beslissen welke voorstellen toch nog dienen te worden goedgekeurd.[298] Prioritair en dringend zijn de nog steeds hangende projecten in de Kamer en Senaat. Men zet de grote middelen in en zelfs de Kamervoorzitter wordt verzocht een doorbraak te bewerkstelligen.

 

Op 23 augustus 1953 vindt de 26ste IJzerbedevaart en opnieuw wordt er duidelijk amnestie geëist.[299] Het is opvallend dat opnieuw een aantal Vlaamse ministers en vooraanstaande CVP-ers aanwezig zijn.[300] Het IJzercomité pleit voor amnestie voor de politieke veroordeelden, een herziening van de gemengde gevallen, een teruggave van de frontstrepen en pensioenen, rechtsherstel, opheffing van de uitzonderingsmaatregelen en de afschaffing van de retroactieve wetgeving. De bedevaart wordt opnieuw verstoord door concentratiemensen die amnestie eisen.[301]

 

De eis tot goedkeuring van de voorstellen wordt nog eens herhaald op de vergaderingen van 4 juli, 12 september en 10 oktober 1953.[302] Men wil liefst het ontwerp tot wijziging van artikel 123 sexies en de wetsontwerpen tot wijziging van de ontwerpen 501 en 502 laten goedkeuren nog voor de volgende verkiezingen. Ook het Bureau legt de nadruk op goedkeuring van deze verschillende projecten.[303]

 

Ondertussen liggen de Waalse CVP-senatoren in de Senaat dwars. Zij weigeren het voorstel De Gryse een meerderheid te geven zodat het voorstel uiteindelijk met een jaar wordt verdaagd. Een aantal Waalse senatoren, Zurstrassen, Adam, Gribomont, de la Barre d'Erquelinnes, Servais en Huart, keuren deze verdaging goed op 9 juli 1953. Volgens De Nieuwe Gids ligt de fout duidelijk bij de regering. Zij verklaart namelijk doet wat u goed lijkt, keurt het af, keurt het goed, wij blijven. De senatoren zijn dus vrij in de Senaat om te stemmen, want deze uitspraak betekent volgens De Nieuwe Gids zoveel als kijk mijne heren, ik bind mijn lot niet aan dat van het ontwerp, want ge zoudt in staat zijn mij naar de dieperik te zenden. [304] Ondertussen blijft de druk van de oppositie aanhouden omdat de regering reeds een aantal acties heeft ondernomen die de principes van het voorstel De Gryse uitvoeren zonder dat het is aanvaard door het parlement. Zo onder meer de rondzendbrief van 25 augustus 1950, waar de regering de inningen van de schadevergoedingen door de staat voorlopig opschorst in afwachting van de goedkeuring van het voorstel. De discussies hieromtrent blijven verdergaan in het Parlement waar de oppositie het hoge woord voert en de afschaffing van deze maatregelen eist.[305]

 

Ondertussen heeft in de schoot van de partij de Agendacommissie vergaderd op 23 september 1953.[306] Secretaris Vermeire krijgt de opdracht de besluiten van de commissie over te dragen aan de Eerste minister. Prioritair is de goedkeuring van de wetsontwerpen 501 en 502 en de wijziging van artikel 123 sexies. Nadien moet er onderzocht worden of het mogelijk en opportuun is de ontwerpen Lagae en het wetsvoorstel De Gryse eveneens te stemmen.[307] De situatie in het parlement is echter niet van die aard om voor een snelle doorbraak te zorgen. Bijgevolg roept de partij de hulp in van de regering. De Eerste minister moet trachten een doorbraak te realiseren en de voorstellen of ontwerpen alsnog te laten goedkeuren.

 

Tijdens de vergadering van 17 oktober 1953 gaat men over tot het bepalen van het verkiezingsstandpunt. Een aantal leden dringen aan op een ondubbelzinnige bepaling van het standpunt inzake repressie en epuratie, meer bepaald het uitvaardigen van algemene maatregelen, maar toch het vermijden van amnestie. Er wordt beslist een genuanceerde houding aan te nemen. Het Comité behoudt de politiek van individuele maatregelen, maar sluit het principe van algemene maatregelen niet uit. Lefèvre deelt ook mee dat hij contact heeft gehad met een aantal Vlaamse senatoren en deze hebben hem beloofd om hun steun verlenen aan de partij bij de stemming van de wetsontwerpen 501 en 502.[308]

 

Effectief zullen de ontwerpen 501 en 502 eind 1953 worden goedgekeurd door de Senaat. Deze laatste heeft de voorstellen ontvangen van de Kamer op 14 juli 1953. Daar is men na een reeks van amendementen van de regering, Mertens de Wilmars, Delwaide, Kiebooms, Janssens, Kofferschlager, Pierson, Collard, Herman en Phillipart tot een compromis gekomen voor deze twee ontwerpen. De twee ontwerpen worden door de regering Van Houtte op 17 juli 1952 ingediend. Het betreft hier een herziening van de tuchtstraffen: enerzijds ontwerp 501 dat een herziening is van de besluitwet van 8 mei 1944, anderzijds ontwerp 502 dat een herziening is van besluitwet van 19 september 1945.[309] Na de Kamer zal ook de Senaat de ontwerpen goedkeuren.[310] Daarnaast zal de Kamer, na de Senaat op 18 juli 1952, het ontwerp van de regering om het verval van nationaliteit in bepaalde gevallen op te heffen, goedkeuren op 16 december 1953. Deze sanctie was een burgerlijke maatregel ingevoerd door de besluitwet van 6 mei 1944,dus niet vatbaar voor gratie of eerherstel.[311]

 

