Volks of Vlaams? Communautaire spanningen in de CVP tijdens de homogene regeringen (1950-1954). (Katrijn Vanierschot)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 4: Taalconflicten in de marginaliteit

 

De Vlaamse Vleugel van de CVP is overduidelijk de belangrijkste politieke macht in het noordelijke landsdeel. De meerderheidspositie in Vlaanderen, de afwezigheid gedurende meerdere jaren van een echte Vlaams-nationale concurrentie en de verwantschap met verenigingen die de Vlaamse Beweging voorzetten: ziedaar enkele factoren die ertoe hebben bijgedragen dat de Vlaamse Vleugel van de Christelijke Volkspartij in aanleg bij machte was om een drijvende rol te spelen aanvankelijk in de taalgeschillen en later in bredere communautaire overlegrondes.

X. Mabille[328]

 

1. Inleiding

 

In het voorgaande hoofdstuk werden de communautaire spanningen rond het repressie- en epuratievraagstuk besproken. Hier worden de communautaire spanningen in verband met de taalproblematiek onderzocht. Dit hoofdstuk is opgebouwd rond drie belangrijke kernthema's. Ten eerste is er de omstreden talentelling van 1947. Vooral Vlamingen bestrijden de uitslag van deze telling die voor hen zeer negatief uitvalt. In Brussel worden er 14% meer Franstaligen geteld dan bij de talentelling in 1930. De gemeenten Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem, die sinds 1932 faciliteitengemeenten waren, dreigen te worden aangehecht bij de Brusselse agglomeratie. De verfransing in de Brusselse rand neemt ook toe en leidt tot de invoering van een tweetalig stelsel voor Drogenbos, Linkebeek, Wemmel en Kraainem. Het globale resultaat van de telling is dan ook een toenemende verfransing. De homogene CVP-regeringen weigeren de bewuste talentelling te publiceren omwille van vervalsingen die tijdens de telling zouden zijn gebeurd. Op deze wijze wordt de telling in de homogene regeringsperiode een politiek thema. Het ontwerp dat Moyersoen als minister van Binnenlandse Zaken zal indienen is een alternatief voor deze talentelling.[329] Ten tweede is er de problematiek van de taalgrens. De definitieve vastlegging van de taalgrens gebeurt  pas in de jaren '60. Niettemin wordt de taalgrens toch al onderwerp van discussie na de bewuste talentelling van 1947. Vanuit de Vlaamse Beweging wordt de eis geformuleerd voor een definitieve vastlegging van de taalgrens en de afschaffing van de bewuste talentellingen. Die eis zal tijdens de homogene legislatuur ook verschijnen in het Harmelcentrum.[330] Tot slot is er het taalgebruik. De ontwerpen Brasseur en Moyersoen behandelen het taalgebruik in de bestuurs- en gerechtszaken. Maar ook het taalgebruik in het leger, op de nationale luchthaven en in Kongo staat tijdens de homogene legislatuur ter discussie.

 

1.1. Onder de homogene regeringen

 

De afloop van de Koningskwestie zorgt in Vlaanderen voor woede, onmacht en verbittering. De partij en de vorst buigen voor een Waalse minderheid, hierdoor krijgt het Vlaamse Bewustzijn van de katholieke gemeenschap opnieuw een opmerkelijke stimulans. Het leidt zelfs tot een korte opstoot van allerhande federalistische intentieverklaringen.[331] Binnen de CVP ontlokt de Koningskwestie een streven naar meer Vlaamse autonomie. Op het Congres van maart 1951 wordt beslist de bevoegdheid van beide vleugels van het Nationaal Comité uit te breiden tot het onderzoek van politieke vraagstukken in het licht van de toestanden die eigen zijn aan hun gebieden, dit met het doel verslag uit te brengen bij het Nationaal Comité.

 

Zowel in de eigen partij als bij de achterban poogt men de Vlamingen te verzoenen met de afloop van de Koningskwestie door in het nieuwe kabinet Pholien meer Vlamingen op te nemen. Niet alleen zetelen er acht Vlamingen, maar met Van den Daele en De Boodt wordt het flamingantische standpunt duidelijk vertegenwoordigd.[332] Van den Daele heeft vanaf 1947 een éénmansstrijd gevoerd voor de toepassing van de taalwetten en de vernederlandsing van het bedrijfsleven. Hiertoe doet hij niet alleen interpellaties in het parlement, maar stelt hij ook een lijvige brochure samen die de achterstand van de Vlamingen in de Belgische administratie behandelt. In zijn functie van minister van Arbeid en Sociale Voorzorg zal Van den Daele steeds blijven strijden voor het taalevenwicht in de administratie.[333] De Boodt krijgt, als minister van Wederopbouw, bovendien de toestemming om in zijn budget jaarlijks één miljoen frank te voorzien voor de heropbouw van de IJzertoren. Deze toegeving komt er nog voor de IJzerbedevaart van 20 augustus 1950, die veel volk op de been brengt. Tijdens deze viering wordt opgeroepen tot de vorming van een drukkingorgaan voor de katholieke Vlaamsgezinden. Het initiatief is niet erg verschillend van de Katholieke Vlaamsche Landsbond. De Landsbond heeft een belangrijke rol gespeeld in de vervlaamsing van het maatschappelijk leven en de realisatie van de taalwetgeving. Het nieuwe drukkingorgaan wil echter meer afstand nemen van de CVP waarin men zeer ontgoocheld is.[334] Het initiatief zal echter mislukken.[335]

 

Tijdens de regering Duvieusart en Pholien wordt Brasseur minister van Binnenlandse Zaken. Hij zal een taalontwerp uitwerken op basis van de besluiten van het Harmelcentrum. Door het vroegtijdige vertrek van de regering Pholien ziet het ontwerp echter nooit het politieke levenslicht.[336] Brasseur wordt in de regering Van Houtte vervangen door Moyersoen die enkele belangrijke Vlaamse taalgrieven tracht op te lossen via het taalontwerp Moyersoen dat hij indient in mei 1952. Dit ontwerp is een herziening van de bestuurstaalwet van 1932.[337] Moyersoen stelt eveneens een commissie in om een Nederlandse versie van de grondwet op te stellen.[338]

 

1.2. De cvp versus de taalverhoudingen

 

In het eerste programmaontwerp dat in 1944 door het Blok der Katholieken wordt opgesteld staat de bevordering van de nationale gemeenschapszin en de toewijding voor het vaderland voorop. De Vlaamse en Waalse naties worden gereduceerd tot cultuurgemeenschappen en België is het echte vaderland.[339]

In het ontwerp van programma van de christelijke volkspartij van 1945 vinden we volgende passage: Onze twee cultuurgemeenschappen: In België bestaan in feite Vlamingen en Walen die beide hun eigen aanleg en in zekere mate hun eigen belangen bezitten. Het huidige taalstatuut beantwoordt aan deze verscheidenheid en laat de volledige ontplooiing van de twee cultuurgemeenschappen toe. Deze volledige ontplooiing veronderstelt een meer dynamisch zelfbewustzijn in Wallonië, ook tegenover het vreemde, van zijn oorspronkelijke bijdrage tot de nationale cultuursynthese. In Vlaanderen veronderstelt deze ontplooiing de culturele homogeniteit der sociale geledingen. Maar de eerbied voor deze verscheidenheid mag de Belgen uit de twee cultuurgemeenschappen niet beletten hun betrekkingen  en de uitwerking dezer, op te vatten in een geest van wederzijdse verstandhouding en van gematigdheid die elke buitensporigheid uitsluit. Ter bevordering van de geestelijke uitwisseling tussen beide groepen is het wenselijk dat de intellectuele elite vrijwillig beide nationale talen gebruikt. Brussel moet worden herschapen in een gemeenschappelijk aantrekkings- en uitstralingscentrum waar beide cultuurvormen zo Vlaamse zo Waalse met gelijke tegemoetkoming worden behandeld. In de centrale administratie moet een rechtmatige gelijkheid worden behouden tussen de ambtenaren van de Franse en Nederlandse taal. Op het algemeen politiek plan zijn Vlamingen en Walen verenigd in de strijd voor de verdediging en de uitgroei van het specifiek algemeen welzijn. Daarom verwerpen zij ook elk regionaal imperialisme. Zowel Vlamingen als Walen zullen geen oorzaak zijn dat zich in het land een gebrek aan vertrouwen in de nationale instellingen die ons even dierbaar zijn, zou verspreiden.[340]

 

Deze uitvoerige behandeling van de Vlaams-Waalse problematiek zal men nogmaals herhalen in het Kerstprogramma. In beide documenten distantieert de partij zich duidelijk van elke vorm van federalisme. Ze toont zich voorstander van een cultureel, sociaal-economisch en politiek regionalisme, maar vermijdt angstvallig de term culturele autonomie. Op nationaal vlak streeft de partij naar een gelijkwaardige behandeling van Vlamingen en Walen in het centrale bestuur en naar de hervorming van het taalregime in Brussel. Dit taalregime moet worden aangepast aan de rol die Brussel moet vervullen tegenover de twee landstreken, namelijk die van nationale hoofdstad.[341] De partij spreekt zich in haar Kerstprogramma duidelijk uit voor een herinrichting en herwaardering van de provinciale bestuursorganen in de zin van een decentralisatie of van een deconcentratie.[342] Deconcentratie is de uitbreiding van de beslissingsmacht van de provinciale, gewestelijke en plaatselijke staatsambtenaren die in dienst staan van de centrale overheid. Decentralisatie betreft de uitbreiding van de bevoegdheid van de gewestelijke overheden, in casu de provinciale raden. Twee decennia lang zullen deconcentratie en decentralisatie de sleutelwoorden van het CVP-programma blijven, gekoppeld aan een herwaardering van de provincies.

 

De CVP manifesteert zich dus als een unitaire Belgische partij. Dit nationale karakter van de partij is het resultaat van een vernieuwd Belgisch patriottisme. Tijdens de bezetting zijn vele Vlaamsgezinden, zelfs zij die collaboreerden, tot de overtuiging gekomen dat er voor de ontwikkeling van Vlaanderen maar één garantie is, namelijk het Koninkrijk België. Het is de verzetsbeweging van de gewezen Vlaams-nationalist Tony Herbert die in deze mentaliteitsverandering een grote rol speelt. Deze beweging spreekt heel wat katholieke jongeren aan zoals Renaat Van Elslande, Theo Lefèvre, Robert Vandekerckhove, Michiel Vandekerckhove en tal van anderen. Door de kranten De Nieuwe Standaard en later De Nieuwe Gids krijgt Herbert na de bevrijding een spreekbuis in handen voor zijn ideeën en kan hij de toon zetten in de CVP en de Vlaamse Beweging. De CVP, met haar grootste aanhang in Vlaanderen, wordt opgericht in een constructieve Belgische geest.[343] Het Vlaams-Waalse probleem is voor de Christelijke Volkspartij een Belgisch probleem waarvoor een nationale oplossing moet worden gevonden.[344]

 

 

2. Regering Duvieusart

 

In het perscommuniqué dat het Nationaal Comité uitgeeft naar aanleiding van de verkiezingsoverwinning van de CVP op 5 juni 1950, verzoekt ze de regering om zich in de toekomst onder meer bezig te houden met een correcte toepassing van de taalwetten. Dit thema is nog niet voldoende uitgewerkt in het partijprogramma en moet dus aan een verdere studie worden onderworpen.[345]

 

Het Nationaal Comité stuurt op 14 juni 1950 een brief naar de Eerste minister naar aanleiding van het bezoek van een delegatie van het Comité. De brief bevat een overzicht van de onderwerpen die met Duvieusart werden besproken. Het Comité wijst nogmaals op het belang van de toepassing van de taalwetten en vraagt dat ambtenaren die de wetten overtreden zwaar gestraft worden. Duvieusart belooft dat de regering voor elke openbare instelling een plan zal uitwerken om tot een wettelijk evenwicht te komen in de toekenning van het aantal functies volgens de taalrol en de categorie van de ambtenaren. Het Comité benadrukt het belang van de naleving van de taalwetten, vooral in het Brusselse onderwijs. Schoolbesturen die zich niet aan de wet houden, moeten zwaar bestraft worden. Ook vrije onderwijsinstellingen die de taalwet overtreden, moeten worden gesanctioneerd door de opheffing van hun subsidies. De magistraten moeten niet alleen middelbare en hogere studies hebben gedaan, maar ook beide talen voldoende goed beheersen. Tot slot wijst het Nationaal Comité nogmaals op de uitslag van de talentelling, die niet mag worden gepubliceerd alvorens er nieuwe betrouwbare onderzoekscommissies ter plaatse zijn geweest.[346]

