Criminaliteit in het land van Waas 1700 - 1750. (Peter Catthoor).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 2: De misdrijven

 

HOOFDSTUK 4: DE OVERIGE MISDRIJVEN

 

A. MISDRIJVEN TEGEN DE OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID

 

De misdrijven tegen de openbare orde en de veiligheid maken in de eerste helft van de achttiende eeuw 8,6% uit van het totaal aantal misdrijven. Vooral in de periode 1710- 1740 tieren ze welig (24 gevallen van de 30). In beide oorlogsperiodes loopt hun aantal sterk terug. Men kan binnen de groep van deze misdrijven vier subgroepen onderscheiden: de politieke misdrijven waarmee hier banbreuk wordt bedoeld, het veroorzaken van troebelen en verstoren van de openbare orde, de militaire misdrijven en de belastingsmisdrijven.

  Tabel: Overzicht van het aantal misdrijven tegen de openbare orde en veiligheid

  Soort Misdrijf

  1700-09

  1710-19

  1720-29

  1730-39

  1740-50

  TOTAAL

  Politieke misdrijven

        3      

        5

        6

        8

        2

       24

  Troebelen

 

        3

 

 

 

        3

  Militaire misdrijven

 

        1

 

 

 

        1

  Belastingsmisdrijven

        1

        1

 

 

 

        2

  TOTAAL

        4

       10

        6

        8

        2

       30

 

1. BANBREUK

 

Onder banbreuk verstaat men het door een tot verbanning veroordeeld persoon breken van de opgelegde ban. Met andere woorden, het is het verschijnsel waarbij een persoon opnieuw het gebied of het land binnenkomt waaruit hij eerder voor een bepaalde tijd was verbannen. Vierentwintig gevallen van banbreuk zijn voor het Waasland bekend. Het eigenlijke aantal zal waarschijnlijk nog iets hoger gelegen hebben. Veel personen keerden na een verbanning terug naar dat rechtsgebied terug. Ten eerste omdat ze vaak nergens anders heen konden (het ging dan om mensen die hun hele leven in dat gebied of land hadden gewoond en er nog nooit buiten waren geweest) en ten tweede omdat de kans om betrapt te worden niet zo erg groot was. Het feit of men ontdekt werd was vaak een kwestie van toeval; bijvoorbeeld een toevallige herkenning door een dienaar van het gerecht. Andere personen werden dan weer betrapt omdat ze in hun oude zonden hervielen en het stelen of bedelen niet konden laten. Algauw bleek na hun arrestatie dan dat ze al eens veroordeeld en verbannen waren. Hoewel ze sterk varieerden was in bepaalde gevallen de straf voor dergelijke recidivisten erg zwaar; meer dan één (vooral mannen) persoon belandde op die manier aan de galg. De gemiddelde duur tussen de eerste en de tweede veroordeling bedroeg 1 à 2 jaar. De meeste personen verschenen dus gauw na hun eerste veroordeling weer in het gebied waaruit ze waren verbannen. Soms hielden bepaalde personen het niet bij één banbreuk, maar bleven ze terugkomen. Twee van dergelijke personen zijn ons gekend. Eén van hen bleek een (volgens hem toch) gegronde reden te hebben om telkens opnieuw in het Waasland te verschijnen. Door op die manier telkens het lot te tarten kregen ze dan ook de straf waar ze om vroegen; namelijk de doodstraf.

