Criminaliteit in het land van Waas 1700 -1750. (Peter Catthoor).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 2: De misdrijven

 

HOOFDSTUK 5: BESTRAFFING

 

Een wezenlijk onderdeel van het verschijnsel criminaliteit wordt gevormd door de repressie die tegen de misdadigers wordt gevoerd; namelijk de bestraffing.Doorheen de tijd heeft die een hele evolutie gekend en ook de heersende ideeën en opvattingen over dit thema durfden al eens te wisselen. De achttiende eeuw, waarvan wij een deel bestuderen, vormde een belangrijke periode binnen de evolutie van het strafrecht, de wijze van bestraffing en het fenomeen van de tortuur. Het was meer bepaald in de eeuw der Verlichting, eeuw van overgang en stroomversnellingen, dat men in Europa enerzijds een trend zag naar een meer humane strafrechtspraktijk (onder andere beperking en afschaffing van de foltering), een hervorming van het rechtswezen en de invoering van het penitentair stelsel en anderzijds een meer wetenschappelijke benadering van het strafrecht. Al deze hervormingen en evoluties, die het Verlichtingsdenken als voortstuwende kracht ervoeren, kwamen echter naar voor of kenden hun opleving pas in de tweede helft van de achttiende eeuw. De door ons bestudeerde periode valt dus nog onder het oude stelsel, zowel wat strafrecht als strafrechtspleging betreft. In deze periode kwamen de oude ideeën echter steeds zwaarder onder druk te staan wat zou leiden tot hun geleidelijke verdwijning in de daarop volgende decennia. Daarom is de periode 1700- 1750 interessant. Het vormt de aanloop en een deel van een overgangsfase naar een nieuwe, meer moderne vorm van rechtsspraak en rechtspleging die de basis zou vormen voor de volgende eeuwen.  

1. EVOLUTIE BINNEN HET STRAFRECHT EN DE STRAFRECHTSPLEGING

 

