Municipale curatores in Italie en de westelijke provincies tijdens het principaat. (Véronique Bonkoffsky)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK  I: TYPOLOGIE OP BASIS VAN HET BRONNENMATERIAAL

 

1.3. WATER          

 

De curatores die tot deze categorie behoren, zouden in een aantal gevallen bij de categorie ‘openbare werken’ kunnen behandeld worden.  Een andere mogelijkheid was om de curatores in verband met het badwezen in deze categorie te behandelen.  Deze laatste mogelijkheid werd echter uitgesloten omdat de curatores aquae niet bevoegd waren voor publieke baden of thermae.[173]  Daarenboven werd ervoor gekozen om niet te veel vormen onder één grote noemer te plaatsen om een overzichtelijke analyse niet in de weg te staan. 

 

In de komende bespreking wordt één inscriptie buiten beschouwing gelaten.  Zij zal ook niet worden verrekend in de statistieken die in de volgende hoofdstukken voorkomen.  De inscriptie betreft een curator aquae Augustae uit Puteoli die kan worden gedateerd in 10 n.Chr. en waarvan de naam[174] en zijn carrière onbekend zijn.  De inscriptie werd nog niet uitgegeven, maar werd door G. Camodeco aan M. Corbier gesignaleerd die de gegevens reeds in haar artikel ‘De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie’[175] verwerkte.  M. Corbier vermeldt dat de inscriptie een haustus vertoonde die volgens haar de invulling van ‘curator’ toeliet.  Toch prefereer ik de onbekende curator aquae niet op te nemen aangezien de inscriptie nog niet werd gepubliceerd.[176]  

 

1.3.1. Soorten curatores op basis van formele kenmerken

 

Wat Italië betreft, werden volgende vijf vormen geattesteerd:

 

Wat de provincies betreft, werd volgende vorm geattesteerd:

Wat de vormen van Italië betreft, werd gezocht naar een reden die het verschil verklaart tussen het gebruik van de meervouds- en enkelvoudsvorm.  Het bestuderen van de context en de carrière van de curator leverden geen aanwijzingen op.  Vervolgens werd nagegaan of een verklaring kon worden gevonden op basis van de datering.  Agrippa was de eerste die in 33 v.Chr. de functie te Rome uitoefende, maar niet met de titel curator aquarum werd aangeduid.  De titel ‘curator aquarum’, dus met het meervoud van ‘aqua’, kwam er pas in 11 v.Chr. en werd gedragen door Valerius Messalla Corvinus.[186]  Een mogelijkheid kan zijn dat de vroegste geattesteerde inscripties in navolging van Rome ook de meervoudsvorm aannamen als officiële aanduiding.  Wanneer we de vormen met betrekking tot hun datering bekijken, zien we veeleer een tendens in omgekeerde richting.  Van de vijf inscripties waarin ‘aquae’ staat gebeiteld, dateren vier inscripties uit de 1e eeuw[187] en één inscriptie wordt gedateerd aan het einde van de 3e- begin 4e eeuw[188].  In drie inscripties vinden we de vorm ‘aquarum’ terug.  Hiervan kon één inscriptie niet worden gedateerd[189], de overige twee zijn te situeren in de 2e eeuw[190].  We kunnen dus twee conclusies trekken: ten eerste dat de vorm ‘curator aquae’ frequenter voorkomt dan de vorm ‘curator aquarum’ en ten tweede dat de opgeworpen hypothese dat de vroegste inscripties mogelijk de vorm van de eerste en algemene benaming te Rome zouden overgenomen hebben, moet worden verworpen.

Indien we de onuitgegeven inscriptie van G. Camodeca uit Puteoli bij de analyse zouden betrekken, zou deze inscriptie onze tweede conclusie bevestigen.

De twee volgende met elkaar verwante vormen in de opsomming zijn curator aquae ducendae[191] en curator aquaeductus[192].  In de eerstgenoemde vorm, gedateerd tijdens de regering van Claudius (41-54 n.Chr.), wordt een gerundium ‘ducendae’ gebruikt, terwijl we in de tweede vorm, uit de 2e eeuw, de genitief van het substantief ‘aquaductus’ terugvinden. 

