Criminaliteit in het land van Waas 1700 - 1750. (Peter Catthoor). |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
De vermogensmisdrijven vormen de meest omvangrijke categorie van misdrijven die
in de eerste helft van de achttiende eeuw in het Waasland werden gepleegd. Samen
zijn ze goed voor 41% van alle gepleegde misdrijven.
In totaal werden er 145 vermogensdelicten opgetekend. Welke subcategorie kwam nu
het vaakst voor?
Aard van het
misdrijf |
1700-09 |
1710-19 |
1720-29 |
1730-39 |
1740-50 |
TOTAAL |
Diefstal |
27 |
17 |
39 |
20 |
18 |
121 |
Heling |
|
1 |
2 |
6 |
1 |
10 |
Roof |
1 |
|
4 |
2 |
2 |
9 |
Bedrog |
2 |
|
1 |
2 |
|
5 |
TOTAAL |
30 |
18 |
46 |
30 |
21 |
145 |
Diefstal steekt er
duidelijk met kop en schouders bovenuit. In 121 onderzochte zaken, op een totaal
van 145, ging het om één of andere vorm van diefstal. Dit is liefst 83% van het
totaal.
Grafiek: Aandeel van de verschillende vermogensdelicten
Keren we even terug naar het belangrijkste
vermogensdelict, namelijk diefstal, dan zien we dat 1/3 van alle diefstallen
gepleegd is in het decennium 1720- 1729. Ook het decennium 1700- 1709 kent met
27 gevallen een groot aandeel (22,3%).
Bij eerder gevoerde studies over de criminaliteit in (een deel van) het Waasland
bleek eveneens dat het aandeel van de vermogensdelicten er in vergelijking met
andere vormen van misdaad sterk bovenuit stak.[1]
Het loont ook de moeite de bekomen resultaten en cijfers even te vergelijken met
gegevens van buiten het Waasland.
In het achttiende eeuwse Antwerpen kwamen vermogensdelicten, bij een
vergelijking van de verschillende misdaadvormen, slechts op de tweede plaats met
een aandeel van 37%.[2]
Gewone diefstallen haalden er ook wel de bovenhand (68%). F. Vanhemelryck haalt
aan dat niet vermogensdelicten, maar wel geweldmisdrijven de meest voorkomende
misdaden waren in vroegere tijden.[3]
De oorzaken van vermogensdelicten zijn erg verscheiden. Naast vele individuele
intenties en motieven spelen enkele factoren mee die door de historici vaak als
verklaring worden ingeroepen. Naast geldzucht gaat het vooral om armoede en
honger.
Het was duidelijk dat economische variabelen de misdaad beïnvloedden, maar de
connectie tussen beiden bleek niet altijd even simplistisch als eerst werd
gedacht.
Honger werd als een grote criminogene factor beschouwd.[6]
Misdaden tegen het vermogen stegen gevoelig tijdens perioden van
voedselschaarste en hongersnood. Honger was toen een grote drijfveer om tot
diefstal over te gaan.
1. DIEFSTAL
Onder diefstal wordt verstaan het opzettelijk, wederechtelijk heimelijke
wegnemen van één aan een ander toebehorende zaak, met het doel zich die toe te
eigenen.[7]
Diefstallen kunnen op verschillende wijzen in categorieën gerangschikt worden:
volgens de waarde van het gestolen goed, volgens de plaats en het tijdstip
waarop ze plaatsvonden en volgens de wijze waarop ze gepleegd werden.
In onderstaande tabel werd rekening gehouden met de plaats waaruit iets werd
gestolen. Ook met de wijze waarop een diefstal is gepleegd werd rekening
gehouden. Hiertoe werd een onderscheid gemaakt tussen diefstal met braak en
diefstal zonder braak. Omdat alle diefstallen met braak in een huis
plaatsvonden, werd deze rubriek
|
1700-09 |
1710-19 |
1720-29 |
1730-39 |
1740-50 |
TOTAAL |
Huisdiefstal door middel van braak |
8 |
2 |
10 |
7 |
3 |
30 |
Diefstal zonder braak
-Huis
-Stal
-Schuur
-Graanzolder |
8
1
1
|
3
3 |
10
1
1 |
5
2 |
2
7
1 |
28
13
3
1 |
Diefstal uit brouwerij |
|
1 |
|
|
|
1 |
Diefstal uit winkel, kraam |
1 |
3 |
1 |
2 |
1 |
8 |
Diefstal uit herberg |
1 |
2 |
4 |
|
1 |
8 |
Diefstal uit hof, weide, veld |
1 |
1 |
3 |
2 |
2 |
9 |
Kerkbraak |
1 |
|
6 |
|
1 |
8 |
Onbekend |
5 |
2 |
3 |
2 |
|
12 |
TOTAAL |
27 |
17 |
31 |
20 |
18 |
121 |
1.1 DIEFSTAL MET BRAAK
Hierbij ging het in alle gevallen om inbraak in een huis, zodat deze categorie
in bovenstaande tabel vermeld staat als ‘huisdiefstal met braak’.
Diefstal met braak was volgens de oude Germaanse volkenrechten een delict met
verzwarende omstandigheden dat streng diende te worden gestraft.[9] Dat is in latere tijden zo
gebleven.
Diefstal met braak was een misdaad die enige voorbereiding vergde. De dieven
moesten er tevoren zeker van zijn dat er niemand thuis was en dat ze tijdens hun
actie niet door een wacht van de ronde werden verrast. Ook wisten ze veelal van
tevoren hoe ze best en op de meest snelle manier een bepaald huis konden
binnendringen en weer verlaten. Diefstallen met braak werden zodoende meestal
gepleegd door meer ervaren en soms zelfs professionele dieven.
Voorbeeld ter illustratie: op 23 oktober 1728 stonden twee mannen, namelijk
Ferdinand Philippe De Wilde en François Botterman, voor het Leenhof terecht
wegens het plegen van een reeks inbraken in het Waasland. Op 9 juli 1727 tussen
acht en negen uur ’s morgens hadden ze het zoldervenster van Antonius Van Laere
opengebroken en waren ze langsdaar diens woning binnengedrongen. Ze braken een
koffer open waaruit ze kledij en geld meenamen. In de nacht van 7 op 8 mei 1727
hadden ze een raam geforceerd en drongen zo de woning van Jacobus Poortermans
binnen. De buit bedroeg allerhande stoffen en kledij. Deze werd naar Gent
gevoerd waar ze werd doorverkocht. De opbrengst werd door beide dieven gedeeld.
Het Leenhof toonde zich erg streng voor beide mannen. Ze werden veroordeeld tot
de dood door ophanging.[10]
Voorbeeld ter illustratie: op 24 maart 1730 brak de 35 jarige Cornelis Rombaut
uit Sijsseghem met een ploegkouter een gat in de muur in de woning van Jan De
Kerschaver uit Daknam. Langs dit gat drong hij de woning binnen. De buit bedroeg
twee slaaplakens, twee wollen saergen, één paar hoofdkussens, varkenscider en 5
ponden grootten geld. Via een opengebroken raam werd er ook ingebroken bij Joos
Bracke. De dief kwam er met een geseling en twintig jaar verbanning vanaf.[11]
Het kwam vaak voor dat de dieven er een onderlinge taak op nahielden. Terwijl
één of meerdere mannen bezig waren met inbreken werd één persoon op wacht gezet
om bij eventueel gevaar zijn compagnons te kunnen waarschuwen.
Voorbeeld ter illustratie: Adriaen Aerens uit Lieser en Jan Christiaens
waren tijdens hun zwerftocht in Sint- Gillis beland. Zij besloten in de
hoeve van landman François Varrewijck in te breken. Terwijl A. A. zich met de
eigenlijke inbraak bezighield, vatte J. C. post aan de ingang van het hof om zo
de wacht te kunnen houden.[12]
Dergelijke “professionals” hielden het niet enkel bij inbraken in hoeven of
huizen. Ze hielden zich meestal ook nog met andere soorten diefstal bezig.
Voorbeeld ter illustratie: naast twee inbraken diende Gillis Van Eetvelde zich
voor het gerecht te verantwoorden voor twee straatovervallen die hij op de weg
tussen Lokeren en Zele had gepleegd.[13]
1.2. DIEFSTAL ZONDER BRAAK
In totaal werden 46 zaken onder deze noemer geklasseerd. 28 maal ging het om
diefstallen die in een huis werden gepleegd. 16 maal werd er uit een schuur of
een stal gestolen. In 1 geval ging het om diefstal uit een graanzolder en
eenmaal om diefstal uit een brouwerij.