 1.1 FUNCTIE VAN DE STRAF

Met de straf beoogt men van oudsher de vergelding van het misdrijf en het herstel van de schade.[1] In de periode voor de Franse Revolutie was het recht op bestraffing van misdrijven vooral gesteund op de vergeldingsgedachte. De vergelding is de oudste functie van de straf, het speelde op de gedachte dat de straf het onrecht moest vergoeden dat door het misdrijf werd veroorzaakt. Dit gebeurde door de dader een sanctie op te leggen die “pijn doet”. Hem werd een leed opgelegd waardoor hij in zijn fysieke, morele of patrimoniale integriteit werd getroffen. De repressie was dus hard en ongenadig. De rechters poogden de delinquenten immers niet te vergoelijken, noch her op te voeden (functies van de straf die pas later zouden opduiken) en zelfs niet te begrijpen. Waar het om ging was dat op bewezen schuld een onverbiddelijke boete moest volgen, het onwrikbaar principe van oog om oog en tand om tand. Een andere reden waarom de oude strafrechtspleging van voor 1800 overwegend als wreed werd betiteld vloeide voort uit een tweede functie van de straf, namelijk de afschrikking.[2] De straf als afschrikkingsmiddel was erop gericht om de dader ervan te weerhouden in de toekomst nog hetzelfde of een ander misdrijf te plegen. Ook moest zij anderen aansporen het voorbeeld van de gestrafte niet te volgen. Vooral voor die andere personen hoopte men dat de afschrikking zou gelden. Wegens het onefficiënte politieapparaat waren er vele misdadigers die de dans ontsprongen. Zo stelde Fielding: “De mogelijkheid om aan een straf te ontsnappen vormde een van de grote aanmoedigingen om te gaan stelen.”[3] De overheid poogde deze en eventuele toekomstige delinquenten van verdere acties te doen afzien via het voeren van een strenge repressie.
Een andere functie van de straf die echter in de achttiende eeuw minder aanwezig was was de beveiliging. Hier had de straf tot doel te vermijden dat de misdadigers de maatschappelijke orde nog verder zouden verstoren. Ze werden uit de maatschappij verwijderd zodat ze geen verder kwaad konden aanrichten. De bekendste vorm van beveiliging is de gevangenisstraf. Deze werd in de door ons onderzochte sententies echter geen enkele keer uitgesproken. Wel zat de verdachte regelmatig in voorarrest. Een bekende gevangenis in het Waasland was de Cipierage te Sint- Niklaas.[4]
Naast de gevangenisstraf was een andere vorm van beveiliging de verbanning: dit was de verplichting om een bepaald gebied voor een bepaalde periode of voor altijd te verlaten. Deze straf leidde echter slechts tot een beperkte beveiliging. De misdadiger was uit het eigen gebied verjaagd, maar elders kon hij zijn activiteiten gewoon verder zetten. Op uitzondering van de gevallen waarin men tot de doodstraf of een pardon werd veroordeeld spraken de leenmannen van het Wase leenhof telkens een verbanning uit, eventueel vooraf gegaan door een geseling of een brandmerking.
Deze opvattingen over het strafrecht hebben dus lange tijd gegolden en golden dus nog steeds in de eerste helft van de achttiende eeuw. In de loop van die eeuw kwam er echter steeds meer kritiek op deze oude leer en zijn opvattingen. Onder invloed van de Verlichtingsfilosofen werd er gestreefd naar een meer humaan strafrecht dat tegenover het wrede vergeldingsstrafrecht van de vroegere eeuwen zou komen te staan. De neerslag van het ideeëngoed uit de Verlichting over strafrecht mondde uit in de klassieke leer. Deze denkrichting heeft het strafrecht het sterkst beïnvloed in de eerste helft van de negentiende eeuw. Zij ligt rechtstreeks aan de oorsprong van de meeste strafwetboeken die in de loop van de negentiende eeuw werden opgesteld. Zo is ook het Belgisch strafwetboek van 1867 een typisch product van de klassieke denkrichting.
Voor de Franse Revolutie steunde men het recht op bestraffing (ius puniendi) van misdrijven dus vooral op de vergeldingsgedachte, volgens de klassieke leer daarentegen steunt het ius puniendi op het sociaal contract: de persoon die door zijn gewilde gedraging de strafwet, deel van het algemeen sociaal contract, heeft geschonden mag hiervoor worden gestraft. Tegelijkertijd steunde de klassieke leer op een welbepaald mensbeeld. Uitgangspunt was “de vrije mens”, hij die beschikt over een vrije wil en die op vrije wijze tussen “goed” en “kwaad” kan kiezen. Koos hij voor het kwade, met name het plegen van een misdrijf, dan was bestraffing gewettigd. De grondslag voor de bestraffing van het misdrijf was bijgevolg gelegen in de morele schuld van de dader die welbewust voor het plegen van het strafbare feit had gekozen. Naast vergelding waren algemene en bijzondere preventie de functies van de straf binnen deze ‘nieuwe’ strafrechtsdoctrine.

 

1.2 TORTUUR

 