Het negende nationaal Congres van 28-29 november 1953 vindt plaats onder het thema eenheid = meerderheid. Tijdens het Congres wordt duidelijk dat de CVP inzake repressie en epuratie niet met één stem spreekt.[312] Het Congres drukt zijn goedkeuring uit over de acties van de regering om een gelijkschakeling van de straffen te realiseren door het nemen van individuele maatregelen. Daarnaast looft men de regering voor het tot rust brengen van de geesten en het mogelijk maken van de integratie in de maatschappij.[313] Tijdens de eindvergadering geeft De Schrijver een uiteenzetting die richtlijnen bevat voor de toekomstige actie van de CVP. Hij pleit voor een verruiming van de gevolgen van de repressie- en epuratiepolitiek door het benadrukken van het belang van rehabilitatiewetten, en de versoepeling van termijnen en voorwaarden van gerechtelijk eerherstel. Naar aanleiding van zijn toespraak volgt er een discussie waarin de Franstaligen, Hambye, Phillipart en Carnson, zullen ageren. Zij eisen dat er in de uiteenzetting duidelijk vermeld wordt dat amnestie als oplossing niet wordt aanvaard. Ze stellen dat de partij tegen amnestie is, hetgeen luid en duidelijk moet worden verkondigd. De teruggave van de rechten is voor hen meer dan voldoende en ze zijn gekant tegen elke vorm van materiële voordelen aan incivieken. Mayence en Kiebooms wijzen de kritiek op de CVP af. Voor hen bestaat de taak van de CVP erin de verzoening te bewerkstelligen tussen de burgers, alsook de integratie van de incivieken mogelijk te maken na het uitboeten van hun straf. Hoewel zij de weerstanders huldigen en het incivisme afkeuren, wijzen ze ook op de menselijke kant van deze problematiek. Voor hen kan amnestie slechts worden vermeden door de goedkeuring van de wetsontwerpen en -voorstellen die zich in het Parlement bevinden. Men besluit uiteindelijk het vraagstuk amnestie niet te behandelen.[314]

 

Het is duidelijk dat, hoewel men eerder amnestie uitdrukkelijk in de marge plaatste, de discussie hieromtrent nog niet is geluwd. Integendeel, de partijlijn lijkt hierin zeker nog niet éénduidig. Blijkbaar is het Nationaal Comité niet duidelijk genoeg geweest in de formuleren van de standpunten. Niet alleen in de Vlaamse Vleugel, maar ook tijdens het Congres zijn de gemoederen hieromtrent nog niet bedaard.

 

Het wetsontwerp 123 sexies wordt op 27 januari 1954 in de Kamer teruggestuurd naar de Kamercommissie. Dit op voorstel van partijgenoot Charpentier die vindt dat zulke materie een veel grondiger onderzoek vereist inzake de technische kant van de zaak. De terugzending naar de commissie wordt éénparig door de Kamer aanvaard.[315]

 

In februari 1954 zal het parlement nog twee wetsvoorstellen goedkeuren. Het eerste betreft een voorstel van volksvertegenwoordiger Kiebooms in verband met de pensioenrechten, ook voor veroordeelden. Alhoewel zijn voorstel grondig wordt beperkt, wordt het op de valreep aanvaard en tot wet gestemd op 2 februari 1954. Ten tweede is er het voorstel van Charpentier betreffende de vereenvoudiging voor de procedure van eerherstel. Vijf jaar na de invrijheidstelling kan men een procedure starten tot het verkrijgen van eerherstel op voorwaarde dat er geen sprake is van recidivisme. Op 8 februari 1954 zal het voorstel wet worden.[316]

 

 

6. Het symbolische dossier Vindevogel

 

Leo Vindevogel is van 1941 tot 1944 oorlogsburgemeester geweest in de stad Ronse. Na de oorlog wordt hij door de krijgsraad veroordeeld tot levenslange hechtenis en daarna in beroep ter dood veroordeeld. Zijn genadeverzoek wordt niet ingewilligd en hij zal op 25 september 1945 worden geëxecuteerd. Vindevogel is de enige Belgische volksvertegenwoordiger die na de bevrijding effectief ter dood wordt gebracht.[317] De weduwe van Vindevogel wacht nog steeds op vergoedingen: achterstallige wedden en pensioen.

 

Tijdens de vergadering van 28 oktober 1950 beslist de Vlaamse Vleugel om zich persoonlijk bezig te houden met de zaak Leo Vindevogel. Maes, E., krijgt de opdracht contact op te nemen met de questor van de Kamer en met andere leden van het Bureau van de Kamers.[318]

 

Een goede maand later blijkt er nog geen doorbraak te zijn. Er wordt beslist in de Kamer een commissie op te richten om het tweeledige vraagstuk te behandelen, enerzijds de achterstallige wedden anderzijds het achterstallige pensioen. Van Cauwelaert zal bij de Eerste minister aandringen op een gunstige financiële regeling.[319]

 

Nogmaals wordt bij het Bureau van de Kamer door Maes, E., aangedrongen op een regeling voor de kwestie. De speciale commissie is in werking gesteld om het probleem te bestuderen.[320]

 

De Vleugel benadrukt nogmaals het belang van de zaak Vindevogel tijdens haar vergadering van 13 januari 1951. Men ontvangt bericht van de voorzitter van de Kamers die belooft de kwestie aan de orde te brengen tijdens de vergadering van het Bureau van de Kamer.[321]

 

Tijdens de vergadering van 5 januari 1952 behandelt de Vlaamse Vleugel van het Comité opnieuw de zaak Leo Vindevogel. Maes, E., en Van Cauwelaert krijgen de opdracht om bij de Kamervoorzitter opnieuw aan te dringen op een snelle oplossing.[322]