 

Op 22 juni 1950 richt voorzitter Van der Straten Waillet zich in een brief opnieuw aan premier Duvieusart. Na de vergadering wijst het Nationaal Comité de premier op een aantal punten in de politiek inzake repressie en Vlaams-Waalse verhoudingen. Deze punten moet de regering voor ogen houden bij het opmaken van haar regeringsverklaring en tijdens het debat in de Kamer. Wat betreft de toepassing van de taalwetten is het ganse Comité, zowel Vlamingen als Walen, van oordeel dat de wetten loyaal moeten worden toegepast. Meer concreet impliceert dit de strenge bestraffing van ambtenaren die de wet overtreden door middel van disciplinaire sancties. Ook moet elke minister een plan uitwerken dat het vrije taalgebruik in zijn departement realiseert. Dit plan moet volledig in het budget van elk departement worden opgenomen. De regering moet ook de wettelijke garanties herhalen voor functionarissen die de taalwet correct toepassen. Het Nationaal Comité stemt ermee in dat niet al deze punten worden opgenomen in de regeringsverklaring. De regering mag ze echter niet uit het oog verliezen. Het Nationaal Comité waarschuwt de regering ook betreffende de vervlaamsing van Melsbroek en de problemen rond de taalgrens. Het Comité verwacht interpellaties betreffende deze twee onderwerpen.[347]

 

De Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité plaatst de taalproblematiek ook op haar agenda. Op haar vergadering van 29 juni 1950 besluit zij om de taaltoestanden in de ministeriële departementen verder nauwgezet te controleren. Zo wordt minister Behogne onmiddellijk aangesproken door Roppe en Van Cauwelaert aangaande de taaltoestanden binnen zijn departement.[348] Op 29 juni 1950 legt de regering Duvieusart voor beide wetgevende Kamers haar regeringsverklaring af. Betreffende het taalstelsel zegt de regering het volgende:  De regering zal zich inspannen om de volledige opbloei van onze twee nationale culturen te bevorderen. Zij zal steeds gevoelig zijn voor de suggesties die haar mochten voorgedragen worden door het Centrum ingesteld voor de studie der Vlaams-Waalse vraagstukken.[349] Zij zal er op staan dat de taalwetten in al de sectoren van het openbaar leven geëerbiedigd en daadwerkelijk toegepast worden. Inzonderheid in verband met de centrale besturen zal een plan uitgewerkt worden om geleidelijk het taalevenwicht binnen een bepaalde termijn te verwezenlijken. De regering zal de oprichting van een Parlementaire Commissie voorstellen om de betwiste uitslagen van de talentelling van 31 december 1947 te laten onderzoeken en een aanneembare oplossing voor het taalgrensprobleem op te sporen.[350] De regering onderstreept in navolging van het Nationaal Comité het belang van een oplossing voor de taalproblematiek. Haar ideeën hieromtrent liggen in de lijn van deze van het Nationaal Comité. Het contact tussen de premier en het Nationaal Comité heeft blijkbaar vruchten afgeworpen.

 

Ondanks de korte regeringsperiode van de regering Duvieusart laat het Nationaal Comité niet na de premier liefst tweemaal te wijzen op het belang van de oplossing van de taalproblematiek. Men wijst de premier erop dat naast de verzachting van repressie en epuratie, het oplossen van de taalproblemen prioritair is. Het Nationaal Comité wijst de premier ook op de talentelling van 1947 die niet mag worden gepubliceerd omwille van de vervalsingen die er zouden zijn gebeurd. Waarom is die taalproblematiek voor het Nationaal Comité zo belangrijk? In de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité zetelen tijdens de regering Duvieusart een aantal vooruitstrevende Vlaamsgezinde CVP-ers. Zo bindt Van den Daele niet alleen de strijd aan tegen de repressie- en epuratiewetgeving, maar streeft hij ook naar een evenredige taalverhouding in de overheidsdiensten. De Bruyne staat bekend als een voorstander van culturele autonomie en verregaande decentralisering. Zo wordt hij in 1951 voorzitter van de Cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap.[351] Gruyters staat bekend voor zijn Vlaamsgezindheid en is bovendien notoir aanhanger van het minimumprogramma.[352] Daarnaast zijn er Roppe en Vanderkerckhove die beiden een Vlaamsgezind verleden hebben.[353] Van Cauwelaert is als politiek redacteur van de Vlaamse krant Het Volk wel anti-federalist, maar tevens een voorstander van ruime decentralisering.[354] In het Comité zetelen dus een aantal zeer Vlaamsgezinde leden die werkelijk ijveren voor een oplossing van de taalproblematiek. De druk die zij uitoefenen op de regering zal in de volgende jaren gevoelig afnemen omdat Van den Daele, Gruyters, Roppe en Vanderkerckhove uit het Nationaal Comité verdwijnen. Toch worden er tijdens de regering Duvieusart geen effectieve verwezenlijkingen doorgevoerd. Duvieusart heeft andere kopzorgen, de terugkeer van de vorst creëert een toestand die het land aan de rand van een burgeroorlog brengt. Het Nationaal Comité heeft echter wel efficiënt druk uitgeoefend op de regering in de eerste homogene regeringsmaanden, onder meer inzake het niet publiceren van de talentelling. Het Comité heeft dus blijkbaar wel enige inspraak aangaande het beleid van de regering Duvieusart rond de taalproblemen.[355]

 

Tijdens haar vergadering van 14 augustus 1950 formuleert de Vlaamse Vleugel opnieuw haar eisen. Ten eerste een grondige toepassing van de bestaande taalwetten. Ten tweede een wetenschappelijke vastlegging van de taalgrens en – als dat nodig is – een bijhorende wijziging van de provincies.[356] De Vlaamse Vleugel formuleert haar eisen op een moment dat het land communautair wordt verscheurd door de Koningskwestie. Na het ontslag van de regering Duvieusart moet er een nieuwe regering worden gevormd. Vlaanderen vindt dat zij door het terugtreden van Leopold III het hoofd heeft moeten buigen voor een Waalse minderheid. Dit moet worden gecompenseerd door de aanstelling van een Vlaamse premier. Na de weigering van Segers en De Schrijver stelt de vorst de Franstalige Van Zeeland aan als formateur. De droom van een Vlaams kabinet verdwijnt als Van Zeeland Pholien voordraagt als nieuwe premier. Ondanks de aanwezigheid van 8 Vlamingen in het kabinet, blijft de verbittering in Vlaanderen hoog.[357]

 

 

3. Regering Pholien

 

De koningsperikelen en de vorming van een nieuwe regering zorgen ervoor dat de taalproblematiek naar de achtergrond verschuift. Zelfs in de regeringsverklaring van 17 augustus 1950 komt ze maar even ter sprake: de te volgen politiek op cultureel en taalkundig gebied werd aangeduid. Hiermee bedoelt Pholien dat hij betreffende deze taalpolitiek aansluit bij de regeringsverklaring Duvieusart van enkele maanden voordien.[358] De regering Pholien moet de bevolking, dus zowel Vlamingen als Walen, verzoenen met de Belgische troon en de nieuwe vorst, Boudewijn I. Vermits de regering zich aansluit bij de regeringsverklaring Duvieusart, is het Nationaal Comité ook tevreden: hun ideeën voor de oplossing van de taalproblematiek blijven in voege.

 

Het Bureau van het Nationaal Comité beslist op de vergadering van 2 september 1950 een commissie in het leven te roepen die de problemen, ontstaan door de taalproblematiek, verder moet onderzoeken. De leden van de commissie mogen zelf het tijdstip bepalen voor de start van hun studie.[359] Naast deze commissie bestaande uit leden van het Nationaal Comité, vraagt het Bureau aan het Studiecentrum een andere commissie in het leven te roepen die de grond van het taalprobleem onmiddellijk moet onderzoeken.[360] De partij richt maar liefst twee commissies op. Voelt de partij de druk van de Vlamingen om tot een gelijkwaardige taalbehandeling te komen? Beseft de partij dat de Vlaamse onvrede enkel kan worden opgelost als er effectief werk wordt gemaakt van de Vlaamse taalgrieven?

 

Het Buitengewoon Congres op 23 en 24 september 1950 staat in het teken van de Koningskwestie, maar dat verhindert niet dat ook de algemene politiek van de CVP op de congresagenda staat. Er worden een reeks resoluties besproken betreffende de voornaamste programmapunten. Naast de Koningskwestie, de sociale en economische politiek, staat ook de problematiek van de Vlaams-Waalse verhoudingen op de agenda. Het Congres wijst op het feit dat het Harmelcentrum na twee jaar er niet in geslaagd is enige besluiten te formuleren. Het Congres stelt dan ook voor de bestaansduur van het centrum te verlengen. Er moeten vlug resultaten geboekt worden die als hervormingen aan het Parlement kunnen worden voorgelegd. Daarnaast benadrukt het Congres dat er onmiddellijk moet gestreefd worden naar gelijkheid tussen Vlamingen en Walen in de rechterlijke organisatie, de openbare diensten, het leger, en de economische en financiële bedeling.[361] In de eindresoluties van het Congres verschijnen een aantal besluiten die de verzachting rond de Koningskwestie in de hand moeten werken. Eén ervan is de bespoediging van de studie betreffende de Vlaams-Waalse verhoudingen.[362] De partij benadrukt de problemen betreffende de Vlaams-Waalse verhoudingen op haar Buitengewoon Congres. Hiermee tracht zij haar achterban duidelijk te maken dat de taalproblematiek één van haar prioriteiten is en dat zij deze effectief (?) wil aanpakken. Door juist het belang van de taalproblematiek op het Congres te benadrukken hoopt de partij haar diep verontwaardigde aanwezige militanten en leden iets gunstiger te stemmen. De verklaringen van het Congres zijn echter geen garantie voor een effectieve partijpolitiek, hetgeen ook de toekomst zal duidelijk maken.

 

Na het Congres verdwijnt de taalproblematiek even van de prioriteitenagenda. De partij tracht haar interne huishouding te ordenen en richt zich ondertussen op het repressie- en epuratievraagstuk. Het Harmelcentrum is nog bezig met het onderzoek en de studiecommissies moeten hun onderzoek nog aanvangen.

 

3.1. De talentelling als politiek thema

 

De discussies omtrent de telling zullen onder de regering Pholien worden voortgezet. De beruchte talentelling van 1947 is nog steeds niet gepubliceerd en dit voornamelijk onder Vlaamse druk.[363] De officieuze resultaten van de telling moeten in de politieke middens algemeen gekend zijn. Dit is de enige motivering voor het uitstel van de regering voor de publicatie van de telling. Na de talentelling in 1947 waren er in de Vaste Commissie van Taaltoezicht, die toezicht hield op de talentelling, discussies ontstaan tussen Vlamingen en Walen. Deze leiden er in 1949 toe dat de Vlamingen niet alleen de resultaten van de talentelling weigeren te aanvaarden, maar dat zij eveneens de waarde van dergelijke telling in vraag stellen. Hoewel Duvieusart, als minister van Economische Zaken, probeert de brokken te lijmen, geraakt men eind 1949 in een patstelling.[364] Na 1950 vindt de discussie niet enkel meer plaats in de Vaste Commissie, maar ook in de politieke middens daarbuiten. De partij en de regering zijn beide op de hoogte van de resultaten van de telling. Om hun Vlaamse kiezers gunstig te stemmen, moet de partij trachten de publicatie van de talentelling tegen te houden.