Vooraleerst een kleine uitweiding over het verschijnsel tortuur te geven leek het ons gepast te vermelden dat wij in onze bronnen slechts op een drietal aanwijzingen zijn gestoten waaruit bleek dat tortuur op verdachten werd toegepast. In de drie gevallen was de gepleegde misdaad doodslag. Alvorens aan de eigenlijke sententie werd begonnen stond er in de boeken dan wat uitleg, gaande van een paar zinnen tot zelfs een heel blad, over het toepassen en het verloop van het scherp examen of de tortuur op de verdachte. Men beschreef hoe men folterde, hoe lang het duurde en hoe de gevangene daar op reageerde. In alle drie de gevallen kon geen bekentenis afgedwongen worden. Of met deze drie gevallen het hele tortuurgebeuren in het Waasland voor de eerste helft van de achttiende eeuw is gekend valt te betwijfelen. Waarschijnlijk kwam het niet zo vaak voor dat dergelijke feiten in de sententieboeken werden opgeschreven (enkel die paar opmerkelijke gevallen waarbij de verdachte ondanks tortuur niet bekende). Zo is de frequentie van het voorkomen van tortuur ook onder meer afhankelijk van het feit of er in een bepaalde periode zware vormen van misdaad gepleegd werden, van de bereidheid van het gerecht om tot tortuur over te gaan en van de bereidheid van de gevangenen om tot bekentenissen over te gaan. Zo kwam het regelmatig voor dat verdachten reeds bekenden toen ze nog maar zagen wat hen bij verdere ontkenning te wachten stond. P. Spierenburg verwoordde het zo: “De aanwezigheid van de folterinstrumenten moet een permanente intimidatie hebben gevormd voor de gevangene.”[5] Een bron die hierover meer informatie zou kunnen verschaffen zijn de baljuwrekeningen. Verder onderzoek is voor dit onderwerp dan ook aan de orde.
Onder tortuur verstaat men het afdwingen van een bekentenis of een belastende verklaring door middel van het toebrengen van pijn of het dreigen daarmee.[6] Tot echt zware tortuur besloot men meestal slechts over te gaan bij delicten die normaal tot de doodstraf zouden leiden. De rechters zagen zich hierbij genoodzaakt de verdachte naar de tortuur te verwijzen omdat zij van oordeel waren dat in principe geen enkele beschuldigde ter dood mocht veroordeeld worden vooraleer hij zijn misdaad had bekend. Men had binnen de tortuur dus verschillende vormen en gradaties waarbij het verschil in scherpte en pijnlijkheid dus afhing van de ernst van het delict. De tortuur, die reeds gekend was in het Romeins recht, dook in de eerste helft van de dertiende eeuw in Italië opnieuw op. Rond 1250 drong zij Sicilië, Spanje en Frankrijk binnen. In onze gewesten werd de tortuur voor het eerst vermeld te Brugge rond 1258- 1260.[7] Zij zou in de daaropvolgende eeuwen in de Nederlanden blijven toegepast worden. Zo speelde zij reeds in de Bourgondische periode een belangrijke rol voor de strafrechtbanken. Het ‘scherp examen’, het ‘pijnen op de pijnbanc’ of het tortureren was het privilege van de scherprechter of de beul. De middelen van tortuur waren talrijk en zeer gevarieerd; meestal werd de foltering aangepast aan de persoon die ze moest ondergaan. Veel aangewende folteringen waren die met de halsband, de uitrekking door middel van de palei waarbij de pijn nog werd opgedreven door zware gewichten aan de voeten te hangen en de waterproef. Daarnaast werden in de Nederlanden ookSpaanse laarzen of de been- en duimschroeven gebruikt. Wanneer een gevangene bleef ontkennen was men verplicht slechts een lichte straf op te leggen. Reeds vanaf de Bourgondische periode kreeg de tortuur veel aandacht van de rechtsgeleerden. Ze gingen ertoe over de voorwaarden te onderzoeken. Ook kwam er verzet op tegen de tortuur. Dat verzet zou in de achttiende eeuw onder invloed van de Verlichting steeds luider gaan klinken. Zo is de door ons bestudeerde periode ook in dit opzicht interessant, want het waren de laatste decennia waarin tortuur zou toegepast worden. In de jaren 1760 werden de strafrechterlijke instellingen het voorwerp van heftige aanvallen. In Frankrijk, Engeland, Duitsland en Italië kwamen bekende schrijvers, zoals Voltaire en Montesquieu, met overtuiging op tegen de wreedheid van de tortuur. Deze gedachtestroming bereikte een hoogtepunt met de verschijning in 1764 van het traktaat “Dei delitti e delle pene” van Cesare Beccaria. Hoewel van alle kanten het ongenoegen toenam bleek het in de praktijk toch niet zo eenvoudig te zijn om het oude systeem overboord te gooien. Velen, vooral dan uit de gerechtelijke wereld, bleken gekant tegen de afschaffing van de tortuur. Volgens hen zou dit vele strafzaken vertragen en bovendien beschouwde men tortuur onmisbaar als laatste toevlucht.[8] Uiteindelijk werd de tortuur dan officieel afgeschaft door Jozef II op 3 april 1787 in het kader van de algemene hervorming van de rechterlijke organisatie in de Nederlanden. In de plaats kwam een nieuw systeem dat nog steeds het huidige bewijsrecht vormt in strafzaken; namelijk de ‘conviction intime’ of innerlijke overtuiging.[9] Hierbij oordeelt de rechter op basis van zijn eigen eer en geweten nadat hij via een logisch denkproces en eventueel met behulp van wetenschappelijke technieken alles afgewogen heeft. Het feit dat de tortuur was afgeschaft betekende echter niet dat ook de lijfstraffen verdwenen. Deze zouden nog tot lang in de negentiende eeuw aanvaard en gedoogd worden.  