Voorbeeld ter illustratie: op 26 juni 1721 werd Olivier Windhey een eerste keer veroordeeld wegens landloperij en het plegen van diefstallen. Na een geseling werd hij voor 12 jaar uit het Waasland verbannen. Ze zouden hem er echter gauw gaan terugzien. Wegens banbreuk werd hij op 8 juni 1724 opnieuw voor 25 jaar verbannen. Op 29 januari 1727 was hij echter opnieuw aan het vagebonderen binnen de parochie van Temse waar hij door de ronde werd opgepakt. Na geseling en brandmerking werd hij levenslang, en op risico van de doodstraf, uit het Waasland verbannen.[1]

Voorbeeld ter illustratie: Louys Van Landeghem werd op 18 april 1731 door de vierschaar van Sint- Niklaas voor 10 jaar verbannen wegens vechtpartijen en dreigementen aan het adres van een paar nachtwakers. Nauwelijks een paar weken later dook hij opnieuw in de regio op (ditmaal gewapend met twee pistolen). Hij werd gegeseld en voor 25 jaar verbannen, ditmaal zelfs uit de keizerlijke landen en dus niet meer enkel uit het Waasland alleen. Opnieuw brak L.V.L. zijn ban. Na een geseling en brandmerking werd hij tot een levenslange verbanning veroordeeld, en dit op risico van de galg. Hij had echter in het Waasland nog een openstaande rekening te vereffenen. Het ging om een oude vete met een nachtwaker die hij tegen elke prijs wou uitvechten; getuige de volgende uitspraak die hij deed te Hulst enkele dagen na zijn derde veroordeling: “eerst Joos Van Bossche en stadhouder van Lande om de hoek leggen, daarna wil ik gerust sterven.” Op 27 augustus 1733 werd L.V.L. opgemerkt op de jaarmarkt van Beveren. In herberg ‘Vogelerjonck’ kon hij gearresteerd worden. Zijn onverzadigbare dorst naar wraak leidde hem op 28 januari 1734 naar de galg.[2]

Soms bleek een bepaalde persoon een gegronde reden te hebben om terug te keren. De strafrechters dachten daar evenwel anders over.

Voorbeeld ter illustratie: de 32 jarige Michiel Van Couteren was op 27 september 1727 gegeseld, gebrandmerkt en levenslang verbannen uit de keizerlijke landen. Toch kwam hij nog regelmatig het land binnen. Volgens hem was dat om zijn hoogbejaarde ouders te bezoeken en nadien om de begrafenis te regelen. Toch werd hij opnieuw gegeseld, gebrandmerkt en levenslang verbannen, en ditmaal op risico van de galg.[3]

Voor welke misdrijven waren deze personen eigenlijk gestraft en verbannen uit het Waasland of uit Vlaanderen? Sommige mensen hadden elders in Vlaanderen misdrijven gepleegd en waren daarvoor uit Vlaanderen verbannen. Hierdoor waren ze ook in het Waasland pakbaar wegens banbreuk. Acht personen die banbreuk pleegden in de periode 1700- 1750 waren veroordeeld wegens diefstallen, drie personen wegens allerhande gewelddelicten en vijf personen wegens landloperij, al dan niet gecombineerd met bedelarij. Bij de twee personen die meerdere keren in de gerechtelijke dossiers voorkwamen was banbreuk bij de eerdere veroordelingen ook een misdrijf dat meetelde. Bij de rest van de overtreders was de reden voor hun vroegere veroordeling niet gekend.  

 

2. VEROORZAKEN VAN TROEBELEN EN VERSTOREN VAN DE OPENBARE ORDE

 

Onder deze noemer kunnen drie zaken geklasseerd worden. Ze vonden alle drie plaats in de jaren ’10. De grens met de zaken die vallen onder het fysiek geweld was niet altijd even makkelijk te trekken.

