Municipale curatores in Italie en de westelijke provincies tijdens het principaat. (Véronique Bonkoffsky)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK  I: TYPOLOGIE OP BASIS VAN HET BRONNENMATERIAAL

 

1.2. OPENBARE WERKEN

 

Alvorens over te gaan tot de analyse van de geattesteerde vormen, wil ik eerst een aantal gemaakte keuzes toelichten in verband met de term ‘openbare werken’. 

‘Openbare werken’ is een ruim begrip waaronder men in principe ook de curatores aquarum, de curatores viarum en de curatores templi zou kunnen plaatsen.  Om de typologische analyse zo overzichtelijk mogelijk te houden, werden voor de bespreking van de curatores verantwoordelijk voor het water, voor de wegen en voor de heiligdommen toch aparte categorieën gecreëerd.

De vraag rijst wat ons nog rest om in de categorie ‘openbare werken’ te bespreken.  Hierin zullen de curatores die instaan voor de profane openbare gebouwen of bouwwerken worden behandeld.  Dit betekent dat de curatores aedium sacrarum, die in de Real-Encyclopädie samen met de curatores operum publicorum worden vermeld[107], in de categorie van de heiligdommen zullen aan bod komen.  De profane openbare gebouwen zijn gebouwen zoals de curia (senaatsgebouw), de basilica (een rechtszaal die ook als marktplaats werd gebruikt), het gymnasium, de marktgebouwen en ook de badinstellingen. 

 

De hieronder opgesomde vormen betreffen enkel de delen van de omschrijving van de functie die hier relevant zijn.  Een aantal van deze vormen kwam op de inscriptie voor in combinatie met andere curatele functies of bevatte bijkomende informatie, maar deze werd bij de bespreking die volgt achterwege gelaten aangezien hier enkel de grondvormen van belang zijn.  Wanneer we toch beroep moeten doen op dergelijke weggelaten bijkomende informatie, zal dit duidelijk worden aangegeven.

 

1.2.1. Soorten curatores op basis van formele kenmerken

 

Wat Italië betreft, werden volgende acht vormen geattesteerd:

 

Wat de provincies betreft, werden volgende vier vormengeattesteerd:

Alvorens de bespreking aan te vangen, zou ik er willen op wijzen dat de varianten van de vorm operum publicorum[122] telkens apart van de vormen in verband met het badwezen[123] zullen worden besproken. 

De varianten van de groep curator operum publicorum zijn beperkt.  De meeste uitdrukkingen bevatten de grondvorm ‘operum publicorum’, eventueel voorzien van een uitbreiding die meestal verband houdt met inhoudelijke aspecten. 

Bij de opsomming werd de vorm curator oper[is vel -um][124] opgenomen.  Het dient te worden vermeld dat de laatste letters van dit woord moeilijk leesbaar waren wegens beschadiging van de steen.  Zo meent Th. Mommsen dat er oorspronkelijk ‘operi[s]’ moet hebben gestaan, terwijl H. Dessau verkiest om aan te vullen met ‘oper[um]’.  Er werden bij het bestuderen van de context geen aanwijzingen gevonden waarom juist daar een enkelvoudsvorm zou staan.  Daarom sluit ik mij aan bij de interpretatie van H. Dessau, te meer daar het beentje van de ‘i’, waar men in de Oudheid vaak geen punt boven beitelde, gezien worden kan als een stokje van de ‘u’.  Toch is het niet uitgesloten dat de enkelvoudsvorm ‘operis’ wordt gebruikt.  Het bewijs hiervoor wordt geleverd door inscriptie[125].  In de inhoudelijke analyse zal aan deze vorm dus geen speciale aandacht worden besteed.

Tenslotte beschikken we over een inscriptie[126] die helemaal géén specificatie bevat.  De context laat in dit geval toe met relatief grote zekerheid aan te nemen dat het om een curator operum publicorum gaat.  We zullen hier in het volgende deelhoofdstuk wat nader op ingaan.

Een mogelijke verklaring voor het onvolledig vermelden van de functie, dus voor het weglaten van ‘publicorum’ bij de vorm ‘curator operum / operis’[127] en van ‘operum publicorum’ bij de vorm ‘curator’[128], is plaatsgebrek op de steen tijdens het beitelen.  Dat plaatsgebrek kon ofwel een  onnauwkeurige berekening zijn van de ordinator bij de verdeling  van het schrijfoppervlak of kon gewoon een gevolg zijn van het feit dat de opdrachtgever zich geen grotere steen kon veroorloven.[129]  Een andere eventuele uitleg zou zijn dat het de gewoonte was dergelijke lange titels in te korten door weglating van één of meer volledige woorden, maar aangezien dit slechts bij weinig inscripties het geval is, lijkt het meer waarschijnlijk de oorzaak bij plaatsgebrek te zoeken.