Diefstal uit een huis of uit een stal kwam dus het meest voor. Dit soort
diefstallen waren heel wat minder moeilijk te plegen en er kwam geen of heel wat
minder voorbereiding bij kijken. Deftige sloten ontbraken meestal en veel
bewoners lieten hun deuren open als ze weggingen. Ook hadden veel ramen geen
echte vensters zodat het ontvreemden van goederen voor zowat iedereen mogelijk
was. Bij gebrek aan moderne alarmsystemen konden vele mensen op niks anders dan
op de goodwill en de eerlijkheid van hun medemens rekenen. Bij heel wat personen
kreeg het vertrouwen in de mensheid in die dagen een serieuze knauw.
Voorbeeld ter illustratie: Jan Van Vossel en zijn vrouw Barbara D’Olieslaeger
trokken op 11 juli 1723 naar het huis van landman Jan Van Hecke te Waasmunster.
De bewoners waren naar de kermis van Belsele getrokken en zodoende was er
niemand thuis. Het diefachtige koppel trok de woning binnen en stal er een hele
hoop kledij.[14]
Voorbeeld ter illustratie: de 25 jarige Jenneken Cappaerts woonde als dienstmeid
ten huize van Michiel Jangels. Toen haar meester op een avond niet thuis was zag
ze haar kans schoon. Ze trok naar de zolder en stal er 14 pond varkensvlees,
lakens en een hemd. De buit ging ze dan verstoppen in de nabijgelegen schuur van
Joos Van Herwege.[15]
Voorbeeld ter illustratie: de 26 jarige Severina Boudewijns, afkomstig uit
Vlissingen, kwam in Sint- Niklaas langs het huis van schoenmaker Jan Vernimmen.
Toen ze merkte dat er niemand thuis was, ging ze binnen en stal er een stuk stof
van 39 ellen.
Hetzelfde gebeurde bij de woning van Geeraerd Verbust.
Bij de strafmaat werd rekening gehouden met het feit dat ze zwanger was; zo
ontliep S. B. de geseling. Wel werd ze voor 10 jaar uit het Waasland verbannen.[16]
1.3. DIEFSTAL UIT WINKEL EN HERBERG
Het aantal winkeldiefstallen zal in werkelijkheid wel veel hoger gelegen hebben
dan de acht gevallen die hier staan opgetekend. Enkel daders die betrapt werden,
kwamen in de dossiers voor. Daarnaast is er het feit dat een winkelier, telkens
er een goed van betrekkelijk kleine waarde was ontvreemd, veelal besloot geen
klacht neer te leggen in de wetenschap dat dit in dergelijke gevallen toch
weinig of niets zou uithalen.
Voorbeeld ter illustratie: Jean Joseph Richard, een 19 jarige wever uit Bergen,
pleegde een diefstal in een winkel te Lokeren. De buit bedroeg lijnwaad.[17]
Voorbeeld ter illustratie: de 30 jarige vagebond Jan Mirssens had een diefstal
gepleegd in de winkel van Linda Wegenmael uit Melsele. De buit bedroeg een stuk
zijde stof en geld.[18]
Voorbeeld ter illustratie: op 9 april 1733 werden er voor het Leenhof twee
gelijkaardige gevallen van diefstal behandeld. Op 6 oktober 1632, tijdens de
marktdag te Sint- Niklaas, stal Jenno Van Der Heyden een flanellen laken uit het
kraam van Judocus Wittock. Twee maanden later, op 6 december, gebeurde er iets
gelijkaardigs op de markt. Toen stal de 26 jarige Sarah Karels een wit gebleekt
lijnwaad van 19 ellen en 3/ 4 uit het kraam van Judocus Loir.
Ook in herbergen werd regelmatig gestolen. Het
kon zowel gaan om goederen van klanten die in de herberg verbleven als om
goederen van de herbergier zelf.
Voorbeeld ter illustratie: de 32 jarige
Cornelis De Witte stal op dezelfde dag uit twee verschillende herbergen. In de
herberg van Jan Baptist dronk hij eerst een hoeveelheid brandewijn zonder te
betalen om daarna de blauwe mantel van Adriaen Van Goshem te stelen. Een paar
uur daarna vereerde hij herberg ‘De Bonte Proye’ met een bezoek. Hij stal er
maar liefst vier graanzakken die toebehoorden aan Gillis Van De Velde uit Temse.[20]
Voorbeeld ter illustratie: Janbaptista d’ Ardin
kwam van Gent en was op weg naar Antwerpen. Ter hoogte van Daknam kwam hij
Christoffel Hafela tegen. Beide mannen
besloten de nacht door te brengen in herberg ‘ De Fonteyne’. Ze sliepen
zelfs op dezelfde kamer. Toen C. H. sliep zag J. A. zijn kans schoon en beroofde
hem van zijn geld (gouden en zilveren munten) en kleren.[21]
Voorbeeld ter illustratie: Catharina Dobbeleir
kwam op 4 februari 1722 aan te Lokeren en verbleef er in de herberg van Simon
Val. Vroeg in de ochtend vertrok ze zonder te betalen na uit één van de kamers
kledij en textiel te hebben gestolen. De daaropvolgende week werd dit scenario
nog tweemaal herhaald, zowel in de herberg van Judocus Zamas
te Sinaai als in herberg
‘Themsche’.[22]
1.4.
DIEFSTAL UIT HOF, WEIDE EN VELD
Negen gevallen zijn in de gerechtelijke bronnen
terug te vinden. Nochtans moet het ook niet ontzaggelijk veel moeite hebben
gekost om tot dergelijke diefstallen over te gaan. Het betrof hier open ruimten
met veelal geen of een gebrekkige afspanning of omdrading.
Voorbeeld ter illustratie: Pieter De Witte, een
22 jarige wever, stal op 25 mei 1711 het paard van land- en timmerman Jan
Anijschouril uit de weide. Het ging om een bruin paard van vier jaar oud met een
witte vlek op het hoofd. P. D. W. is ermee naar Lokeren gereden waar hij het
voor 100 gulden doorverkocht aan herbergier Jacobus Fermont. P. D. W. eindigde
omwille van deze daad aan de galg.[23]
Voorbeeld ter illustratie: Jan Frans Van Visel
klom op 21 september 1728 om elf uur ’s avonds met een ladder in de boomgaard
van Joannes Coppens waar hij een bepaalde hoeveelheid peren plukte en ermee
vandoor ging. Als straf moest J. F. V. V. op zijn blote knieën om vergiffenis
bidden.[24]
Voorbeeld ter illustratie: Judocus Anthunis,
tavernier in de ‘De Groene Herder’ te Lokeren stal in 1725 al eens de koe van
Pieter Lieon uit de weide en verkocht ze te Gent. Toen kwam hij er nog met een
serieuze geldboete vanaf.
1.5.
KERKBRAAK
Kerkbraak was een misdrijf dat een bijzondere
weerzin opwekte. Het werd gezien als “ ’t execraebelste van alle dieften”.[26] In een sterk
godsdienstige gemeenschap (zoals de Zuidelijke Nederlanden waren) was het
logisch dat een schending van de heilige en gewijde plaatsen en de ontvreemding
van cultusvoorwerpen als vreselijke en wraakroepende daden werden beschouwd.
Daders werden meestal dan ook erg streng bestraft.
Strenge ordonnanties en afschrikwekkende
straffen konden echter het aantal kerkdiefstallen niet beperken. Op 2 juni 1741
moest het centrale gezag in de Oostenrijkse Nederlanden vaststellen dat de
“grauwelijcke schelmstukken” sterk vermeerderd waren aangezien op achttien
maanden tijd meer dan twintig kerken beroofd waren.
In het Waasland vonden de meeste kerkbraken
plaats in de jaren ’20 (6 van de 8 gevallen). Het waren vooral de kerken van
kleinere en meer afgelegen dorpen die het slachtoffer van dieven werden. Toch
werden soms ook kerken in grotere steden geviseerd, waarschijnlijk omdat daar
een meer waardevolle buit kon worden gevonden.
Voorbeeld ter illustratie: een berucht kraker
van kerken was de 23 jarige metselaar Pieter Emmanuel Vereycken uit Boom. Hij
pleegde liefst acht kerkbraken zowel in, maar vooral buiten het Waasland.