 

Het Bureau van het Nationaal Comité behandelt op 25 november 1950 de talentelling en de problemen hieromtrent. Voor Lefèvre is het vraagstuk van de talentelling in een acuut stadium gekomen. Enerzijds eisen de Franssprekende dagbladen een publicatie, want volgens hen zijn de resultaten correct.[365] Anderzijds verzetten de Vlaamse dagbladen zich tegen de publicatie aangezien het volgens hen een vervalsing betreft. Lefèvre ziet de talentelling, ook al zou het geen vervalsing zijn, niet als een objectief gegeven. Door haar karakter neemt deze telling het statuut aan van een referendum en is ze niet, zoals feitelijk bedoeld, een getrouwe weergave van de toestand. Een publicatie zou volgens hem de val van de regering veroorzaken en eventueel aanleiding geven tot het oprichten van een scheurpartij. Lefèvre vraagt of het mogelijk zou zijn de resultaten niet te publiceren en ondertussen een parlementaire commissie opdracht te geven een compromisformule uit te werken. Herbiet reageert fel op Lefèvre's ideeën. De talentelling is voor hem een logisch gevolg van de taalwetgeving en de Vlamingen hebben de beginselen van de telling aanvaard. Herbiet vindt elk protest ongegrond en gelooft niet dat er vervalsingen zijn gepleegd. Hij verwijst naar het Luikse voorbeeld waar men onderzoek heeft gedaan naar mogelijke vervalsingen en waar men niets heeft gevonden. Zonder publicatie vreest hij voor een Waalse mistevredenheid. Vandeputte wijst er echter op dat de Vlamingen reeds hevig hebben geprotesteerd bij het verschijnen van de vragenlijst alsook op het ogenblik van de telling toen er volgens hen misleidende propaganda is gevoerd. Houben stelt dat de talentelling een toepassing is van een regel die niet correct is. De grote vraag volgens hem is dan ook het zoeken naar de beste oplossing voor de toekomst. Er wordt beslist de talentelling op de dagorde van het Nationaal Comité te brengen. Daarnaast bespreekt het Bureau een voorstel om een commissie van het Nationaal Comité op te richten die de zaak nader moet onderzoeken. Het voorstel van deze commissie moet ook in het Nationaal Comité worden besproken.[366]

 

Diezelfde dag vindt er een vergadering plaats van de Vlaamse vleugel van het Nationaal Comité. De Vleugel bespreekt het initiatief van het Bureau voor het oprichten van een commissie, bestaande uit 8 leden van het Nationaal Comité en de minister van Economische Zaken om het probleem rond de talentelling te onderzoeken. De Vleugel gaat hiermee akkoord en duidt vervolgens zijn kandidaat-commissieleden aan: Van Cauwelaert, Mertens, de Marneffe, Deschyuffeleer en de Spot. [367]

 

De talentelling en haar publicatie worden tijdens de vergadering van het Nationaal Comité op 25 november 1950 besproken. Uit eerbied voor de wet zouden de resultaten moeten worden gepubliceerd, maar het Comité eist een grondiger onderzoek over de gegrondheid van de klachten in verband met de telling. Om moeilijkheden en ook een eventuele wijziging van de grondwet te vermijden, beslist men een speciale commissie op te richten. Herbiet stemt tegen het voorstel, Lalieux en Roberti onthouden zich.[368] Onder druk van het Bureau wordt de talentelling en haar publicatie in het Nationaal Comité uitvoerig besproken. Men sluit zich aan bij de besluiten van het Bureau en stemt er mee in een commissie op te richten die het probleem nader onderzoekt.[369]

 

Het Nationaal Comité heeft er bij de vorige homogene regering op aangedrongen de telling niet te publiceren. Omwille van de koningsperikelen verschuift de aandacht echter tijdelijk. Nadien wordt de talentelling onder druk van de oppositie opnieuw onderwerp van discussie. Minister van Binnenlandse Zaken Brasseur wordt, bij de indiening van zijn begroting op 16 november 1950, geïnterpelleerd over de redenen welke de bekendmaking van de uitslagen der volkstelling vertragen. Tijdens de Kamerbespreking over de begroting van Binnenlandse zaken wordt een extra interpellatie aangekondigd van de Waalse socialisten Hoyaux en Brunfaut. Zij eisen de onmiddellijke publicatie van de talentelling. Hierdoor zal de talentelling als een acuut probleem op de agenda van de partij verschijnen op 25 november 1950.[370] 

 

Op 6 februari 1951 komt de commissie taalgrens samen en commissievoorzitter Van Hemelrijck brengt haar op de hoogte van de plannen van de minister van Binnenlandse Zaken om de talentelling te publiceren zonder de wet van 1932 toe te passen.[371] De commissie acht het echter niet wenselijk de telling te publiceren. Ze suggereert dat het misschien beter is de bevindingen van de commissie onmiddellijk te vergelijken met de beoordelingen van de minister. De commissie wil een principieel akkoord bereiken om vervolgens overleg te plegen met de minister. De publicatie van de telling moet echter ten zeerste worden vermeden.[372]

Na deze commissievergadering wordt er niet meer vergaderd in verband met de talentelling. Is de minister bezweken onder de druk van de partij? Niet alleen het Nationaal Comité – voornamelijk de Vlaamse Vleugel dan – maar ook de commissie heeft haar veto gesteld voor de publicatie. De druk van de partij op de minister om de publicatie uit te stellen is zeer groot geweest. Het lijkt dat het numerieke overwicht en de gevoeligheid van de talentelling bij de Vlamingen meer invloed hebben gehad op de regering dan de Waalse fracties. Om de Vlamingen niet meer voor het hoofd te stoten, vermijdt men voorlopig liever de publicatie van de talentelling. Zoals De Metsenaere schrijft, radicaliseert het katholieke standpunt betreffende de talentellingsproblematiek tussen 1950 en 1954 omdat het electorale perspectieven biedt voor het beslechten van de levensbeschouwelijke knelpunten.[373] De CVP radicaliseert haar standpunt niet alleen omwille van haar Vlaamse electoraat, maar ook omwille van de culturele drukkingsgroepen. Het Davidsfonds, het Vermeylenfonds en het Willemsfonds slaan vanaf 1949 de handen in elkaar voor een gezamenlijke actie tegen elke vorm van publicatie van de talentelling. De culturele drukkingsgroepen nemen de leiding in het verzet tegen de publicatie. Ze halen bovendien de Vlaamse kwestie uit de louter politieke invloedsfeer en richten de aandacht op het culturele karakter van de beweging.[374] De nieuwe radicale houding van de partij is tegen de publicatie van de talentelling en heeft meer macht dan de Franstalige partijgenoten. De bevoegde minister bezwijkt aldus onder de druk van de partij.

 

3.2. De subcommissie taalgrens

 

De subcommissie taalgrens is een onderdeel van de commissie binnenlandse zaken van het Studiecentrum. Waalse CVP-ers nemen bijna nooit deel aan de vergaderingen van de subcommissie. Herbiet kaart deze problematiek aan op het Bureau, waar men beslist om Walen in de commissie op te nemen.[375] Of  een Waalse afvaardiging wordt benoemd, is onduidelijk. Wat zeker is dat ze niet naar de commissievergaderingen komen. Waarom reageren de Walen dan niet? Weten zij dat de plannen van die commissie enkel dienen om de Vlamingen te sussen en dat de effectieve uitvoering van de commissiebesluiten op de lange baan zal worden geschoven? Het is ook opvallend dat de Waalse Vleugel zich niet inlaat met de taalproblematiek. Zij hebben waarschijnlijk ingezien dat de communautaire problemen op dit moment secundair zijn. Bijgevolg laten zij die problemen op hun agenda in de marge staan en concentreren ze zich op andere zaken. Deze subcommissie is duidelijk een uitsluitend Vlaamse aangelegenheid.

Op 17 januari 1951 komt de subcommissie taalgrens samen.[376] De commissie spreekt zich uit voor een afbakening van de taalgrens gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel. Voorzitter Van Hemelrijck en Verroken besluiten elk een nota op te stellen betreffende respectievelijk de talenregeling in Brussel en de taalgrens.[377] Op 29 januari 1951 heeft de subcommissie een voorstel uitgewerkt in verband met de rangschikking van de gemeenten vanuit het taaloogpunt.[378] Tijdens de vergadering van 30 januari 1951 liggen de nota's Van Hemelrijck en Verroken ter discussie in de subcommissie.[379]

 

De subcommissie taalgrens tracht nader inzicht te verwerven in het wetsontwerp Brasseur en bespreekt uitvoerig de wijzigingen betreffende de taalwet van 1932. De subcommissie komt tijdens haar vergadering van 6 februari 1951 tot de conclusie dat er eerst principiële besluiten moeten worden geformuleerd die vervolgens als basis kunnen dienen voor overleg met de Waalse zijde.[380]

 

De amendementen die de subcommissie taalgrens formuleert in verband met de taalwet van 1932 worden op 27 februari 1951 vervat in een nota die in eerste lezing wordt aangenomen.[381] De commissie beslist vervolgens om een aantal prioritaire beginselen in een andere nota te formuleren, opgesteld en overgemaakt door Van Elslande, en deze aan het Nationaal Comité voor te leggen. Een eerste beginsel betreft het definitief vastleggen van de taalgrens aan de hand van objectieve gegevens. De commissie pleit voor een ontkoppeling van het taalregime aan de uitslagen van de tienjaarlijkse talentelling. Dit laatste leidt enkel tot propaganda en mogelijke vervalsingen. Bedoeling is het bereiken van een taalvrede en continuïteit. De administratieve en rechterlijke gebieden moeten aan die taalgrens worden aangepast met het oog op het creëren van zoveel mogelijk eentalige gebieden. Een tweede en derde beginsel betreffen de verruiming van de Brusselse agglomeratie met Evere, Ganshoren en St.-Agatha-Berchem en het uitvoeren van talentellingen zonder bindend karakter. Ten vierde aanvaardt de commissie Nederlandstalige, Franstalige en Duitstalige bestuurlijke gebieden naast het tweetalige regime in Brussel. Ten slotte geldt in het onderwijs de eentaligheid volgens de taalwet van 1932 en geldt in het Brusselse onderwijs een tweetalig regime wat door alle gemeenten kan worden aangenomen.[382]

 

Het resultaat van de besprekingen van de subcommissie wordt vervat in twee nota's op 15 maart 1951. De eerste bevat een reeks van besluiten inzake de taalgrensprobleem. De tweede behelst een voorontwerp voor de oprichting van een commissie voor de afbakening van de taalgebieden. Deze nota's moeten samen met de nota betreffende het taalgebruik in bestuurszaken, worden overgemaakt aan het Nationaal Comité dat zich over deze problemen moet buigen. De nota's van de subcommissie gaan de basis vormen voor verdere gesprekken. Het Comité moet op haar beurt het ontwerp doorsturen naar de commissie Vlaams-Waalse problemen.[383] Deze nota's liggen vervolgens ter discussie tijdens de vergadering van 17 maart 1951 van het Bureau van het Nationaal Comité. Het Bureau bespreekt deze conclusies van de beperkte commissie van Vlaamse Parlementsleden en geeft ze door aan de algemene commissie voor Vlaams-Waalse vraagstukken.[384]

 

Deze commissie Vlaams-Waalse verhoudingen vergadert op 12 juni 1951 over het wetsvoorstel tot aanpassing van de wet van 28 juni 1932 over het taalgebruik in het bestuur. Haar ideeën heeft de commissie reeds verwoord in de nota van 4 juni.[385] De commissie luistert eerst naar een uiteenzetting van het Harmelcentrum dat een autonome studie heeft uitgevoerd. Zij heeft de taalgrens bepaald onafhankelijk van de talentelling. De commissie sluit zich aan bij de besluiten van het Centrum Harmel en stemt in met een definitieve vastlegging van de taalgrens. Vervolgens onderzoekt de commissie of het nodig is wijzigingen aan te brengen in de administratieve structuur wanneer een nieuwe taalgrens wordt vastgelegd. Na een lange discussie lijkt men het maar niet eens te worden over eventuele wijzigingen aan de administratieve structuur. De commissie acht tevens de nog niet gekende wensen van de bevolking belangrijk. Daarnaast vreest de commissie dat een nieuwe bestuurlijke indeling de voorloper zou kunnen worden van federalisme en dat alle wrijvingen gewoon zullen blijven verder bestaan. De commissie stuurt haar ideeën in de nota van 31 juli 1951 door naar het Nationaal Comité, dat de bevoegde ministers op de hoogte moet stellen.[386]

 

Als gevolg van haar overleg stelt de commissie Vlaams-Waalse verhoudingen op 4 september 1951 een reeks van oplossingen voor in verband met het taalstatuut. Een volledige tweetaligheid van alle burgers maakt een vlotter openbaar leven mogelijk en zorgt voor een eenvoudiger samenwonen in één staatsverband. In de praktijk blijkt dit echter een utopie. Voor een goede staatsorganisatie en voor de handhaving van de binnenlandse vrede en orde, is het dus noodzakelijk een taalwetgeving in te voeren. Wat betreft het taalstatuut moet de administratie zo vlot mogelijk verlopen en moet men trachten tegemoet te komen aan de verlangens naar taalvrijheid. De huidige regeling voldoet echter niet, de administratie verloopt lang niet vlot en er zijn voortdurend spanningen tussen beide taalgroepen. De commissie stelt een reeks hervormingen voor. Ten eerste het vastleggen van een taalgrens tussen twee ééntalige gebieden en rond de tweetalige zone van de Brusselse agglomeratie, met behulp van overgangsmaatregelen. Ten tweede een elementaire individuele tweetaligheid door in de tweetalige zone lager en middelbaar onderwijs in het Nederlands en het Frans te voorzien met daarbij voldoende onderricht in de tweede taal. In de eentalige zones moet de mogelijkheid worden voorzien om na gemeenteraadsverkiezingen het stelsel van de tweetalige zone in het onderwijs toe te passen. Tot slot moeten de directieposten in de centrale administratie enkel aan tweetalige mensen worden toegekend.[387]

 

De besprekingen betreffende de taalproblematiek vallen stil wanneer in oktober 1951 een ernstige regeringscrisis uitbreekt. Ondertussen wordt een nieuw Congres georganiseerd waar de economische politiek wordt besproken. In eerste instantie leidt de taalproblematiek vooral binnen de partij zelf tot discussies. Effectieve voorstellen komen er niet uit de bus. Het is vooral in de studiecommissie Vlaams-Waalse verhoudingen, en meer bepaald in de subcommissie taalgrens, dat het onderwerp druk besproken wordt. De impact van de commissiebesluiten lijkt echter eerder gering. Deze besluiten worden in het Nationaal Comité niet besproken. Wat is dan de bedoeling van deze commissie? Waarschijnlijk is het een middel om de Vlamingen de indruk te geven dat de problemen worden onderzocht. Het is opvallend dat het Nationaal Comité zich eerder bij uitzondering bezighoudt met de taalproblematiek. Ook de aandacht van het Bureau lijkt al snel te verschuiven naar andere problemen. Enkel in de Vlaamse Vleugel lijkt de problematiek, om evidente redenen, nog op de agenda te staan. Maar ook zij moeten langzaam beseffen dat van alle beloften niets in huis komt. Of achten ook zij andere partijpunten prioritair? Ook de Vlaamse Vleugel beseft dat niet alle Vlaamse eisen in één slag kunnen worden opgelost. De communautaire problematiek heeft dus duidelijk geen hoge prioriteit.