2. DE BESTRAFFING IN HET WAASLAND 1700- 1750

 

2.1 OVERZICHT VAN DE SOORTEN STRAFFEN

 

Zoals eerder gezegd viel de eerste helft van de achttiende eeuw nog onder het oude systeem van de strafrechtspleging. Van de meer Verlichte en andere Beccariaanse invloeden was nog weinig te merken. Wat voor soort straffen werden er dan in die periode uitgesproken?
Wij hebben wat het Waasland in de eerste helft van de achttiende eeuw betreft zes soorten straffen aangetroffen. Alvorens dieper op hun voorkomen en frequentie en eventuele combinaties in relatie met de gepleegde delicten in te gaan, geven wij hier een kort overzicht van wat deze straffen inhielden. De voorkomende straffen waren: de doodstraf, lijfstraffen, vrijheidsstraf of verbanning, tentoonstelling op het schavot, het pardon en de confiscatie der goederen.

2.1.1 DE DOODSTRAF

De doodstraf kende in het Waasland twee varianten, namelijk de doodstraf met de koord en de doodstraf door middel van het zwaard. Deze laatste vorm kwam echter maar tweemaal voor. Of men tot de doodstraf werd veroordeeld was veelal afhankelijk van de opvattingen van de plaatselijke rechters die op hun beurt veelal afhankelijk waren van de ernst en de aard van het delict en de hoedanigheid van de veroordeelde. Toch was voor een paar misdaden de doodstraf met stilzwijgende overeenkomst het uiteindelijke gevolg. Zo wisten bijvoorbeeld paardendieven dat ze meestal op niet veel genade dienden te rekenen. Vonnissen, zowel doodstraf als lijfstraffen en dergelijke, werden publiekelijk voltrokken om een afschrikkingseffect te bekomen. Om het effect te vergroten diende het met de nodige plechtigheid en zonder kans op mislukking te geschieden. Een beul moest om die reden een executie professioneel kunnen uitvoeren. Bij langdurige of mislukte executies kwam het in het verleden zelfs vaak tot volkse woedeuitbarstingen waarbij men de beul viseerde omdat die zijn werk niet naar behoren had gedaan. Zowel J. Sharpe als S. Faber kwamen tot de conclusie dat er in de loop van de achttiende eeuw een daling van het aantal executies optrad. Zo werd bijvoorbeeld in Londen tijdens de periode 1700- 1750 slechts 10% van de veroordeelden geëxecuteerd. Het opkomende Verlichtingsdenken wordt hier als mogelijke verklaring ingeroepen. S. Hay geeft nog een andere verklaring: “Een terreur werkt het best als zij getemperd wordt met genade.”[10] In dat licht moet men ook de bestraffingsvorm zien die bekend staat als ‘naast de dood’. Dit was een strafvorm waarbij de veroordeelde een strop om de hals kreeg maar niet werd opgehangen of waarbij er met een zwaard boven zijn nek werd gezwaaid zonder dat het tot een effectieve onthoofding kwam. Deze straf had vooral als bedoeling een afschrikkingseffect te vormen, dit zowel bij de eigenlijke gevangene als bij de omstaanders opdat zij zich niet aan zondige daden zouden overgeven.

 

2.1.2 LIJFSTRAFFEN

 