Eind januari 1952 is er nog steeds geen antwoord voor deze problemen.[323] Opnieuw zal de voorzitter van de Kamers beloven het voorstel zelf voor te leggen aan de beide Kamers.[324]

 

In mei 1952 poogt men opnieuw een doorbraak te realiseren in deze kwestie. Mertens krijgt de opdracht de zaak nogmaals aanhangig te maken bij de voorzitter van de Kamer.[325]

 

Tijdens de vergadering van de Vlaamse Vleugel op 4 oktober blijkt eindelijk een doorbraak gerealiseerd in de zaak Vindevogel. De weduwe heeft een reeks van achterstallige pensioenen opgestreken bij wijze van voorlopige regeling. Beslist wordt te wachten op een gunstiger moment om ook de achterstallige wedden te bezorgen.[326]

 

Het is duidelijk dat de Vlaamse Vleugel in de zaak Vindevogel voor het einde van de legislatuur een doorbraak tracht te bereiken. Om hierin een doorbraak te bewerkstelligen, zet ze de grote middelen in – tot en met de voorzitter van de Kamer. Dit symbolische dossier moet zeker worden opgelost, maar het is lang niet het enige. Ook in de zaak Gerard Romsée beslist de Vlaamse Vleugel tijdens haar vergadering van 3 februari 1951 te interveniëren.[327] Een maand later zal men het bericht krijgen dat Romsée met Pasen zal worden vrijgelaten.

 

 

7. Besluit

 

Nadat de CVP de absolute meerderheid heeft behaald, staan links en rechts inzake repressie- en epuratiepolitiek opnieuw lijnrecht tegenover elkaar. Niet alleen zijn er de tegenstellingen tussen de regering en de oppositie betreffende het repressie- en epuratiebeleid, maar ook binnen de CVP zelf is de eenheid ver zoek. De Waalse vleugel – en met haar de Waalse publieke opinie – staat wantrouwig ten overstaan van inciviekvriendelijke maatregelen. Aan Vlaamse zijde ziet men dan weer gevaar in de vorming van een Vlaams-nationale partij. De operatie verruiming is in 1949 maar gedeeltelijk geslaagd en de vorming van een partij die openlijk amnestie eist, blijft de CVP als een dreiging boven het hoofd hangen. De regering zal dan ook tal van initiatieven nemen ter verzachting van repressie. In haar politiek zal de CVP omzichtig te werk moeten gaan om de Waalse zijde niet voor het hoofd te stoten.

 

De resultaten van het repressiebeleid van de homogene CVP-regeringen zijn gemengd. Enerzijds bereikt men een doorbraak op een aantal vlakken. Ten eerste op het vlak van de burgerlijke epuratie door de wet van 29 februari 1952 die de epuratie inzake burgertrouw voor een tweede maal zal herzien. Ten tweede wordt de wet betreffende het verval van de nationaliteit opgeheven. Ten derde worden de ontwerpen 501 en 502 goedgekeurd die een herziening van de administratieve tuchtstraffen vereenvoudigen. Het blijkt echter niet eenvoudig deze voorstellen te laten goedkeuren. Zowel het Nationaal Comité, als het Bureau moeten veel druk uitoefenen op de regering en de fracties in Kamer en Senaat om de voorstellen nog voor het einde van de legislatuur te doen aanvaarden. Anderzijds zullen een aantal voorstellen een stille dood sterven. De wijziging van artikel 123 sexies, een ontwerp van minister Moyersoen, zal in de Kamer worden bevroren, en dit niet door de oppositie maar wel op voorstel van een Waals partijgenoot, Charpentier. Deze vindt dat een dergelijke ingewikkelde materie om een meer technisch onderzoek vraagt. Ook het voorstel De Gryse dat de schadevergoedingen aan de Staat wil verzachten, wordt niet gestemd. In de Senaat weigeren een aantal Waalse CVP-senatoren het voorstel goed te keuren en het wordt verdaagd voor één jaar. Niet alleen slaagt de CVP er niet in al haar voorstellen te laten aanvaarden, ze moet ook het hoofd buigen voor de oppositie en de publieke opinie wanneer blijkt dat justitieminister Pholien gratie heeft verleend aan De Bodt en Van Coppenolle. Onder druk van de partij moet Pholien de regering verlaten.

 

Niet zozeer de commissies, maar wel het Nationaal Comité en zeker de Vlaamse Vleugel spelen inzake de repressie- en epuratieproblematiek een belangrijke rol. De eerste vier maanden van het homogene bewind worden er verschillende nota's opgesteld die de voorlopers zullen zijn van het partijprogramma dat op 9 december 1950 het levenslicht ziet. Dit partijprogramma is gebaseerd op de eerste nota die door Roppe, lid van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, werd opgesteld in september 1950. Het duurt vier maanden alvorens de partij officieel een standpunt zal innemen. De meest plausibele verklaring hiervoor is het feit dat de partij de repressieproblematiek in de gegeven politieke omstandigheden niet prioritair en veel te controversieel acht. Bovendien zorgen de inciviekvriendelijke maatregelen aan Waalse zijde voor heel wat tegenstand, hetgeen op zijn beurt voor spanningen in de partij zorgt. Spanningen die ze na de fatale nacht van 31 juli op 1 augustus 1950 kan missen als kiespijn. De partij voelt dat ze moet schipperen tussen Vlamingen en Walen en dat lukt haar niet zo goed. De partij hoopt dat door het opstellen van dit duidelijke programma de discussies omtrent de problematiek zullen stilvallen en dat er meer rechtlijnigheid zal komen in de repressie- en epuratiepolitiek. Niets is echter minder waar.