 

3.3. Problemen betreffende het taalgrebruik in de openbare instellingen en Kongo

 

Het Bureau van het Nationaal Comité komt samen op 4 november 1950 en buigt zich over de aanhoudende taalproblemen in het Belgische leger. De taalwet van 30 juli 1938 betreffende het taalgebruik in het leger moet worden toegepast zowel in geest als in letter. Het Bureau komt tot de conclusie dat er onmiddellijk voldoende jonge Vlaamse officieren moeten worden geïntroduceerd. Het is duidelijk dat er wat dit betreft nog steeds een Frans overwicht is. Bovendien moeten alle officieren een elementaire kennis hebben van de tweede taal.[388] Op 14 november 1950 stelt het Nationaal Comité een nota op met daarin de opmerkingen van een delegatie aan het adres van de regering. Deze betreffen niet enkel de verlenging van de dienstplicht, ook wat betreft de taalverhouding zijn er nog steeds problemen in het leger. Er bestaan nog geen homogene Vlaamse en Franse eenheden in het leger en de taalexamens van de hogere officieren worden nog steeds niet ernstig afgenomen.[389]  

 

De informatiecommissie van het Studiecentrum bespreekt op 7 november 1950 het taalgebruik bij Sabena. De nationale luchtvaartmaatschappij is in 1946 verhuisd van Haren, in de Brusselse agglomeratie, naar het Vlaamse Melsbroek. De informatiecommissie keurt het taalregime voor de piloten goed. De rekrutering gebeurt hier op basis van kennis van beide landstalen. Officiële teksten, inscripties en aankondigingen gebeuren in vier talen, maar de interne administratie gebeurt enkel in de Vlaamse taal. Hier knelt dan ook het schoentje. De toepassing van de taalwet van 1932, door minister van Verkeer Segers, impliceert inderdaad dat er nu enkel nog Vlaamse aanwervingen kunnen gebeuren. De regie van de luchtvaart is nationaal, zodat het regime er juist tweetalig moet zijn en niet afhankelijk van het taalregime van de gemeente waar het is gevestigd.[390] De informatiecommissie stelt een rapport op. Het is onduidelijk wat de bedoeling is van dit verslag en wie hiermee iets wil bereiken.

 

De Vlaamse Vleugel onderzoekt ook de examens van het Vaste Wervingssecretariaat. Mertens heeft de situatie onderzocht en concludeert tijdens de vergadering op 25 november 1950 dat voor de wervingsexamens op Vlaams gebied vooruitgang is geboekt. Op het gebied van bevorderingsexamens is dat nog niet gebeurd door het ontbreken van een Vlaamse opleiding bij de oudere kandidaten, het gebrek aan voldoende Vlaamse documentatie voor de Vlaamse kandidaten en de groeiende verfransing in de administratie. Mertens wil zo snel mogelijk nieuwe bevorderingsexamens.[391]

 

De problematiek aangaande het gebruik van talen in het leger, de administratie en het onderwijs in Kongo wordt in het Nationaal Comité besproken op 27 mei 1951. Meer specifiek buigt men zich over de voorontwerpen die werden voorbereid door de commissie van het Studiecentrum onder leiding van De Vleeschauwer. Het Comité heeft zijn houding inzake de commissie-ideeën van gematigde tweetaligheid verplicht voor alle sectoren die onder een wettelijke reglementering van het gebruik der talen kunnen en moeten vallen nog niet bepaald. Als gevolg van deze vergadering richt Houben zich in een brief tot de minister van Koloniën Dequae. Hij vraagt de minister om zijn advies betreffende deze voorstellen. Met het oog op het ontlokken van een openbaar debat worden de voorstellen ook aan de pers voorgesteld.[392] Tijdens haar vergadering van 9 juni 1951 beslist het Comité de discussie aangaande het taalgebruik in de Belgische kolonie met de minister van Koloniën te hernemen.[393]

 

Slechts sporadisch verschijnen de problemen in verband met het taalgebruik op de agenda van één van de partijorganen, waarschijnlijk onder druk van de Vlaamse Vleugel. Hier wordt het desbetreffende probleem dan wel besproken, maar wordt daarna niet doorgestuurd naar andere organen. Er lijkt dan ook weinig of geen bereidheid om inzake deze problematiek tot een efficiënte oplossing te komen.

 

4. Regering van Houtte

 

Tijdens haar regeringsverklaring op 22 januari 1952 verklaart de nieuwe regering Van Houtte: De regering is voornemens binnen enkele dagen een wetsontwerp neer te leggen dat ertoe strekt sommige bepalingen van de wet van 28 juni 1932 op het gebruik van de talen in de bestuurszaken leniger te maken en meteen een bevredigende oplossing te geven aan het talenprobleem in de gemeenten van de Brusselse agglomeratie en van de taalgrens.[394] Terwijl in de regeringsverklaring Pholien het taalvraagstuk minder uitvoerig werd besproken, is het in deze regeringsverklaring opnieuw uitgebreid aan de orde. Vermits de notulen van de ministerraad niet mogen worden ingekeken, is het niet eenvoudig na te gaan wie ervoor gezorgd heeft dat dit aan de orde wordt gesteld. Moyersoens voorganger, Brasseur, heeft reeds een voorstel geformuleerd. Hoewel dit voorstel nooit het politieke levenslicht heeft gezien, effent het wel de weg voor zijn opvolger. Moyersoen heeft bovendien een meer Vlaamse ingesteldheid dan zijn voorganger en geniet in Vlaanderen een hoog aanzien. Omwille van zijn Vlaamse gevoeligheid wil Moyersoen waarschijnlijk werk maken van de taalproblematiek.

 

Tijdens haar vergadering van 26 januari 1952 reageert de Vlaamse Vleugel onmiddellijk op de regeringsverklaring. Ze betreurt het dat de taalgrenskwestie niet uitdrukkelijk aan bod komt, alhoewel hieromtrent een akkoord met de vorige regering werd bereikt.[395] Door haar regeringsverklaring duidt de regering aan dat zij de wet van 1932 zal herzien. De vastlegging van de taalgrens wordt echter niet behandeld. Juist dit hebben de Vlamingen, onder meer in het Harmelcentrum, benadrukt omdat enkel op deze wijze de groeiende verfransing in de taalgrensgebieden kan worden beëindigd. De Vleugel vreest dat de situatie rond de taalgrens nog niet onmiddellijk zal worden opgelost waardoor de verfransing nog zal toenemen.

 

Op 6 februari 1952 schrijft Lefèvre een brief aan een hele reeks van ministers waarin hij hen vraagt van gedachten te wisselen over een aantal specifieke vraagstukken. Ook minister van Binnenlandse Zaken Moyersoen ontvangt een brief van Lefèvre. Hierin worden twee vraagstukken centraal gesteld, namelijk de taalgrens en het taalgrensprobleem.[396] De partij tracht de bevoegde minister alsnog te beïnvloeden om ook het probleem van de taalgrens een definitieve oplossing te geven.[397]

 

4.1. Het wetsontwerp Moyersoen: de oplossing voor het taalprobleem?

 

Op 27 mei 1952 dient minister van Binnenlandse Zaken Moyersoen in de Senaat een wetsontwerp in dat de herziening beoogt van de bestuurstaalwet van 1932. Dit ontwerp kan beschouwd worden als de voorloper van de taalwetten van begin jaren zestig.[398] Het nieuwe ontwerp Moyersoen regelt het taalstatuut van de Brusselse agglomeratie. Deze omvat voortaan negentien in plaats van zestien gemeenten.[399] Hier wordt een volledige administratieve tweetaligheid ingevoerd in de publieke diensten en intern geldt er een volledige taalvrijheid. Deze regeling is een vervanging voor de taalwet van 1932. Een aantal gemeenten aan de buitenrand van de agglomeratie krijgen in het wetsontwerp een tijdelijk tweetalig regime, het zogenaamde faciliteitenregime. Voorts wordt er duidelijk bepaald welk taalstatuut alle gemeenten krijgen.[400] In de Senaat wordt het voorstel doorgestuurd naar de commissie binnenlandse zaken, die het op haar beurt doorstuurt naar het Harmelcentrum.

 

Op het moment dat minister Moyersoen zijn ontwerp indient, breekt er een storm van protest los. Enerzijds in Waalse en Franstalige kringen omdat de minister de intentie heeft de regeling die in de centrale administratie geldt ook in de Brusselse administratie door te voeren. In Waalse en Franstalige middens vreest men dat de talrijke Franstalige ambtenaren die in de hoofdstedelijke administratie werken dit niet zullen aanvaarden. Anderzijds breekt er ook een storm van protest los in de Vlaamse kringen omwille van de taalfaciliteiten die worden voorzien in een aantal Vlaamse gemeenten die zich aan de rand van Brussel bevinden. Dit zal ook aanleiding geven tot discussies in het Harmelcentrum.[401]

 

De CVP-subcommissie taalgrens komt ondertussen op 24 juni 1952 opnieuw samen. Minister van Binnenlandse Zaken Moyersoen komt toelichting geven bij zijn wetsontwerp betreffende taalgebruik in bestuurszaken. De commissie concludeert dat het ontwerp van Moyersoen niet overeen komt met de besluiten van het Harmelcentrum. Zo laat de minister een aantal moeilijkheden over aan de wetgever, terwijl het Harmelcentrum deze juist wilde doorschuiven naar de gemeenten zelf. De commissie besluit om al haar bezwaren verder te onderzoeken.

Op het achtste nationale Congres op 28 en 29 juni 1952 wordt onder meer de taalproblematiek besproken. Het Congres wenst een definitieve oplossing voor de eendracht onder de burgers, de ontwikkeling van de beide cultuurgemeenschappen en de toekomst van het land. Die oplossing moet worden gevonden in een rechtvaardig stelsel, gebaseerd op de strikte naleving van de taalwetten, de gelijkheid in de hogere centrale bestuurskaders van de administratieve en parastatale instellingen, en een brede decentralisatie door de toekenning van meer uitgebreide bevoegdheid aan de provinciale en gemeentelijke gezagsorganen inzake beheer van gewestelijke en plaatselijke belangen. Het Congres wenst dat in sommige ministeriële departementen een ernstigere inspanning zou worden geleverd om het taalevenwicht te bewerkstelligen. Er moet dus streng worden opgetreden tegen zij die de taalwetten met de voeten treden. Tot slot verwijst het Congres naar het voorstel Moyersoen, aanhangig bij de Senaat. Eenstemmig aanvaardt men dat het ontwerp rekening houdt met de besluiten van het Harmelcentrum. De Vlaamse en Waalse CVP-ers moeten bij het onderzoek van dit gewichtige vraagstuk getuigenis afleggen van een breed en verdraagzaam begrip en van een vastberaden wil de verzoening en eendracht te bevorderen.[402]

 

De naderende gemeenteraadsverkiezingen zorgen ervoor dat de interne discussies omtrent het wetsontwerp Moyersoen stilvallen. Men mag niet te veel Vlaamsgezind opdringen want dan dreigt men de Waalse achterban te verliezen. Bovendien zijn er de acties van de oppositie tegen de 24-maanden dienst en de polemiek, aangevoerd door de socialisten, die aan deze verkiezingen een nationaal karakter trachten te geven. Daarenboven zijn er nog de gratieverleningen door minister van Justitie Pholien die de oppositie een dankbaar onderwerp hebben gegeven in deze verkiezingsstrijd. De partij beseft maar al te goed dat ze nu de gulden middenweg moet bewandelen en zeker geen voorstellen mag lanceren die al te duidelijk repressie verzachtend of te Vlaamsgezind zijn. De gemeenteraadsverkiezingen leveren de CVP een grote nederlaag op en de partij besluit haar politiek te matigen.