Voorbeeld ter illustratie: in het jaar 1716 werd Waasmunster bedreigd door overstroming van de Durme. De bewoners hadden daarom een dijk opgeworpen. De stadhouder van Sint- Niklaas kwam met enkele soldeniers echter de dijk opnieuw doorsnijden (de reden is ons onbekend). Hierop begonnen enkele mensen de rest van de bevolking op te jutten en op te zetten tegen de stadhouder die onder een regen van stenen moest vluchten. Eenmaal met versterking teruggekeerd werden een paar oproerkraaiers opgepakt. Eén van hen was Michiel Laureys. Hij moest blootshoofds tot God en justitie om vergiffenis vragen en een boete van 100 gulden betalen.[4]

Voorbeeld ter illustratie: Jan Audenaert had, na een paar glazen te hebben gedronken, ruzie gekregen met gerechtsdienaar Frans Brichels. Hierop uitte hij zijn frustratie door een raam en twee stoelen te vernielen en luidkeels op straat iedereen te beginnen verwijten.[5]  

3. MILITAIRE MISDRIJVEN

 

Onder deze noemer kan één soort misdrijf worden verstaan; namelijk de hulp bij desertie. Verder zullen we kort nog even terug komen op de gevallen van misdrijven die door soldaten werden gepleegd.

3.1. HULP BIJ DESERTIE

Dit misdrijf kwam in het Waasland slechts éénmaal voor. Op 26 augustus 1719 kwam een groepje soldaten van het regiment van prins Louis Van Baden samen aan de gevangenis van Sint- Niklaas. Ze waren naar ginder gekomen om een deserteur op te halen. Pieter Pierotjan, woonachtig te Beveren, had de soldaten echter zien naderen en was de gevangenis binnengedrongen. Met een mes sneed hij de touwen van de deserteur door waardoor die kon ontkomen. Wat het motief van P.P. was is ons niet bekend.[6]

3.2. MISDRIJVEN DOOR SOLDATEN GEPLEEGD

Zoals in de vorige hoofdstukken reeds werd vermeld werden sommige misdrijven in het Waasland gepleegd door groepjes soldaten. Bij twintig zaken was dit het geval. Welke criminele feiten, en in welk aantal, werden door deze soldaten gepleegd? Vierentwintig criminele feiten konden worden onderscheiden. Het ging om 13 gewelddelicten, 10 vermogensdelicten en één geval van verstoring van de openbare orde. Bij de gewelddelicten ging het 11 keer om fysiek geweld met wapens en 2 keer om fysiek geweld zonder wapens. Bij de vermogensdelicten betrof het 5 diefstallen, 2 roofovervallen en 3 gevallen van bedrog en afpersing. Meestal betrof het redelijk zware vormen van criminaliteit. Op een totaal van 276 dossiers lijken die 20 gevallen misschien niet overdreven veel (toch 7,2% van het totaal aantal zaken), toch vinden we het de moeite om op dit verschijnsel wat dieper in te gaan.

De reden voor het opduiken van deze gevallen van soldatencriminaliteit ligt uiteraard in het talrijk aanwezig zijn van soldaten op het Wase grondgebied. Enkele oorzaken kunnen hiervoor aangehaald worden. Vooreerst werden er in de eerste helft van de achttiende eeuw twee successieoorlogen uitgevochten. De Zuidelijke Nederlanden en de streek in en rond het Waasland kregen een aanzienlijk deel van het oorlogsgeweld te verwerken (supra). Naast de eigenlijke oorlogsellende had het platteland en de bevolking ook sterk te lijden van de soldateske uitspattingen. De beslissing van een legertroep om in een dorp te overnachten kon voor de lokale bevolking op bitter onheil uitdraaien. Dit kon gaan van vertrappeld akkerland tot het in beslag nemen van veevoeder en voedsel en het afpersen van geld. Dit gebeurde onder andere in 1706 door Deense, Schotse en Ierse dragonders in de kasselrij Oudburg en het Waasland.[7] Een nieuwe geweldgolf volgde in 1707 toen Ierse dragonders lelijk huis hielden. Daarnaast was er het verschijnsel van kleine illegale legereenheden die zich afzonderden om allerlei misdaden te begaan. Ook groepjes gewapende deserteurs zorgden vaak voor problemen.