Daarnaast brak hij regelmatig in in huizen van pastoors. Onder meer volgende
kerken werden door hem beroofd: Asse, Merchtem, Opwijk, Lebbeke, Bornem, Appels,
Puurs en Sint- Niklaas. In die laatste kerk stal hij een zilveren kroon van het
Onze Lieve Vrouwbeeld en de rest van het zilverwerk.
Voorbeeld ter illustratie: Susanne Vandembremt,
haar man Joos De Wolf en Gillis Segers pleegden verscheidene kerkdiefstallen in
en buiten het Waasland. Onder andere de kerken van Schellebelle, Moerzeke, Sint-
Latem, Appels, Audegem, Moerbeke, Sinaai, Verrebroek, Vrasene en Waasmunster
kwamen aan de beurt. Ook in Dendermonde en Brabant waren ze aan de slag.
Voorbeeld ter illustratie: de 43 jarige Jan
Segrijn uit Bornem was op 15 oktober 1740 op de grote markt van Mechelen
gegeseld en gebrandmerkt wegens diefstallen en roofovervallen. Ook liep hij een
levenslange verbanning uit de provincie Mechelen op.
2. HELING
Onder heling verstaat men het verkopen van
gestolen goederen. Diefstal en heling zijn
twee begrippen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Het Waasland vormde als grensgebied een
gunstige uitvalsbasis voor helers. Eenmaal over de grenzen heen bevond men zich
in een andere jurisdictie en was men in principe veilig. Ten zuiden en ten
westen lagen het Land van Dendermonde en de kasselrij Oudburg. Het Waasland was
ook een belangrijk doorvoergebied naar Antwerpen.[30]
Van daaruit was er een verdere doorvoer en verdeling van handelsgoederen naar
onder andere de Verenigde Provinciën.
Voorbeeld ter illustratie: in de nacht van
zaterdag 22 op zondag 23 april 1741 drongen Joris Maes en Judenis Van
Pottelberghe langs het kelderraam de kelder van brouwer Jan Frans De Bock uit
Sinaai binnen en stalen er voedsel (boter, varkensvlees,…) en drank. De dag
daarop (zondag dus) reeds poogden de dieven de gestolen goederen in Sinaai aan
de man te brengen. De brouwer had tijdens de hoogmis uiteraard het verhaal van
de diefstal aan zijn dorpsgenoten verteld en algauw werden de goederen als de
zijne herkend. Vier mannen verwittigden meteen de meier van Sinaai die samen met
enkele wachten van de ronde de twee dieven inrekende.[31]
Voorbeeld ter illustratie: Judict Johaussere en
Jan François Gordijn, twee oudere vagebonden, kwamen op 5 september 1727 te
Temse aan. Ze klopten aan bij weduwe Lauretia Felix en maakten haar wijs dat ze
geesten konden verdrijven. De goedgelovige vrouw liet hen binnen en zo zagen
beide bedriegers hun kans schoon de vrouw te beroven. Met de buit, 28 pond en
gouden sieraden op zak trokken ze naar herberg ‘Den Coninck van Spagnien’. Daar
werden ze echter door de ronde opgepakt, juist toen ze op het punt stonden om
met de schuit naar Antwerpen te vluchten.[32]
Voorbeeld ter illustratie: de 26 jarige Anne
Marie De Groote werkte als dienstmeid bij Marie Van Hese. Toen deze laatste op 5
januari 1735 naar de markt was, besloot de dienstmeid haar slag te slaan. Ze
roofde zich in het huis een opmerkelijke buit bij elkaar (textiel, kledij,
trouwring, een zilveren ring,…) en trok ermee naar Antwerpen. Daar verkocht ze
de ring en trok zo verder naar Middelburg waar ze de rest van de buit ten gelde
maakte. Het leverde haar 50 schellingen en 8 ponden grote Hollands geld op.[33]
Voorbeeld ter illustratie: Lieven Koetsier was
schaapwachter in Moerbeke bij landman Pieter De Gughtenaere. Van de afwezigheid
van zijn meester en diens vrouw profiteerde hij om twee schapen en een lam te
stelen uit de kudde van zijn baas. Deze dieren verkocht hij aan de schaapwachter
van Philippe De Blieck, een landman en herder uit Vrasene.[34]
Voorbeeld ter illustratiejarige Pieter
Wagenhuyze uit Kallo was op 22 augustus 1729 in Hulst wegens diefstal gegeseld,
gebrandmerkt en door de Staten- Generaal van de Verenigde Nederlanden uit de
provincie Vlaanderen verbannen. Toch dook hij een paar jaar later in Tielrode op
waar hij een inbraak pleegde in het huis van Beirnaert Van Steenputte. Met de
buit, bestaande uit geld en kledij, trok hij naar Belsele waar hij de kledij
prompt doorverkocht aan Emile Harenman.[35]
Soms wou de dief de gestolen waar voor eigen
gebruik behouden. Om toch van de bewijslast af te komen liet hij de goederen dan
bewerken.
Voorbeeld ter illustratie: Catharina Blommaert
en haar compagnon Jacobus Geeraerts braken in in het huis van Alexander Daalman.
J. G. gooidde eerst twee ruiten in en forceerde een houten balk met een ijzeren
bout. Vervolgens zette hij C. B. op zijn schouders waardoor ze zich zo makkelijk
naar binnen kon hijsen. Naast 6 ponden grootten stal ze ook nog een hoeveelheid
Brugs lijnwaad. Met de buit trokken ze naar herberg ‘Het Wughersol’ en aan een
kleermaker werd gevraagd om de stoffen te bewerken.[36]
Het kwam dus ook voor dat de dief kon worden
betrapt en gevat alvorens hij erin was geslaagd de buit aan de man te brengen.
Voorbeeld ter illustratie: op 4 mei 1737 werd
ingebroken bij landman Jan De Laere. De buit bedroeg lakens en allerhande
kledij. De gestolen goederen werden de dag daarop teruggevonden in de boomgaard
van Jan Winckens die op het punt stond ze te gaan verkopen op de markt van Sint-
Niklaas.[37]
3. ROOF
Onder deze noemer zijn verscheidene vormen van
misdaad te begrijpen. Wij hebben ons hier beperkt tot straatroof, zakkenrollen
en struikroverij.
3.1.
STRAATROOF
Onder deze noemer hebben we de overvallen en de
gevallen van zakkenrollen geplaatst die plaats vonden in de straatjes en
steegjes van de verschillende Wase dorpen en gemeenten. Drie gevallen zijn
bekend.
Rustige en donkere straten en
plaatsen waren in het algemeen het uitverkoren actieterrein van deze
rovers en overvallers.
In de grote steden werd gepoogd maatregelen uit
te vaardigen tegen deze criminelen door onder andere verlichting aan te brengen.
Deze maatregelen kenden slechts beperkt succes.
Voorbeeld ter illustratie: Anthony De Block,
een 48 jarige landman uit Temse was op weg naar de jaarlijkse kermis toen hij in
een donkere steeg werd overvallen en men een paar van zijn dure zakdoeken en wat
geld meenam. Het slachtoffer werd ontboden op het kasteel van Temse om bij de
griffier zijn verhaal te doen. Een man uit Nieuwkerken was echter getuige
geweest van de overval en op basis van zijn verklaringen en beschrijvingen werd
spoedig een vreemdeling als dader opgepakt.[39]
Soms gebruikten de overvallers een list om
eerst het vertrouwen van hun toekomstig slachtoffer te winnen. Ze dronken er een
glas mee of knoopten gewoon een gesprek aan. Eens het vertrouwen gewonnen,
wachtten ze het juiste moment af om toe te slaan.
Voorbeeld ter illustratie: Marie Van
Vlierberghen werd op weg naar Sombeke door twee heren aangesproken die haar met
zoete woordjes een herberg inlokten en haar dronken voerden. Toen ze samen terug
op pad gingen, werd de vrouw ineens met geweld omver getrokken en van haar geld
beroofd.[40]
Voorbeeld ter illustratie: Jan De Roover, een
65 jarige arbeider uit Sint- Gillis trok op Allerheiligen van het jaar 1742 naar
het huis van Jacobus Groeinncx te Kieldrecht. Daar had een zekere Joannes
Anthonius Commejans drie zakken zout gekocht. J. D. R. stelde hem voor de zakken
over te kopen voor 12 schellingen. J. A. C. stemde toe en beide mannen laadden
de zakken op een ezel en trokken samen naar Meerdonk. Onderweg heeft J. D. R.
zijn medegezel echter een verraderlijke slag gegeven en hem
Er is ook één geval bekend van een mislukte
overvalpoging.
