Criminaliteit in het land van Waas 1700 - 1750. (Peter Catthoor).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 2: De misdrijven

 

HOOFDSTUK 3: VERMOGENSDELICTEN

 

 A. OVERZICHT VAN DE VERSCHILLENDE VERMOGENSDELICTEN

 

De vermogensmisdrijven vormen de meest omvangrijke categorie van misdrijven die in de eerste helft van de achttiende eeuw in het Waasland werden gepleegd. Samen zijn ze goed voor 41% van alle gepleegde misdrijven. De vermogensmisdrijven zijn hier in vier subcategorieën onderverdeeld. Het gaat om diefstal, heling, roof en bedrog.

In totaal werden er 145 vermogensdelicten opgetekend. Welke subcategorie kwam nu het vaakst voor?

 

 Tabel: Indeling en aandeel van de verschillende vermogensmisdrijven in het Land    van Waas

Aard van het misdrijf

1700-09

1710-19

1720-29

1730-39

1740-50

TOTAAL

 

  Diefstal

 

      27

 

      17

 

      39

 

      20

 

      18

 

      121

 

  Heling

 

 

       1

 

       2

 

       6

 

        1

 

        10

 

  Roof

 

       1

 

 

       4

 

       2

 

        2

 

          9

 

  Bedrog

 

       2

 

 

       1

 

       2

 

 

          5

 

  TOTAAL

 

      30

 

      18

 

      46

 

      30

 

      21

 

      145

Diefstal steekt er duidelijk met kop en schouders bovenuit. In 121 onderzochte zaken, op een totaal van 145, ging het om één of andere vorm van diefstal. Dit is liefst 83% van het totaal. Heling komt op de tweede plaats met een totaal van 10 gevallen (6,9%) gevolgd door roof (9 gevallen en een aandeel van 6,2%). Het minst gepleegde vermogensdelict vormt bedrog met een aantal van 5 gevallen (3,9%).
 Grafiek: Aandeel van de verschillende vermogensdelicten

Keren we even terug naar het belangrijkste vermogensdelict, namelijk diefstal, dan zien we dat 1/3 van alle diefstallen gepleegd is in het decennium 1720- 1729. Ook het decennium 1700- 1709 kent met 27 gevallen een groot aandeel (22,3%). Het minst aantal diefstallen vinden we in de jaren ’10 en de jaren ’40 (samen 29% van alle zaken). In elk decennium vormt diefstal wel altijd ruimschoots het grootste vermogensdelict.De andere vermogensdelicten kennen een vrij gelijk verloop over de verscheidene decennia heen. Wel opmerkelijk om te vermelden is het groot aantal gevallen van heling in de jaren ’30 in vergelijking met de andere decennia (6 van de 10).
Bij eerder gevoerde studies over de criminaliteit in (een deel van) het Waasland bleek eveneens dat het aandeel van de vermogensdelicten er in vergelijking met andere vormen van misdaad sterk bovenuit stak.[1]
Het loont ook de moeite de bekomen resultaten en cijfers even te vergelijken met gegevens van buiten het Waasland.
In het achttiende eeuwse Antwerpen kwamen vermogensdelicten, bij een vergelijking van de verschillende misdaadvormen, slechts op de tweede plaats met een aandeel van 37%.[2] Gewone diefstallen haalden er ook wel de bovenhand (68%). F. Vanhemelryck haalt aan dat niet vermogensdelicten, maar wel geweldmisdrijven de meest voorkomende misdaden waren in vroegere tijden.[3] In Engeland bleek dit dan weer absoluut niet het geval. Het waren vooral vermogensdelicten die daar welig tierden, hoewel er in de achttiende eeuw een daling inzette.[4] Zo uitzonderlijk ten opzichte van andere gebieden zal de toestand in het Waasland dan wel niet geweest zijn.
De oorzaken van vermogensdelicten zijn erg verscheiden. Naast vele individuele intenties en motieven spelen enkele factoren mee die door de historici vaak als verklaring worden ingeroepen. Naast geldzucht gaat het vooral om armoede en honger. Historici hebben gepoogd een correlatie te vinden tussen vermogensmisdrijven en de schommelende economische situatie.[5] Men ging het aantal delicten tegen het vermogen vergelijken met de stand van een aantal economische variabelen zoals bijvoorbeeld de graanprijzen. Vergelijkend onderzoek bracht voor verschillende regio’ s telkens andere resultaten met zich mee.
Het was duidelijk dat economische variabelen de misdaad beïnvloedden, maar de connectie tussen beiden bleek niet altijd even simplistisch als eerst werd gedacht.
Honger werd als een grote criminogene factor beschouwd.[6] Misdaden tegen het vermogen stegen gevoelig tijdens perioden van voedselschaarste en hongersnood. Honger was toen een grote drijfveer om tot diefstal over te gaan. In de jaren ’40, een periode van crisis en voedselschaarste in het Waasland, bleef het aantal vermogensdelicten echter beperkt. Wel was er een lichte stijging van graandiefstal waar te nemen ten opzichte van de vorige decennia. Maar ondanks dat kan men stellen dat honger in het Waasland niet zo’ n grote rol lijkt gespeeld te hebben om tot het plegen van diefstallen over te gaan. Wat de redenen en motieven waren voor die vele andere diefstallen  is wegens een te gebrekkige informatie in de bronnen veelal niet te achterhalen. Aangenomen mag worden dat armoede, gebrek aan bepaalde materiële standaardgoederen zoals kledij en geldzucht een bepalende rol hebben gespeeld.

1. DIEFSTAL

 

Onder diefstal wordt verstaan het opzettelijk, wederechtelijk heimelijke wegnemen van één aan een ander toebehorende zaak, met het doel zich die toe te eigenen.[7] Typisch kenmerk was het geheime en stiekeme karakter van de daad. Van oudsher werd diefstal aanzien als een schandelijk misdrijf dat iemand eerloos maakte.[8]

Diefstallen kunnen op verschillende wijzen in categorieën gerangschikt worden: volgens de waarde van het gestolen goed, volgens de plaats en het tijdstip waarop ze plaatsvonden en volgens de wijze waarop ze gepleegd werden.