M. Corbier stelde vast dat op de inscripties uit de Republiek de titel ‘curator aquae’ niet wordt aangetroffen.[193]   Bij nazicht van de inscripties uit deze periode in verband met aquaducten, zien we steeds hetzelfde formularium terugkeren, namelijk een gerundium met zijn lijdend voorwerp al dan niet gevolgd door ‘faciundum curaverunt / coeravere’.   Deze vorm, ook nog in inscripties uit de Keizertijd, wordt nagenoeg altijd gebruikt wanneer we te maken hebben met magistraten die tijdens het uitoefenen van hun functie handelden in opdracht van de ordo decurionum en meestal ook volledig gefinancierd met geld uit de gemeentekas.[194]  Aangezien de inscriptie van de curator aquae ducendae uit de vroege Keizertijd dateert en dus niet zo ver in de tijd van voornoemde vormen verwijderd is, zouden we vanuit deze informatie de vorm kunnen verklaren.  Het deel ‘aquae ducendae’, dus het lijdend voorwerp gevolgd door het gerundium, kan worden beschouwd als een restant uit vroegere tijden toen er nog geen sprake was van een curator aquarum te Rome of toen er nog geen sprake was van curae opgelegd als munera personalia.  Vanaf de Augusteïsche tijd ontstaat de titel curator aquarum en neemt het evergetisme op het gebied van water enorm toe.[195]  Volgens M. Corbier heeft diegene die de cura aquae ducendae op zich nam als evergetische daad pas achteraf de titel ‘curator’ gekregen als compensatie voor deze cura.[196]

De tweede vorm, curator aquaductus, dateert uit de 2e eeuw, een eeuw waarin de curatele functies een hoogtepunt bereikten.  Aangezien men steeds meer vertrouwt raakte met het waterwezen door de uitbreiding van het waternetwerk ging men een directere terminologie gebruiken en is het aannemelijk dat men niet langer de omslachtige omschrijving ‘aquae ducendae’ bleef gebruiken.

 

Een nogal afwijkende vorm is sub cura.  Deze vorm lijkt in eerste instantie niets met water gemeen te hebben, maar wanneer we weten dat deze formule in combinatie met de naam van een loodgieter op een aantal fistulae aquariae is teruggevonden, wordt het verband duidelijk.  Fistulae aquariae zijn de buizen van de waterleiding die meestal aan het oog van de mensen onttrokken waren. De inscripties op deze loden buizen hadden uitsluitend een juridische en administratieve functie.  In die zin verschillen deze inscripties van de ere-inscripties die op goed zichtbare plaatsen werden aangebracht.[197]  In feite behoren ze dus niet echt tot het epigrafisch bronnenmateriaal.  Toch werden ze opgenomen omdat de kans bestaat dat de formule sub cura synoniem is voor curator aquarum.  De formule werd slechts in twee gevallen geattesteerd, waarbij het telkens ging om iemand van senatoriale rang.[198]  M. Corbier sluit evenwel niet uit dat de formule ook naar de analoge formule ‘f(aciendum) c(uravit vel –uraverunt)’ zou kunnen verwijzen.  De twijfel wordt veroorzaakt door een bepaling in de Digesten die zegt dat senatoren waren vrijgesteld van honores en munera in hun patriae.[199]  Toch konden ze deze munera wél vrijwillig op zich nemen.  Wanneer we aannemen dat ‘sub cura’ staat voor ‘curator aquarum’ hebben deze senatoren de munus uit eigen beweging vervuld.  Wegens het ontbreken van verdere aanwijzingen voor de éne of de andere optie, waardoor men geen voorkeur kan verlenen, worden beide personen bij berekeningen buiten beschouwing gelaten

 

In de provincies werd slechts één curator aquarum teruggevonden, maar niet onder deze titel.  De omschrijving luidt: ob aquae curam[200].  In Africa neemt de constructie van aquaducten en andere werken in verband met water in de 2e en 3e eeuw toe.  De reden waarom we hier zo weinig, om niet te zeggen geen, curatores aquarum aantreffen is omdat in Africa de titel curator aquarum niet gangbaar was.  Hetzelfde fenomeen doet zich voor in Gallië, waar reeds in het begin van de 1e eeuw n.Chr. bouwactiviteiten rond waternetwerken op gang kwamen, maar waar ook niemand de titel van curator aquarum bezat.[201] 