Binnen deze groep is er één vorm die wat de inhoud betreft onder de algemene noemer van ‘openbare werken’ hoort, maar qua vorm niet in het rijtje past, namelijk agentes curam macelli.

 

Wat de omschrijvingen van de curatores die instaan voor de badinstellingen betreft, worden we geconfronteerd met een veelheid van vormen.  Geen enkele uitdrukkingswijze is dezelfde.

In drie van de vier functieomschrijvingen komt het woord ‘thermarum’[130] voor.  In de andere omschrijving werd het woord ‘balinei’[131] gebruikt.  Bij de inhoudelijke analyse zullen we nagaan of we een betekenisverschil kunnen ontdekken.

 

1.2.2. Soorten curatores op basis van inhoudelijke kenmerken

 

In toenemende mate werd in de steden de cura operum publicorum onttrokken aan het ambtsgebied van de duoviri en de aediles en aan een curator als munus personale overgedragen.[132]

 

We beginnen met de meest algemene vorm, curator operum publicorum (perpetuus).  Zoals de term zelf zegt, was de curator operum publicorum iemand die instond voor de openbare gebouwen.  Wat moeten we daar precies onder verstaan?  Volgens W. Langhammer bezat de curator operum publicorum dezelfde volmachten als de duoviri.  Concreet betekende dit dat hij de door de ordo decurionum geplande bouwopdrachten aan de redemptores, respectievelijk  de conductores toekende die de laagste prijs hadden ingediend, dat hij de betrokkenen uitbetaalde van het bedrag dat hem ter beschikking was gesteld voor de constructie en dat hij toezicht hield op het verloop van de werken.[133] 

Een andere taak die echter niet door W. Langhammer wordt vermeld maar wel kan worden afgeleid uit het epigrafisch materiaal, is de autoriteit van de curator operum publicorum over publieke plaatsen.  Wanneer we inscriptie[134] bekijken, lezen we het volgende: ‘… loc(us) adsig(natus) per / [Ar]senium Marcellum, cur(atorem) / [ope]r(um) pub(licorum), cur(antibus) Valerio / [Fel]ice et Avillio Pu/[de]nte.’.  Uit dit fragment kan worden afgeleid dat de curator operum publicorum gerechtigd was om openbare grond toe te kennen voor de oprichting van openbare gebouwen of monumenten.  In inscriptie[135] merken we dat deze bevoegdheid soms uitdrukkelijk in de titel wordt weergegeven: curator operum publicorum et locorum.  Het beslissingsrecht aangaande openbare gronden impliceert dat deze curator waarschijnlijk ook het recht had om obstructies die de bouw van dergelijke werken op publieke plaatsen verhinderden, te verwijderen. 

Verder zou het onjuist zijn te denken dat de municipale curator operum publicorum verantwoordelijk was voor de oprichting van het monument.  Op basis van inscriptie[136] waarin staat geschreven: ‘… locus datu[s] / a Cestio Rubo curat(ore) oper[um], / aedil(um) L(uci) Avelli Metilliani et / Vibi Rubi…’ kunnen we afleiden dat dit tot de taken van de aediles behoorde. 

Wanneer we de opsomming van “1.2.1. De soorten curatores op basis van formele kenmerken” nagaan, vinden we een vorm terug die ons nog een andere taak van de curator operum publicorum meedeelt: curator sartorum tectorum operum publicorum’[137].  ‘Sartorum’ is afgeleid van het werkwoord ‘sarcire’, wat ‘herstellen’ betekent.[138]  ‘Tectorum’ is de genitief meervoud van ‘tectum’.  De eerste betekenis van ‘tectum’ is ‘dak’, maar meer algemeen geeft het woordenboek ook de betekenis ‘gebouw’.[139]  De curator operum publicorum moest er voor zorgen dat de openbare gebouwen werden onderhouden en moest de nodige herstellingswerken laten uitvoeren.[140]

Deze laatste verantwoordelijkheid wordt aangegeven in een uitbreiding bij een van de grondvormen die in onze opsomming onder de vormelijke kenmerken werd weggelaten.  Het betreft de inscriptie[141] waarin de persoon een curator (pecuniae publicae et) operum publicorum was met de specificatie quibus ex fide refectis ob merita eius.  Door de toevoeging ‘refectis’, van het substantief ‘refectus’ weten we dat het gaat om herstellingswerken.