In het Waasland werden twee soorten lijfstraffen voltrokken: de geseling en de brandmerking. Bij geseling werd de dader geslagen “met een scherpe roeden tot loopenden bloede”. Bij brandmerking werd met een gloeiend ijzer een merkteken aangebracht op de rug, schouder of voorhoofd van de veroordeelde. Naast hun vergeldende en afschrikwekkende bedoelingen hadden de lijfstraffen dus ook een direct, praktisch nut. Zij vormden het bewijs van het criminele verleden van de delinquent. F. Vanhemelryck verwoordde het zo: “De brandmerkingen, verminkingen en littekens verwekten bij het verschijnen van een veroordeelde delinquent een onmiddellijk wantrouwen en verachting waardoor hij zich voortdurend van een sociale afzondering bewust was en dieper wegzakte in de afgrond van de misdaad.”[11] De misdadiger mocht dan berouw tonen en zijn leven willen beteren, de ingekerfde schandmerken konden niet gewist worden waardoor hij tentoongesteld bleef als een crimineel.Ook deze straffen werden publiekelijk voltrokken. Bij het publiek trad echter in de loop van de achttiende eeuw een mentaliteitswijziging op wat betreft het aanschouwen van dergelijk spektakel. Onder invloed van het civilisatieproces nam het vermogen tot identificatie toe waardoor de mensen meer gevoelig gingen worden (vooral dan de elite ten opzichte van de lagere klassen) voor het leed en geweld dat andere mensen ervoeren.[12] Zo begonnen ze het steeds onaangenamer te vinden om een openbare schavotstraf te aanschouwen, iets waar men in vroegere tijden storm voor liep om toch maar niks van het spektakel te missen. In tegenstelling tot tortuur bleven lijfstraffen nog tot in de negentiende eeuw verder bestaan. In Amsterdam bijvoorbeeld werden lijfstraffen pas rond 1854 afgeschaft.

 

2.1.3 OVERIGE STRAFFEN

 

Wat verbanning inhield werd reeds eerder besproken.
Bij een tentoonstelling op het schavot werd de veroordeelde aan ieder getoond “ten schandelijke exemple van eenieder”. Het afschrikkingseffect was hier niet zo groot, het was meer een oneerbare straf waardoor de misdadiger in zijn dorp of gemeenschap de reputatie kreeg van een crimineel en een schandelijk en zondig persoon waardoor hij werd gemeden en met de nek aangekeken. Bij het pardon werd men veroordeeld om op z’n blote knieën om vergiffenis te bidden en te smeken. Deze bede kon gericht zijn tot God, het gerecht of de medemens. In het laatste geval gebeurde het pardon op het schavot ten aanzien van de aanwezige menigte. Na een terdoodveroordeling of een zware straf kon het gebeuren dat de goederen van de veroordeelde geconfisceerd werden en verkocht “ten profijte van sijne Majesteite”.

 

2.2 FREQUENTIE VAN BESTRAFFING

 

Welke vorm van bestraffing werd in het Waasland het vaakst uitgesproken? Werden straffen gecombineerd uitgesproken en op welke manier?

 

Tabel: Overzicht van de uitgesproken straffen

Soort straf

1700- 09

1710- 19

1720- 29

1730- 39

1740- 50

TOTAAL

Doodstraf

6

4

  10

7

3

  30

Geseling+verban-

ning

9

5

  12

  14

  15

  55

Geseling+brandmer-

king+verbanning

2

4

  12

  13

2

  33

Verbanning

8

  11

  15

  35

  34

103

Tentoonstelling

 

2

1

1

 

4

Pardon

 

4

3

  3

1

  11

TOTAAL

  25

  30

  53

  73

  55

236

In totaal werd dertig keer de doodstraf uitgesproken. Op een totaal van 236 uitgesproken straffen vormt dit 12,7%. Ter vergelijking, in Antwerpen bedroeg het aandeel van de doodstraf in de eerste helft van de achttiende eeuw nog 18%.[13]Eén derde van de doodstraffen werd uitgesproken in het decennium 1720- ’29. Op uitzondering van de gevallen waarin de doodstraf werd uitgesproken of waarin de dader werd veroordeeld tot een openbare tentoonstelling of een pardon kwam het in alle zaken tot een verbanning. Verbanning was dus dé straf bij uitstek in het Waasland van de eerste helft van de achttiende eeuw. Ze kon wel worden voorafgegaan door geseling, al dan niet gevolgd door brandmerking. Verbanning alleen kwam 103 keer voor. Dit is een aandeel van 43,6%. De combinatie geseling- verbanning kwam 55 keer voor (23,3%), geseling- brandmerking- verbanning 33 keer (13,9%). Vooral naar het midden van de achttiende eeuw zou verbanning echt naar voor komen; 67% van de zuivere verbanningen vond plaats in de periode 1730- ’50. Verbanning voorafgegaan door geseling en brandmerking kende dan een plotse achteruitgang (van 13 gevallen naar 2). De ene verbanning was ook de andere niet. Ze konden verschillen naar plaats en duur. Men kon voor een beperkte periode (bijvoorbeeld vijf jaar) of levenslang verbannen worden. Men kon uit een bepaalde stad of een bepaald gebied verbannen worden (bijvoorbeeld het Waasland of het Land van Dendermonde) of uit het hele land waardoor men verplicht was naar het buitenland te trekken. Een verbanning kon dus naargelang de omstandigheden variëren van een betrekkelijk lichte tot een erg zware straf. De overige, meer lichte straffen, namelijk de tentoonstelling en het pardon, kwamen slechts zelden voor (6,4%). Het feit dat vooral de zwaardere criminaliteit aan bod kwam in de sententies zal daar wel niet vreemd aan zijn. Twee aparte gevallen, die niet in de tabel zijn opgenomen, kwamen ook nog voor: één persoon kwam gewoon na voorarrest vrij, een andere kreeg een bedelverbod opgelegd.