 

De Vlaamse Vleugel – inclusief verruimers als De Winter en Custers – blijft gedurende vier jaar ijveren voor een oplossing van het repressie- en epuratievraagstuk. Na het opstellen van het programma, ijvert de Vleugel voor de effectieve uitvoering van de verschillende principes. Geleidelijk aan beseft ze dat die effectieve verwezenlijkingen voorlopig niet haalbaar zijn. De instemming van de Vleugel met een sterk afgezwakt voorstel De Gryse of het in de marge plaatsen van de amnestie-eis zijn daar illustraties van. Ondanks vele toegevingen zal de Vlaamse Vleugel repressie steeds bovenaan haar agenda plaatsen en niet nalaten de discussie levendig te houden. Denk maar aan het akkoord van de Vlaamse Vleugel voor de oprichting van een nieuwe commissie repressie en epuratie op vraag van het Bureau van het Nationaal Comité. Of bijvoorbeeld de Vlaamse Vleugel die dreigt met de amnestie-eis als de hangende voorstellen en ontwerpen in het parlement niet worden goedgekeurd. Toch kan na vier jaar homogeen bewind worden geconcludeerd dat het programma niet verwezenlijkt is.

 

In de periode september-oktober 1952 wordt een duidelijke breuk in de repressie- en epuratiepolitiek van de CVP merkbaar. Voordien is de volledige problematiek steeds bespreekbaar in de verschillende partijorganen. In overleg met minister Moyersoen wordt een partijprogramma opgesteld dat de interne eenheid omtrent deze problematiek moet verhogen. Het is de Vlaamse Vleugel met Mertens, Roppe en Van Cauweleart die een voorname rol zal spelen bij de totstandkoming van dit programma waarin de nadruk wordt gelegd op individuele clementiemaatregelen en de herinschakeling in de maatschappij. Niet alleen wordt er een programma uitgetekend, er worden tevens een reeks van wetsvoorstellen ingediend en goedgekeurd in de Kamer of de Senaat. Men tracht zo tegemoet te komen aan de eisen van de Vlaamse Vleugel en terzelfdertijd de Waalse Vleugel niet te veel voor het hoofd te stoten. De opeenvolging van de gebeurtenissen wijzigt de repressiepolitiek echter.

 

In augustus 1952 verleent toenmalig minister van Justitie Pholien gratie aan de Breendonkdbeul De Bodt en aan rijkswachtkolonel Van Coppenolle. Deze gratieverleningen zorgen voor een schok in het land. Onder druk van de oppositie, het net opgerichte Comité voor het Beroep op het Land en de eigen partij zal Pholien afstand moeten doen van zijn functie. De partij beseft op dat moment, met de gemeenteraadsverkiezingen in het vooruitzicht, dat ze dergelijke incidenten liever kwijt dan rijk is. Vandaar dat ze zich van Pholien distantieert, hoewel die enkel het partijprogramma uitvoert. Het verlenen van individuele gratiemaatregelen staat inderdaad prioritair in de nota Roppe, alias het partijprogramma. De gemeenteraadsverkiezingen verplichten de CVP echter tot het ontslag van Pholien. Deze verkiezingen bezorgen de partij een duidelijke nederlaag. Overal gaat de CVP sterk achteruit. Bovendien tracht de socialistische partij de verkiezingen een nationaal karakter te geven. Het Nationaal Comité zal de afloop van de gemeenteraadsverkiezingen interpreteren als een afwijzing van de repressie- en epuratiepolitiek van de partij door de kiezer. Toch is deze conclusie zeer voorbarig. Hoewel deze politiek zeker een aandeel in de nederlaag heeft gehad, mag ze niet worden gezien als de voornaamste reden. Nog belangrijker voor deze verkiezingsnederlaag is de abdicatie van Leopold III in augustus 1950 en de politiek van de regering inzake de 24-maanden dienst. Door de nederlaag op deze wijze, een afwijzing van amnestie dus, te interpreteren, snoert het Comité de Vlaamse Vleugel de mond en maakt ze deze duidelijk dat het onmogelijk is het volledige partijprogramma te realiseren. Het is opvallend hoe het eerstvolgende jaar de parlementaire activiteit inzake repressie en epuratie gevoelig afneemt, met uitzondering van het indienen van het wetsvoorstel Lagae dat dan ook indruist tegen de tot dan toe gevoerde politiek. Op het einde van 1953 stijgt de parlementaire activiteit lichtjes en worden een aantal voorstellen goedgekeurd of verdaagd. Niettemin worden er geen grote voorstellen of ontwerpen meer aanvaardt. Voorlopig tracht de partij de repressie- en epuratiepolitiek zoveel mogelijk uit de publieke en politieke spots te houden. De partij vreest nog meer electoraal verlies in Wallonië en beseft dat een oplossing voor het repressie- en epuratieprobleem niet meer tijdens deze legislatuur kan worden bereikt.