Ook tussen beide oorlogen in kende het Waasland, onder andere wegens zijn strategische ligging en de aanwezigheid van de schipbruggen, een sterke militaire aanwezigheid en bezetting. Dit was vooral het geval in de grensgemeenten omdat daar talrijke forten waren opgetrokken. In Stekene verbleven er in het jaar 1702 bijvoorbeeld, en dit telkens op een verschillend tijdstip, 13 regimenten.[8] Hun verblijf duurde soms meer dan vier maanden. Sommige auteurs zijn van mening dat het aan de vele troepenverplaatsingen te danken was dat Stekene zich in de loop van de zestiende en zeventiende eeuw tot een kleine stad ontwikkelde.

Maar ook kleine dorpen werden in de troepenverplaatsingen betrokken. Zo kregen Sint- Gillis en De Klinge als grensgemeenten ook vaak af te rekenen met  aanwezigheid en inkwartiering van soldaten. Deze inkwartiering gebeurde in de huizen van particulieren en in “kampementen” of kon plaats vinden in de talrijke herbergen. Sommige herbergen te Stekene en Sint- Gillis waren daardoor 2/3 van het jaar door militairen ‘bezet’. Deze bestendige troepenaanwezigheid in het Waasland van de zeventiende en  achttiende eeuw bracht allerhande serieuze problemen met zich mee: naast de gewone overlast van manschappen en materieel was er het buitensporige gedrag van de soldaten. Ze waren gewapend, waren vaak mensen van bedenkelijke reputatie en allooi (huurlingen) en hadden lak aan gedragsregels. Zo waanden velen van hen zich heer en meester en maakten ze naarstig misbruik van hun machtspositie (cf: de eerdere voorbeelden onder de rubriek bedrog en afpersing). Zo wordt in een Stekense kroniek het volgende gevonden voor het jaar 1747: “De soldaten kwamen hier van tijd tot tijd stropen en de inwoners hadden er veel van te lijden. Den derden mey begingen er vier Franschen geweldige brutaliteyten in den Kiekenhaag, stampten de deuren en vensters in…”[9] Dit alles leidde er dus toe dat een aanzienlijk aantal gevallen van soldatencriminaliteit in de bronnen werd teruggevonden. De meeste van deze zaken werden echter opgetekend in de enkwesten van het hoofdcollege waardoor geen sporen van bestraffing of beteugeling van de delinquenten werden teruggevonden. Toch zijn er in de sententies dan weer enkele aanwijzingen terug te vinden waaruit blijkt dat de militaire overheid het hele probleem niet liet aanslepen maar poogde het in te dijken door enkele delinquenten op te sporen en te bestraffen. Zo hebben we in de sententieboeken van het Leenhof een brief teruggevonden uit 1707 afkomstig van een zekere kolonel Harstop gericht aan de schepenen waarin gevraagd werd om soldaat Josef Messemaeker, in de cel wegens diefstal en geweldpleging, uit te leveren om hem door de eigen militaire rechtbank te laten vonnissen. Ook vonden we een brief uit 1716 terug van generaal- kolonel Joseph Lothaire, gericht aan de hoofdbaljuw waarin gevraagd werd om de aanhouding van de soldaten Paul Sussegem en François Vertenten te bevestigen en het onderzoek naar hun criminele daden voort te zetten. Soldaten die werden gevat en berecht moesten trouwens op niet veel genade rekenen. Het militaire strafrecht was bijzonder streng en kende weinig genade voor hen die de regels hadden overtreden en misdaden hadden begaan. De doodstraf op officieren werd uitgevoerd met het zwaard terwijl gewone soldaten werden gefusilleerd of opgehangen.[10] Ook radbraking kwam voor. In de sententies hebben we één voorbeeld van een executie van een soldaat teruggevonden.