 

De vorm curator operum[142] vereist geen verdere uitleg meer wat betreft de inhoud.  Aangezien we hebben aangenomen dat deze vorm een verkorte versie is van de oorspronkelijke omschrijving van de functie, heeft de curator operum dezelfde taken als de curator operum publicorum.

Zoals bij de analyse van de formele kenmerken werd gezegd, gaan we inscriptie[143](I.66.) die helemaal geen verdere omschrijving heeft, van naderbij bekijken.  Hierbij willen we nagaan op welke basis we besluiten dat we te maken hebben met een curator operum publicorum.  De inscriptie, afkomstig uit Puteoli (CA) en gedateerd in 161 n.Chr., luidt als volgt: ‘Locus datus ex auctoritate Flavi(i) / Longini, cl(arissimo) v(iro), cur(atore) r(ei) p(ublicae), adsignat(us) a / M(arco) Valerio Pudente, II vir(o), curat(ore), / X kal(endas) Aprili(is), / Imp(eratore) Caesare M(arco) Aurelio Antonino Aug(usto) III / et Imp(eratore) Caesare L(ucio) Aurelio Vero Aug(usto) II, co(n)s(ulibus).’. Het betreft hier M.Valerius Pudens, II vir en tevens curator.  Naar analogie van inscriptie (I.9.) mogen we dus stellen dat de curator die de plaats bepaalt voor een monument, een curator operum publicorum is.  De vraag is waar precies het verschil ligt tussen ‘locus datus’ en ‘locus adsignatus’, twee uitdrukkingen met ogenschijnlijk dezelfde betekenis.  Om deze vraag te kunnen beantwoorden lijkt het mij in de eerste plaats noodzakelijk om de relatie tussen Flavius Longinus, lid van de ordo senatorius en curator rei publicae, en M.Valerius Pudens na te gaan.  Een mogelijkheid is dat Flavius Longinus, de curator rei publicae aan de curator (operum publicorum) aanwees waar deze het monument moest laten oprichten.  Volgens T.L. Comparette vindt men de vermelding van de curatores rei publicae vaak terug op monumenten ter ere van de keizer.[144]  Indien we er zouden van uitgaan dat de betreffende inscriptie (I.9.) deel uitmaakt van een monument dat werd opgericht ter ere van een keizer, zouden we kunnen veronderstellen dat de plaats voor het monument door een curator rei publicae, die bovendien nog een clarissimus vir is, gegeven werd omdat deze méér autoriteit geniet dan iemand belast met de cura operum publicorum.  Indien het om een inscriptie voor een gewone burger ging, zal de curator rei publicae waarschijnlijk niet hebben beslist over de plaats van het monument, maar wel de curator operum publicorum.  Wij vinden een bevestiging van deze hypothese bij F. Jacques die op basis van de analyse van een aantal inscripties besluit dat ‘datus’ impliceert dat enkel de persoon waarop ‘datus’ betrekking heeft het volledige beslissingsrecht heeft.  Geen andere persoon had medezeggingsschap.[145]  Wanneer we dit toepassen op de curator rei publicae en de curator (operum publicorum) had eerstgenoemde dus het beslissingsrecht alleen in handen zonder te moeten overleggen met laatstgenoemde.  De vermelding van de curator (operum publicorum) kunnen we hier dan misschien beschouwen als een formaliteit waarbij we de term ‘adsignatus’ als zwakker dan ‘datus’ moeten interpreteren.  M. Valerius Pudens, de curator (operum publicorum), was dan naar mijn mening enkel belast met het toezicht op de uitvoering van het te construeren monument of bouwwerk. 

Een volgende soort curatores operum publicorum bestaat uit diegenen die met betrekking tot de verzamelde inscripties respectievelijk worden omschreven als curator operum publicorum datus a divo Augusto Vespasiano[146] en curator operum publicorum Venusiae ab divo Hadriano[147].  Volgens Th. Mommsen waren deze door de keizer aangeduide curatores de controleorganen van de staat voor het stedelijk bouwwezen in het algemeen.  Hij stelt dat de stedelijke bouwinfrastructuur werd bekostigd door de staat en dat deze curatores er moesten voor zorgen dat het geld dan ook voor deze doeleinden werd aangewend.  Deze overtuiging wordt echter door W. Langhammer weerlegd aan de hand van het fragment 50.10.3.1 van Macer uit de Digesten waarin wordt gezegd dat het niet is toegestaan zonder goedkeuring van de keizer met publieke geldmiddelen een nieuw bouwwerk op te richten.  Indien elk gemeentebestuur voor elke bouwactiviteit een beroep had kunnen doen op de financiële middelen van staatswege, dan zou zelfs de staat binnen de kortste keren over een lege schatkist beschikken.  Er waren immers voldoende redenen om bouwwerken op te trekken of te renoveren: competitie met andere gemeenten, het creëren van werkgelegenheid, verrijking van particuliere personen en dit alles zonder de gemeentelijke schatkist te belasten.[148]  De keizers waren zich hiervan bewust en het zou dan ook enigszins verbazen moesten zij dit zo maar laten gebeuren.  De visie van Th. Mommsen wordt in de geraadpleegde literatuur door niemand gedeeld.     