 

De communautaire spanning speelt in de repressie- en epuratiepolitiek gedurende de vier homogene CVP-jaren zeer duidelijk een belangrijke rol. In die mate zelfs dat er in het Nationaal Comité zelfs openlijk wordt gesproken over een mogelijke breuk rond dit vraagstuk tussen Vlamingen en Walen. Enerzijds is er de Vlaamse meerderheid die zo snel mogelijk de repressie en epuratie wil verzachten. Anderzijds tracht de Waalse minderheid zich van deze politiek te distantiëren. Het is niet altijd even evident een middenweg te vinden en regelmatig dient er water bij de wijn gedaan. Vooral de Waalse minderheid profileert zicht als een remmende factor wat betreft de partijpolitiek rond deze kwestie. Zo weigeren bijvoorbeeld talrijke Waalse volksvertegenwoordigers en senatoren voorstellen in het Parlement goed te keuren. Hun handelswijze druist in tegen de afspraken die intern tot stand zijn gekomen. Het Nationaal Comité legt het standpunt vast en de fracties voeren het uit. Dit besluitvormingsproces werkt hier blijkbaar niet. De Waalse zijde weigert inderdaad de politiek aangaande repressie en epuratie die door het Nationaal Comité is vastgelegd te aanvaarden. De consensus die men bereikt na de gemeenteraadsverkiezingen, zijnde de goedkeuring van vier hangende voorstellen in het Parlement op voorwaarde dat er geen nieuwe worden ingediend, resulteert in een Waalse overwinning. Zowel de wijziging van artikel 123 sexies, als het wetsvoorstel De Gryse sterven in het Parlement een politieke dood. Enkel de wetsontwerpen 501 en 502 worden door het Parlement goedgekeurd. Zelfs hier raakt de partij nog in een impasse en moet ze de hulp inroepen van de regering. Maar ook met deze laatste komt de partij geregeld in botsing. Het Nationaal Comité komt meer en meer tot de conclusie dat niet alleen de fracties, maar ook de regering vaak haar eigen weg gaat inzake de repressie- en epuratieproblematiek. De voorstellen van het Comité worden door de regering niet altijd als de te volgen richtlijn benaderd. Het is duidelijk dat het Vlaamse overwicht dat er bij aanvang in onder meer de vastlegging van het partijprogramma leek te bestaan, de duimen moet leggen voor een opvallend sterke Waalse minderheid.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[182] Nota betreffende de repressie en de epuratie, 8 september 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/1.

[183] L. HUYSE en S. DHONDT e.a. ed., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België. 1942-1952, Leuven, 1991, blz. 17.

[184] L. HUYSE en S. DHONDT e.a. ed., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België. 1942-1952, Leuven, 1991, blz. 19.

[185] Idem.

F. VAN DER ELST, De repressie een triest verhaal, in: Kultuurleven, nr. 6 (1976), blz. 610-612.

[186] L. HUYSE en S. DHONDT e.a. ed., op.cit., blz. 268.

L. CUYX, De beweging voor amnestie in Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog (tot 1971), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 1996, blz. 97.

[187] E. VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg? Parlementaire debatten rondom de verzachting van repressie en epuratie in België (1945 -1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 62-64.

[188] M. VAN DEN WIJNGAERT, De lange weg naar het Kerstprogramma. Ontstaan en stichting van de CVP-PSC, Antwerpen en Amsterdam, 1976, blz. 18-19.

[189] M. VAN DEN WIJNGAERT, op. cit., blz. 65-66.

[190] L. HUYSE en S. DHONDT e.a. ed., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België. 1942-1952, Leuven, 1991, blz. 116-117.

[191] M. VAN DEN WIJNGAERT, op. cit, blz. 106.

[192] Idem, blz. 139.

[193] L. HUYSE en S. DHONDT e.a. ed., op. cit., blz. 116.

[194] Interview L. Moyersoen op 18/12/1985 en 18/02/1986 door G. KWANTEN (KADOC-interview).

[195] E.VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg? Parlementaire debatten rondom de verzachting van repressie en epuratie in België (1945 -1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 176.

[196] Interview L. Moyersoen op 18/12/1985 en 18/02/1986 door G. KWANTEN (KADOC-interview).

[197] Veroordeelden worden na het uitzitten van één derde van hun straf voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

[198] Interview L. Moyersoen op 18/12/1985 en 18/02/1986 door G. KWANTEN (KADOC-interview).

[199] Balans van de activiteiten van de regering 15/08/1950-31/05/1951, archief Ludovic Moyersoen, 9.1.2/2.

[200] Romsée is doctor in de rechten en advocaat in Antwerpen, nadien in Brussel. Hij wordt lid van het Katholieke Vlaamse Oud Hoog-studentenverbond en van het VNV. Onder de bezetting wordt hij in 1940 benoemd tot gouverneur in Limburg en op 19 maart 1941 tot secretaris-generaal van binnenlandse zaken en volksgezondheid. Uit: E. RASKIN, G. Romsée, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 2, Tielt, 1998, blz. 2648-2650.

Poullet is oud hoofdredacteur van het collaborerende “Le nouveau Journal”. In 1943 stapt hij daar op vanwege de rede die Degrelle heeft uitgesproken en die zal worden gepubliceerd. Poullet kan er zich niet mee verzoenen omdat het volgens hem ingaat tegen de nationale eer. Uit: Verwijzing naar de algemene principes van mijn politiek, archief Ludovic Moyersoen, 9.2.5.1/6.

[201] E.VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg? Parlementaire debatten rondom de verzachting van repressie en epuratie in België (1945 -1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 176.

[202] Brief van Moyersoen aan Maurice De Wilde, 28 april 1982, archief Ludovic Moyersoen, 9.2.5.2/1.

[203] E.VASTIAU, op. cit., blz. 176.

[204] Interview Albert De Gryse op 7 december 1987 door Patricia QUAGHEBEUR, (KADOC-interview).

[205] E.VASTIAU, op. cit., blz. 211-213.

[206] F. SEBERECHTS, Ieder zijn zwarte. Verzet, Collaboratie en repressie, Leuven 1994.

R. DE SCHRIJVER, Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998.

H. GAUS, Belgische ministers en staatssecretarissen 1960-1980. Politiek Biografisch Lexicon, Antwerpen,

1989.