 

Moyersoen schrijft aan Lefèvre op 27 november 1952 het volgende: Ik heb reeds uw aandacht getrokken op de dringende noodzakelijkheid de politiek van de partij te bepalen ten aanzien van het wetsontwerp dat ik in de senaat heb neergelegd betreffende het gebruik der talen in de bestuurszaken.[403] Moyersoen legt de taalproblematiek opnieuw op tafel, maar lijkt hierin zowat de enige te zijn. In de partijorganen wordt ze niet eens ter sprake gebracht. De oproep van Moyersoen lijkt weinig gehoor te krijgen en zijn verzoek tot oprichting van een commissie wordt niet gevolgd. De partij acht wederom andere zaken prioritair.

 

Ondertussen heeft het Harmelcentrum op vraag van de Senaatscommissie het wetsontwerp Moyersoen onderworpen aan een grondige studie. Nadat zij acht zittingen heeft gewijd aan het voorstel formuleert het Centrum op 13 januari 1953 haar besluiten. Hoewel Moyersoen inspiratie heeft gezocht in de besluiten van het Harmelcentrum, wijkt zijn voorstel op cruciale punten er toch enigszins van af. Het gevolg is een negatief advies van het Centrum. Moyersoen wil volgens het centrum de taalgrens niet vastleggen, maar enkel de wet van 1932 op het gebruik van talen in bestuurszaken wijzigen. De Vlamingen in het centrum betreuren dat zij toegevingen hebben gedaan opdat de Walen akkoord zouden gaan met het vastleggen van de taalgrens. In verband met het vastleggen van de taalgrens formuleert het Centrum een aantal kritieken. Ten eerste verwijst het voorstel enkel naar de talentelling van 1930. Het centrum daarentegen stelt uitdrukkelijk noch een beroep te doen op de talentelling van 1930, voordeliger voor Vlaanderen, noch op de talentelling van 1947, voordeliger voor Wallonië. Ten tweede wordt er in het voorstel niet gesproken over de afschaffing van de tienjaarlijkse talentelling. Dit had het Centrum nochtans voorop gesteld omdat de talentellingen de goede verstandhouding tussen de twee gemeenschappen hypothekeren. Ten derde vermeldt het voorstel niets over de situatie van gehuchten waar een andere taal voorkomt dan de taal van de gemeente. Volgens het Centrum is een tweetaligheid ook hier vereist. Ten vierde wordt aan de wensen in verband met Moeskroen, Ronse, Edingen en de sector Overmaas niet tegemoetgekomen. Het voorstel zorgt hier enkel voor een voorlopige tweetaligheid die tijdens een overgangsperiode wordt ingesteld.[404]  Voor taalgrensspecialist Verroken is het duidelijk. [405] Het ontwerp Moyersoen zit op de golflengte van het traditioneel flamingantisme dat zich halsstarrig blijft afzetten tegen de besluiten van het Harmelcentrum, zijnde 'het werk van politiek naïevelingen'. [406]

 

Het Congres van 1952 aanvaardt unaniem dat het ontwerp Moyersoen in de lijn ligt van de besluiten van het Harmelcentrum. Dit laatste geeft na een uitgebreide studie het ontwerp echter een negatief advies. Waarom laat het Congres naar haar leden en militanten dan uitschijnen dat het ontwerp Moyersoen wel in de lijn ligt van de besluiten van het Harmelcentrum? Het centrum is in deze periode inderdaad geen veel besproken onderwerp in de publieke opinie. De dagbladpers zwijgt het centrum als het ware dood. De communautaire problemen staan op dat moment niet prioritair op de politieke agenda.[407]  Het heeft voor de achterban dan ook geen belang of het ontwerp al dan niet in de lijn ligt van de besluiten van het centrum. Het Congres tracht naar buiten toe te laten uitschijnen dat de partij als één man achter het ontwerp staat. De stemming in de Senaat toont aan dat dit niet zo is. Waalse partijgenoten zullen ook hier dwarsliggen.

 

Ondanks de fundamentele kritiek van het centrum op het ontwerp, wordt er aan het ontwerp Moyersoen haast niets gewijzigd. Zoals Martin schreef leken weinigen zich te storen aan dit negatieve advies. Moyersoen legt zijn voorstel zelf niet voor aan het Harmelcentrum. Dat gebeurt pas op vraag van de Senaatscommissie. Tijdens de bespreking in de Senaat zal duidelijk worden dat niet iedereen het werk van het Harmelcentrum beschouwde als de te volgen richtlijn.[408] Hier wordt duidelijk dat het belang van het onderzoekscentrum in deze periode minimaal is. De partij is tevreden dat het Vlaams-Waalse probleem wordt onderzocht buiten de partij. Intern zou dergelijk onderzoek enkel maar leiden tot discussie en tweespalt. Het voorstel Moyersoen is een voorzichtige poging om het taalprobleem op te lossen. De partij gaat op haar Congres eensgezind akkoord met het voorstel en zal het negatief advies van het centrum daarom naast zich neerleggen. Want hoewel de besluiten van het centrum door Vlamingen en Walen zijn goedgekeurd, zijn deze moeilijk vertaalbaar naar de achterban. Het blijkt heel wat eenvoudiger tot een consensus te komen in een kleine groep, in casu het Harmelcentrum. Een dergelijke consensus blijkt er evenwel niet te bestaan buiten het onderzoekscentrum. Ook de CVP realiseert zich dat niet iedereen in de partij akkoord zal gaan met de besluiten van het centrum en verkiest daarom het advies van het centrum naast zich neer te leggen.

 

De subcommissie taalgrens komt samen op vraag van minister Moyersoen op 18 februari 1953. Weldra zal het ontwerp van de minister in de Senaat worden besproken en de minister wil nog een vergadering beleggen alvorens die bespreking plaatsvindt.[409]

 

Tijdens de bespreking van het ontwerp Moyersoen in de Senaat formuleren zowel de oppositie als de regeringspartij en de regering een hele reeks van amendementen. De Vlaamse en Waalse CVP-ers Leynen, de la Barre d'Erquelinnes, Huart, Godin, Zurstrassen, Sledsens, De Man en Jespers,  dienen in hun hoedanigheid van senator amendementen in die voornamelijk te maken hebben met de Voerstreek.[410] Vooral na de aanvaarding van de amendementen van de regering ligt het voorstel niet langer in de lijn van de besluiten van het Harmelcentrum. De Senaat aanvaardt voor de zeven Vlaamse randgemeenten dat de berichten en mededelingen tot het publiek in het Nederlands en Frans moeten worden opgesteld. Deze bepaling gaat in tegen de conclusies van het onderzoekscentrum. Enkel de regeling van het taalregime voor Brussel en een vast taalregime voor de overige gemeenten van het land is identiek aan de ideeën van het centrum. Dit belet de Senaat  evenwel niet om op 6 juli 1953 ontwerp Moyersoen toch goed te keuren. Dit bewijst nogmaals dat niet iedereen de besluiten van het onderzoekscentrum als te volgen aanvaardt. De meerderheid van de Waalse CVP-ers stemt tegen het voorstel.[411] Servais, Moureau de Melen en Godin motiveren hun houding als volgt: Parce que plusieurs dispositions du projet ne tiennent aucun compte et s'opposent même à la volonté librement exprimée des populations intéressées.[412] Alle Vlaamse CVP-ers stemmen echter voor het voorstel. Voor de eerste maal stemmen alle Vlaamse verkozenen voor het ontwerp. Met 91 tegen 55 stemmen en 1 onthouding, Duvieusart, wordt het voorstel toch door de Senaat aanvaard.[413]

 

Het Nationaal Comité benadrukt tijdens de vergadering van 12 september 1953 niet alleen op het belang van het stemmen van een aantal repressievoorstellen en –ontwerpen, maar eveneens op het belang van het stemmen van het ontwerp tot wijziging van de wet inzake taalgebruik in bestuurszaken.[414] Ook de Agendacommissie die samenkomt op 23 september 1953 legt de nadruk op het goedkeuren van de wetsvoorstellen en –ontwerpen betreffende repressie. Wat betreft het ontwerp Moyersoen moet de CVP-Kamergroep de opportuniteit van het voorstel eerst bespreken.[415] Het is de enige keer dat het Nationaal Comité tijdens een vergadering expliciet verwijst naar het wetsontwerp Moyersoen. Hoewel het Nationaal Comité niet nalaat steeds de druk te verhogen wat betreft de goedkeuring van de repressievoorstellen, lijkt ze zich hier liever dan weer op de achtergrond te willen plaatsen. Ze zwijgt het ontwerp gewoon dood.

 

Tijdens de vergadering van 20 november 1953 behandelt de commissie Vlaams-Waalse verhoudingen het probleem Brussel. Ten eerste vormt de Brusselse bevolking geen derde deel van de totale Belgische gemeenschap. Ten tweede moet Brussel als Belgische hoofdstad een bindteken zijn tussen beide nationale taal- en volksgemeenschappen. Ten derde moet tweetaligheid in de openbare overheid en het gerecht worden aangenomen. Op basis van deze beginselen stelt de commissie dat het wetsontwerp Moyersoen betreffende Brussel moet worden aanvaard, zodat de achteruitstelling van het Nederlands in de Brusselse administratie ongedaan kan worden gemaakt. Het onderwijs moet gebeuren in de moedertaal, waarbij tevens uitgebreid onderwijs in de tweede taal moet worden voorzien. Alle officiële onderwijsinstellingen moeten worden onderworpen aan de taalwet van 1932.[416]

 

Op het Congres van 28-29 november 1953 wordt er niet gesproken over de talentelling, over de afbakening van de Brusselse agglomeratie, het taalregime van de randgemeenten en het wetontwerp Moyersoen.[417] Dit laatste is toch wel vreemd, daar het ontwerp na goedkeuring in de Senaat zich nu in de Kamer bevindt waar het wacht op verdere behandeling. Is het ondertussen in de CVP duidelijk geworden dat er tegen het ontwerp zo veel oppositie is dat het toch nooit zal worden goedgekeurd? Waarschijnlijk heeft de partij Moyersoen zijn ontwerp laten indienen om aan voornamelijk de Vlamingen te tonen dat men effectief met de taalproblematiek bezig is. Ondertussen beseft men echter dat er te veel tegenstand is vanuit de andere partijen, de publieke opinie en de eigen partij.

 

In de Kamer wordt het ontwerp Moyersoen niet besproken en belandt het in de koelkast. Volgens Moyersoen blijft de behandeling in de Kamer uit omdat de partij hem heeft gevraagd de behandeling van het voorstel niet aan te vatten omwille van de nakende verkiezingen.[418] Vast staat dat men het in de CVP-Kamerfractie niet eens is over het ontwerp, onder meer omdat het afwijkt van de besluiten van het Harmelcentrum. Voormalige leden van het Centrum, zoals Verroken, zijn ook lid van de Kamerfractie en ageren voluit tegen het ontwerp. Bovendien heeft men in de Senaat amendementen aanvaard van de socialist Vermeylen. Deze amendementen creëren talrijke open achterpoortjes voor Franstaligen in staatsdienst. De Kamercommissie wil het ontwerp opnieuw wijzigen, maar dat blijkt heel moeilijk.[419]

 

Het is opmerkelijk dat na afloop van de gemeenteraadsverkiezingen onder druk van minister van Binnenlandse Zaken Moyersoen de taalproblematiek op de agenda van de verschillende partijorganen wordt geplaatst. Hij zet alle middelen in om zijn voorstel tot wijziging van de taalwet van 1932 te laten goedkeuren. Zijn politiek zorgt niet voor het gewenste resultaat en het voorstel sterft een stille dood. Het is opmerkelijk dat zelfs de Vlaamse Vleugel zich toespitst op andere politieke materies. De taalpolitiek zorgt voor te veel commotie en na één verkiezingsnederlaag en met naderende parlementsverkiezingen tracht de partij haar aanhang opnieuw te verenigen.