Voorbeeld ter illustratie: de 22 jarige David Rossignol uit Sint- Valerie (Normandië) was soldaat in de compagnie van kapitein Grinville. Op 17 juli 1704 was hij binnengedrongen op de graanzolder van boer Matthieu Van Bunder uit Stekene. Hij roofde ook nog 138 florijnen en 2 louis d’or. Deze misdaad werd beschouwd als een overtreding van het 54e artikel van het reglement van zijne Majesteit. Na een brief van graaf de Bergeijck, de intendant- generaal van de financiën en minister van oorlog, werd D. R. veroordeeld tot de galg.[11]

Toch lijkt het ons dat veel van dergelijke wandaden en soldateske uitspattingen oogluikend werden toegestaan en dat bestrafte soldaten maar een kleine minderheid vormden die toevallig pech hadden gehad of zich hadden laten betrappen, deels omdat de militaire overheid er zich niet voor interesseerde of andere dingen aan het hoofd had of er gewoon niet in slaagde er iets aan te doen. Het lijkt ons dat de meeste soldaten hun wandaden hebben kunnen bedrijven zonder er ooit voor te zijn bestraft (voor eigenlijke controle dienen de dossiers van de militaire rechtbanken te worden geraadpleegd).  

4. BELASTINGSMISDRIJVEN

 

Onder de noemer belastingsmisdrijven wordt hier het verschijnsel van de smokkel bedoeld. Onder smokkelen werd het volgende verstaan: “verboden goederen of goederen waarvoor rechten moeten betaald worden heimelijk vervoeren over de grens.” Het begrip smokkel omvat dus twee componenten: enerzijds een materieel element; namelijk het heimelijk over een staatkundige grens brengen van goederen. Anderzijds een intentioneel element: het oogmerk om wetten of reglementen te ontduiken om er financieel voordeel uit te halen of om economische maatregelen te omzeilen. Wegens zijn ligging als grensgebied vormde het Waasland dus een gunstig gebied voor allerhande smokkelaars. Het Land van Waas was in de achttiende eeuw vrij berucht voor zijn sluikhandel. P. Lenders betoogt zelfs dat deze regio “zijn voorspoed voor een belangrijk deel aan de smokkelaars dankte” en noemde het Waasland “het paradijs der smokkelaars en belastingsontduikers”.[12] Toch kende de eerste helft van de achttiende eeuw maar een zeer beperkte smokkelactiviteit. Deze conclusie werd reeds door S. Gyseslinck getrokken in haar licentiaatsverhandeling over de smokkelhandel in het Land van Waas tijdens de achttiende eeuw.[13] De meeste van de door haar gevonden processtukken hadden betrekking op de tweede helft van de achttiende eeuw. Slechts een paar processen kwamen uit de jaren 1740. Het betrof in die jaren vooral graansmokkel. S. Gyselinck zag de oorzaak van dit verschijnsel in het feit dat de Oostenrijkers pas na 1748 een autonome douanepolitiek gingen voeren waardoor heel wat vroegere ‘dark number’ gevallen wegvielen en de smokkelhandel mede automatisch grotere  proporties aannam. De sterke stijging van invoerrechten na 1748 zette de Wase handelaars er dus toe aan om producten massaal binnen te smokkelen. Het betrof dan vooral graan, vlas, jenever, textielstoffen, zout en vee.

Toch hebben we in de gerechtelijke enkwesten twee zaken van smokkel teruggevonden. In één ervan ging het meer om illegaal stoken van drank.

Voorbeeld ter illustratie: in 1706 werden Adriaen De Zutter en Pieter Van Puivelde opgepakt wegens “complotteren” tegen zijne Majesteits placcaeten. Beide mannen hadden lakens en andere textielgoederen vanuit Antwerpen het Waasland binnengesmokkeld.[14]