Voorbeeld ter illustratie: de 36 jarige Pieter
Van Hoije, een controleur van zijne majesteit, was op weg naar huis toen ineens
een soldaat tevoorschijn kwam, een geweer op hem richtte en hem beval zijn geld
af te geven. Enkele wandelaars kwamen echter tussenbeide zodat de overvaller het
hazenpad diende te kiezen.[42]
3.2.
STRUIKROVERIJ
Struikroof werd als een ernstig vergrijp gezien
dat met niets ontziende straffen diende te worden beteugeld. Veiligheid op de
wegen, en zeker op de grote verbindingswegen, was van vitaal belang voor de
handel zodat in de loop der tijden steeds erg streng werd opgetreden tegen deze
“straatscheynders” die de wegvrede schonden.[43]
In het Waasland leek dit alles allemaal best
mee te vallen. Ieder slachtoffer, zowel van een straatroof als van
struikroverij, kwam er levend vanaf. Het aantal gevallen van struikroof is
trouwens beperkt (slechts 6 gevallen). Nochtans vormde het Waasland een
grensgebied met onder andere Antwerpen en liepen er een paar belangrijke wegen
doorheen. Een voorbeeld hiervan vormt de handelsweg Brugge- Antwerpen die onder
meer langs Sint- Gillis liep (supra).
Voorbeeld ter illustratie: op weg naar de markt
in Sint- Niklaas werden de vrouw van Jan Van Vossel en haar dochter overvallen
door Jan Janssens en zijn vrouw Marie Lenaerts. Twee landmannen die vanop
afstand het gebeuren hadden gezien zetten de achtervolging in en konden spoedig
beide dieven aanhouden.[46]
Voorbeeld ter illustratie: naast twee inbraken
bezondigde Gillis Van Eetvelde zich ook aan twee overvallen op reizigers. Op 2
juli 1724 overviel hij Catharina Van Overmeire langs de weg Lokeren- Zele. Hij
werd opgepakt door de ronde van Zele maar slaagde erin te ontkomen. Enige tijd
later overviel hij Catharine Haientiens die met veel roepen en schreeuwen
ontkwam.[47]
Voorbeeld ter illustratie: de 21 jarige Joannes
Laras smeedde samen met Gillis Schamp een plan om ’ s nachts langs de baan te
gaan liggen en zo de vrouwen die in alle vroegte naar de markt trokken te
overvallen.
4. DE GESTOLEN GOEDEREN
In dit deel zal een overzicht gegeven worden
van de goederen die door rovers en inbrekers werden meegenomen. Wat was het
meest populair bij dieven? Waren er minder gebruikelijke dingen bij?
Tabel: Overzicht van de gestolen goederen, opgesplitst per tien jaar
|
1700-09 |
1710-19 |
1720-29 |
1730-39 |
1740-50 |
TOTAAL |
Kledij |
6 |
6 |
15 |
4 |
2
|
33 |
Textiel |
11 |
6 |
2 |
13 |
1 |
33 |
Geld |
6 |
3 |
4 |
7 |
2 |
22 |
Voedsel |
3 |
|
6 |
1 |
7 |
17 |
Gouden sieraden,
zilver-, koper- en tinwerk |
3 |
1 |
5 |
1 |
4 |
14 |
Dieren |
1 |
2 |
2 |
2 |
6 |
13 |
Gewassen (graan, vlas,…) |
2 |
1 |
2 |
1 |
|
6 |
Huisraad |
2 |
|
1 |
|
|
3 |
Koeleer |
|
|
1 |
|
|
1 |
Onbekend |
1
|
2 |
3 |
3 |
3 |
12 |
TOTAAL |
35 |
21 |
41 |
32 |
25 |
154 |
L. T. Maes kwam in zijn studie over Antwerpen tot
de conclusie dat de meeste gestolen goederen, naast het feit dat ze van
bespottelijk lage waarde waren wat volgens hem ongetwijfeld voortkwam uit het
feit dat een deel van de bevolking in grote armoede leefde, van textiel of
metaal waren.[49]
Voorbeeld ter illustratie: op 26 januari 1705 werd
er ingebroken bij Laurs Buyst. De vrouw zag nog iemand uit haar huis weglopen en
vond een opengebroken achterdeur. De buit bedroeg zowel lijnwaad als geld.[50]
Voorbeeld ter illustratie: Adriaen Castelain en
diens compagnon Jan Danckaert waren twee vagebonden die inbraken in het huis van
Andries Bekaert door met een breekijzer een groot gat te maken in de achterdeur.
Ze stalen geld (13 schellingen), lakens en kledij.[51]
4.1.
KLEDIJ
21,5% van de gestolen goederen bestond uit kledij.
Samen met textiel vormt kledij de grootste groep van ontvreemde goederen.
Feit is dat het een basisbestanddeel vormt van de
dagelijkse nood. In sommige gevallen vormt het zelfs een luxe- product. Iedereen
had kledij nodig en iedereen had het in huis. Kledij kon ook gemakkelijk worden
doorverkocht.
De meest voorkomende kledij die werd ontvreemd
bestond voornamelijk uit rokken, broeken, bloezen, jupons en cravatten.
Voornamelijk het decennium 1720- 1729 kende een sterke opleving van
kledijdiefstal. 45% van alle kledijdiefstallen vonden toen plaats. In de andere
decennia was er sprake van een meer evenwichtiger verdeling.
Voorbeeld ter illustratie: op 4 mei 1707 was er
ingebroken bij landman Jan De Loose. Naast lakens bestond de buit uit rokken,
broeken, een bloes en twee cravatten.[52]
Voorbeeld ter illustratie: op 14 februari 1722
werd ingebroken in het huis van Livinus Huybrecht, de knecht van de meier van
Moerbeke. Er werd kledij, waaronder een hele hoop cravatten, gestolen alsook een
zilveren naald.[53]
4.2.
TEXTIEL
Textiel was vooral populair bij dieven in 1700-
1709 en 1730- 1739.
Onder textiel konden heel wat producten of goederen worden verstaan. Volgende
zaken werden onder de noemer textiel gerangschikt.
Tabel: Overzicht van de verschillende soorten gestolen
textiel
|
1700-09 |
1710-19 |
1720-29 |
1730-39 |
1740-50 |
TOTAAL |
(Slaap)lakens |
8 |
4 |
|
5 |
|
17 |
Lijnwaad |
2 |
1 |
1 |
4 |
|
8 |
Zak- en neusdoeken |
|
|
1 |
3 |
1 |
5 |
Garen |
|
1 |
|
1 |
|
2 |
Zijde |
1 |
|
|
|
|
1 |
TOTAAL |
11 |
6 |
2 |
13 |
1 |
33 |
Voorbeeld ter illustratie: Jan Michielssens brak
in te Melsele bij Carina Suer. De buit bestond uit een hoeveelheid lakens.[54]
Voorbeeld ter illustratie: op de Hulsterse Klinge
werd op 6 september 1727 ingebroken bij Pauwels Peelman. De dief ging ervandoor
met slaaplakens, neusdoeken en lijnwaad.[55]
Voorbeeld ter illustratie: in Waasmunster vond er
op tweede pinksterdag van het jaar 1711 een inbraak plaats in de woning van
Josque Van Cauwerbergh. De dief ging er met het volgende vandoor: lijnwaad,
slaaplakens en een hele zak met kledij waaronder een hoeveelheid blauwe hemden.[56]
Voorbeeld ter illustratie: Jenne De Metser en Jan
De Langhe maakten in 1713 het Waasland onveilig door het plegen van een rits
diefstallen. Dit was de buit die ze toen bijeen hadden gekregen: slaaplakens,
lijnwaad, acht hemden, kousen, een broek, een hemdrok, een camisool, een
justacorps en een Spaans riet met een zilveren band.[57]
4.3.
GELD
Bij het overzicht van de gestolen goederen
kwam geld pas op de derde plaats. Slechts in 22 gevallen werd er, naast
eventuele andere goederen, geld gestolen. Op een aantal van 154 goederen vormt
dit slechts een aandeel van 14%.
Voorbeeld ter illustratie: toen pachter Siron geld
kwam ontvangen van Maria Anna Van Geersom werd hij door Pauwels Paelinck en Joos
Verschelden overvallen die er met een hele zak geld vandoor gingen.[58]
Voorbeeld ter illustratie: de 25 jarige Michiel
Vancauteren brak op 17 juli 1727 in te Zwijndrecht bij Francis Van Hove. Hij
ging ervandoor met 28 ponden grootten geld.[59]
Voorbeeld ter illustratie: Joannes Borginhoen ging
als hulpje werken bij slotenmaker Jan Robijn. Toen deze laatste op zondag naar
de vespers was, brak J. B. de geldkoffer open en ging er met talrijke guldens en
geld vandoor.[60]
4.4.