Er bestaat geen twijfel meer over dat deze curatores door de keizer werden aangeduid als verantwoordelijken voor de bouwconstructies die hij aan de steden schonk bij wijze van donatie.  Zij waren enkel curator operum publicorum met betrekking tot dat éne uit te voeren bouwwerk.  Zij hadden dus niet het recht tussen te komen in andere bouwplannen die de stad mogelijk wou realiseren op eigen kosten.  Zodra hun taak volbracht was, eindigde hun functie als curator operum publicorum.  Deze regel gold eveneens voor de curatores die door de stad zelf waren aangesteld.[149] 

Als laatste vorm die geen betrekking heeft op het badwezen, vinden we agentes curam macelli [150], geattesteerd in Africa.  We kunnen dit vertalen als ‘zij die zorg dragen voor de lmarkplaats voor levensmiddelen’.  Er werd reeds bij de bespreking van de categorie ‘voedsel’ een suggestie gedaan waarom men soms een vorm van het werkwoord ‘agere’ gebruikt in plaats van ‘curator’.[151]  Eén van de vele betekenissen die het werkwoord ‘agere’ heeft, is immers ‘opdrijven’, wat ons toelaat te besluiten dat een persoon, in dit geval meerdere personen (‘agentes’), eigen financiële middelen hebben ingezet tijdens de uitvoering van deze cura.  Uit het voorgaande mag men echter niet besluiten dat wanneer er ‘curator’ staat enkel fysieke inspanningen werden bedoeld.  In het merendeel van de inscripties en zeker wat de 2e en 3e eeuw betreft, impliceert het gebruik van ‘curator’ zonder twijfel een financiële bijdrage.  De reden waarom men in een aantal gevallen opteerde de uitdrukking ‘curam agere’ te gebruiken, is om de omvang van de eigen financiële inbreng extra in de verf te zetten. 

 

Alvorens de inhoudelijke analyse van de geattesteerde vormen te beëindigen, rest ons nog de verschillende omschrijvingen in verband met het badwezen te onderzoeken. 

Drie van de vier attestaties bevatten het begrip ‘thermarum’, terwijl slechts één vorm het begrip ‘balinei’ hanteert.  ‘Thermae’ wordt gebruikt om de grootschalige badcomplexen te benoemen die in hun directe omgeving ook andere recreatiefaciliteiten boden zoals sportvelden, eetgelegenheden en bibliotheken.  Het ‘balneum’ is ouder dan de ‘thermae’ en heeft een nederiger en meer buurtgebonden karakter.[152]  Uit de frequentie waarmee men de term ‘thermae’ gebruikt, kunnen we afleiden dat in de Keizerijd de kleinere ‘balnea’ hun belang wat verloren hadden.

De meest algemene omschrijving is curator thermarum [153], te vertalen als ‘curator van de thermae’.  Aangezien hier dus geen informatie over de precieze taak van deze curator wordt gegeven, kunnen we ons afvragen of de drie taken die we bij de curatores operum publicorum hebben geconstateerd ook van toepassing zijn op de curator thermarum.  De andere inscripties in verband met het badwezen helpen ons reeds een deel van het antwoord te vinden.  De vorm curatores refectionis thermarum [154] vertelt ons dat de curator verantwoordelijk is voor onderhouds- en herstellingswerken aan de thermae.  De vorm curator balinei novi  houdt in dat de curator verantwoordelijk is voor het beheer en de controle van de financiële aspecten van de bouwwerkzaamheden.[155] 

Daaruit mogen we besluiten dat de curator thermarum bevoegd kan geweest zijn voor het onderhoud en/of voor de organisatie van de bouwwerkzaamheden.  Maar beschikte de curator thermarum ook over het recht om te beslissen wáár de thermae zouden worden gebouwd of behoorde dit recht tot de bevoegdheden van de duoviri of de ordo decurionum?  In een aantal gevallen hebben we gezien dat een curator operum publicorum de plaats toewees waar een monument mocht worden opgericht,  maar kunnen we de oprichting van een monument, hoe groot het ook mag geweest zijn, vergelijken met de inplanting van een volledig badcomplex?  Zeker is in ieder geval dat de curator thermarum hierover niet op zijn eigen houtje zal beslist hebben.  Hij kon eventueel suggesties doen, maar een definitieve beslissing werd zonder twijfel genomen in samenspraak met de ordo decurionum en de andere stedelijke magistraten.  Uiteraard hadden laatstgenoemden ook de ultieme beslissing in handen aangaande een voorstel van een curator operum publicorum in verband met de bestemming van publieke gronden. Het verschil in omvang tussen een monument en een badcomplex in acht genomen zal de curator operum publicorum meer vrijheid hebben genoten dan de curator thermarum.