In onderstaande tabel werd rekening gehouden met de plaats waaruit iets werd gestolen. Ook met de wijze waarop een diefstal is gepleegd werd rekening gehouden. Hiertoe werd een onderscheid gemaakt tussen diefstal met braak en diefstal zonder braak. Omdat alle diefstallen met braak in een huis plaatsvonden, werd deze rubriek ‘ huisdiefstal door middel van braak’ genoemd. Een diefstal werd als een diefstal met braak beschouwd  als dit expliciet in de gerechtelijke bronnen vermeld staat. Hiermee doelen we op beschrijvingen als “de deur werd geforceerd“ of  “er werd binnengebroken langs een opengebroken kelderraam”. Indien in het dossier dergelijke beschrijvingen niet voorkwamen, werd het delict als een diefstal zonder braak geklasseerd.

  Tabel: Overzicht van de verschillende soorten diefstal           

 

1700-09

1710-19

1720-29

1730-39

1740-50

TOTAAL

Huisdiefstal door middel van braak

       8

       2

      10

       7

       3

       30

Diefstal zonder braak

     

      -Huis

      -Stal

      -Schuur

      -Graanzolder    

 

 

       8

 

       1

       1

                   

 

 

       3

       3

 

 

 

      10

        1

        1

 

 

       5

       2

 

 

       2

       7

       1

 

 

       28

       13

         3

         1

Diefstal uit brouwerij

 

       1

 

 

 

         1

Diefstal uit winkel, kraam

       1

       3

       1

       2

       1

         8

Diefstal uit herberg

       1

       2

       4

 

       1

         8

Diefstal uit hof, weide, veld

       1

       1

       3

        2

       2

         9

Kerkbraak

       1

 

       6

 

       1

         8

Onbekend

       5

       2

       3

       2

 

       12

TOTAAL

     27

     17

      31

      20

      18

      121

 

1.1 DIEFSTAL MET BRAAK

 

Hierbij ging het in alle gevallen om inbraak in een huis, zodat deze categorie in bovenstaande tabel vermeld staat als ‘huisdiefstal met braak’.

Diefstal met braak was volgens de oude Germaanse volkenrechten een delict met verzwarende omstandigheden dat streng diende te worden gestraft.[9] Dat is in latere tijden zo gebleven.

Diefstal met braak was een misdaad die enige voorbereiding vergde. De dieven moesten er tevoren zeker van zijn dat er niemand thuis was en dat ze tijdens hun actie niet door een wacht van de ronde werden verrast. Ook wisten ze veelal van tevoren hoe ze best en op de meest snelle manier een bepaald huis konden binnendringen en weer verlaten. Diefstallen met braak werden zodoende meestal gepleegd door meer ervaren en soms zelfs professionele dieven.

 

Voorbeeld ter illustratie: op 23 oktober 1728 stonden twee mannen, namelijk Ferdinand Philippe De Wilde en François Botterman, voor het Leenhof terecht wegens het plegen van een reeks inbraken in het Waasland. Op 9 juli 1727 tussen acht en negen uur ’s morgens hadden ze het zoldervenster van Antonius Van Laere opengebroken en waren ze langsdaar diens woning binnengedrongen. Ze braken een koffer open waaruit ze kledij en geld meenamen. In de nacht van 7 op 8 mei 1727 hadden ze een raam geforceerd en drongen zo de woning van Jacobus Poortermans binnen. De buit bedroeg allerhande stoffen en kledij. Deze werd naar Gent gevoerd waar ze werd doorverkocht. De opbrengst werd door beide dieven gedeeld.

Het Leenhof toonde zich erg streng voor beide mannen. Ze werden veroordeeld tot de dood door ophanging.[10]

 

Voorbeeld ter illustratie: op 24 maart 1730 brak de 35 jarige Cornelis Rombaut uit Sijsseghem met een ploegkouter een gat in de muur in de woning van Jan De Kerschaver uit Daknam. Langs dit gat drong hij de woning binnen. De buit bedroeg twee slaaplakens, twee wollen saergen, één paar hoofdkussens, varkenscider en 5 ponden grootten geld. Via een opengebroken raam werd er ook ingebroken bij Joos Bracke. De dief kwam er met een geseling en twintig jaar verbanning vanaf.[11]

 

Het kwam vaak voor dat de dieven er een onderlinge taak op nahielden. Terwijl één of meerdere mannen bezig waren met inbreken werd één persoon op wacht gezet om bij eventueel gevaar zijn compagnons te kunnen waarschuwen.

 

Voorbeeld ter illustratie: Adriaen Aerens uit Lieser en Jan Christiaens  waren tijdens hun zwerftocht in Sint- Gillis beland. Zij besloten in de hoeve van landman François Varrewijck in te breken. Terwijl A. A. zich met de eigenlijke inbraak bezighield, vatte J. C. post aan de ingang van het hof om zo de wacht te kunnen houden.[12]

 

Dergelijke “professionals” hielden het niet enkel bij inbraken in hoeven of huizen. Ze hielden zich meestal ook nog met andere soorten diefstal bezig.

 

Voorbeeld ter illustratie: naast twee inbraken diende Gillis Van Eetvelde zich voor het gerecht te verantwoorden voor twee straatovervallen die hij op de weg tussen Lokeren en Zele had gepleegd.[13]

 

1.2. DIEFSTAL ZONDER BRAAK

 

In totaal werden 46 zaken onder deze noemer geklasseerd. 28 maal ging het om diefstallen die in een huis werden gepleegd. 16 maal werd er uit een schuur of een stal gestolen. In 1 geval ging het om diefstal uit een graanzolder en eenmaal om diefstal uit een brouwerij.