[207] Voor de samenstelling van het Nationaal Comité zie hoofdstuk 1.

[208] In het tweede hoofdstuk wordt Lefèvre behandeld als partijvoorzitter.

[209] G. KWANTEN, A.E. De Schrijver. Politieke biografie van een genteleman-staatsman. Deel 2, Leuven, 2000, blz. 432.

[210] De verruimingsoperatie van Segers wordt besproken in hoofdstuk 2.

[211] De samenstelling van de commissie is niet duidelijk. Bij elk commissieverslag is er steeds een lijst gevoegd met een aantal personen. We vermoeden dat deze de commissieleden zijn, maar zekerheid hieromtrent bestaat er echter niet omdat de papieren nooit vermelden of het al deze mensen zijn die steeds aanwezig zijn op vergaderingen.

[212] Custers wordt net als De Winter besproken in hoofdstuk 2.

[213] Om overlappingen te vermijden wordt die leden van de commissie repressie en epuratie die eveneens in het Nationaal Comité zetelen, beschreven in paragraaf 2.1.

[214] du Bus de Warnaffe wordt als fractievoorzitter behandeld in tweede hoofdstuk.

[215] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 5 juni 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/1.

[216] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 20 juni 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/1.

[217] Brief van Van der Straten Waillet aan Duvieusart 22 juni 1950, archief A.E. De Schrijver, 5.1.12/2.

[218] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité 10 juli 1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3. Deze commissie zal onder leiding staan van Van den Daele en naast hem zetelen De Riemaecker, Van Cauwelaert, Roppe en Vandekerckhove in de commissie. Waarschijnlijk is deze commissie nooit samengekomen er zijn ook geen documenten van gevonden.

[219] Parlementaire Handelingen van de Kamer, 17 augustus 1950.

[220] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 15 september 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/1.

De Standaard, 22/09/1950.

Roberti, Mertens, du Parc en Roppe maken deel uit van deze delegatie.

[221] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 22 september 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/1.

Delegatie van Nationaal Comité van de CVP bij dhr. Moyersoen, 22 september 1950, De Standaard, archief

Josse Mertens de Wilmars, 4.2.2/1.

Communiqué de presse, archief Josse Mertens de Wilmars, 4.2.2/1.

[222] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 8 september 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/1.

[223] Ibidem.

Het sequester is een preventieve maatregel die de uitvoering van de vermogenstraffen en schadevergoedingen moest verzekeren. De goederen van verdachten werden daartoe onder een stelsel van dwangbeheer gebracht tot het strafgeding beëindigd was en, bij veroordelen, tot aan alle geldelijke verplichtingen jegens de staat voldaan was. Uit: L. HUYSE en S. DHONDT, e.a. ed., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België. 1942-1952, Leuven, 1991, blz. 26.

[224] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 9 september 1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[225] Commissie justitie. Subcommissie epuratie. Verslag van de vergadering van 11 oktober 1950, archief SDC-CEPESS, 2.4.4.25/1.

[226] Resoluties voorgelegd aan het Buitengewoon Congres van de CVP door de politieke verslaggevers, 11 september 1950, archief CVP-nationaal, 5.8/1.

[227] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 25 oktober 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/3.

[228] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 28 oktober 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/2.

[229] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, november 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/3.

[230] Deze nota's lijken spoorloos verdwenen en nergens zijn er enige aanwijzingen te vinden waar zij zich zouden kunnen bevinden. Hierdoor kunnen we ons de vraag stellen of de nota's wel ooit zijn geschreven. Naar de nota Van Cauwelaert verwijst men niet meer, naar de nota Herbiet wordt er nog éénmaal verwezen.

[231] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 18 november 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/3.

Deze commissie bestaat uit Mertens, Roppe, De Spot, Herbiet, Van Cauwelaert, Roberti en du Parc. Wat er precies met de commissie is gebeurd, is onduidelijk. Er zijn geen commissieverslagen teruggevonden en ook geen aanwijzingen betreffende contact met de regering.

[232] Besluiten aangenomen door het Nationaal Comité inzake repressie en epuratievraagstuk, 9 december 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/3. Deze besluiten vindt men ook in bijlage 3.

Het is niet duidelijk wat het verder verloop is van dit laatste wetsvoorstel Vallée de la Poussin.

[233] Vertrouwelijke brief van Mertens de Wilmars aan Lefèvre, 20 december 1950, archief CVP-nationaal, 2.3.4/2.

[234] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 9 december 1950, archief CVP-nationaal, 1.2.1.7/3.

[235] Ibidem.

Welke speciale commissie hiermee wordt aangeduid, is niet duidelijk.

[236] Verslag van de vergadering van de Vlaamse vleugel van het Nationaal Comité, 14 juli 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[237] E.VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg ? Parlementaire debatten rondom de verzachting van repressie en epuratie in België (1945 -1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 168.

[238] Het genaderecht werkt hier niet, want de gevolgen van epuratie zijn sancties en geen straffen.

[239] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 13 januari 1951, archief Josse Mertens de Wimars, 1.4.2/4.

[240] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 17 maart 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.

[241] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 14 april 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.

[242] L.HUYSE en S. DHONDT, e.a. ed., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België. 1942-1952, Leuven, 1991, blz. 26.

[243] De Nieuwe Gids, 14/06/1951.

De Standaard, 14/06/1951.

[244] Parlementaire Handelingen van Kamer, 3 juli 1951 en 18 juli 1952.

[245] Interview Albert De Gryse op 7 december 1987 door Patricia QUAGHEBEUR (KADOC-interview).