Wanneer we tenslotte de vorm curator operis thermarum datus ab Imp.Caes. Hadriano Aug.[156] onderzoeken, zien we dat de omschrijving dezelfde is als één van de vormen die we reeds bij de bespreking van de algemene groep van curatores operum publicorum hebben gezien.  De verklaring van de omschrijving blijft dus ook dezelfde.  Het gaat hier om een curator, aangesteld door de keizer, die werd belast met de organisatie van en het toezicht op de bouw van een badhuis dat door de keizer werd bekostigd.

 

1.2.3. Aanwijzingen in verband met de curatele functie op basis van de inscripties

 

Een eerste bijzonderheid is de vorm curator operum et rei publicae [157], bij de formele analyse gewoonweg opgesomd als curator operum.   Deze persoon blijkt tegelijkertijd  curator operum en curator rei publicae te zijn geweest.  Het gebeurt wel vaker dat twee gelijkwaardige functies, tezelfdertijd uitgeoefend, met elkaar worden verbonden door het voegwoord ‘et’.[158]  Wat hier echter opvalt, is dat het tweede lid niet echt een gelijkwaardige functie is, maar een hogere functie.  De curator rei publicae was immers een keizerlijke commissaris die in de steden toezicht hield op het financiële beheer.  In de literatuur werden een aantal verklaringen teruggevonden voor deze combinatie.

Volgens W.Eck duidden de keizers zelden een speciale curator operum publicorum aan wanneer er met keizerlijke middelen een bouwproject werd gerealiseerd.  Dit wordt bevestigd door ons bronnenmateriaal waarin we slechts driemaal een dergelijke curator terugvinden.  Het gaat om de curator operum publicorum datus a divo Augusto Vespasiano[159], de curator operum publicorum Venusiae ab divo Hadriano[160] en de curator operis thermarum datus ab Imp.Caes. Hadriano Aug.[161].  Wanneer de keizer als evergeet optrad tegenover een gemeente, in dit geval Falerii[162], wou hij uiteraard dat zijn geld werd besteed aan het doel dat hij voor ogen had.  Daarom is het niet vreemd dat hij de curator rei publicae van de gemeente, die bovendien een vir perfectissimus, een ridder van het hoogste niveau is, aanstelt als curator operum publicorum.[163]

T.L. Comparette verklaart de vorm vanuit de veranderende machtspositie van de curator rei publicae.  De autoriteit van de curator rei publicae zou in het begin niet meer dan adviserend zijn geweest.  Na verloop van tijd nam zijn gezag echter toe, wat zich onder andere uitte in de absorptie van andere functies zoals de cura operum publicorum. Uiteindelijk verkreeg de curator rei publicae de volledige controle over alle stedelijke aangelegenheden.[164]

Deze twee visies sluiten elkaar geenszins uit en lijken mij beide valabele mogelijkheden.

Een tweede bijzonderheid vinden we terug in de omschrijving curator pecuniae publicae et operum publicorum quibus ex fide refectis[165].  Onze aandacht gaat naar de specificatie ‘ex fide’.  De meest voor de hand liggende betekenissen van ‘fides’ zijn ‘trouw’ en ‘belofte’. [166]   De persoon in kwestie liet herstellingswerken uitvoeren zoals hij had beloofd.  Deze vermelding impliceert dus dat het niet zelden voorkwam dat gedane beloftes niet werden nagekomen. 