 

4.2. De ijzertoren

 

De IJzertoren werd in 1928-1929 opgericht als huldebetoon aan de Vlaamse soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de IJzer sneuvelden. In 1946 wordt de toren gedynamiteerd in nog steeds onopgehelderde omstandigheden. De heropbouw begint in 1952 en in 1965 is de nieuwe toren voltooid.[420] Het monument is een symbool van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd.  

 

De Vlaamse Vleugel stelt tijdens haar vergadering van 14 augustus 1950 een lijst van vragen op voor de regering. De Vleugel stelt voor om het IJzerbedevaartcomité te machtigen om namens de regering mede te delen dat de IJzertoren zal worden hersteld door de regering. Daarnaast vraagt de Vleugel dat er op de aanstaande bedevaart minstens één minister aanwezig zal zijn en dat de rijkswacht op een bescheiden wijze de orde handhaaft.[421] De eisen van de Vleugel worden geformuleerd voor de IJzerbedevaart van 1950. Deze manifestatie kent een enorm succes en er wordt opgeroepen tot de oprichting van een Vlaamse Volksbond.[422] Op de vooravond van de bedevaart belooft de CVP-regering een toelage van 1 miljoen te voorzien in de begroting justitie voor de heropbouw van de toren. Op deze IJzerbedevaart zullen er vijf Vlaamse ministers aanwezig zijn.[423]

 

De problematiek van de IJzertoren verdwijnt van de agenda van de Vlaamse Vleugel tot haar vergadering van 23 juni 1951. De Vleugel benadrukt het belang van het onderzoek naar de daders van de dynamitering van de IJzertoren die nog steeds niet gevonden zijn. Volksvertegenwoordiger Develter heeft ondertussen een klacht neergelegd tegen Bekaert, procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent en belast met het onderzoek naar de dynamitering. Moyersoen heeft als gevolg daarvan in december 1950 twee hoge magistraten de opdracht gegeven het speurwerk van het hoofd van het Gentse parket te onderzoeken. [424] Daarnaast beklemtoont de Vleugel het feit dat de heropbouw van de toren een zaak is van het ganse land en dat de Staat dan ook moet tussenkomen.[425]

 

Tijdens de vergadering van 14 juli 1951 brengt de Deschuyffeleer in de Vlaamse Vleugel verslag uit van het onderhoud met minister van Verkeerswezen Segers in verband met de wederopbouw van de IJzertoren. Segers belooft om met zijn Vlaamse collega's een consensus te zoeken betreffende de verhoging van de toelagen voor de heropbouw van de toren. Die consensus kan dan aan de ministerraad worden voorgelegd.[426] De subsidiëring lijkt echter op 10 mei 1952 nog steeds niet in orde.[427]

 

De Riemaecker krijgt de opdracht van de Vlaamse Vleugel op 10 mei 1952 de druk op de regering te verhogen aangaande het onderzoek naar de dynamitering van de IJzertoren.[428] Maar in de loop van mei 1952 wordt duidelijk dat er nog steeds geen doorbraak is in het onderzoek naar de daders. Een aantal Vlaamse volksvertegenwoordigers weigeren de begroting justitie goed te keuren, tenzij Pholien zijn verantwoordelijk opneemt als minister van Justitie in de zaak van de IJzertoren. In juli 1952 zal Pholien procureur-generaal Bekaert veroordelen tot één maand schorsing. Het is de enige straf die in deze zaak wordt uitgesproken.[429] In 1953 zal er een nieuw onderzoek naar de dynamitering van de IJzertoren worden geopend. Na één jaar geeft men, zonder noemenswaardige resultaten te hebben geboekt, opdracht het onderzoek te beëindigen. Sinds midden 1954 is het onderzoek definitief gesloten.[430]

 

De spanningen rond de IJzertoren lopen hoog op tijdens de bedevaarten van 1952 en 1953. Op 24 augustus 1952 vindt de 24ste IJzerbedevaart plaats te Diksmuide. De Vlaamse Oudstrijders proclameren luid en duidelijk hun eis voor amnestie. De Vlaamse CVP-ministers Segers, De Taeye en Van den Daele zijn prominent aanwezig. Bovendien zullen Jongeren van het Algemeen Diets Jeugdverbond en de Jong Nederlandse Gemeenschap de bedevaart verstoren door het roepen van anti CVP- en amnestieslogans.[431] De aanwezigheid van de Vlaamse ministers op de IJzerbedevaart is geen nieuwigheid, maar door de amnestie-eis leidt dit wel tot spanningen tussen Vlamingen en Walen in de partij.  Op 23 augustus 1953 vindt de 26ste IJzerbedevaart plaats en opnieuw wordt er duidelijk amnestie geëist. Het is opvallend dat opnieuw een aantal Vlaamse ministers en vooraanstaande CVP-ers aanwezig zijn.[432] Wederom lopen de spanningen tussen Vlamingen en Walen in de partij hoog op. Waalse partijgenoten zien de Vlaamse aanwezigheid als een erkenning van amnestie, juist nu de partij hieromtrent een duidelijke afwijzing heeft geformuleerd.[433]

 

De IJzertoren zorgt als monument van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd niet constant voor spanningen, maar geeft bij momenten wel impulsen voor hoog oplopende discussies. Om evidente redenen is voornamelijk de Vlaamse Vleugel actief als verdediger van de IJzertoren en de wederopbouw ervan.

 

4.3. Culturele autonomie

 

In juni 1953 vindt in het Parlement het debat plaats betreffende de grondwetsherziening. Hierdoor worden de Vlaams-Waalse betrekkingen op de voorgrond geplaatst. De partij wijzigt haar standpunt echter niet. Ze wijst in het parlement heel duidelijk federalisme af en benadrukt de unitaire Belgische structuur. Voor de versterking van de eenheid wenst ze wel een herziening van het statuut Brussel en maatregelen in de zin van deconcentratie en decentralisatie.[434] Het is opmerkelijk hoe de CVP zich inzake taalproblematiek niet laat leiden door druk van buitenaf. En dit enigszins in tegenstelling tot de repressie- en epuratieproblematiek.

 

De centrale commissie Vlaams-Waalse verhoudingen vergadert op 12 november 1953 samen met minister Moyersoen. Samen werkt men het deel van het verkiezingsprogramma uit dat de problemen omvat betreffende de politieke structuur van het land. Custers wijst op de gehechtheid van de partij aan de eenheidstructuur enerzijds, en de noodzaak van ernstige hervormingen anderzijds. Vandaar dat de principes van de oplossing, vastgelegd in het Kerstprogramma van 1945, dienen uitgestippeld te worden. Ten eerste moeten de problemen betreffende politiek regionalisme, deconcentratie en decentralisatie worden opgelost. Custers stelt dat men, steunend op de besluitwetten van 1933 en 1939, een brede deconcentratie moet kunnen verwezenlijken. Minister Moyersoen voerde reeds bepaalde hervormingen door in die richting, maar deze dienen ook in de andere departementen te worden toegepast. Decentralisatie kan volgens Custers maar worden bereikt door overleg en het gebruik van het gezond verstand. Ten tweede moeten de Vlaams-Waalse verhoudingen genormaliseerd worden. Hiervoor ziet Custers een oplossing op drie terreinen. Ten eerste op het vlak van culturele autonomie via de administratieve splitsing van het ministerie van Openbaar Onderwijs. Ten tweede moet men door het uitwerken van concrete toepassingsformules het taalevenwicht in de centrale diensten herstellen. Ten derde zorgt het statuut van de hoofdstad nog steeds voor problemen. Er ontspint zich na de uiteenzetting van Custers een discussie. De minister wijst op een aantal problemen die zich onmiddellijk stellen zoals cultuurraden en culturele autonomie, de toepassing van de taalwetten, het statuut Brussel, deconcentratie en decentralisatie. Tot slot krijgt Mertens de opdracht een nota op te stellen in verband met de culturele problemen. Lindemans schrijft een nota over het probleem Brussel. De minister zal een nota schrijven inzake de problemen rond decentralisatie en deconcentratie.[435] Het is de enige maal dat een verruimer van 1949 actief is op het gebied van de Vlaams-Waalse verhoudingen. Hier wordt het vermoeden bevestigd dat de verruiming niet werd doorgevoerd om het volledige eisenpakket van de Vlaamse Beweging te realiseren.

 

De commissie Vlaams-Waalse verhoudingen behandelt op 23 november 1953 de decentralisatie in cultureel opzicht. Men besluit dat de cultuurraden, opgericht door het Koninklijk Besluit van 7 februari 1938, hervormd moeten worden. Zij voldoen namelijk niet aan de verwachtingen die bij hun oprichting gekoesterd werden. Enerzijds moet de samenstelling gewijzigd worden. Niet alleen moet de cultuurraad meer leden tellen, maar moet ze bovendien ook meer representatief zijn. Anderzijds moeten de bevoegdheden worden uitgebreid tot alles wat verband houdt met cultuur. Daarnaast worden er nog een hele reeks van algemene bepalingen vastgelegd, waaronder een ruimere subsidiëring, mogelijkheid tot gezamenlijke deliberatie, enzovoort.[436] Daags nadien schrijft Van Elslande reeds een voorontwerp van een wetsvoorstel houdende de oprichting van cultuurraden.[437] 

 

Op het Congres van 28-29 november 1953 wijst de CVP nogmaals heel duidelijk het federalisme van de hand. Opnieuw beklemtoont de partij het belang van de unitaire Belgische structuur. In deze context lanceert Van Elsande dus zijn voorstel tot de oprichting van cultuurraden. Hierdoor ontstaat er een vorm van culturele autonomie die via de gewone wetgevende weg kan worden gerealiseerd.[438]

 

Tijdens de vergadering van 2 december 1953 bespreekt de commissie Vlaams-Waalse verhoudingen het uitgewerkte voorontwerp betreffende de cultuurraden. Het voorstel Van Elslande beklemtoont de dualiteit in de Belgische gemeenschap tussen de Vlaamse en Waalse gemeenschap, evenwel enkel in cultureel opzicht. Federalisme blijkt dus ook in de toekomst niet aanvaardbaar. De wetgevende en uitvoerende macht behouden hun unitair karakter. Op de eerstvolgende vergadering zal er hieromtrent verder van gedachten worden gewisseld.[439]

 

Het voorstel Van Elslande wordt opnieuw besproken tijdens de vergadering van 13 januari 1954 van de commissie Vlaams-Waalse verhoudingen. Minister Harmel woont de vergadering bij en zet zijn ideeën kracht bij. Er komen diverse moeilijkheden aan het licht en omdat de tijd zo snel vordert, wordt beslist tijdens de volgende vergadering verder te gaan.[440] Van Elslande zal op 18 januari 1954 een nieuw ontwerp formuleren. Tijdens de vergadering van 20 en 28 januari 1954 ligt dat ontwerp op tafel.[441] Van Elslande dient zijn voorstel pas in op 5 mei 1954. Het betreft het oprichten van cultuurraden die niet enkel een verplicht adviserende bevoegdheid hebben inzake alle culturele aangelegenheden, maar ook over bepaalde reglementerende opdrachten moeten beschikken zoals subsidies voor het verlenen van toelagen. Daarnaast pleit Van Elslande voor de overheveling van de wetgevende bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden naar nieuwe regionale organen. Hiervoor is er een grondwetwijziging nodig. De schoolstrijd zorgt er echter voor dat dit alles op de lange baan wordt geschoven.[442]

 

Op het einde van de homogene legislatuur wordt een voorstel gelanceerd in de richting van culturele autonomie. Het voorstel zal omwille van de val van de regering niet worden verwezenlijkt. Niettemin is het toch belangrijk dat de Vlaams-Waalse spanningen vertaald worden in een voorstel, dat in de partij zelf terdege wordt onderzocht.