Diefstal uit een huis of uit een stal kwam dus het meest voor. Dit soort diefstallen waren heel wat minder moeilijk te plegen en er kwam geen of heel wat minder voorbereiding bij kijken. Deftige sloten ontbraken meestal en veel bewoners lieten hun deuren open als ze weggingen. Ook hadden veel ramen geen echte vensters zodat het ontvreemden van goederen voor zowat iedereen mogelijk was. Bij gebrek aan moderne alarmsystemen konden vele mensen op niks anders dan op de goodwill en de eerlijkheid van hun medemens rekenen. Bij heel wat personen kreeg het vertrouwen in de mensheid in die dagen een serieuze knauw.

 

Voorbeeld ter illustratie: Jan Van Vossel en zijn vrouw Barbara D’Olieslaeger trokken op 11 juli 1723 naar het huis van landman Jan Van Hecke te Waasmunster. De bewoners waren naar de kermis van Belsele getrokken en zodoende was er niemand thuis. Het diefachtige koppel trok de woning binnen en stal er een hele hoop kledij.[14]

 

Voorbeeld ter illustratie: de 25 jarige Jenneken Cappaerts woonde als dienstmeid ten huize van Michiel Jangels. Toen haar meester op een avond niet thuis was zag ze haar kans schoon. Ze trok naar de zolder en stal er 14 pond varkensvlees, lakens en een hemd. De buit ging ze dan verstoppen in de nabijgelegen schuur van Joos Van Herwege.[15]

 

Voorbeeld ter illustratie: de 26 jarige Severina Boudewijns, afkomstig uit Vlissingen, kwam in Sint- Niklaas langs het huis van schoenmaker Jan Vernimmen. Toen ze merkte dat er niemand thuis was, ging ze binnen en stal er een stuk stof van 39 ellen.

Hetzelfde gebeurde bij de woning van Geeraerd Verbust.

Bij de strafmaat werd rekening gehouden met het feit dat ze zwanger was; zo ontliep S. B. de geseling. Wel werd ze voor 10 jaar uit het Waasland verbannen.[16]

 

1.3. DIEFSTAL UIT WINKEL EN HERBERG

Het aantal winkeldiefstallen zal in werkelijkheid wel veel hoger gelegen hebben dan de acht gevallen die hier staan opgetekend. Enkel daders die betrapt werden, kwamen in de dossiers voor. Daarnaast is er het feit dat een winkelier, telkens er een goed van betrekkelijk kleine waarde was ontvreemd, veelal besloot geen klacht neer te leggen in de wetenschap dat dit in dergelijke gevallen toch weinig of niets zou uithalen.

 

Voorbeeld ter illustratie: Jean Joseph Richard, een 19 jarige wever uit Bergen, pleegde een diefstal in een winkel te Lokeren. De buit bedroeg lijnwaad.[17]

 

Voorbeeld ter illustratie: de 30 jarige vagebond Jan Mirssens had een diefstal gepleegd in de winkel van Linda Wegenmael uit Melsele. De buit bedroeg een stuk zijde stof en geld.[18]

 

Voorbeeld ter illustratie: op 9 april 1733 werden er voor het Leenhof twee gelijkaardige gevallen van diefstal behandeld. Op 6 oktober 1632, tijdens de marktdag te Sint- Niklaas, stal Jenno Van Der Heyden een flanellen laken uit het kraam van Judocus Wittock. Twee maanden later, op 6 december, gebeurde er iets gelijkaardigs op de markt. Toen stal de 26 jarige Sarah Karels een wit gebleekt lijnwaad van 19 ellen en 3/ 4 uit het kraam van Judocus Loir. Beide vrouwen werden telkens door de wacht van Sint- Niklaas aan kwartier “ ’t Vossekot” opgepakt.[19]

Ook in herbergen werd regelmatig gestolen. Het kon zowel gaan om goederen van klanten die in de herberg verbleven als om goederen van de herbergier zelf. Dat ook in herbergen diefstallen werden gepleegd is overigens helemaal niet verwonderlijk. Herbergen waren vaak drukbezochte plaatsen waar heel wat mensen van divers pluimage samenkwamen. Daartussen vond men ook allerhande rabauwen  die begerig hun blik lieten vallen op de kledij en de goederen van handelaars en andere mensen op doorreis. Een diefstal in een herberg plegen was trouwens ook niet zo moeilijk. De uitbaters waren meestal in de gelagzaal en dan kon men via de achterdeur makkelijk op de kamers geraken. Herbergen hadden soms ook de kwalijke reputatie samenscholingsoorden en hoofdkwartieren te zijn van dieven en rabauwen van waaruit ze samen op rooftocht gingen. De gestolen goederen werden dan vaak in de herberg samengebracht om van daaruit stelselmatig verkocht te worden. Het waren vooral de meer afgelegen herbergen die ervoor werden uitgekozen.

Voorbeeld ter illustratie: de 32 jarige Cornelis De Witte stal op dezelfde dag uit twee verschillende herbergen. In de herberg van Jan Baptist dronk hij eerst een hoeveelheid brandewijn zonder te betalen om daarna de blauwe mantel van Adriaen Van Goshem te stelen. Een paar uur daarna vereerde hij herberg ‘De Bonte Proye’ met een bezoek. Hij stal er maar liefst vier graanzakken die toebehoorden aan Gillis Van De Velde uit Temse.[20]

Voorbeeld ter illustratie: Janbaptista d’ Ardin kwam van Gent en was op weg naar Antwerpen. Ter hoogte van Daknam kwam hij Christoffel Hafela tegen. Beide mannen  besloten de nacht door te brengen in herberg ‘ De Fonteyne’. Ze sliepen zelfs op dezelfde kamer. Toen C. H. sliep zag J. A. zijn kans schoon en beroofde hem van zijn geld (gouden en zilveren munten) en kleren.[21]