‘Fides’ betekent ook ‘verwachting’. [167]  ‘Ex fide’ kunnen we dan vertalen als ‘in overeenstemming met de verwachting(en)’ of ‘ten gevolge van de verwachting(en)’.  In de Oudheid woog er een sociale en morele druk op de welgestelden in de gemeente om de gemeenschap te laten meegenieten van hun vermogen.  Dit uitte zich meestal in evergetische daden, maar in deze context wordt niet op het evergetisme gedoeld.  De gemeenschap kon ook een financiële inbreng van de betrokkene verwachten waarbij deze dan zijn munus personale omzette in een munus mixtum.  Aangezien de inscriptie uit de 2e-3e eeuw dateert, is de kans vrij groot dat de cura van de persoon een munus mixtum was.  Deze hypothese wordt versterkt doordat ‘ex fide’ verwijst naar een cura operum publicorum.  Deze cura, ongeacht of het geld voor de uitvoering ervan afkomstig was uit de gemeentekas of uit het vermogen van diegene die met de cura belast was, bracht steeds grote kosten met zich mee.  Door de omschrijving ‘ex fide’ toe te voegen, wilde men misschien benadrukken dat deze persoon zijn plicht had vervuld zoals het van hem werd verwacht.  Dit impliceert eventueel dat de inwoners en de gemeenteraad druk hadden uitgeoefend om een grote financiële bijdrage te leveren of dat zij dit alleszins hadden verwacht.  Door de vermelding ‘ex fide’ kan dan worden benadrukt dat hij aan die verwachtingen had voldaan.

 

In de volgende vorm curator operum publicorum et locorum primus factus  [168] werd de omschrijving ‘primus factus’ toegevoegd.  De persoon werd dus als eerste in de gemeente belast met de taak van curator operum publicorum et locorum.  De inscriptie is afkomstig uit Puteoli waar de geëerde zijn functie uitgeoefende en dateert uit de 1e eeuw, meer bepaald ten tijde van Nero. 

Tenslotte wil ik nog even wijzen op de meervoudsvormen die we in deze categorie aantreffen.  

Op drie inscripties werd ‘curatores’[169] / ‘agentes curam’[170] aangetroffen in plaats van ‘curator’ / ‘agens curam’.  Men was dus met meerdere personen tegelijk verantwoordelijk voor dezelfde taak.  Dit laat veronderstellen dat de financiële bijdrage die van de curator werd verwacht niet door één persoon kon worden gedragen en dat meerdere curatores werden aangeduid om de kosten te delen.  Gerelateerd aan de historische situatie kunnen hiervoor twee verklaringen worden gevonden.  Enerzijds trof de financiële crisis het hele Romeinse Rijk net als de provincies waaruit deze curatores afkomstig waren.  Het kapitaal van de rijken werd hierdoor fel aangetast en het betrof telkens dezelfde rijken, weliswaar minder kapitaalkrachtig, die de kosten moesten dragen.  Anderzijds constateren we dat het steeds bij grote opdrachten, zoals herstellingswerken aan de thermae of een levensmiddelenhal of de bouw ervan, gebeurt dat meerdere curatores optreden.  Men mag daarenboven niet vergeten dat er vaak gedurende lange periodes géén herstellingswerken werden uitgevoerd en dat gebouwen onafgewerkt bleven vanwege een lege schatkist. [171]

 

1.2.4. Welke informatie wordt ons door de Digesten aangereikt?

 

Zoals bij alle publieke verplichtingen is de wettelijke minimumleeftijd 25 jaar, tenzij dit door de betrokken gemeente anders werd bepaald (Dig. 50.2.5).  In de bespreking van de volgende categorieën zullen we hiervan uitgaan tenzij anders vermeld.

 

In de Digesten vinden we meer informatie over de verhouding tussen de betrokkenen in de sector van de openbare werken.  Fragment 50.10.2.1 zegt dat het gemeentebestuur onderhandelt met diegene belast met het toezicht op het uit te voeren werk, met name de curator operum publicorum, die op zijn beurt zaken doet met de aannemer, de redemptor.  Deze werkwijze veroorzaakte wel eens meningsverschillen over de aansprakelijkheid van de betrokken partijen: wie was tegenover wie aansprakelijk en in welke mate? 

Hoe men deze problemen oploste, vindt men terug in fragment 50.8.11 (9).  De verantwoordelijkheid tegenover de gemeente werd enkel en alleen door de curator gedragen.  De ordo decurionum stelde een bedrag ter beschikking waarmee de curator de aangenomen werken moest financieren.  Om speculaties tegen te gaan, werd de curator verplicht een rente te betalen op de nog niet bestede som.  Wanneer de aannemer zijn verplichtingen niet nakwam en het geld niet terugvorderbaar was, bleef de curator hoe dan ook verantwoordelijk voor de hoofdsom.  Het risico met betrekking tot de uit te voeren werken, trof ook de erfgenamen van de curator operum publicorum (Dig. 50.8.11 (9).1).