 

2.2.1 VERHOUDING DELICT- STRAF

 

 Tabel: De verhouding tussen het gepleegde delict en de opgelegde straf

MANNELIJKE DADERS

Doodstraf

Verbanning

Geseling+ver-

banning

Geseling+brandmerking+verb.

Vermogensdelicten

  17

  21

  20

  10

Gewelddelicten

2

  14

6

1

Politieovertredingen

1

        19

9

8

Misdrijven tegen openbare orde

9

2

1

4

Zedendelicten

 

1

1

   

 

VROUWELIJKE DADERS

Doodstraf

Verbanning

Geseling+ver-banning

Geseling+brand merking+verb.

Vermogensdelicten

2

7

  11

6

Gewelddelicten

2

2

2

 

Politieovertredingen

1

  39

  13

9

Misdrijven tegen openbare orde

1

2

2

1

Zedendelicten

 

 

1

 

 

Het is opvallend dat slechts vier maal de doodstraf werd uitgesproken voor de dader van een gewelddelict. Het was vooral wegens vermogensdelicten en misdrijven tegen de openbare orde en veiligheid (vooral banbreuk) dat mensen aan de galg eindigden. Die vermogensdelicten waren in sommige gevallen niet echt overdreven zwaar. Men belandde in die tijd rapper aan de galg voor het stelen van geld, kledij en dieren dan voor het doodslaan of vermoorden van een medemens. Verbanning kon, zoals gezegd, een zware en een lichte straf zijn. Het was een straf die voor elk soort delict werd uitgesproken, gaande van bigamie tot moord. Of de verbanning werd voorafgegaan door een geseling en/of een brandmerking hing soms van een paar factoren af zoals de persoonlijke opvattingen van de rechter, de ernst van het delict, het aantal (eerder) gepleegde delicten, het feit of men al eens was veroordeeld en dergelijke. Waren deze factoren in bepaalde mate aanwezig dan werd een veroordeelde meestal eerst gegeseld en/of gebrandmerkt alvorens tot een verbanning werd overgegaan. Bij het bestuderen van de gerechtelijke dossiers was het ons al opgevallen dat er achter het hele bestraffingsysteem geen vaste lijn bleek te zitten waaraan men zich hield. De leenmannen en rechters werkten niet volgens een proportionaliteitsbeginsel. Een bepaalde misdaad werd niet altijd met dezelfde sanctie bestraft. Soms werden voor betrekkelijk lichte misdaden zware straffen uitgesproken, zware misdrijven werden dan soms weer licht bestraft. Twee personen die eenzelfde misdrijf hadden gepleegd konden dus op verschillende wijze gestraft worden. Achter sommige uitspraken zat niet de minste logica. Ook hielden de rechters soms geen rekening met uitspraken of adviezen van collega’ s.