Voorbeeld ter illustratie: in het jaar 1714 werd in het Waasland een georganiseerde bende drankstokers en smokkelaars opgerold. De belangrijkste bendeleden waren Frans Mariman, Adriaen Van Huije en Cornelis Du Buffon. In de brouwerij van A. V. H. was een illegale stokerij opgericht. Het geproduceerde bier en brandewijn werd dan aan de geïnteresseerde herbergiers in het Waasland geleverd. Voor die laatsten was dit voordelig aangezien er op deze manier geen tollen en accijnzen dienden te worden betaald. Het aantal herbergiers dat aan deze zwendel meedeed was trouwens bijzonder groot. Een ander deel van de drankproductie werd ook naar Antwerpen en het Land van Dendermonde gesmokkeld. Van eventuele straffen voor deze bende illegale stokers en smokkelaars en de eraan meewerkende herbergiers is spijtig genoeg niks geweten.[15]

B. ZEDENDELICTEN

Zedendelicten kwamen in het Waasland niet veel voor. Slechts vijf gevallen zijn bekend. Ze zijn over de verschillende decennia heen evenwichtig verdeeld, op uitzondering van de jaren ’20. In die periode vond er geen enkel zedendelict plaats. De andere uitzondering vormt het decennium 1740- 50; toen deden er zich twee zaken voor die onder de zedendelicten kunnen worden gerangschikt. De vijf zedendelicten bestonden uit vier gevallen van aanranding- verkrachting en één geval van bigamie.

1. AANRANDING VAN DE EERBAARHEID -VERKRACHTING

 

Verkrachting was van oudsher een zeer zwaar misdrijf waartegen alle wetgevingen streng zijn opgetreden.[16] Men kon pas een geldige klacht indienen als er voldoende bewijs was van de verkrachting. Dat bewijs diende te worden gevormd door het hulpgeroep van het slachtoffer. Het spreekt vanzelf dat gerechtsofficieren steeds werden geconfronteerd met de moeilijkheden om een bewijs van de feiten te leveren. De aangerande vrouw diende in theorie wenend haar gescheurd kleed en bijkomende verwondingen te laten zien waarna de gerechtsofficier dadelijk een lichamelijk onderzoek door een daartoe speciaal aangestelde vroedvrouw beval. Zowel in de middeleeuwen als in latere tijden was onthoofding de traditionele straf. Toch scheen er in het Ancien Régime inzake de concrete bestraffing geen eenvormigheid te bestaan. Van de vier gevallen die voor het Waasland gekend zijn waren er twee die in de sententies stonden genoteerd. De daders kwamen er met geseling en verbanning vanaf.

Voorbeeld ter illustratie: de 14 jarige Anna Halewijn was op 10 juli 1701 op weg naar de hoogmis in Belsele. Ze was in het gezelschap van haar broer Pieter Halewijn, haar zus Catharina Halewijn en Adriaan Van Hecke. Onderweg stootte het gezelschap echter op Jacobus Penneman die een eindje met hen meetrok. Ter hoogte van het landgoed van Adriaan Suy lokte J. P. Anna mee in het koren waar hij haar vastgreep, op de grond smeet en verkrachtte. Ze kreeg ook nog een paar klappen. Blijkbaar was ze nog een maagd, want het jonge meisje bloedde tijdens en na de vreselijke daad.[17]

Voorbeeld ter illustratie: in de zomer van 1740 werd Petronnella D’Hooghe op de hofstede van haar vader door landman Jan De Ruysscher aangerand en verkracht. De dader bleek een gewelddadige kerel te zijn die ook nog voor een paar vechtpartijen en een diefstal werd veroordeeld tot geseling en een 30 jarige verbanning uit de keizerlijke landen.[18]  

2. BIGAMIE

 