 

Volgens fragment 10.1 van de Digesten werden de erfgenamen van iemand die werd aangesteld tot curator operum publicorum en die via de vraag om vrijstelling probeerde te ontsnappen aan zijn publieke verplichting, eveneens aansprakelijk gesteld.  Als strafmaatregel voor deze treuzelarij werd de cura overgedragen op de erfgenamen die hiervoor verantwoordelijk werden gehouden tot het moment van overlijden van diegene die getracht had aan zijn verplichting te ontkomen.

 

Het fragment 50.10.7 bewijst dat vele openbare gebouwen zich in de 2e eeuw in een bouwvallige staat bevonden.  Antoninus Pius vaardigde tijdens zijn regering (138-161 n.Chr.) een rescript uit waarin hij bepaalde dat indien een stad over voldoende gebouwen beschikte maar geen budget had voor de nodige herstelwerkzaamheden, het gelegateerde geld voor nieuwe bouwwerken beter kon worden besteed aan de renovatie van de bestaande gebouwen.

 

Tenslotte vermelden we nog even de inhoud van de fragmenten 50.10.3. en 50.10.3.1 die reeds als argument ter weerlegging van Th. Mommsen’s interpretatie van de door de keizer aangeduide curatores operum publicorum werden aangebracht.[172]  Het was verboden om zonder toestemming van de keizer met publieke geldmiddelen een nieuw bouwwerk op te richten.  Men mocht wél een nieuw bouwwerk met geld van particulieren optrekken, behalve als het een circus of een (amfi)theater betrof, of als het project de wedijver met andere gemeenten beoogde.

 

Naast deze fragmenten zijn er in de Digesten nog een aantal voorschriften terug te vinden in verband met het opstellen van de bij een bouwwerk horende inscripties.  Dit voor personen die zich verdienstelijk maakten bij de oprichting van het bouwwerk.  Aangezien dit niet tot ons onderzoeksdomein behoort, zullen zij dan ook terzijde worden gelaten.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[107] KORNEMANN,E., Real-Encyclopädie, IV, coll.1802.

[108] CIL XIV, 373 (I.5.); CIL X, 3759 (I.55.); CIL X, 3910 (I.58.); CIL X, 1799 (I.64.); CIL IX, 3923 (I.90.); CIL XI, 3258 (I.132.); AE 1984, 360 (I.91.).

[109] CIL XIV, 172 (I.8.); CIL X, 1791 (I.9.); CIL XIV, 171 (I.6.); CIL XIV, 4457 (I.7.).

[110] AE 1983, 193 = AE 1980, 236 = AE 1974, 266 (I.67.).

[111] CIL XIV, 2922 (I.16.).

[112] Het gaat in dit geval om 3 verschillende inscripties waar dezelfde persoon, een curator operum et rei publicae, in voorkomt: CIL XI, 3090 (I.127.); CIL XI, 3091 (I.128.); SI I, 12 (I.129.).

[113] CIL XIV, 2590 (I.33.).

[114] CIL X, 1814 (I.66.).

[115] CIL X, 1266 (I.61.).

[116] CIL IX, 1160 (I.80.).

[117] CIL IX, 1419 (I.72.).

[118] AE 1925, 105 (P.8.).

[119] CIL VIII, 18224 (P.11.).

[120] CIL II, 4610 (P.23.).

[121] CIL III, 4447 (P.29.).

[122] Inscripties ivm. openbare werken : CIL XIV, 373 (I.5.); CIL X, 3759 (I.55.); CIL X, 3910 (I.58.); CIL X, 1799 (I.64.); CIL IX, 3923 (I.90.); CIL XIV, 172 (I.8.); CIL X, 1791 (I.9.); CIL XI, 3090 (I.127.); CIL XI, 3091 (I.128.); SI I, 12 (I.129.); CIL XIV, 171 (I.6.); CIL XIV, 4457 (I.7.); CIL XIV, 2922 (I.16.); CIL XIV, 2590 (I.33.); CIL X, 1266 (I.61.); CIL IX, 1160 (I.80.); CIL X, 1814 (I.66.); AE 1983, 193 = AE 1980, 236 = AE 1974, 266 (I.67.); AE 1984, 360 (I.91.); CIL XI, 3258 (I.132.); CIL VIII, 18224 (P.11.).

[123] Inscripties ivm. het badwezen: CIL IX, 1419 (I.72.); AE 1925, 105 (P.8.); CIL II, 4610 (P.23.); CIL III, 4447 (P.29.).

[124] CIL XIV, 2590 (I.33.).

[125] CIL V, 6649 (I.148.).

[126] CIL X, 1814 (I.66.).

[127] CIL XIV, 2590 (I.33.); CIL XI, 3090 (I.127.); CIL XI, 3091 (I.128.); SI I, 12 (I.129.): deze inscripties betreffen steeds dezelfde persoon; CIL V, 6649 (I.148.).