VOEDSEL
Diefstal van voedsel kwam 17 keer voor. Over het
geheel gezien is dit weinig, enkel in de jaren ’40 is er een opmerkelijke
stijging waar te nemen. De rol van de economische crisis en de bijkomende
voedselschaarste is al aan bod gekomen en zal hier dus wel een rol bij hebben
gespeeld.
Voorbeeld ter illustratie: in de nacht van zondag
23 april 1741 drongen twee dieven binnen in de kelder van Jan Frans De Bock en
gingen aan de haal met boter, varkensvlees en bier.[61]
Voorbeeld ter illustratie: op 12 juni 1739
ontregelde Anne Marie De Clercq de achterdeur van Jacobus Janssens en drong op
die manier de kelder binnen. Ze stal er acht pond boter, een kan melk, een zak
meel, een roggebrood en negen eieren.[62]
4.5.
GOUDEN SIERADEN, ZILVER-, KOPER- EN TINWERK
Diefstal van deze kostbaarheden kent
verhoudingsgewijs een redelijk hoog aandeel.
Voorbeeld ter illustratie: Guillaume en Philips
Segers bonden op 3 januari 1716 hun eigen grootmoeder samen met een bezoekster
en de dienstmeid vast in de kelder en lieten ze er achter in de bittere koude.
Daarna braken ze een kleerkast en een koffer open en gaarden een rijke buit
bijeen: goud- en zilverwerk, geld, een gouden ketting, drie ringen, een
diamanten kruis, zilveren lepels, een mosterdpot en een zoutvat.
4.6.
DIEREN
Het Waasland kende in de eerste helft van de achttiende eeuw
dertien gevallen van dierendiefstal. Vooral de jaren ’40 kenden een opstoot van
het aantal diefstallen. Ook hier kan de economische crisis en de
voedselschaarste als mogelijke verklaring worden ingeroepen.
Naast paarden vormden ook koeien een vaak gegeerd
object. Verder werd tweemaal een grootschalige varkensdiefstal gemeld.
Voorbeeld ter illustratie: Gillis De Smet was een
56 jarige landman uit Tielrode die ook varkens hield. Toen zijn dochter op de
ochtend van 30 september 1739 de varkens wou gaan voederen merkte ze dat ze
waren verdwenen. De boer ging dadelijk met zijn twee knechten op zoek naar
sporen van zijn dieren en de mogelijke daders. Via allerhande sporen in de
modder en aanwijzingen van voorbijgangers kwam het drietal te Sint- Niklaas aan
waar ze via nieuwe getuigen aan de weet kwamen dat een zekere Gillis Pieter Weyn
met zeven varkens was thuisgekomen. Toen de mannen bij het desbetreffende huis
aankwamen, merkten ze dat vier van de zeven varkens reeds door G. B. waren
geslacht. Deze sloeg, met de bebloede schort nog steeds om zijn middel, in
paniek op de vlucht, maar kon in de bossen van Puyenbeke al vlug gevat worden.[64]
Voorbeeld ter illustratie: in mei van het jaar
1701 stal Adriaen Meserein, een wever uit Waasmunster, een vet kalf uit de weide
van Jan De Graeve. Hij doodde het kalf, verdeelde als een echte slager het vlees
in verschillende grotere en kleinere lappen en verkocht ze aan allerlei mensen
van het dorp. A. M. werd voor deze daad gegeseld en gebrandmerkt en voor 25 jaar
uit Vlaanderen verbannen.[65]
4.7.
GEWASSEN
Onder gewassen wordt vooral graan en vlas
verstaan. Beide zijn ruwe bestanddelen waarbij nog een heel bewerkingsproces
komt kijken alvorens ze echt van direct nut kunnen zijn. Als men ze stal, kon
men er eigenlijk maar twee dingen mee doen: zelf bewerken of doorverkopen.
Voorbeeld ter illustratie: Catharina Cool was een
44 jarige weduwe die bij voorkeur haar lotgenoten beroofde. Zo stal ze op 12
oktober 1728 een ‘crap’ katoen ten huize van weduwe Catharina Bouve. Ook weduwe
Pauwels werd door haar bestolen. Ditmaal ging ze er met een zak graan vandoor.
De dievegge kwam er met een lichte straf vanaf. Eerst diende ze tot God en de
justitie te bidden om vergiffenis, daarna werd ze een uur lang aan de pillorijn
of schandpaal gestelt, “andere dieven ten exemple”.[66]
Voorbeeld ter illustratie: Josijne Van
Leuvenhaeghe en haar man Pieter Sulst hielden er een niet erg eerlijke
levenswandel op na. Regelmatig zakten beiden af naar de polders van Melsele om
er gerst te gaan stelen. Op 1 augustus 1739 stalen ze eveneens twee manden tarwe
op het land van Pieter Raes. Als straf werden ze voor 25 jaar uit het Waasland
verbannen.[67]
Drie keer werd ook huisraad gestolen en er is
zelfs een geval bekend waarin sprake is van de diefstal van koeleer.
In 12 gevallen bleef het gestolen goed onbekend.
Voorbeeld ter illustratie: Jenne Janssens was een
weduwe die een kamer betrok in de woning van Cornelius Muys te Kemzeke. Als
blijk van dankbaarheid stal zij een paar meubelen uit diens kamer. Wat het nut
hiervan was (werden de meubelen doorverkocht of zette ze die doodleuk in haar
eigen kamer?) is ons spijtig genoeg niet bekend.[68]
5. BEDROG, AFPERSING EN CORRUPTIE
Onder deze categorie kunnen vijf zaken worden
ondergebracht. Een geval van bedrog, twee gevallen van afpersing en twee
gevallen van corruptie.
5.1.
BEDROG
Het betreft een zaak waarin in een herberg het
gelag niet wordt betaald.
Voorbeeld ter illustratie: op een oktoberavond in
het jaar 1706 was Jan Mellaers aan het werk in de stal van Anna Van Druissche,
een alleenstaande vrouw die eveneens in het nabijgelegen gebouw een herberg
uitbaatte. Zijn werk werd onderbroken door twee officieren van het leger die
zonder enige toestemming hun paarden in de stal zetten. Zonder naar iets of
iemand om te zien namen ze enkele nieuwe hoeven uit een van de rekken en
begonnen hun paarden te beslaan. Op protest van de knecht werd niet ingegaan.
Toen deze klus achter de rug was lieten de soldaten hun paarden eten en drinken.
Hierop reageerde de knecht een tweede maal; als antwoord
werd hij hardhandig tegen de grond gesmakt. Terwijl hun paarden aan het
eten en drinken waren besloten de soldaten hetzelfde te doen. Ze gingen naar de
herberg, bestelden er een uitvoerig maal, dronken enkele bekers wijn en gingen
toen gewoon naar buiten zonder te betalen. De herbergierster, die luid
protesterend naar buiten kwam, werd gewoon genegeerd. Beide mannen haalden
vervolgens hun paarden uit de stal en gingen er als de wind vandoor, de
herbergierster, haar knecht en enkele andere klanten verbouwereerd achterlatend.[69]
5.2.
AFPERSING
Beide gevallen werden gepleegd door soldaten die
misbruik maakten van hun machtspositie en hun wapens om zo ongewapende en
onschuldige mensen te intimideren en af te zetten.
Voorbeeld ter illustratie: Pauwels Van Doorselaer,
een 27 jarige visverkoper uit Lokeren, kwam op 21 maart 1732 met paard en kar
van Sint- Andries en was op weg naar huis. Toen hij reeds zijn straat binnenreed
stapten ineens vier mannen, gewapend met geweren en bajonetten, op hem af. Het
bleken soldaten “van zijne Majesteit” te zijn. Ze vroegen hem naar zijn
paspoort. Toen P. V. D. dit niet bij bleek te hebben namen ze terstond zijn
paard en zijn kar af en voerden die naar herberg “Cassebouwens". Het protest van
de visverkoper werd als volgt weggelachen: “ procedeer maar tegen ons, ge kunt
ons toch niets doen.” De soldaten verplichtten op die manier P. V. D. om hen een
som te betalen van vijf schellingen. Slechts in ruil voor die hoeveelheid geld
kon hij zijn wagen met paard terugkrijgen.[70]
Voorbeeld ter illustratie: als inleiding zouden we
het hier even willen hebben over de overzetdienst die bestond tussen het
Waasland en Antwerpen. Reeds vanaf de middeleeuwen was er een overzetdienst
tussen beide Schelde- oevers. Deze heette
Een zelfde verhaal troffen we aan bij landman
Frans De Smet. Toen hij een extra vergoeding voor zijn vlas (naast de som voor
de overtocht) weigerde te betalen, werd hij door vijf soldaten tot bloedens toe
geslagen. Zijn vrouw werd met een bajonet in de bil gestoken en dit eveneens tot
bloedens toe. Pas toen hij ermee instemde een extra stuiver te betalen hielden
de mishandelingen op.