 

 

5. Besluit

 

De homogene regeringen zijn veroordeeld om te regeren en daardoor onvoldoende stabiel. Inzake Vlaamsgezinde politiek slaagt de regering – onder druk van de partij – erin de publicatie van de talentelling van 1947 niet te laten gebeuren. Daarnaast wordt een commissie in het leven geroepen die een Nederlandse vertaling zal maken van de grondwet. Maar hier eindigt de lijst van de verwezenlijkingen. Inzake Vlaams-Waalse verhoudingen en het probleem Brussel boeken deze regeringen geen noemenswaardige vorderingen. Het wetsontwerp Brasseur ziet het politieke levenslicht niet en het wetsontwerp Moyersoen stuit op het veto van de Waalse partijgenoten, de oppositie en de publieke opinie. Men kan dus concluderen dat deze regeringen betreffende de taalproblematiek slechts een zeer magere balans kunnen voorleggen. De Vlamingen slagen er niet in hun stijgende numerieke overwicht om te zetten in een grotere emancipatie. Maar hoe was de houding van de partij tegenover deze problematiek?

 

In tegenstelling tot de repressie- en epuratieproblematiek zet de partij zich betreffende de taalproblematiek niet echt in om een coherent en duidelijk uitgewerkte programma naar voor te schuiven. Een analoge nota Roppe bestaat niet voor deze problematiek. De partij houdt vast aan de ideeën uitgetekend in het Kerstprogramma. Dit betreft een afwijzing van het federalisme en het naar voren schuiven van decentralisatie en deconcentratie. Veel discussie hierover vindt er echter niet plaats in de partij. Voorlopig is dit onderwerp waarschijnlijk nog geen interne discussie, en dus bijgevolg spanningen, waard.

 

In tegenstelling tot de behandeling van het repressieprobleem wordt het vraagstuk van de Vlaams-Waalse verhoudingen enkel uitvoerig besproken in de commissies van het Studie- en Documentatiecentrum. Daarentegen is niet het Nationaal Comité, maar wel het Bureau van het Nationaal Comité de stuwende kracht tijdens de regering Pholien. Toch zal ook het aandeel van het Bureau verdwijnen tijdens de regering Van Houtte. Deze ontwikkeling wijst op de lage prioriteit van de taalproblematiek op de partijagenda. Zeker na de gemeenteraadsverkiezingen komt deze kwestie enkel nog ter sprake in de studiecommissies. De partij beseft misschien dat zij onmogelijk én de verzachting van de repressie én het oplossen van de Vlaamse taalgrieven kan realiseren. Zij kiest er dan ook in eerste instantie voor de repressie- en epuratie problematiek op te lossen en plaatst de problematiek van de taalgrieven meer in de marge van haar politieke agenda.

 

Ondanks de ontluikende Vlaamse Beweging is de taalproblematiek, in tegenstelling tot de repressieproblematiek, nog geen politiek en publiek thema. De roep voor verzachting van de repressie en epuratie heeft waarschijnlijk harder geklonken dan die voor de oplossing van het taalprobleem. Hoewel de Vlaamse Beweging pogingen doet om zich te ontplooien, beschikt zij nog over onvoldoende drukkingmogelijkheden. Bovendien trachten Franstalige conservatieven het machtsoverwicht aan hun zijde te houden. Ondanks het feit dat slechts 34 van de 188 CVP-verkozenen Walen zijn, kent de regering Pholien een paritaire samenstelling. Van den Daele wordt  wel minister in de regering Pholien, maar hierdoor verliest de partij een Vlaams parlementariër die geregeld zijn stem en ongenoegen laat horen over de gang van zaken. Hij slaagt er wel als enige minister in het taalevenwicht in zijn departement te bereiken. Gedurende de homogene legislatuur worden de Vlamingen nog steeds administratief achtergesteld. De nieuwe voorzitter van het Rekenhof, de nieuwe conservator voor het museum in het Brusselse jubelpark, de nieuwe gouverneur van Brabant, de nieuwe griffier en bibliothecaris van de parlementsbibliotheek zijn allen Franstalig.

 

Hoewel de Koningskwestie de communautaire breuklijn duidelijk blootlegt, is de politieke agenda nog niet voldoende klaar om het probleem in zijn geheel te behandelen. De druk van buitenaf om de taalproblematiek op te lossen lijkt na de abdicatie van Leopold III wel verhoogd. Vooral vanuit de Vlaamse pers en een aantal Vlaamse bewegingen vraagt men een oplossing van de taalproblematiek. De CVP spitst zich evenwel niet toe op dit probleem. Een mooi voorbeeld van haar relatieve onverschilligheid is het wetsontwerp Moyersoen dat in de studiecommissies en het Harmelcentrum tot discussies leidt, maar daarentegen noch op het Congres noch in het Nationaal Comité effectief op de agenda staat. Blijkbaar vindt men het niet de moeite om druk uit te oefenen om dit ontwerp goed te keuren. Vanuit dit standpunt is het evident dat de besluiten die het Harmelcentrum voorlegt voor de oplossing van het taalprobleem, door de partij niet als te volgen worden aanvaard. De ideeën van het Harmelcentrum zullen aan de basis liggen van de taalwetgeving die pas begin jaren '60 het levenslicht zal zien.

 

Het is duidelijk dat vooral de Vlaamse Vleugel zich schaart achter een Vlaamsgezinde politiek. Hier rijst logischerwijze de vraag waarom de Vlaamse Vleugel haar ongenoegen niet laat horen ten aanzien van deze zwakke taalpolitiek. Ook de Vleugel is tot de conclusie gekomen dat het onmogelijk is zowel de repressie- als de taalproblematiek op te lossen. Ze opteert dus in eerste instantie voor het verzachten van de repressiewetgeving. De druk die de Vlaamse Vleugel op taalkundig gebied uitoefent, ligt lager dan deze die ze uitoefent betreffende de repressieproblematiek.

 

Het is duidelijk dat de taalproblematiek tijdens de homogene regeringsperiode geen hoge prioriteit heeft op de partijagenda. De politieke wereld is niet klaar voor een oplossing van het taalvraagstuk.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[328] X. MABILLE, De houding van de CVP en de PSC tegenover de communautaire problematiek (1945 - 1968), in: W. DEWACHTER e.a. ed., Tussen de staat en maatschappij, 1945-1995, christen democratie in België, Tielt, 1995, blz. 378.

[329] M. DE METSENAERE, De talentelling van 1947, in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 183.

M. DE METSENAERE, De taalgrens, in R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 3, Tielt, 1998, blz. 2949-2956.

[330] V. DEWEERDT, De vastlegging van de taalgrens. Communautaire conflictbeheersing en politieke besluitvorming in het begin van de jaren 1960, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 2000, blz. 36-42.

[331] B. DE WEVER, De Vlaamse Beweging weer van wal (1944-1958), in: Zuidnederlandse maatschappij voor letterkunde en geschiedenis, 1999, blz. 16.

[332] H. TODTS, Hoop en wanhoop der Vlaamsgezinden. Kroniek van de Vlaamse Beweging 1944-1954, Leuven, 1964, blz. 194.

De regering bestaat in totaal uit 15 ministers en een Eerste Minister.

[333] P. PASTURE, Kerk, politiek en sociale actie. De unieke positie van de christelijke arbeidersbeweging in België 1944-1973, (HIVA reeks nr. 14), Leuven en Apeldoorn, 1992, blz. 275.

[334] E. GERARD, De katholieke Vlaamsche Landsbond, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 2, Tielt, 1998, blz. 1638-1645.

[335] B. DE WEVER, De Vlaamse Beweging weer van wal (1944-1958), in: Zuidnederlandse maatschappij voor letterkunde en geschiedenis, 1999, blz. 16-28.

B. DE WEVER, De Vlaamse Volksbond, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., op.cit., blz. 3488-3489.

[336] W.R. JONCKHEERE, Jan Verroken. Van Harmelcentrum tot Hertoginnendal, als architect van de taalwetgeving, Wielsbeke, 1992, blz. 125.

[337] Het wetsontwerp Moyersoen wordt nader belicht in de bespreking van de regering Van Houtte.

De taalwet van 1932 bepaalt dat de streektaal de voertaal is. Het bestuurlijk statuut van de taalgrensgemeenten is afhankelijk van de resultaten van de talentelling. Taalgrensgemeenten waar 30% Nederlandstalige of Franstalige worden geteld moeten de berichten in beide landstalen opstellen en de ambtenaren dienen tweetalig te zijn. De inwoners zijn vrij om de taal, waarin de persoonlijke akten worden opgesteld te kiezen. Gemeenten met een Franstalige/Nederlandstalige meerderheid worden verplicht tot Frans/Nederlands taalgebruik in de interne communicatie, briefwisseling en berichten aan het publiek. In de Brusselse agglomeratie blijft de tweetaligheid naar buiten toe behouden en de taal in de binnendienst kan vrij worden gekozen. Op het gebied van onderwijs zorgt een telling met een resultaat van 20% Franstalige/Nederlandstalige ervoor dat de gemeente- en schoolbesturen de mogelijkheid hebben om vanaf de tweede graad Frans/Nederlands onderricht te geven. Uit: V. DEWEERDT, De vastlegging van de taalgrens. Communautaire conflictbeheersing en politieke besluitvorming in het begin van de jaren 1960, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 2000, blz. 19-20.

[338] E. GERARD, De katholieke partij/christelijke volkspartij, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., op.cit., blz. 1628.

[339] Ibidem.

[340] Ontwerp van Programma van Christelijke Volkspartij, 1945, archief CVP-nationaal, 1.2.

[341] E. GERARD, De katholieke partij/christelijke volkspartij, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 2, Tielt, 1998, blz. 1628.

[342] J. CUSTERS, Problemen in de Vlaams-Waalse verhoudingen, voor een politiek van moralisering, in: Tijdschrift voor de Politiek, 3 (1953), blz. 611-625.

E. GERARD, op.cit., blz. 1628.

[343] E. GERARD, De katholieke partij/christelijke volkspartij, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 2, Tielt, 1998, blz.1629.

[344] E. GERARD, De katholieken, de Vlaams-Waals betrekkingen en het probleem Brussel (1944-1961), in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 273-295.

[345] Verslag van de vergadering  van Nationaal Comité, 5 juni 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/1.

[346] Verslag van de vergadering  van Nationaal Comité, 14  juni 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/3.

[347] Brief van Van der Straten Waillet aan Duvieusart, 22 juni 1950, archief SDC-CEPESS, 2.3.1.

[348] Verslag van de vergadering  van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 29 juni 1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[349] Vermoedelijk bedoelt men hier het Harmelcentrum. Het is de enige en eerste maal dat men expliciet verwijst naar dit centrum in een regeringsverklaring tijdens de homogene periode.

[350] De Standaard, 29 juni 1950.

[351] E. GERARD, De Bruyne Edgard, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 1, Tielt, 1998, blz. 660.

[352] R. DE SCHRIJVER en L. VINTS, Gruyters Jan, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., op. cit., blz. 1374.

[353] M. RUYS en N. WOUTERS, Roppe Louis, in: R. DE SCHRIJVER e.a.ed., op. cit., blz. 2664.

R. VANLANDSCHOOT, Vandekerckhove Michiel, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., op. cit., blz. 3148.

[354] G. DURNEZ, Van Cauwelaert Karel, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed, op. cit., blz. 703.

[355] Dit was niet het geval bij de repressie- en epuratiepolitiek die het Nationaal Comité uitdrukkelijk wenste te vermelden in de regeringsverklaring, maar wat door de regering niet werd gedaan.

[356] Verslag van de vergadering  van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 14 augustus  1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[357] De Nieuwe Gids, 14 tot 17 augustus 1950.

[358] Parlementaire Handelingen van de Kamer, 17 augustus 1950.

[359] Leden zijn du Bus de Warnaffe, Oblin, du Parc, Grégoire, Deschuyffeleer, Van Cauwelaert, Mertens, de Marneffe en Vemeire. Het is echter niet duidelijk wat de resultaten zijn van het onderzoek van deze commissie, er zijn geen verdere aanwijzingen gevonden van het bestaan van deze commissie.

[360] Deze commissie is naar alle waarschijnlijkheid de commissie Vlaams-Waalse verhoudingen van het Studie- en Documentatiecentrum van de partij.

Verslag van de vergadering van Bureau van Nationaal Comité, 2 september 1950, archief CVP-nationaal, 2.3.1/1.

[361] De Nieuwe Gids, 23 september 1950.

[362] Besluiten aangenomen door het Congres, 12 oktober 1950, archief CVP-nationaal, 5.8/1.

[363] De talentelling van 1947 wordt in de inleiding van dit hoofdstuk uit de doeken gedaan.

[364] M. DE METSENAERE, De talentelling van 1947, in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 176-181.

[365] De Waalse kranten publiceren in januari 1951 de officieuze resultaten. Uit: M. DE METSENAERE, De talentelling van 1947, in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 184.

[366] Verslag van de vergadering  van Bureau van Nationaal Comité, 25 november 1950, archief CVP-nationaal, 2.3.1/1.