[128] CIL X, 1814 (I.66.).

[129] Nota’s bij de cursus Latijnse epigrafie van Prof. Dr. D. Pikhaus.

[130] CIL IX, 1419 (I.72.); AE 1925, 105 (P.8.); CIL III, 4447 (P.29.).

[131] CIL II, 4610 (P.23.).

[132] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.178.

[133] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.179.

[134] CIL X, 1791 (I.9.).

[135] AE 1983, 193 = AE 1980, 236 = AE 1974, 266 (I.67.).

[136] CIL XIV, 2590 (I.33.).

[137] CIL XIV, 2922 (I.16.).

[138] MALLINCKRODT, H.H., Prisma Handwoordenboek, Latijn-Nederlands, p.270.

[139] MALLINCKRODT, H.H., Prisma Handwoordenboek, Latijn-Nederlands, p.306.

[140] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.91; COMPARETTE, T.L., The reorganization of the municipal administration under the Antonines, in: American Journal of Philology, 27, 1906, p.179.

[141] CIL XI, 3258 (I.132.)

[142] CIL XI, 3090 (I.127.); CIL XI, 3091 (I.128.); SI I, 12 (I.129.); CIL XIV, 2590 (I.33.) ; CIL V, 6649 (I.148).

[143] CIL X, 1814 (I.66.).

[144] COMPARETTE, T.L., The reorganization of the municipal administration under the Antonines, in: American Journal of Philology, 27, 1906, p.177.

[145] JACQUES, F., Le privilège de liberté. Politique impériale et autonomie municipale dans les cités de l’Occident romain, p.261.

[146] CIL X, 1266 (I.61.).

[147] CIL IX, 1160 (I.80.).

[148] LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.179.

[149] COMPARETTE, T.L., The reorganization of the municipal administration under the Antonines, in: American Journal of Philology, 27, 1906, p.177;  LANGHAMMER, W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus Municipales und der Decuriones, p.179.

[150] CIL VIII, 18224 (P.11.).

[151] Zie supra: p.34.

[152] FAGAN, G.G., Bathing in Public in the Roman World, p.76.

[153] CIL III, 4447 (P.29.).

[154] AE 1925, 105 (P.8.).

[155] FAGAN, G.G., Bathing in Public in the Roman World, p.231.

[156] CIL IX, 1419 (I.72.).

[157] Het gaat in dit geval om drie verschillende inscripties waar dezelfde persoon, een curator operum et rei publicae, in voorkomt: CIL XI, 3090 (I.127.); CIL XI, 3091 (I.128.); SI I, 12 (I.129.).

[158] CIL XIV, 171 (I.6) ; CIL XIV, 4457 (I.7.); CIL XIV, 2922 (I.16).

[159] CIL X, 1266 (I.61.).

[160] CIL IX, 1160 (I.80.).

[161] CIL IX, 1419 (I.72.).

[162] In de inscriptie CIL XI, 3089, die niet werd opgenomen in het corpus aangezien Tyrius Septimius Azizus er niet in voor komt als curator operum publicorum, wordt gezegd dat keizer Gallienus tegenover de colonia van Falerii is opgetreden als evergeet voor verschillende openbare werken. 

[163] ECK, W., Les curateurs des cités dans l’Occident romain de Trajan à Gallien. Etudes prosopgraphiques,  p.237-8.

[164] COMPARETTE, T.L., The reorganization of the municipal administration under the Antonines, in: American Journal of Philology, 27, 1906, p.181.

[165] CIL XI, 3258 (I.132.).

[166] MALLINCKRODT, H.H., Prisma Handwoordenboek, Latijn-Nederlands, p.115.

[167] MALLINCKRODT, H.H., Prisma Handwoordenboek, Latijn-Nederlands, p.115.

[168] AE 1983, 193 = AE 1980, 236 = AE 1974, 266 (I.67.).

[169] AE 1925, 105 (P.8.): curatores refectionis thermarum  (Africa); CIL III, 4447 (P.29.): curatores thermarum (Pannonia).

[170] CIL VIII, 18224 (P.11.): agentes curam macelli  (Africa).

[171] COMPARETTE, T.L., The reorganization of the municipal administration under the Antonines, in: American Journal of Philology, 27, 1906, p171.

[172] Zie supra: p.49: CIL X, 1266 (I.61.): curator operum publicorum datus a divo Augusto Vespasiano;  CIL IX, 1160 (I.80.):  curator operum publicorum Venusiae ab divo Hadriano; CIL IX, 1419 (I.72.):  curator operis thermarum datus ab Imp.Caes. Hadriano Aug..