Voorbeeld ter illustratie: Alexander Jacobus Leannez was door de auditeur generaal van de “justicie militaire” in Brussel levenslang uit de Nederlanden verbannen en dit op risico van de doodstraf. Desondanks verscheen hij in het Waasland waar hij werd gevat. In plaats van de logische doodstraf werd hij opnieuw tot een levenslange verbanning uit de Nederlanden veroordeeld, op risico van de doodstraf.[14]

Voorbeeld ter illustratie: de 20- jarige Philip Janssens uit Antwerpen was reeds twee maal eerder gegeseld, gebrandmerkt en veroordeeld wegens diefstal toen hij in 1717 samen met drie andere companen in Lokeren werd gevat toen ze bezig waren met een inbraak in de bakkerij van Pieter Goossens. Als straf werd P. J. op een schavot gegeseld tot loopenden bloede, een derde maal gebrandmerkt en levenslang verbannen uit alle landen die vielen onder de gehoorzaamheid van zijne Majesteit. Fernand Philippe De Wilde en François Botterman hadden op 9 juli 1727 ingebroken in het huis van Antonius Van Laere. Twee maanden eerder hadden ze hetzelfde gedaan in het huis van Jacobus Poortemans. Beide dieven eindigden aan de galg.[15]

Voorbeeld ter illustratie: Zowel Louys Van Landeghem als Jan Lombaert hadden een rondewachter aangevallen en verwond. L. V. L. werd voor 25 jaar verbannen, J. L. slechts voor 10 jaar, hoewel het om hetzelfde ernstig delict ging.[16]

Hoe kan bovenstaande best verklaard worden?
De verklaring dient gezocht te worden in de ongebondenheid van de toenmalige rechters aan de wet. In het hedendaagse strafrecht is de strafrechter gebonden aan de tekst van de wet. Hij kan enkel als misdrijf beschouwen wat de wet als misdrijf ziet en hij kan enkel de bij wet voorziene straffen opleggen. In het oude strafrecht gold deze regel niet altijd. Het is integendeel de vrijheid van de rechter die werd benadrukt. In de achttiende eeuw was er totaal geen sprake van rechters als “bouches de la loi”. Wetboeken van strafrecht bestonden meestal niet en vele beslissingen vloeiden voort uit landelijke of lokale wetgeving.[17] De strafmaat kon ook afhankelijk zijn van persoonlijke grillen. Vooral bij vermogensdelicten hadden rechters veel vrijheid om te oordelen, meer dan bij andere delicten. Toch hadden rechters ook geen absolute vrijheid. De procedure en bewijsvoering moesten volgens vastgelegde regels verlopen en bovendien voorzag de wet of de gewoonte soms in een bepaalde straf.[18] Deze rechterlijke ongebondenheid zou in de loop van de achttiende eeuw gaan botsen met de ideeën van de Verlichting. De rechterlijke vrijheid werd in de ogen van de verlichte filosofen eerder als een vorm van willekeur gezien en daarom moest ze verdwijnen. In plaats daarvan moest een codificatie van het strafrecht komen, die de strafbare feiten en de bijhorende bestraffing diende vast te leggen. Leidde deze ongebondenheid ook tot discriminatie of ongelijkheid van behandeling van bepaalde groepen? We pogen dit kort aan te tonen voor twee groepen, namelijk vrouwen en vreemdelingen.

Zoals in de vorige hoofdstukken is beschreven was de zware criminaliteit vooral een mannenzaak. Vrouwen hielden zich meestal met lichtere delicten bezig. Maar werden ze daarom ook lichter bestraft? Twee Nederlandse historici, P. Spierenburg en S. Faber, zijn het omtrent deze materie niet met elkaar eens. In theorie zou er alvast geen verschil mogen bestaan, zo getuige een plakkaat uit 1614: “dat alle ’ t gene hier voor en tegens mans- persoonen desen contrarierendis gestatueert, ook plaatse sal hebben tegens vrouw- persoonen die contraventie doende.” Toch meende P. Spierenburg dat rechters milder waren voor vrouwen. S. Faber reageerde hierop door te stellen dat mannen en vrouwen, zeker in de categorie van de vermogensdelicten, voor dezelfde feiten onder gelijke omstandigheden gepleegd even zwaar (of licht) gestraft werden.[19]Wat het Waasland betreft, zou men hierover het volgende kunnen besluiten: afhankelijk van de aard van het delict konden vrouwen streng bestraft worden (in het geval van kindermoord was de straf erg hard en ongenadig), maar in andere gevallen konden ze dan weer op wat meer goodwill rekenen(diefstallen, bedelarij, …). Toch werden betrekkelijk veel vrouwen gegeseld en gebrandmerkt alvorens ze werden verbannen waardoor ze veelal een gelijke behandeling kregen inzake bestraffing als mannen. De persoonlijkheid van de rechters lijkt hier een grote rol te hebben gespeeld.