5.3.
CORRUPTIE
Voorbeeld ter illustratie: Joos Vercauteren was
griffier van de heerlijkheid van Verrebroek. Hij had een valse rentebrief laten
opstellen, zogezegd geschreven voor J. Willsens en dit op naam van Nicolas
Peeters en J. Verschaer, de schepen en griffier van de heerlijkheid van Vrasene.
Het kostte hem, naast een geseling, een levenslange verbanning uit de
keizerlijke landen.[73]
Voorbeeld ter illustratie: Jan Baptiste Jaffra was
meier op de parochie van Kemzeke. Naast het plegen van verscheidene diefstallen
had hij zich bezondigd aan bedrog en corruptie. Zo had hij voor zichzelf een
valse betalingsakte laten opstellen op naam van proprietaris Frans De Coninck.
Het ging om een bedrag van 24 pond grootten.
B. DE DADERS VAN VERMOGENSDELICTEN
Wie waren deze mensen die de wegen in het Waasland
onveilig maakten en huizen en hoeven afschuimden om er in te breken en de
bezittingen van de bewoners te roven? Waren het werkloze armen uit de lagere
sociale klasse of ging het om mensen met een inkomen en een beroep die wel iets
zagen in een onwettelijke bijverdienste?
Als het ging om fundamentele zaken en in tijden
van nood (bijvoorbeeld de nood aan graan tijdens perioden van ernstige
voedselschaarste met hoge voedselprijzen en hongersnood) kan deze redenering
best begrepen worden. In alle andere gevallen was dit alles een drogreden
waarachter bepaalde personen zich verscholen om zogezegd “gerechtvaardigd” te
zijn om allerhande diefstallen te plegen en andere, meestal eveneens arme mensen
schade te berokkenen.
1. GESLACHT
Geslacht |
1700-1709 |
1710-1719 |
1720-1729 |
1730-1739 |
1740-1750 |
TOTAAL |
M |
26 |
12 |
23 |
13 |
20 |
94 |
V |
5 |
3 |
11 |
10 |
3 |
32 |
In totaal werden 126 daders van
vermogensdelicten geregistreerd. In de zaken waar we te maken kregen met
groepjes soldaten waarvan het exacte aantal niet te bepalen is, werd steeds maar
met 1 dader rekening gehouden waardoor het aandeel van de mannen eigenlijk nog
iets hoger ligt.
Ook zonder die paar extra soldaten is er bij de
vermogensdelicten een overwicht van mannelijke daders vast te stellen. In vergelijking met
gewelddelicten is het aandeel der vrouwen wel fors gestegen (van 10% naar 25%).
Eén dader op vier was, in geval van een vermogensdelict, een vrouw. Hoewel het
verschil toch niet zo uitgesproken is als in het geval van gewelddelicten, toch
lijkt het erop dat het misdaadmilieu vooral een mannenwereld bleek te zijn.
Tabel:
Verhouding mannen/ vrouwen als daders van de verschillende vermogensdelicten
Vermogensdelicten |
M
|
V |
Diefstal |
87 |
34 |
Heling |
5 |
5 |
Roof |
8 |
1 |
Bedrog |
5 |
|
TOTAAL |
105 |
40 |
Vrouwen leken zich vooral met diefstal bezig te
houden. Opvallend is wel dat wat heling betreft, de helft van het aantal zaken
door een vrouw werd gepleegd. Mannen leken zich daar, procentueel gezien, veel
minder mee bezig te houden.
2. LEEFTIJD
Als inleiding zouden we willen aanhalen dat op
een aantal van 126 daders er van 33 hun leeftijd niet gekend is (26%). Het gaat
om 26 mannen en 7 vrouwen.
Voorbeeld ter illustratie: op 27 september 1727
werd een bont drietal door het Leenhof veroordeeld wegens veelvuldige diefstal.
De eerste persoon was de 60 jarige Cornelis Van Eggermont uit Puurs. Hij was
trouwens niet aan zijn proefstuk toe. Hij was reeds driemaal veroordeeld wegens
diefstal, onder andere door de vierschaar van Sint- Baafs en door de provoost-
generaal van de Nederlanden. Die laatste veroordeling leverde hem een
levenslange verbanning uit de keizerlijke landen op en dit op risico van de
galg.
Grafiek: Leeftijdsstructuur der mannelijke
daders
Het enorme overwicht van de leeftijdscategorie
10- 39 jaar valt direct op. Ze is goed voor 84% van alle gevallen. Eveneens
opmerkelijk is het hoge aantal tieners. Vele jongeren bleken reeds op erg jonge
leeftijd op het dievenpad te zijn.
Voorbeeld ter illustratie: in de maand oktober
van het jaar 1701 werd een jeugdige dievenbende gearresteerd. Ze bestond uit
vier personen. Een jongen van 19 jaar en drie jongens van 14 jaar. Ze hadden
vier inbraken kunnen plegen alvorens ze door het gerecht en de politiediensten
op het kwartier “Tereeken” te Sint- Niklaas werden gegrepen. Ze hadden een vast
werkpatroon. De 19 jarige hield de wacht terwijl hij zijn drie jonge companen
het vuile werk liet doen. Afgaande op hun namen en hun afkomst (Oudenaarde,
Zele, Zwijndrecht en Gent) bleken deze jonge gasten geen familie van elkaar.
Wellicht ging het om een soort zwervende jeugdbende waarbij de oudste de baas
speelde over de jongeren en hen het meest gevaarlijke werk liet opknappen.
Bij de vrouwen is er sprake van meer evenwicht
tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Enkel de leeftijdscategorie 20- 29
jaar steekt er wat bovenuit.
Voorbeeld ter illustratie: Filipina Hendricksen
was 14 jaar en had reeds samen met haar 26 jarige zus twee diefstallen gepleegd.
Ze werd (op 14 jarige leeftijd werd men door het gerecht als meerderjarig
beschouwd) gegeseld en gebrandmerkt.[79]
3. AFKOMST
Van 28 daders kon de geboorteplaats of het
gebied waar ze woonden of gewoond hadden niet achterhaald worden.
Gemeenten binnen het Waasland |
Aantal |
Belsele |
4 |
Beveren
|
1 |
Eksaarde |
2 |
Kallo |
1 |
Kemzeke |
2 |
Kruibeke |
1 |
Lochristi |
1 |
Lokeren |
5 |
Melsele |
4 |
Moerbeke |
1 |
Nieuwkerken |
3 |
Sinaai |
2 |
Sint- Gillis |
2 |
Sint- Niklaas |
5 |
Sint- Pauwels |
1 |
Stekene |
5 |
Temse |
1 |
Tielrode |
3 |
Vrasene |
3 |
Waasmunster |
1 |
Zwijndrecht |
1 |
TOTAAL
|
49 |
Gemeenten buiten het Waasland |
Aantal |
Antwerpen |
4 |
Arentbodelijen |
1 |
Balsterode |
1 |
Bergen |
1 |
Boechout |
1 |
Boom |
1 |
Bornem |
1 |
Buggenhout |
1 |
Denderbelle |
1 |
Dendermonde |
3 |
Doroij (Land van Aalst) |
1 |
Gent |
3 |
Goijck |
1 |
Grembergen |
1 |
Ieper |
3 |
Lebbeke |
1 |
Lier |
1 |
Malderen |
1 |
Mechelen |
2 |
Melsene |
1 |
Oudenaarde |
1 |
Puurs |
3 |
Sijsseghem |
1 |
Wachtebeke |
1 |
Winhuysen |
2 |
Zele |
2 |
TOTAAL |
40
|
Buitenland |
Aantal |
Amsterdam |
1
|
Bergen Op Zoom |
2 |
Breda |
1 |
Gelderland |
1 |
Louen |
1 |
Sint- Valerie |
1 |
Somerbé |
1
|
Vlissingen |
1
|
TOTAAL |
9 |
Als we de eerste tabel, die van het Waasland,
eens bekijken stellen we een vrij gelijkmatige verdeling tussen het aantal
gemeenten vast. Geen enkele gemeente steekt er echt bovenuit. Samen met Stekene
leveren de steden Sint- Niklaas en Lokeren het meest aantal daders, maar als men
verhoudingswijs gaat kijken naar het aantal inwoners is hun bijdrage toch niet
zo erg groot. Net als bij de gewelddelicten kunnen we stellen dat de twee
grotere agglomeraties in het Waasland zeker geen broeinesten van criminaliteit
waren.