[246] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 23 juni 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.

[247] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 14 juli 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.9. en L. HUYSE en S. DHONDT e.a. ed., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952, Leuven, 1991, blz. 107.

[248] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 22 september 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[249] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 5 januari 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[250] Parlementaire Handelingen. Kamer, 22 januari 1952, blz. 4-7. Toeval of niet, Van Houtte legt zijn regeringsverklaring af half in het Frans, half in het Nederlands. Deze passage legt hij volledig af in het Frans.

[251] E. VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg? Parlementaire debatten rond de verzachting van repressie en epuratie in België (1945-1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 185-187.

[252] Verslag van de vergadering van het Bureau van Nationaal Comité, 5 januari 1952, archief CVP-nationaal, 2.3.1/2.

[253] Commissie justitie. Subcommissie epuratie. Verslag van de vergadering van 24 januari 1952, archief SDC-CEPESS, 2.4.4.25/1.

[254] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 26 januari 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.

[255] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 9 februari 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[256] Zie wetsvoorstellen op grafiek in bijlage 4.

[257] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 9 februari 1952, archief CVP-nationaal, 1.2.1.10/1.

De Standaard, 11 februari 1952.

[258] Wet van 14 juni 1948 is een herzieningswet betreffende de epuratie inzake burgertrouw. Door deze herziening gebeurde het verval van rechten enkel nog voor criminele straffen, minstens vijf jaar opsluiting. De automatische koppeling van verlies van rechten aan het uitspreken van een zware tuchtsanctie wordt doorbroken. De herziening was echter niet op alle punten even duidelijk, bijvoorbeeld iemand wiens straf is omgezet van crimineel naar correctioneel komt die in aanmerking voor deze wet?. Uit: B. VAN CAUSENBROECK, Struye Paul, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 3, Tielt, 1998, blz. 2879.

[259] E. VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg? Parlementaire debatten rondom de verzachting van repressie en epuratie in België (1945 -1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 214-217.

[260] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 8 maart 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

Zie blz. 20-21 waar er opschudding ontstaat tijdens de Kamervergadering.

[261] Verslag van de vergadering van het Bureau van Nationaal Comité, 15 maart 1951, archief CVP-nationaal, 2.3.1/1.

[262] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 10 mei 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[263] Wetsontwerp tot wijziging van artikel 123 sexies van Strafwetboek, archief Jef Deschyuffeleer, 11.

[264] L. HUYSE en S. DHONDT e.a. ed., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België. 1942-1952, Leuven, 1991, blz. 168.

[265] Parlementaire Handelingen van de Kamer, 23 juli 1952.

[266] Besluiten van het achtste Nationaal Congres van de CVP, 28-29 juni 1952, archief CVP-nationaal, 5.11.

[267] Witboek van het Comité voor Beroep op het land, archief Josse Mertens de Wilmars, 4.2.2/2.

[268] Verslag van de vergadering van de Waalse Vleugel van het Nationaal Comité, 6 september 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.10.

[269] Proclamatie van het IJzerbedevaartcomité vindt men in bijlage 5.

[270] A. BECK, IJzerbedevaarten, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 2, Tielt 1998, blz. 1509.

[271] Proclamatie van het IJzerbedevaartcomité over amnestie, 5 september 1952, archief CVP-nationaal, 1.2.11/1.

[272] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 4 september 1952, archief CVP-nationaal, 1.2.11/1.

[273] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 6 september 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.

[274] Welke kunnen we echter niet vermelden omdat in het verslag er geen gewag wordt van gemaakt.

[275] Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 6 september 1952, archief CVP-nationaal, 2.1.11/1.

[276] Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 11 september 1952, archief CVP-nationaal, 2.1.11/1.

[277] Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 20 september 1952, archief CVP-nationaal, 2.1.11/1. Waarschijnlijk gaat het hier over dezelfde commissie waar men naar verwijst op de vergadering van 6 september 1952.

[278] Brief van Ingham aan Mertens, 19 september 1952, archief Josse Mertens de Wilmars, 4.2.2/2.

[279] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 20 september 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[280] Commissie justitie. Subcommissie epuratie. Verslag van de vergadering van 24 september 1952, archief SDC-CEPESS, 2.4.4.25/1.

[281] Commissie justitie. Subcommissie epuratie. Verslag van de vergadering van 26 september 1952, archief SDC-CEPESS, 2.4.4.25/1.

[282] Commissie justitie. Subcommissie epuratie. Verslag van de vergadering van 2 oktober 1952, archief SDC-CEPESS, 2.4.4.25/1.

[283] Het voorstel Roppe betreft hier de vrijstelling van de onschuldige echtgenoot(e) van de gevolgen van een veroordeling voor een misdrijf of quasi misdrijf.

[284] Commissie justitie. Subcommissie epuratie. Verslag van de vergadering van 7 oktober 1952, archief SDC-CEPESS, 2.4.4.25/1.

[285] Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité 18 oktober 1952, archief CVP-nationaal, 2.1.11/1.

[286] Commissie justitie. Subcommissie epuratie. Verslag van de vergadering van 23 oktober 1952, archief SDC-CEPESS, 2.4.4.25/1. Op 16 oktober vindt er ook een vergadering plaats maar het verslag van deze vergadering bevat slechts schematisch overzicht van wat er is besproken zonder echte conclusies. Vandaar dat dit hier niet wordt besproken.

[287] Brief van Moureau de Melen aan Lefèvre, 29 oktober 1952, archief CVP nationaal, 2.1.11/1. Diezelfde dag vindt er eveneens een vergadering plaats van de commissie repressie en epuratie. Deze vergadering wordt weergegeven in een zeer technisch verslag inzake de pensioenen en laten we hier buiten beschouwing.