Voorbeeld ter illustratie: Catharina Dobbeleir kwam op 4 februari 1722 aan te Lokeren en verbleef er in de herberg van Simon Val. Vroeg in de ochtend vertrok ze zonder te betalen na uit één van de kamers kledij en textiel te hebben gestolen. De daaropvolgende week werd dit scenario nog tweemaal herhaald, zowel in de herberg van Judocus Zamas  te Sinaai  als in herberg ‘Themsche’.[22]

1.4. DIEFSTAL UIT HOF, WEIDE EN VELD

Negen gevallen zijn in de gerechtelijke bronnen terug te vinden. Nochtans moet het ook niet ontzaggelijk veel moeite hebben gekost om tot dergelijke diefstallen over te gaan. Het betrof hier open ruimten met veelal geen of een gebrekkige afspanning of omdrading. De goederen die in dergelijke gevallen werden ontvreemd bestonden voornamelijk uit gewassen (graan, vlas,…) en dieren. Vooral op de diefstal van dieren stonden strenge straffen.

Voorbeeld ter illustratie: Pieter De Witte, een 22 jarige wever, stal op 25 mei 1711 het paard van land- en timmerman Jan Anijschouril uit de weide. Het ging om een bruin paard van vier jaar oud met een witte vlek op het hoofd. P. D. W. is ermee naar Lokeren gereden waar hij het voor 100 gulden doorverkocht aan herbergier Jacobus Fermont. P. D. W. eindigde omwille van deze daad aan de galg.[23]

Voorbeeld ter illustratie: Jan Frans Van Visel klom op 21 september 1728 om elf uur ’s avonds met een ladder in de boomgaard van Joannes Coppens waar hij een bepaalde hoeveelheid peren plukte en ermee vandoor ging. Als straf moest J. F. V. V. op zijn blote knieën om vergiffenis bidden.[24]

Voorbeeld ter illustratie: Judocus Anthunis, tavernier in de ‘De Groene Herder’ te Lokeren stal in 1725 al eens de koe van Pieter Lieon uit de weide en verkocht ze te Gent. Toen kwam hij er nog met een serieuze geldboete vanaf. Op 19 mei 1732 stal hij een zwarte merrie uit de polder van Suydorpe. Deze diefstal leidde tot zijn doodvonnis op 9 april 1733.[25]

1.5. KERKBRAAK

Kerkbraak was een misdrijf dat een bijzondere weerzin opwekte. Het werd gezien als “ ’t execraebelste van alle dieften”.[26] In een sterk godsdienstige gemeenschap (zoals de Zuidelijke Nederlanden waren) was het logisch dat een schending van de heilige en gewijde plaatsen en de ontvreemding van cultusvoorwerpen als vreselijke en wraakroepende daden werden beschouwd. Daders werden meestal dan ook erg streng bestraft.

Strenge ordonnanties en afschrikwekkende straffen konden echter het aantal kerkdiefstallen niet beperken. Op 2 juni 1741 moest het centrale gezag in de Oostenrijkse Nederlanden vaststellen dat de “grauwelijcke schelmstukken” sterk vermeerderd waren aangezien op achttien maanden tijd meer dan twintig kerken beroofd waren.

In het Waasland vonden de meeste kerkbraken plaats in de jaren ’20 (6 van de 8 gevallen). Het waren vooral de kerken van kleinere en meer afgelegen dorpen die het slachtoffer van dieven werden. Toch werden soms ook kerken in grotere steden geviseerd, waarschijnlijk omdat daar een meer waardevolle buit kon worden gevonden.

Voorbeeld ter illustratie: een berucht kraker van kerken was de 23 jarige metselaar Pieter Emmanuel Vereycken uit Boom. Hij pleegde liefst acht kerkbraken zowel in, maar vooral buiten het Waasland. Daarnaast brak hij regelmatig in in huizen van pastoors. Onder meer volgende kerken werden door hem beroofd: Asse, Merchtem, Opwijk, Lebbeke, Bornem, Appels, Puurs en Sint- Niklaas. In die laatste kerk stal hij een zilveren kroon van het Onze Lieve Vrouwbeeld en de rest van het zilverwerk. Hij had een bepaalde manier van werken. Meestal brak hij de glasvensters in en dring zo naar binnen. Een andere manier was met een ladder in het dakgebinte klimmen en zo via een touw naar beneden glijden. De doodstraf was een niet meer dan logisch gevolg van al zijn daden.[27]

Voorbeeld ter illustratie: Susanne Vandembremt, haar man Joos De Wolf en Gillis Segers pleegden verscheidene kerkdiefstallen in en buiten het Waasland. Onder andere de kerken van Schellebelle, Moerzeke, Sint- Latem, Appels, Audegem, Moerbeke, Sinaai, Verrebroek, Vrasene en Waasmunster kwamen aan de beurt. Ook in Dendermonde en Brabant waren ze aan de slag. S. V. werd aan de pilorijn vastgebonden en moest toekijken hoe haar man en G. S. door de koord werden geëxecuteerd. Daarna werd ze tot bloedens toe gegeseld en daarna voor 25 jaar uit Vlaanderen verbannen.[28]

Voorbeeld ter illustratie: de 43 jarige Jan Segrijn uit Bornem was op 15 oktober 1740 op de grote markt van Mechelen gegeseld en gebrandmerkt wegens diefstallen en roofovervallen. Ook liep hij een levenslange verbanning uit de provincie Mechelen op. Na zijn veroordeling was hij zich in het Waasland komen vestigen. Het duurde echter niet lang voor hij weer op het dievenpad geraakte. Naast een paar diefstallen van dieren brak hij ook tweemaal in in de kerken van Burcht en Lebbeke. Op 6 mei 1750 werd hij op de markt van Sint- Niklaas opgehangen.[29]  