Zodoende valt het moeilijk uit te maken of het gaat om een evergeet of om iemand die werd belast met een munus personale/mixtum.  Deze thesis zal zich bijgevolg beperken tot de vormen waar de titel ‘curator’ in voorkomt.  Wanneer we met andere vormen worden geconfronteerd, zullen zij enkel worden opgenomen als met zekerheid kan worden gesteld dat het gaat om munera personalia in de strikte betekenis of om munera personalia die geëvolueerd zijn naar munera mixta. 

De vorm ob aquae curam zal bij de inhoudelijke analyse verder worden besproken. 

 

1.3.2. Soorten curatores op basis van inhoudelijke kenmerken

 

Ook de beslissingen met betrekking tot de watervoorziening moesten worden genomen in aanwezigheid van minstens twee derde van de decuriones.[202]  De uitvoering van deze werken  behoorde tot de ambtsverplichtingen van de II viri en gedeeltelijk ook tot die van de aediles.[203]

 

Aan de hand van de in het vorige onderdeel opgesomde vormen, zal ik trachten te achterhalen met welke taken de curator aquarum was belast en of de verschillen in de titulatuur ook andere taken impliceerden.

De vormen curator aquaductus en curator aquae ducendae verwijzen naar personen die hebben bijgedragen tot de bouw van aquaducten of andere noodzakelijke installaties voor de waterleiding.  Aangezien we slechts beschikken over twee vermeldingen van personen die betrokken waren bij de oprichting van de initiële bouwwerken, nemen we aan dat dit eerder uitzonderlijk tot het takenpakket van de curator met betrekking tot het water behoorde.[204]

De vormen curator aquae en curator aquarum, waar inhoudelijk geen verschil is tussen de enkelvouds- en meervoudsvorm, doelden normaliter niét op een functie waarbij de curator in de kosten van grote werken zoals de bouw van een aquaduct, deelde.  Bij deze vormen wordt veeleer gedacht aan kleinschalige projecten zoals de kleinere aanleg- of onderhoudswerken en de inspectie van de waterinstallaties zodat de gemeente voorzien bleef van water van een degelijke kwaliteit.[205]  

Op een inscriptie  gevonden te Volsinii staan twee curatores aquae vermeld[206].  Het gaat om de gebroeders Seii, behorend tot één van de voornaamste en invloedrijkste families in Italië[207].  Zij zijn ons bekend door een inscriptie op een monument, geplaatst bij een bron ter ere van de goden Fons en Tellus.  Door de formule ‘ex aere conlato’ op deze inscriptie weten we dat de gemeenschap heeft bijgedragen tot de oprichting van dit monument.  Het water uit deze bron loopt via een aquaduct tot in de stad wat aanleiding geeft tot de veronderstelling dat de broers hebben bijgedragen tot de constructie van het aquaduct van Volsinii.[208]  Mocht deze veronderstelling juist zijn, dan kan men niet spreken over “kleinere projecten”.  Aangezien hun cura aquae waarschijnlijk niet enkel bestond uit de bouw van dit monument, weten we niet in welke mate zij voor de overige aspecten van hun municipale taak een financiële bijdrage hebben geleverd.[209] 

 

Indien we de vorm sub cura mogen zien als een variant van curator aquarum en daarbij rekening houden met de plaats van vermelding, namelijk de buizen van de waterinstallatie, mogen we aannemen dat de taak van de persoon bestond uit het toezicht houden op de aanleg van het ondergrondse waternetwerk. 

De vorm ob aquae curam verwijst naar een munus personale in de strikte betekenis.  We weten immers dat de persoon belast met deze cura onderhandelde met de aannemer en toezicht hield op de bouw van de Aqua Commodiana zonder daartoe zijn eigen vermogen aan te spreken aangezien de gemeente van Thugga de hele constructie financierde.[210]  Deze informatie laat dus toe de persoon als ‘curator’ te beschouwen, zonder dat de titel expliciet wordt vermeld.