[288] Brief van Lefèvre aan Moureau de Melen, 30 oktober 1952, archief CVP nationaal, 2.1.11/1.

[289] Commissie justitie. Subcommissie repressie-epuratie. Conclusies van de commissie belast met het onderzoeken van de problemen betreffende de repressie en epuratie, 5 december 1952, archief SDC-CEPESS, 2.4.4.25/2.

[290] E. VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg? Parlementaire debatten rondom de verzachting van repressie en epuratie in België (1945 -1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 211-213.

[291] Note pour le comité national, 31 december 1952, archief SDC-CEPESS, 1.6.2/5. Het is onduidelijk van wie deze nota afkomstig is.

[292] Verslag van de vergadering van het Bureau van Nationaal Comité, 14 februari 1953, archief CVP-nationaal, 2.3.1/2.

[293] Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 28 februari 1953, archief CVP-nationaal, 2.1.11/2.

[294] Le groupe PSC de la Chambre contre l'amnistie, in: La Cité, 27 maart 1953. Uit: E. VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg? Parlementaire debatten rondom de verzachting van repressie en epuratie in België (1945 -1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 213.

[295] Het is de eerste maal dat er over deze problematiek wordt gesproken in het Bureau. In de vorige verslagen vinden we eerder vage verwijzingen naar de repressie en epuratie, maar geen bruikbaar materiaal.

[296] E.VASTIAU, op.cit., blz. 219.

[297] Verslag van de vergadering van het Bureau van het Nationaal Comité 20 juni 1953, archief CVP-nationaal, 2.3.1/2.

[298] Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 27 juni 1953, archief CVP-nationaal, 2.1.11/3.

[299] Proclamatie van het IJzerbedevaartcomité vindt men in bijlage 6.

[300] De Vlaamse ministers Dequa, Van den Daele en De Taeye. Oud minister De Boodt, gouverneur Roppe van Limburg en een groot aantal Vlaamse volksvertegenwoordigers en senators zoals Mertens de Wilmars, Verroken, Custers, enzovoort.

[301] De Nieuwe Gids, 24 augustus 1953.

[302] Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 4 juli 1953, archief CVP-nationaal, 2.1.11/3.

Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 12 september 1953, archief CVP-nationaal, 2.1.11/4.

Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 10 oktober 1953, archief CVP-nationaal, 2.1.11/4.

[303] Verslag van de vergadering van het Bureau van het Nationaal Comité, 9 oktober 1953, archief CVP-nationaal, 2.3.1/2.

[304] De Nieuwe Gids, 12/07/1953.

Parlementaire Handelingen van Senaat, 9 juli 1953, archief Jef Deschyuffeleer, 11.

[305] Parlementaire Handelingen van Kamer, 16 februari 1954, archief Josse Mertens de Wilmars, 4.2.3.

[306] De Agendacommissie bestaat uit Herbiet, Van Cauwelaert, Van Houtte, Duvieusart, Harmel en Deschuffeleer.

[307] Verslag van de vergadering van agendacommissie, 23 september 1953, archief Rik Vermeire, 4.

[308] Verslag van de vergadering van het Nationaal Comité, 17 oktober 1953, archief CVP-nationaal, 2.1.11/4.

[309] De besluitwet van 8 mei 1944 regelt de epuratie van politieke mandatarissen en ambtenaren wiens aanwerving voor de oorlog gebeurde. Deze besluitwet heeft een brede reikwijdte en heeft betrekking op alle bekleders van burgerlijke of militaire openbare ambten. De besluitwet van 19 september 1945 veralgemeent verval van rechten voor alle veroordeelden, ook zij die een correctionele straf hebben gekregen, minder dan vijf jaar.Hierdoor wordt deelname aan het politieke leven uitgesloten en leidt dit tot een burgerlijke dood. Het is een burgerlijke sanctie die niet in aanmerking komt voor genade en ook retroactief kan worden opgelegd. Uit: L. HUYSE en S. DHONDT, e.a. ed., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België. 1942- 1952, Leuven, 1991, blz. 25-26 en 32.

[310] Administratieve epuratie ontwerpen 501 en 502, archief Louis Kiebooms, 203.

[311] L.HUYSE en S. DHONDT, op. cit., blz. 25 en 168.

[312] G. KWANTEN, A.E. De Schrijver. Politieke biografie van een gentelman-staatsman, 2 dln., Leuven, 2000, blz. 436.

[313] Besluiten van het Negende Nationaal Congres van de CVP 28-29 november 1953, archief CVP-nationaal, 5.12.

[314] Eindverslag van het Congres. Wat de eenheid zal. De toekomstige actie van de partij, 1953, archief CVP- nationaal, 5.12/3 en 5.12/4.

[315] Parlementaire Handelingen van de Kamer, 27 januari 1954.

[316] E. VASTIAU, Amnestie. De aangewezen weg? Parlementaire debatten rondom de verzachting van repressie en epuratie in België (1945-1954), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Brussel, 1997, blz. 231-232.

[317] P. GUNST, Vindevogel Leo, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 3, Tielt, 1998, blz. 3301 - 3302.

[318] Verslag van de vergadering van de Vlaamse vleugel van het Nationaal Comité, 28 oktober 1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[319] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 25 november 1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[320] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 23 december 1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[321] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 13 januari 1951, archief Josse Mertens de Wimars, 1.4.2/4.

[322] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 5 januari 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.

[323] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 26 januari 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.

[324] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 3 februari 1952, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[325] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 10 mei 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[326] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 4 oktober 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.

[327] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 3 februari 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.9.