2. HELING

Onder heling verstaat men het verkopen van gestolen goederen. Diefstal en heling zijn  twee begrippen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Het Waasland vormde als grensgebied een gunstige uitvalsbasis voor helers. Eenmaal over de grenzen heen bevond men zich in een andere jurisdictie en was men in principe veilig. Ten zuiden en ten westen lagen het Land van Dendermonde en de kasselrij Oudburg. Het Waasland was ook een belangrijk doorvoergebied naar Antwerpen.[30] Van daaruit was er een verdere doorvoer en verdeling van handelsgoederen naar onder andere de Verenigde Provinciën. Vele gestolen goederen bleven echter in lokale circulatie. Meestal werden ze in een nabijgelegen dorp verkocht. Er zijn zelfs een paar gevallen bekend waarbij het gestolen goed in hetzelfde dorp wordt verkocht, amper enige tijd nadat het er is gestolen. Hierbij namen de dieven en helers (in dergelijke gevallen meestal dezelfde persoon) wel grote risico’ s. Het slachtoffer kon direct na de vaststelling van de diefstal de lokale autoriteiten verwittigen en daarna winkeliers, handelaars en gewone mensen op de hoogte brengen. Die waren dan op hun hoede en hielpen mee uitkijken naar het gestolen goed. Hoewel het verkopen van gestolen goederen in hetzelfde of in een nabijgelegen dorp niet zo verstandig en logisch leek, gebeurde dit nogal vaak. Meer dan één dief of heler is op die manier tegen de lamp gelopen.

Voorbeeld ter illustratie: in de nacht van zaterdag 22 op zondag 23 april 1741 drongen Joris Maes en Judenis Van Pottelberghe langs het kelderraam de kelder van brouwer Jan Frans De Bock uit Sinaai binnen en stalen er voedsel (boter, varkensvlees,…) en drank. De dag daarop (zondag dus) reeds poogden de dieven de gestolen goederen in Sinaai aan de man te brengen. De brouwer had tijdens de hoogmis uiteraard het verhaal van de diefstal aan zijn dorpsgenoten verteld en algauw werden de goederen als de zijne herkend. Vier mannen verwittigden meteen de meier van Sinaai die samen met enkele wachten van de ronde de twee dieven inrekende.[31] In het Waasland zijn tien gevallen van heling bekend. In vergelijking met het aantal gepleegde diefstallen is dit opmerkelijk weinig. Waarschijnlijk werd er veel meer aan heling gedaan, maar was dit het gerecht niet bekend of konden ze de daders niet vatten. Het zullen vooral de gevallen zijn waarbij de goederen werden doorversluisd naar Antwerpen of naar ergens anders buiten de grenzen van het Waasland die niet bekend zijn doordat de daders met hun buit konden ontkomen waardoor het erg moeilijk werd hen ooit terug te vinden. Op de tien betrapte daders waren er drie die poogden hun waar buiten het Waasland aan de man te brengen. De bestemmingen waren respectievelijk Antwerpen, Gent en Middelburg (Zeeland).

Voorbeeld ter illustratie: Judict Johaussere en Jan François Gordijn, twee oudere vagebonden, kwamen op 5 september 1727 te Temse aan. Ze klopten aan bij weduwe Lauretia Felix en maakten haar wijs dat ze geesten konden verdrijven. De goedgelovige vrouw liet hen binnen en zo zagen beide bedriegers hun kans schoon de vrouw te beroven. Met de buit, 28 pond en gouden sieraden op zak trokken ze naar herberg ‘Den Coninck van Spagnien’. Daar werden ze echter door de ronde opgepakt, juist toen ze op het punt stonden om met de schuit naar Antwerpen te vluchten.[32]

Voorbeeld ter illustratie: de 26 jarige Anne Marie De Groote werkte als dienstmeid bij Marie Van Hese. Toen deze laatste op 5 januari 1735 naar de markt was, besloot de dienstmeid haar slag te slaan. Ze roofde zich in het huis een opmerkelijke buit bij elkaar (textiel, kledij, trouwring, een zilveren ring,…) en trok ermee naar Antwerpen. Daar verkocht ze de ring en trok zo verder naar Middelburg waar ze de rest van de buit ten gelde maakte. Het leverde haar 50 schellingen en 8 ponden grote Hollands geld op.[33] De overige daders poogden hun buit dus binnen het Waasland te verzilveren.

Voorbeeld ter illustratie: Lieven Koetsier was schaapwachter in Moerbeke bij landman Pieter De Gughtenaere. Van de afwezigheid van zijn meester en diens vrouw profiteerde hij om twee schapen en een lam te stelen uit de kudde van zijn baas. Deze dieren verkocht hij aan de schaapwachter van Philippe De Blieck, een landman en herder uit Vrasene.[34]

Voorbeeld ter illustratiejarige Pieter Wagenhuyze uit Kallo was op 22 augustus 1729 in Hulst wegens diefstal gegeseld, gebrandmerkt en door de Staten- Generaal van de Verenigde Nederlanden uit de provincie Vlaanderen verbannen. Toch dook hij een paar jaar later in Tielrode op waar hij een inbraak pleegde in het huis van Beirnaert Van Steenputte. Met de buit, bestaande uit geld en kledij, trok hij naar Belsele waar hij de kledij prompt doorverkocht aan Emile Harenman.[35]

Soms wou de dief de gestolen waar voor eigen gebruik behouden. Om toch van de bewijslast af te komen liet hij de goederen dan bewerken.

Voorbeeld ter illustratie: Catharina Blommaert en haar compagnon Jacobus Geeraerts braken in in het huis van Alexander Daalman. J. G. gooidde eerst twee ruiten in en forceerde een houten balk met een ijzeren bout. Vervolgens zette hij C. B. op zijn schouders waardoor ze zich zo makkelijk naar binnen kon hijsen. Naast 6 ponden grootten stal ze ook nog een hoeveelheid Brugs lijnwaad. Met de buit trokken ze naar herberg ‘Het Wughersol’ en aan een kleermaker werd gevraagd om de stoffen te bewerken.[36]

Het kwam dus ook voor dat de dief kon worden betrapt en gevat alvorens hij erin was geslaagd de buit aan de man te brengen.