Wat de rest van Vlaanderen betreft is 37,5% van
de daders afkomstig uit één van de grote steden (Antwerpen, Gent,…). Andere
gemeenten of dorpen worden vaak slechts eenmalig vermeld. Een uitzondering
hierop vormt Puurs, dat driemaal stond genoteerd als thuisstad van een dief of
andere vermogenscrimineel.
Negen criminelen kwamen uit het buitenland. Zes
van hen kwamen uit steden of provincies in de Republiek, drie kwamen uit
Frankrijk
Als we even de vergelijking maken met de
gegevens omtrent de afkomst van de daders van gewelddelicten komen we toch wel
tot een opmerkelijke vaststelling.
4. BEROEP
Over het bestaan van een zogenaamde “criminele
klasse” is reeds eerder gewezen. Volgens deze opvatting waren criminelen vooral
afkomstig uit de lagere sociale klassen. Ook J. Sharpe wees erop dat
criminaliteit aan het einde van de achttiende eeuw vooral een activiteit van de
armen was geworden.[80]
De toegenomen demografische groei had de verpaupering nog doen toenemen en de
lager geschoolden en de marginalen werden daar het eerste slachtoffer van.
Beroep |
Aantal |
Soldaat |
12 |
Wever |
3 |
Knecht |
2 |
Guarden |
1 |
Handelaar |
1 |
Metselaar |
1 |
Meier |
1 |
Schaapwachter |
1 |
Schoenlapper |
1 |
Slotenmaker |
1 |
Tavernier |
1 |
Timmerman |
1 |
Arbeider |
1 |
Van de 94 mannen, omwille van een vermogensdelict
veroordeeld, werd er bij 27 een beroepsvermelding teruggevonden. Naast het groot
aantal soldaten vinden we zelfstandigen (bijvoorbeeld een schoenlapper) en
loonarbeiders terug. Opvallend is dat ook mensen in overheidsdienst het soms
moeilijk hadden hun grijpgrage vingers onder controle te houden. Naast soldaten
en guarden van het comptoir werd er zelfs een meier voor diefstal veroordeeld.
Ook de twee corruptiegevallen werden door overheidsfunctionarissen gepleegd.
Tabel: Beroep der vrouwelijke daders
Beroep |
Aantal |
Huisvrouw |
8 |
Dienstmeid |
4 |
Verkoopster |
1 |
Onder de vrouwelijke delinquenten bevonden zich
acht huisvrouwen, elf vagebondessen, vier dienstmeiden en één verkoopster. Bij
acht vrouwen werd niks vermeld dat zou kunnen wijzen op een beroep of andere
activiteit.
Diefstallen gepleegd door dienstmeiden of ander
inwonend personeel bleken trouwens veelvuldig voor te komen. Dienstpersoneel
bestond vooral uit een groot deel van de jonge bevolking, ze bleven zelden erg
lang op een zelfde adres en kenden vaak een opportunistische levenswijze.[81]
Op het platteland was de vraag naar tijdelijke mannelijke hulpkrachten op
sommige momenten soms erg groot. Wetende dat ze toch niet lang bleven en daarna
weer verder trokken zal voor sommigen van hen de verleiding erg groot geweest
zijn om zichzelf te belonen met een ‘extra opslag’.
Voorbeeld ter illustratie: de 19 jarige
Pieternelle Berghe was een vondelinge uit Wachtebeke. Ze werd opgenomen in het
kinderloze gezin van wagenmeester Cornelis Lammens waar ze ook geld verdiende
door mee in het huishouden te helpen. Toen
Voorbeeld ter illustratie: Anna Marie De Clercq
werkte als dienstmeid bij Pieter Rijckaert. Nadat ze al andere mensen was gaan
bestelen, was het op 31 mei 1739 de beurt aan haar eigen meester. Ze ging
ervandoor met een paar slaaplakens.[84]
5. GROEPSVERBAND
In zijn onderzoek naar de criminaliteit in het
Leie- departement kwam S. Top tot de bevinding dat, naar het einde van het
Ancien Régime toe, groepscriminaliteit vooral een uitgesproken agrarisch
karakter had.[85]
Het was vooral op het platteland dat misdrijven en diefstallen werden gepleegd
door al dan niet georganiseerde groepjes
van dieven, zwervers en andere buiten de wet gestelden.
1 persoon |
58 gevallen |
2 personen |
30 gevallen |
3 personen |
3 gevallen |
4 personen |
3 gevallen |
5 personen |
1 geval |
6 personen en meer |
2 gevallen |
Voorbeeld ter illustratie: het was sommige
mensen in Vrasene opgevallen dat de
schuur van de broers Pieter en Frans De
Wilde de laatste tijd erg overvloedig was gevuld met graan en vlas. Ook de
hoeveelheden die ze op de lokale markten verkochten lagen veel hoger dan anders.
Spoedig rezen de eerste verdenkingen. Steeds toenemende verhalen over boeren van
overal in het Waasland wiens schuren werden beroofd maakten dat sommigen een
link gingen zien met de opvallende hoeveelheden graan en vlas in de schuur van
de broers uit Vrasene. De vermoedens werden nog sterker toen een paar
buurtbewoners ontdekten dat er een hele hoop mensen in die schuur verbleven
waarvan sommige een echte reputatie hadden op het gebied van diefstal en
landloperij. Meier Vernimmen werd op de zaak gezet en spoedig werden de eerste
arrestaties verricht. Het bleek dat beide broers samen met Segher Schoenmaker
een lucratief handeltje hadden opgezet. Ze lieten allerhande gezochte en
veroordeelde dieven en landlopers in hun schuren verblijven. In ruil gingen deze
’s nachts de hoeven en de schuren in het Waasland beroven en brachten ze de buit
onder in de schuren van de broers De Wilde en S. S. die op hun beurt de buit
doorverkochten op de markten in het Waasland.
In al de andere gevallen ging het inderdaad
meer om kortere samenwerkingsverbanden tussen twee of meerdere personen. Over
hoe zulke samenwerking tot stand kwam is helaas weinig teruggevonden. Meestal is
er in de enkwesten en de sententies wel sprake van “een compagnon”, maar wie dat
dan was en hoe beide personen ertoe waren gekomen om samen te werken is meestal
niks geweten. Slechts in een paar gevallen kan hierover iets meer vernomen
worden. In drie gevallen betrof het zussen en broers die samen op dievenpad
waren, in één geval was iemand met zijn zwager op pad. Opvallend is ook dat veel
dieven alleen werkten.
Voorbeeld ter illustratie: de 26 jarige
Catharina Hendricksen was na haar veroordeling te Meppen in het Waasland komen
zwerven en stelen. Op deze tocht was ze in gezelschap van haar 14 jarige zus,
Filiphina genaamd.[88]
Drie sententies geven informatie over hoe het
samenwerkingsverband met de veroordeelde en zijn compagnon tot stand kwam. In
één geval lag toeval aan de basis, tweemaal gaf de veroordeelde toe dat er op
voorhand plannen waren gesmeed.
Voorbeeld ter illustratie: Joris Maes bevond
zich op 22 april 1741 in gezelschap van een man in de taverne van Josijne Bouvé
te Sinaai waar ze zich tegoed deden aan brandewijn. Toen beide mannen beschonken
terug op straat stonden, gingen ze in de richting van Sint- Niklaas. Toen ze
langs de brouwerij van Frans De Bock passeerden, besloten ze om er in te breken.