Voorbeeld ter illustratie: Susanne Vandembremt, haar man Joos De Wolf en Gillis Segers vormden een trio dat menige kerkbraak pleegde in en rond het Waasland. Beide mannen kregen hiervoor de doodstraf, terwijl S. V., hoewel ze aan dezelfde misdaden had deelgenomen, er met een verbanning voor 25 jaar uit Vlaanderen vanaf kwam.[20]

Voorbeeld ter illustratie: ondanks twee inbraken (twee mannen werden een jaar daarvoor nog ter dood gebracht) in huizen van weduwen moest Catherina Cool slechts tot God en de justitie om vergiffenis bidden en werd ze gedurende 1 uur aan de schandpaal gebonden.[21]

In sommige, meer uitzonderlijke situaties werd ook terdege met de hoedanigheid van de vrouw op dat moment rekening gehouden.

Voorbeeld ter illustratie: Angeline Vergauw werd samen met een andere vrouw te Lokeren opgepakt wegens landloperij. Beide vrouwen waren Egyptenaressen. Ook werden ze verdacht van diefstal. A. V. werd levenslang uit alle keizerlijke landen verbannen. Aan de geseling en de brandmerking ontsnapte ze door het feit dat de rechters rekening hielden met het feit dat ze zwanger was.[22]

Wat vreemdelingen betrof kan men vooreerst de vraag stellen wie als een vreemdeling werd beschouwd. Bedoelt men hiermee de mensen die van buiten het Waasland of van buiten Vlaanderen afkomstig waren? Om een wat breder onderzoeksterrein te hebben nemen we alle personen die niet van het Waasland zelf waren. Zoals eerder gezegd was van veel personen niet te achterhalen van waar ze afkomstig waren. Voor de vreemdelingen kunnen we stellen dat sommigen onder hen erg zwaar werden aangepakt. Anderen werden niet overdreven zwaarder, maar zeker ook niet lichter behandeld dan de mensen uit het Waasland zelf. Er was in sommige gevallen dus sprake van een ongelijkheid, die waarschijnlijk in de persoonlijke opvattingen van de rechters en hun ongebondenheid aan de wet diende te worden gezocht.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] D. HEIRBAUT, Cursus Algemene Rechtsgeschiedenis, p. 112.

[2] S. FABER, Strafrechtspleging en criminaliteit te Amsterdam, 1680- 1811. De nieuwe menslievendheid, Arnhem, Gouda Quint BV, 1983, p. 11.    

[3] J. SHARPE, Crime in early modern England…, p. 175.

[4] M. DEWULF, “De geschiedenis van de Cipierage te Sint- Niklaas”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XV, 1906, p. 1- 25.

[5] P. SPIERENBURG, Judicial violence in the Dutch Republic: corporal punishment, executions and torture in Amsterdam, 1650- 1750, Amsterdam, 1978.

[6] S. FABER, op.cit., p. 111.

[7] F. VANHEMELRYCK, Misdadigers tussen…, p. 39.

[8] S. FABER, op.cit., p. 142.

[9] D. HEIRBAUT, Cursus Algemene Rechtsgeschiedenis, p. 118.

[10] J. SHARPE, op.cit., p. 64.

[11] F. VANHEMELRYCK, “Misdaad en straf. Recent onderzoek…”, p. 192.

[12] P. SPIERENBURG, De verbroken betovering. Mentaliteit en cultuur in preïndustrieel Europa, Hilversum, Verlare, 1998, p. 16.

[13] L. T. MAES, “De criminaliteit te Antwerpen…”, p. 329.

[14] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (24e enkweste).

[15] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (30e en 85e enkweste).

[16] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (98e en 99e enkweste).

[17] S. FABER, op.cit., p. 214.

[18] D. HEIRBAUT, Cursus Algemene Rechtsgeschiedenis, p. 88.

[19] S. FABER, op.cit., p. 258.

[20] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (48e-50e sententie).

[21] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (89e sententie).

[22] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (119e sententie).