 

W. Langhammer vermeldt nog een andere taak van de curator, namelijk de controle van de waterverdeling.  Dit hield ook in dat hij het onrechtmatig aftappen van water uit de leidingen moest verhinderen.[211] 

 

1.3.3. Aanwijzingen in verband met de curatele functie op basis van de inscripties

 

De eerste vorm die speciale aandacht verdient, is curator aquae Augustae per annos [---] omni sumptu proprio [administratae][212].  Twee elementen geven ons meer informatie.  Het eerste element is ‘per annos [---]’, wat erop wijst dat de persoon gedurende een aantal opeenvolgende jaren deze functie heeft waargenomen hoewel het in principe verboden was dezelfde munus onmiddellijk na het beëindigen opnieuw op zich te nemen.  Er moest minstens een tussenperiode van vijf jaren in acht worden genomen.[213]  Daarenboven wordt uitdrukkelijk vermeld dat deze curator alles met eigen middelen heeft beheerd: ‘omni sumptu proprio [administratae]’.  Deze vermelding toont het belang dat werd gehecht aan een persoonlijke financiële ondersteuning.  Het gaf de curator meer sociaal aanzien tijdens zijn leven en zorgde er tegelijkertijd voor dat men zich zijn weldaad ook na zijn dood herinnerde.

Het voorgaande bewijst dat men de curatores vaak koos op basis van hun groot vermogen en niet op basis van hun competentie of ervaring met een bepaalde cura.[214]  Dergelijke keuzes waren niet enkel van toepassing in de categorie van municipale curatores voor het water, maar golden in alle categorieën.  In inscriptie CIL XIV, 171 (I.6.) vinden we een curator operum publicorum et aquarum perpetuus terug.  Deze functie bevestigt voornoemde stelling énerzijds en nuanceert ze anderzijds.  De cura voor openbare werken gekoppeld aan de cura voor het water is een combinatie op basis van ervaring of kundigheid.  Het feit dat beide functies ‘perpetuus’, onafgebroken en zo waarschijnlijk voor het leven, zijn, bewijst dat het gaat om een zéér welgesteld persoon.  Men kan dus besluiten dat men, indien mogelijk, een cura bij voorkeur oplegt aan personen die zowel rijk als competent zijn.

Naast de hierboven vermelde curator aquae Augustae uit de 3e- 4e eeuw vinden we in Puteoli nog een andere curator aquae Augustae terug, gedateerd tijdens de regering van Nero[215].  Indien we hierbij de nog niet uitgegeven inscriptie van G. Camodeca uit 10 n.Chr. betrekken, getuigen drie inscripties van een continuïteit van de functie curator aquae Augustae.[216]  Hieruit kunnen we concluderen dat het onderhoud van en het toezicht op herstellingswerken van het waternetwerk frequent plaatsvond en dat men een groot belang hechtte aan de kwaliteit van het water.

Tenslotte moeten we nogmaals herhalen dat een munus personale oorspronkelijk geen beroep deed op het vermogen van de hiermee belaste persoon.  Aangezien het aan de hand van de titel ‘curator’ niet mogelijk is om te achterhalen of een persoon al dan niet zijn eigen vermogen heeft aangesproken bij de uitvoering van zijn cura, mag men er niet bij voorbaat van uitgaan dat een munus personale overal in het rijk na verloop van tijd werd omgezet in een munus mixtum.  De vorm ob aquae curam[217], geattesteerd in de provincies, geeft ons hiervan het bewijs.   Dit geldt voor alle categorieën van municipale curatores die in deze thesis worden behandeld.   We kunnen alleen veronderstellen dat voornamelijk vanaf het einde van de 2e eeuw, wanneer de financiële en economische problemen zich zeer duidelijk manifesteerden, de curatele functies steeds vaker gepaard gingen met een eigen financiële inbreng.

 

1.3.4. Welke informatie wordt ons door de Digesten aangereikt?

 

In Dig. 50.4.18.6 wordt gezegd dat ook de functie van ‘commissaris voor het toezicht op de wateraanvoer’ behoort tot de persoonlijke publieke verplichtingen.