  Ondanks het feit dat de Germanen het beginsel van de monogamie aankleefden, was polygamie in hogere kringen een vrij verspreide levensvorm.[19] Het onderhouden van meerdere vrouwen werd zelfs gezien als bewijs van welstand. Zo is het onder andere bekend dat Dagobert en Karel de Grote er verscheidene vrouwen op nahielden. In deze omstandigheden was een strafrechterlijke sanctionering van de geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk in de lekenwetgeving uitgesloten. Toen de kerk haar aandacht en gezag op het terrein van het huwelijk ging richten leidde dit algauw tot conflictsituaties. Zo werd er tijdens het Concilie van Bazel (1431) duidelijk op gewezen dat de kerkelijke autoriteiten met alle beschikbare middelen tegen het concubinaat en de bigamie dienden op te treden.[20] Pas na de Contra- reformatie zou deze kerkelijke invloed zich in de wetgeving laten gevoelen. Volgens de nieuwe opvattingen beging de bigamist, ook wel ‘dubbelhuwer’ of ‘tweewijver’ genoemd, een misdrijf tegenover zijn echtgenote (of echtgenoot) en de andere persoon. Tevens werd het misdrijf opgevat als meineed en als verstoring van de openbare orde, gericht tegen de familie en de burgerlijke staat en verder als religieus delict wegens de openlijke en opzettelijke minachting van het huwelijkssacrament.[21] In het Waasland was er in de eerste helft van de achttiende eeuw één zo’n geval bekend. De 43 jarige Catharina Vaels uit Beveren was op 24 januari 1696 in het huwelijk getreden met wever Pieter De Vos. Tezamen hadden ze een kind. Blijkbaar moet er in het huwelijk weinig rozengeur en maneschijn aanwezig geweest zijn want na enkele jaren liep ze weg met Hendrick Pardans, eveneens een getrouwd persoon. Deze was op dat moment soldaat bij de artillerie en was te Beveren gelegerd. Samen kregen ze ook een kind, maar dat overleed kort na de geboorte. Toen H. P. werd ingedeeld in het regiment van kolonel Plettenborgh gingen hun wegen uiteen. Enige tijd na deze feiten kwam Catharina in Middelburg terecht waar ze kennis kreeg met een zekere Laureys Andries. Ze maakte hem wijs dat ze weduwe was (want doordat er nooit een scheiding had plaatsgevonden was ze officieel nog steeds getrouwd). Zo trouwden ze op 26 mei 1711 en dit voor een predikant en een katholieke priester. Blijkbaar viel C. V. op mannen met dezelfde levensbestemming want na zes jaar huwelijk nam ook deze man dienst in het regiment van kolonel Plettenborgh. Toen het uitkwam dat C. V. eigenlijk nog steeds met P. D. V. getrouwd was volgde er een gerechtelijk onderzoek. De schepenen beschreven de levenswandel van C. V. als volgt: “alles in minachtinghe ende versmadenisse vande goddelijke vreese ende weereltlycke straffe”. Catharina Vaels werd bedacht met een geseling tot loopenden bloede en 10 jaar verbanning uit het Waasland.[22]

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (41e, 54e en 76e sententie).

[2] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (98e, 117e en 123e sententie).

[3] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (122e sententie).

[4] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (24e sententie).

[5] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1728 (2e enkweste).

[6] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (1e enkweste).

[7] F. VANHEMELRYCK, Ellendelingen…, p. 146.

[8] F. ANNAERT, Stekene en zijne kerk, 1898, pp. 174-175.

[9] B. DE BRUYNE, op.cit., p. 84.

[10] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 156.

[11] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (15e sententie).

[12] P. LENDERS, “De politieke crisis in Vlaanderen omstreeks het midden der achttiende eeuw”, in: Verhandelingen van de koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, XXV, Brussel, Paleis der Academiën, 1956, p. 211.

[13] S. GYSELINCK, De smokkelhandel in het Land van Waas tijdens de achttiende eeuw, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1999, p. 16.

[14] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (6e enkweste).

[15] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1719 (2e enkweste).

[16] F. VANHEMELRYCK, Misdadigers tussen…, p. 169.

[17] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (2e enkweste).

[18] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (157e sententie).

[19] D. HEIRBAUT, Cursus Algemene Rechtsgeschiedenis, p. 82.

[20] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 181.

[21] L. T. MAES, Vijf eeuwen stedelijk strafrecht…, p. 234.

[22] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (33e sententie).