Nadien vluchtten ze met hun buit (voedsel en boter) naar Sint- Niklaas. Toen de
diefstal werd ontdekt, kon J. M. gauw gearresteerd worden terwijl zijn compagnon
kon vluchten.[89]
Voorbeeld ter illustratie: de 17 jarige Jan Van
Huffel had het ouderlijk huis verlaten om ergens de kost te gaan verdienen. Op
zijn tocht kwam hij een zekere Johannes uit Gent tegen die in gezelschap was van
een korte, dikke vrouw. Ze vertelden hem “met hen mee te gaan, want het was
beter te stelen dan te werken”. Vervolgens voerden ze hem dronken met
brandewijn. Zo begonnen de drie aan hun dieventocht. Ze planden overdag waar en
bij wie ze zouden inbreken. Zo pleegden ze ondermeer diefstallen te Lokeren,
Waasmunster, Beveren en Melsele. Hun buit bestond meestal uit kledij en textiel.[90]
Voorbeeld ter illustratie: Jan Van Vossel uit
Belsele pleegde in de loop der twintiger jaren een drietal diefstallen in het
Waasland. Op een van zijn tochten was hij in het gezelschap van zijn vrouw
Barbara D’ Olieslaeger. Toen ze met hun buit op weg naar huis waren, stootten ze
op twee personen. Hierop verloor B. D. O. de controle over haar zenuwen en sloeg
in paniek op de vlucht.[91]
Voorbeeld ter illustratie: Jan Raes was op 17
mei 1709 door de schepenen van Audenbosch gemarteld, gebrandmerkt en voor altijd
verbannen met risico van de doodstraf wegens diefstal. Hij kwam opnieuw het land
binnen en sloeg algauw weer aan het stelen. Ditmaal handelde hij echter niet
alleen, maar was hij steeds in gezelschap van Anne Verbeke, “zijne hoere ofte
bijsaete”, die vroeger ook reeds gegeseld en gebrandmerkt was toen ze nog de
naam Anna Vander Sluijse droeg. J. R. had vier kinderen bij haar, hoewel hij
getrouwd was met een zekere Jenne De Meester.
Voorbeeld ter illustratie: ook Cornelis
Sedericx trok op zijn zwerftocht rond met een zekere Colleta De Rijcke, “zijne
bijsaete”, en dit zonder dat ze getrouwd waren. Volgens de schepenen leidden ze
op die manier “een abominabel leven tot publicq schandael van een ieder”.
Daarnaast werden beiden nog verdacht van het plegen
Voorbeeld ter illustratie: Anne Marie Robist en
haar man Pieter Verhaeghen waren met hun kinderen in het Waasland komen zwerven
en bedelen. Ze kregen logement aangeboden in het huis van Judocus Heirwegh. Als
blijk van dank beroofden ze hem echter van een ring en een zilveren centuur. Ze
werden een dag later echter te Nieuwkerken aangehouden. Na een geseling werden
ze samen met hun kinderen levenslang uit het Waasland verbannen.[94]
6. RECIDIVISME
Als inleidende opmerking zouden we willen zeggen
dat het ook veelvuldig voorkwam dat vermogensdelinquenten al een hele reeks
diefstallen, zowel binnen als buiten het Waasland, op hun kerfstok hadden
alvorens ze gevat konden worden. De reeds eerder gepleegde diefstallen binnen
het Waasland werden reeds bij het algemene overzicht opgenomen. Dit verklaart
dan ook het feit dat het aantal vermogensdelicten (145) wat hoger ligt dan het
aantal daders (125) hoewel een diefstal soms door meerder daders werd gepleegd.
Bij dit onderdeel hebben we enkel rekening
gehouden met reeds eerder opgelopen veroordelingen. Herviel een dader na een
opgelopen veroordeling in zijn oude zonden of kwam hij daarna tot inkeer? Waren
de vermogensdelinquenten die in het Waasland toesloegen doorgewinterde dieven of
ging het om meer occasionele gelegenheidsdieven?
Zoals eerder aangehaald is het bij soldaten bijna
onmogelijk na te gaan of ze al eerdere misdaden op hun geweten hebben. Om dit na
te gaan is de raadpleging van een ander soort bronnen vereist.
Tabel: Aantal eerdere veroordelingen van
vermogensdelinquenten
Reeds 1
keer veroordeeld |
9
|
Reeds 2 keer veroordeeld |
4 |
Reeds 3 keer veroordeeld |
2 |
Diefstal |
11 |
Landloperij |
2 |
Bedelarij |
1 |
Onbekend |
1 |
Het recidivisme onder de daders van
vermogensdelicten lag ontzettend laag. Op een aantal van 126 personen waren er
slechts 15 die reeds één of meerdere
veroordelingen achter de rug hadden. Dit
is amper 12%. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat ongeveer 3/ 4 van alle 126
daders wel reeds meerdere diefstallen hadden gepleegd (waarvan dan nog heel wat
buiten het Waasland).
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] M. DE NEEF, op.cit., p. 124.
[2] L. T. MAES, op.cit., p. 328.
[3] F. VANHEMELRYCK, Misdadigers tussen rechter …, p. 137.
[4]
J. SHARPE, op.cit., p. 56.
[5] Ibid., p. 62.
[6] F. VANHEMELRYCK, Ellendelingen…, p. 164.
[7] L. T. MAES, Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Een bijdrage…, p. 282.
[8] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 11.
[9] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 17.
[10] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (85e sententie).
[11] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (93e sententie).
[12] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (3e sententie).
[13] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (68e sententie).
[14] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (55e sententie).
[15] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (11e sententie).
[16] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (35e sententie).
[17] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (20e sententie).
[18] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (21e sententie).
[19] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (113e en 114e sententie).
[20] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (5e sententie).
[21] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (36e sententie).
[22] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (44e sententie).
[23] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (9e sententie).
[24] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (84e sententie).
[25] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (110e sententie).
[26] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 17.
[27] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (40e sententie).
[28] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (48e- 50e sententie).
[29] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (190e sententie).
[30] K. BOON, “De sociaal- economische transformatie van Sint- Niklaas 1700- 1785”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XCIII, 1990, 1, p. 156.
[31] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (3e enkweste).
[32] RAB, Criminele sententies, nr.1897 (86e sententie).
[33] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (128e sententie).
[34] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (46e sententie).
[35] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (109e sententie).
[36] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (94e sententie).
[37] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (7e enkweste).
[38] L. T. MAES, op.cit., p. 296.
[39] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1715 (1e enkweste).
[40] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (2e enkweste).
[41] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (162e sententie).
[42] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1727 (2e enkweste).
[43] L. T. MAES, op.cit., p. 297.
[44] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 20.
[45] Ibid., p. 21.
[46] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (10e enkweste).
[47] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (68e sententie).
[48] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (112e sententie).
[49] L. T. MAES, De criminaliteit te Antwerpen…, p. 328.
[50] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (4e enkweste).
[51] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (12e sententie).
[52] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (7e enkweste).
[53] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (3e enkweste).
[54] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (8e enkweste).
[55] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (100e sententie).
[56] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (12e enkweste).
[57] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (22e sententie).
[58] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (1e enkweste).
[59] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (74e sententie).
[60] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (127e sententie).
[61] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (3e enkweste).
[62] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (145e sententie).
[63] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (25e sententie).
[64] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (16e enkweste).
[65] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (6e sententie).
[66] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (89e sententie).
[67] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (147e sententie).
[68] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (2e sententie).
[69] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1727 (6e enkweste).
[70] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (6e enkweste).
[71] E. DILIS, “De overzetdienst tussen Antwerpen en het Vlaams- Hoofd of het Veer van Vlaanderen”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XXI, 1902, pp. 5- 75.
[72] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1729 (6e enkweste).
[73] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (9e sententie).
[74] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (58e sententie).
[75] J. SHARPE, op.cit., p. 122.
[76]
M. KIN, “Economische transformaties en verarming
te Gent in de 18e eeuw”, in: Tijdschrift voor sociale
geschiedenis, 1982, 8, p. 39.
[77] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (71e- 73e sententie).
[78] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (8e sententie).
[79] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (69e sententie).
[80] J. SHARPE, op.cit., p. 176.
[81] J. BLOMME, “Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waas (XVIIIe eeuw)”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 1984, 1, p. 153.
[82]
J. SHARPE, op.cit., p. 103.
[83] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (134e sententie).
[84] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (145e sententie).
[85] F. VANHEMELRYCK, “Misdaad en straf. Recent onderzoek…”, p. 189.
[86]
J. SHARPE, op.cit., p. 108.
[87] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (33e enkweste).
[88] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (69e sententie).
[89] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (156e sententie).
[90] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (130e sententie).
[91] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (55e sententie).
[92] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (19e sententie).
[93] RAB, Criminele sententies,nr. 1897 (169e sententie).
[94] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (163e sententie).
[95] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1727 (7e enkweste)