Voorbeeld ter illustratie: op 4 mei 1737 werd ingebroken bij landman Jan De Laere. De buit bedroeg lakens en allerhande kledij. De gestolen goederen werden de dag daarop teruggevonden in de boomgaard van Jan Winckens die op het punt stond ze te gaan verkopen op de markt van Sint- Niklaas.[37]

3. ROOF

Onder deze noemer zijn verscheidene vormen van misdaad te begrijpen. Wij hebben ons hier beperkt tot straatroof, zakkenrollen en struikroverij. Volgens L. T. Maes kan roof worden gedefinieerd als diefstal met geweldpleging; van roof is enkel sprake als diefstal en geweld samen werden begaan.[38]

3.1. STRAATROOF

Onder deze noemer hebben we de overvallen en de gevallen van zakkenrollen geplaatst die plaats vonden in de straatjes en steegjes van de verschillende Wase dorpen en gemeenten. Drie gevallen zijn bekend.

Rustige en donkere straten en  plaatsen waren in het algemeen het uitverkoren actieterrein van deze rovers en overvallers.

In de grote steden werd gepoogd maatregelen uit te vaardigen tegen deze criminelen door onder andere verlichting aan te brengen. Deze maatregelen kenden slechts beperkt succes.

Voorbeeld ter illustratie: Anthony De Block, een 48 jarige landman uit Temse was op weg naar de jaarlijkse kermis toen hij in een donkere steeg werd overvallen en men een paar van zijn dure zakdoeken en wat geld meenam. Het slachtoffer werd ontboden op het kasteel van Temse om bij de griffier zijn verhaal te doen. Een man uit Nieuwkerken was echter getuige geweest van de overval en op basis van zijn verklaringen en beschrijvingen werd spoedig een vreemdeling als dader opgepakt.[39]

Soms gebruikten de overvallers een list om eerst het vertrouwen van hun toekomstig slachtoffer te winnen. Ze dronken er een glas mee of knoopten gewoon een gesprek aan. Eens het vertrouwen gewonnen, wachtten ze het juiste moment af om toe te slaan.

Voorbeeld ter illustratie: Marie Van Vlierberghen werd op weg naar Sombeke door twee heren aangesproken die haar met zoete woordjes een herberg inlokten en haar dronken voerden. Toen ze samen terug op pad gingen, werd de vrouw ineens met geweld omver getrokken en van haar geld beroofd.[40]

Voorbeeld ter illustratie: Jan De Roover, een 65 jarige arbeider uit Sint- Gillis trok op Allerheiligen van het jaar 1742 naar het huis van Jacobus Groeinncx te Kieldrecht. Daar had een zekere Joannes Anthonius Commejans drie zakken zout gekocht. J. D. R. stelde hem voor de zakken over te kopen voor 12 schellingen. J. A. C. stemde toe en beide mannen laadden de zakken op een ezel en trokken samen naar Meerdonk. Onderweg heeft J. D. R. zijn medegezel echter een verraderlijke slag gegeven en hem van zijn geld beroofd. Daarna is hij met het geld en de zakken zout weggevlucht. J. A. C. is echter zijn woonplaats op het spoor gekomen en heeft de rondemeester gevraagd hem te arresteren.[41]

Er is ook één geval bekend van een mislukte overvalpoging.

Voorbeeld ter illustratie: de 36 jarige Pieter Van Hoije, een controleur van zijne majesteit, was op weg naar huis toen ineens een soldaat tevoorschijn kwam, een geweer op hem richtte en hem beval zijn geld af te geven. Enkele wandelaars kwamen echter tussenbeide zodat de overvaller het hazenpad diende te kiezen.[42]

3.2. STRUIKROVERIJ

Struikroof werd als een ernstig vergrijp gezien dat met niets ontziende straffen diende te worden beteugeld. Veiligheid op de wegen, en zeker op de grote verbindingswegen, was van vitaal belang voor de handel zodat in de loop der tijden steeds erg streng werd opgetreden tegen deze “straatscheynders” die de wegvrede schonden.[43] n de Nederlanden zou het centrale gezag zich bijna permanent met de baanschuimers gaan bezighouden.[44] Ondanks vele ordonnanties en een strenge repressie was er in de loop van de zestiende en de zeventiende eeuw een stijgende onveiligheid op de landwegen. De Raad van Vlaanderen schoof de schuld in de schoenen van de gerechtsofficieren. Door hun nalatigheid en gebrek aan plichtsbesef was het boevengespuis immers zo sterk in aantal toegenomen “dat men nauwelynghe achter ’t zelve land ghaen mach zonder gerooft of vermoort te zijne”. In de achttiende eeuw bleek de vloed van gewelddadige vermogensdelicten niet te stuiten. Maar ook de repressie ging in stijgende lijn. Reeds in het begin van de achttiende eeuw  werden alle gerechtsofficieren op het platteland verplicht patrouilles uit te sturen om eenzame en afgelegen oorden uit te kammen. Men ging zelfs zover om de struiken en bosjes langs de grote wegen (bijvoorbeeld de baan Gent- Leuven -Brussel) om te hakken opdat de rovers er zich niet meer in zouden kunnen verschuilen.[45]

In het Waasland leek dit alles allemaal best mee te vallen. Ieder slachtoffer, zowel van een straatroof als van struikroverij, kwam er levend vanaf. Het aantal gevallen van struikroof is trouwens beperkt (slechts 6 gevallen). Nochtans vormde het Waasland een grensgebied met onder andere Antwerpen en liepen er een paar belangrijke wegen doorheen. Een voorbeeld hiervan vormt de handelsweg Brugge- Antwerpen die onder meer langs Sint- Gillis liep (supra).