 

Het reinigen en onderhouden van de installaties voor de watervoorziening behoorde tot de taak van de eigenaar van de grond waarover waterleidingen liepen of waarop reservoirs waren geïnstalleerd.  Deze bepaling werd teruggevonden in Dig. 7.1.27.3.  Hierdoor bleven deze grondbezitters vrijgesteld van andere curatele functies. 

 

Verder vindt men in het fragment 50.10.1.1. nog een casus in verband met de curatores van de categorie water.  Een persoon, reeds belast met een publieke verplichting, die de taak aanvaardt om toezicht te houden op de bouw van een aquaduct, kan géén ontheffing verkrijgen van zijn eerste publieke verplichting.  Hij had immers kunnen vrijgesteld worden van de tweede munus personale op grond van de eerste verplichting, indien hij dit gevraagd had vóóraleer hij het toezicht op de bouw van het aquaduct op zich nam.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[173] ECK, W., Die Verwaltung des Römischen Reiches in der Hohen Kaiserzeit: ausgewählte und erweiterte Beiträge, p.242.

[174] Van de naam zijn enkel een paar letters bekend: [---]nianus.

[175] In: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, pp.236-274.

[176] Hiermee trek ik uiteraard de aanvulling van M. Corbier niet in twijfel. 

[177] CIL X, 6094 (I.48.); CIL XI, 7297 (I.136.).

[178] CIL XIV, 171 (I.6.).

[179] AE 1983, 395 (I.135.).

[180] CIL X, 6427 (I.17.); CIL X, 1805 (I.65.); AE 1983, 193 = AE 1980, 236 = AE 1974, 266 (I.67.).

[181] CIL IX, 2234 = ILS 6510 (I.52.).

[182] Twee inscripties waarin dezelfde persoon voorkomt: CIL IX, 2353 = ILS 6513 (I.42.); AE 1990, 223b (I.43.).

[183] CIL IX, 3922 (I.89.).

[184] AE 1994, 535 (I.71.); CIL IX, 343 (I.77.); CIL IX, 343a (I.76.).

[185] AE 1966, 512 (P.4.).

[186] CORBIER, M., La famille de Séjan à Volsinii: La dédicace des Seii, curatores aquae, in: MEFRA, 95, 1983, 2, p.730.

[187] CIL X, 6427 (I.17.); AE 1983, 193 = AE 1980, 236 = AE 1974, 266 (I.67.); CIL IX, 2234 = ILS 6510 (I.52.); AE 1983, 395 (I.135.).

[188] CIL X, 1805 (I.65.).

[189] CIL X, 6094 (I.48.).

[190] CIL XIV, 171 (I.6.); CIL XI, 7297 (I.136.).

[191] Twee inscripties waarin dezelfde persoon voorkomt: CIL IX, 2353 = ILS 6513 (I.42.); AE 1990, 223b (I.43.).

[192] CIL IX, 3922 (I.89.).

[193] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.238.

[194] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.248-9.

[195] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.251.

[196] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.263.

[197] CHELOTTI, M., GAETA, R., e.a., Le epigrafi romane di Canosa, I, p.126.

[198] AE 1994, 535 (I.71.); CIL IX, 343 (I.77.); CIL IX, 343a (I.76.): de twee laatste inscripties hebben betrekking op één en dezelfde persoon.

[199] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.274, n.149: Dig. 50.1.22.5, 50.1.23 pr.

[200] AE 1966, 512 (P.4.).

[201] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.273.

[202] Dig. 50.9.3: zie bijlage p.105.

[203] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.182.

[204] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.262.

[205] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.262.

[206] AE 1983, 395 (I.135.).

[207] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.238.

[208] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.241.          

[209] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.265.

[210] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.269.

[211] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.182.

[212] CIL X, 1805 (I.65.).

[213] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.143.

[214] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.271.

[215] AE 1983, 193 = AE 1980, 236 = AE 1974, 266 (I.67.).

[216] CORBIER, M., De Volsinii à Sestinum: cura aquae et évergétisme municipal de l’eau en Italie, in: Revue des études latines (R.E.L.), 62, 1984, p.263.

[217] AE 1966, 512 (P.4.).