[367] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 25 november 1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[368] Verslag van de vergadering  van Nationaal Comité, 25 november 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/3.

[369] Het is onduidelijk welke commissie men juist bedoelt. Er zijn geen documenten teruggevonden die verwijzen naar een commissie die zich uitsluitend heeft beziggehouden met het onderzoek naar de talentelling. Wel wordt de talentelling een aantal maal besproken in de commissie Vlaams-Waalse verhoudingen. Maar het is twijfelachtig of men daarmee de commissie taalgrens mee aanduidt.

[370] W.R. JONCKHEERE, Jan Verroken. Van Harmelcentrum tot Hertoginnendal, als architect van de taalwetgeving, Wielsbeke, 1992, blz 111.

[371] Op 11 en 18 december 1950 en op 15 januari 1951 vergadert de informatiecommissie van het Studie- en Documentatiecentrum over de problematiek in verband met de talentelling. De verslagen van de commissie lijken van geen belang voor de andere partijorganen, want ze komen nergens ter sprake. De bedoeling van de informatiecommissie is ook hier onduidelijk. Verslag van de vergadering van de informatiecommissie, 11 en 18 december 1950 en 15 januari 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.bis3. 

[372] Verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 6 februari 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.24. We bespreken de subcommissie kort hier omdat ook zij de kwestie van de talentelling behandelt. Onder 3.2. wordt zij uitvoeriger besproken.

[373] Vandaar dat minister van Binnenlandse Zaken Vermeylen tijdens de legislatuur van de socialistisch-liberale regering Van Acker (1954-1958) de resultaten wel zal publiceren.

[374] E. WITTE, De geschiedenis van de Vlaamse Beweging, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 1, Tielt, 1998, blz. 72.

M. DE METSENAERE, De talentelling van 1947, in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 184.

[375] Verslag van de vergadering van het Bureau van het Nationaal Comité, 6 januari 1951, archief CVP-nationaal, 2.3.1/1.

[376] Dit is waarschijnlijk  niet de eerste maal dat deze subcommissie samenkomt. Denk maar aan Herbiet die op 6 januari 1951 de Waalse afwezigheid in de commissie aankaart bij het Bureau. Dit is het eerste verslag dat beschikbaar is. Waarschijnlijk wordt met deze commissie de vergadering van de Vlaamse parlementariërs aangeduid die men vermeldt tijdens de vergadering van het Bureau op 17 maart 1951. De commissie bestaat uit Verbist, Vandenberghe, De Clerck, Verroken, Bertrand, Hermans, Van Elslande, Van Hemelrijck, Vergels, Leynen, Mullier, Schuermans en Vercruysse.

[377] Verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 17 januari 1951, archief SDC-CEPES, 2.4.14.24.

[378] Verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 29 januari 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.24.

[379] Verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 30 januari 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.24.

[380] Verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 6 februari 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.24. Brasseur moet dus reeds een ontwerp hebben gemaakt, alvoor de delegatie van het Harmelcentrum hem bezoekt in juli 1951. Deze delegatie overhandigt hem het ontwerp van de taalgrenskaart. Brasseur zal zijn ontwerp dan aanpassen in die richting.

[381] De volgende vergadering van de subcommissie taalgrens vindt plaats op 13 februari 195. Het verslag van deze vergadering ontbreekt echter.

[382] Verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 27 februari 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.24. De nota die tijdens deze vergadering wordt opgesteld, wordt tijdens de bijeenkomst van 3 maart 1951 verder uitgebreid met nog een aantal nieuwe argumenten. Zie verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 3 maart 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.24

[383] Verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 15 maart 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.24

[384] Verslag van de vergadering  van Bureau van Nationaal Comité, 17 maart 1951, archief CVP-nationaal, 2.3.1/1. Uit het verslag is het niet duidelijk wat het Bureau juist vindt van de besluiten die de commissie taalgrens betreffende deze concrete vraagstukken voorstelt. Men vermeldt enkel dat de commissiebesluiten worden onderzocht, maar men laat het na het resultaat te vermelden.

[385] Nota van commissie Vlaams-Waalse problemen, 4 juni 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.5.

[386] Verslag van de vergadering van de commissie Vlaams-Waalse problemen, 12 juni 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.4.

Nota voor het Nationaal Comité, 31 juli 1951, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.5.

[387] Verslag van de commissie Vlaams-Waalse verhoudingen, 4 september 1951, archief CVP-nationaal 2.1.9/3.

[388] Verslag van de vergadering van het Bureau van het Nationaal Comité, 4 november 1950, archief CVP-nationaal, 2.3.4/2.

[389] Nota betreffende militaire problemen, 14 november 1950, archief CVP-nationaal, 2.1.7/3.

[390] Verslag van de vergadering van  informatiecommissie, 7 november 1950, archief SDC-CEPESS, 1.2.1bis3.

[391] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 25 november 1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[392] Verslag van de vergadering  van Nationaal Comité, 26 mei 1951, archief CVP-nationaal, 2.1.8/3.

Brief van Houben aan Dequae, 29 mei 1951, archief CVP-nationaal, 2.1.8/3.

[393] Verslag van de vergadering van Nationaal Comité, 9 juni 1951, archief CVP-nationaal, 2.1.8/3.

[394] Regeringsverklaring, 22 januari 1952, archief Ludovic Moyersoen, 10.1/1.

[395] Verslag van de vergadering  van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 26 januari 1952, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[396] Brief van Lefèvre aan verschillende ministers, 6 februari 1952, archief CVP-nationaal, 2.1.10/1.

[397] De inhoud van het onderhoud tussen beiden is onduidelijk, een verslag hierover is niet gevonden. We kunnen ons zelfs de vraag stellen of het onderhoud wel heeft plaatsgevonden.

[398] B. MARTIN, De behandeling van het probleem Brussel door het Centrum-Harmel, in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 155-159.

Het verloop van het wetsontwerp Moyersoen tijdens de homogene legislatuur vindt men op grafiek in bijlage 7 en het wetsvoorstel in bijlage 8.

[399] De drie Vlaamse randgemeenten Evere, Ganshoren en Sint Agatha-Berchem worden bij de Brusselse agglomeratie gevoegd op basis van de resultaten van de talentelling van 1947 waar deze gemeenten een Franstalige meerderheid hadden.

[400] E. GERARD, De katholieke partij/Christelijke volkspartij, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de  Vlaamse Beweging. Deel 2, Tielt, 1998, blz. 1629.

[401] B. MARTIN, op. cit., blz. 163.

[402] Besluiten van het achtste nationaal congres, 28-29 juni 1952, archief CVP-nationaal, 5.11.

[403] Brief van Moyersoen aan Lefèvre, 27 november 1952, archief CVP-nationaal, 2.3.6/2.

[404] Document nr. 253. Politieke afdeling van Harmelcentrum. Antwoord tot de minister van Binnenlandse Zaken inzake het wetsontwerp dat de wet van 18/06/1932 wijzigt, 13 januari 1953, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.5.

[405] Verroken is volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Oudenaarde-Ronse. Als taalgrensspecialist  is hij actief in de politieke afdeling van het Harmelcentrum. Verroken is flamingant van het eerste uur die de problemen van de taalgrens aan den lijve heeft ondervonden doordat hij afkomstig is uit Ronse, aan de taalgrens. Hij is één van de grote tegenstanders van het voorstel Moyersoen. Uit: W.R. JONCKHEERE, Jan Verroken. Van Harmelcentrum tot Hertoginnendal, als architect van de taalwetgeving, Wielsbeke, 1992.

[406] W.R. JONCKHEERE, op. cit.blz. 127.

[407] In dit licht is het evident dat de taalwetten, die grotendeels op de besluiten van het Harmelcentrum waren geformuleerd, pas zes jaar na de ontbinding van het centrum in 1958 het licht zien.

B. MARTIN, De behandeling van het probleem Brussel door het Centrum-Harmel, in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 161.

[408] B. MARTIN, op. cit.blz. 155.

[409] Verslag van vergadering van commissie binnenlandse zaken, subcommissie taalgrens, 18 februari 1953, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.24. Verslag van de vergadering ontbreekt.

Brief van Moyersoen aan Kiebooms, 14 februari 1953, archief Louis Kiebooms.

[410] Interview Ludovic Moyersoen, 18 december 1985 en 18 februari 1986, Jef SMITS, (KADOC-interview).

[411] Adam, de Dorlodot, Descampe, Estienne, Godin, Gribomont, Hanquet, Huart, Lehouck, Moureau de Melen, Nihoul, Servais M., Servais L., Streel.

[412] La Libre Belgique, 17 juli 1953.

[413] Parlementaire Handelingen van de Senaat, 16 juli 1953, blz. 1994.

V. DEWEERDT, De vastlegging van de taalgrens. Communautaire conflictbeheersing en politieke besluitvorming in het begin van de jaren 1960, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Leuven, 2000, blz. 152.

[414] Verslag van de vergadering van Nationaal het Comité, 12 september 1953, archief CVP-nationaal, 2.1.11/4.

[415] Verslag van de vergadering van de agendacommissie, 23 september 1953, archief Rik Vermeire, 5.

[416] Verslag van de vergadering van de commissie Vlaams-Waalse problemen, 20 november 1953, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.5.

[417] E. GERARD, De katholieken, de Vlaams-Waals betrekkingen en het probleem Brussel (1944 - 1961), in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 283-284.

[418] Interview Ludovic Moyersoen op 18 december 1985 en 18 februari 1986 door Jef SMITS (KADOC-interview)

[419] B. MARTIN, De behandeling van het probleem Brussel door het Centrum - Harmel, in: op. cit., blz. 161.

[420] W. MOONS, De IJzertoren, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 2, Tielt, 1998, blz. 1515 -1519.

[421] Verslag van de vergadering  van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 14 augustus  1950, archief Josse Mertens de Wilmars, 1.4.2/3.

[422] Meer uitleg hieromtrent vindt men in paragraaf 1.1.

[423] W. MOONS, op. cit. blz. 1519.

[424] W. MOONS, De IJzertoren: het taboe van Vlaanderen, veertig jaar na de aanslag, Antwerpen, 1986, blz. 146-156.

[425] Verslag van de vergadering  van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 23 juni 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[426] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 14 juli 1951, archief SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[427] Verslag van de vergadering van de Vlaamse Vleugel van het Nationaal Comité, 10 mei 1952, archief  SDC-CEPESS, 1.2.1.9.

[428]Ibidem.

[429] W.S. PLAVSIC, Mijnheer de eerste minister.  Geschiedenis van de ambt sinds 1830.  Biografie van de eerste minister van 1944 tot nu, Tielt, 1989, blz. 160.

[430] W. MOONS, op. cit., blz. 146-156.

[431] A. BECK, IJzerbedevaarten, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt 1998, blz. 1509.

[432] De Vlaamse ministers Dequa, Van den Daele en De Taeye. Oud minister De Boodt, gouverneur Roppe van Limburg en een groot aantal Vlaamse volksvertegenwoordigers en senators zoals Mertens de Wilmars, Verroken, Custers, enzovoort.

[433] Hiervoor verwijzen we naar het derde hoofdstuk.

[434] E. GERARD, De katholieken, de Vlaams-Waals betrekkingen en het probleem Brussel (1944 - 1961), in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 283-284.

[435] Verslag van de vergadering van de commissie Vlaams-Waalse problemen, 12 november 1953, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.4.

[436] Verslag van de vergadering van de commissie Vlaams-Waalse problemen, 23 november 1953, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.5.

[437] Verslag van de vergadering van de commissie Vlaams-Waalse problemen, 24 november 1953, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.5.

[438] E. GERARD, De katholieken, de Vlaams-Waals betrekkingen en het probleem Brussel (1944 - 1961), in: Taal en Sociale Integratie: Het probleem Brussel sinds Hertoginnendal (1963). Acta van het colloquium VUB-CRISP van 20 en 21 oktober 1988, 11 (1989), blz. 283-284.

[439] Verslag van de vergadering van de commissie Vlaams-Waalse problemen, 2 december 1953, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.4.

[440] Verslag van de vergadering van de commissie Vlaams-Waalse problemen, 13 januari 1954, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.4.

[441] Verslag van de vergadering van de commissie Vlaams-Waalse problemen, 20 en 28 januari 1954, archief SDC-CEPESS, 2.4.14.4. Verslag ontbreekt van beide vergaderingen.

[442] J. FLEERACKERS, M. LE BRUYN en B. DE WEVER, Cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap, in: R. DE SCHRIJVER e.a. ed. Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 1, Tielt, 1998, blz. 827.