Voorbeeld ter illustratie: op weg naar de markt in Sint- Niklaas werden de vrouw van Jan Van Vossel en haar dochter overvallen door Jan Janssens en zijn vrouw Marie Lenaerts. Twee landmannen die vanop afstand het gebeuren hadden gezien zetten de achtervolging in en konden spoedig beide dieven aanhouden.[46]

Voorbeeld ter illustratie: naast twee inbraken bezondigde Gillis Van Eetvelde zich ook aan twee overvallen op reizigers. Op 2 juli 1724 overviel hij Catharina Van Overmeire langs de weg Lokeren- Zele. Hij werd opgepakt door de ronde van Zele maar slaagde erin te ontkomen. Enige tijd later overviel hij Catharine Haientiens die met veel roepen en schreeuwen ontkwam.[47]

Voorbeeld ter illustratie: de 21 jarige Joannes Laras smeedde samen met Gillis Schamp een plan om ’ s nachts langs de baan te gaan liggen en zo de vrouwen die in alle vroegte naar de markt trokken te overvallen. Hun eerste slachtoffer was Elisabeth Van Oirseleth die haar pak garen van 8 pond kwijtraakte. Met de verkoop van de buit gingen beide mannen brandewijn drinken. Daar ze zich nog met andere criminele activiteiten bezighielden, duurde het niet lang alvorens ze werden gevat.[48]  

4. DE GESTOLEN GOEDEREN

In dit deel zal een overzicht gegeven worden van de goederen die door rovers en inbrekers werden meegenomen. Wat was het meest populair bij dieven? Waren er minder gebruikelijke dingen bij? Negen afzonderlijke groepen van goederen en zaken kunnen worden onderscheiden. Bij sommigen zal er even verder op worden ingegaan.


Tabel: Overzicht van de gestolen goederen, opgesplitst per tien jaar

 

1700-09

1710-19

1720-29

1730-39

1740-50

TOTAAL

Kledij

       6

       6

      15

       4

       2      

      33

Textiel

      11

       6

        2

      13

       1

      33

Geld

       6

       3

        4

       7

       2

      22

Voedsel

       3

 

        6

       1

       7

      17

Gouden sieraden,

zilver-, koper- en tinwerk

       3

       1

        5

       1

       4

      14

Dieren

       1

       2

        2

       2

       6

      13

Gewassen (graan, vlas,…)

       2

       1

        2

       1

 

       6

Huisraad

       2

 

        1

 

 

       3

Koeleer

 

 

        1

 

 

       1

Onbekend

       1     

       2

        3

       3

       3

      12

TOTAAL

      35

      21

      41

      32

      25

     154

L. T. Maes kwam in zijn studie over Antwerpen tot de conclusie dat de meeste gestolen goederen, naast het feit dat ze van bespottelijk lage waarde waren wat volgens hem ongetwijfeld voortkwam uit het feit dat een deel van de bevolking in grote armoede leefde, van textiel of metaal waren.[49] De overeenkomst met het Waasland is dus treffend. De eerste drie groepen bestaan uit textiel en metaal. In 12 gevallen werd in de dossiers niet beschreven wat er gestolen was. Regelmatig werden goederen uit verscheidene groepen tegelijkertijd gestolen.

Voorbeeld ter illustratie: op 26 januari 1705 werd er ingebroken bij Laurs Buyst. De vrouw zag nog iemand uit haar huis weglopen en vond een opengebroken achterdeur. De buit bedroeg zowel lijnwaad als geld.[50]

Voorbeeld ter illustratie: Adriaen Castelain en diens compagnon Jan Danckaert waren twee vagebonden die inbraken in het huis van Andries Bekaert door met een breekijzer een groot gat te maken in de achterdeur. Ze stalen geld (13 schellingen), lakens en kledij.[51]

4.1. KLEDIJ

21,5% van de gestolen goederen bestond uit kledij. Samen met textiel vormt kledij de grootste groep van ontvreemde goederen. Wat zou de reden kunnen zijn voor de populariteit van kledij bij dieven?

Feit is dat het een basisbestanddeel vormt van de dagelijkse nood. In sommige gevallen vormt het zelfs een luxe- product. Iedereen had kledij nodig en iedereen had het in huis. Kledij kon ook gemakkelijk worden doorverkocht.

De meest voorkomende kledij die werd ontvreemd bestond voornamelijk uit rokken, broeken, bloezen, jupons en cravatten. Voornamelijk het decennium 1720- 1729 kende een sterke opleving van kledijdiefstal. 45% van alle kledijdiefstallen vonden toen plaats. In de andere decennia was er sprake van een meer evenwichtiger verdeling.

Voorbeeld ter illustratie: op 4 mei 1707 was er ingebroken bij landman Jan De Loose. Naast lakens bestond de buit uit rokken, broeken, een bloes en twee cravatten.[52]

Voorbeeld ter illustratie: op 14 februari 1722 werd ingebroken in het huis van Livinus Huybrecht, de knecht van de meier van Moerbeke. Er werd kledij, waaronder een hele hoop cravatten, gestolen alsook een zilveren naald.[53]

4.2. TEXTIEL

Textiel was vooral populair bij dieven in 1700- 1709 en 1730- 1739.
Onder textiel konden heel wat producten of goederen worden verstaan. Volgende zaken werden onder de noemer textiel gerangschikt.

  Tabel: Overzicht van de verschillende soorten gestolen textiel

 

1700-09

1710-19

1720-29

1730-39

1740-50

TOTAAL

(Slaap)lakens

       8

       4

 

       5

 

      17

Lijnwaad

       2

       1

       1

       4

 

       8

Zak- en neusdoeken

 

 

       1

       3

       1

       5

Garen

 

       1

 

       1

 

       2

Zijde

       1

 

 

 

 

       1

TOTAAL

      11

       6

       2

      13

       1

      33

 Vooral (slaap)lakens en lijnwaad bleken erg in trek. In net iets meer dan de helft van de gevallen werden er lakens gestolen (52%). Acht keer werd lijnwaad gestolen. Andere gestolen textielproducten waren zak- en neusdoeken (5keer), garen (2keer) en zijde (éénmaal). Over de hoeveelheid en de waarde van het gestolen textiel is zelden of nooit iets gekend.

Voorbeeld ter illustratie: Jan Michielssens brak in te Melsele bij Carina Suer. De buit bestond uit een hoeveelheid lakens.[54]

Voorbeeld ter illustratie: op de Hulsterse Klinge werd op 6 september 1727 ingebroken bij Pauwels Peelman. De dief ging ervandoor met slaaplakens, neusdoeken en lijnwaad.[55]

 Kledij en textiel werden regelmatig samen gestolen. Beide bestonden uit dezelfde bestanddelen, konden gemakkelijk verwerkt en doorverkocht worden. Kledij en textiel zijn samen goed voor 43% van de gestolen goederen.

Voorbeeld ter illustratie: in Waasmunster vond er op tweede pinksterdag van het jaar 1711 een inbraak plaats in de woning van Josque Van Cauwerbergh. De dief ging er met het volgende vandoor: lijnwaad, slaaplakens en een hele zak met kledij waaronder een hoeveelheid blauwe hemden.[56]

Voorbeeld ter illustratie: Jenne De Metser en Jan De Langhe maakten in 1713 het Waasland onveilig door het plegen van een rits diefstallen. Dit was de buit die ze toen bijeen hadden gekregen: slaaplakens, lijnwaad, acht hemden, kousen, een broek, een hemdrok, een camisool, een justacorps en een Spaans riet met een zilveren band.[57]

4.3. GELD

Bij het overzicht van de gestolen goederen  kwam geld pas op de derde plaats. Slechts in 22 gevallen werd er, naast eventuele andere goederen, geld gestolen. Op een aantal van 154 goederen vormt dit slechts een aandeel van 14%. Wij vinden dit een opvallende vaststelling. Geld had immers een direct nut, het moest niet verwerkt of verkocht worden en het was veiliger om te stelen want het had geen persoonlijke kenmerken waaraan de vroegere eigenaar het later kon herkennen. Zouden de mensen er dan in geslaagd zijn hun geld zo goed weg te stoppen of hadden ze het steeds bij zich als ze op pad gingen. Dat laatste vormde nochtans een groot risico. Mensen die hun geld wel in huis hielden, stopten het vaak in kisten of in koffers die dan op de zolder werden geplaatst. Wanneer dieven het huis doorzochten, braken ze deze kisten open en namen het erin aanwezige geld en andere waardevolle stukken mee.

Voorbeeld ter illustratie: toen pachter Siron geld kwam ontvangen van Maria Anna Van Geersom werd hij door Pauwels Paelinck en Joos Verschelden overvallen die er met een hele zak geld vandoor gingen.[58]

Voorbeeld ter illustratie: de 25 jarige Michiel Vancauteren brak op 17 juli 1727 in te Zwijndrecht bij Francis Van Hove. Hij ging ervandoor met 28 ponden grootten geld.[59]

Voorbeeld ter illustratie: Joannes Borginhoen ging als hulpje werken bij slotenmaker Jan Robijn. Toen deze laatste op zondag naar de vespers was, brak J. B. de geldkoffer open en ging er met talrijke guldens en geld vandoor.[60]

4.4. VOEDSEL

Diefstal van voedsel kwam 17 keer voor. Over het geheel gezien is dit weinig, enkel in de jaren ’40 is er een opmerkelijke stijging waar te nemen. De rol van de economische crisis en de bijkomende voedselschaarste is al aan bod gekomen en zal hier dus wel een rol bij hebben gespeeld. Vooral boter en varkensvlees bleken erg in trek. Ook werd af en toe drank meegenomen.

Voorbeeld ter illustratie: in de nacht van zondag 23 april 1741 drongen twee dieven binnen in de kelder van Jan Frans De Bock en gingen aan de haal met boter, varkensvlees en bier.[61]

Voorbeeld ter illustratie: op 12 juni 1739 ontregelde Anne Marie De Clercq de achterdeur van Jacobus Janssens en drong op die manier de kelder binnen. Ze stal er acht pond boter, een kan melk, een zak meel, een roggebrood en negen eieren.[62]

4.5. GOUDEN SIERADEN, ZILVER-, KOPER- EN TINWERK

Diefstal van deze kostbaarheden kent verhoudingsgewijs een redelijk hoog aandeel. Het betreft voornamelijk buit die werd gemaakt via kerkbraken. Ook bij particulieren werd soms kostbaar materiaal buit gemaakt, maar dan een veel geringere hoeveelheid.

Voorbeeld ter illustratie: Guillaume en Philips Segers bonden op 3 januari 1716 hun eigen grootmoeder samen met een bezoekster en de dienstmeid vast in de kelder en lieten ze er achter in de bittere koude. Daarna braken ze een kleerkast en een koffer open en gaarden een rijke buit bijeen: goud- en zilverwerk, geld, een gouden ketting, drie ringen, een diamanten kruis, zilveren lepels, een mosterdpot en een zoutvat. Tijdens hun proces werden beide broers veroordeeld tot een levenslange veroordeling uit Vlaanderen, op risico van de doodstraf.[63]

4.6. DIEREN

Het  Waasland kende in de eerste helft van de achttiende eeuw dertien gevallen van dierendiefstal. Vooral de jaren ’40 kenden een opstoot van het aantal diefstallen. Ook hier kan de economische crisis en de voedselschaarste als mogelijke verklaring worden ingeroepen. Paarden vielen bij dieven erg in de smaak. Nadat ze gestolen waren, werden ze soms direct naar de andere kant van Vlaanderen gebracht om daar verkocht te worden. Op paardendiefstal stond in principe de doodstraf.

Naast paarden vormden ook koeien een vaak gegeerd object. Verder werd tweemaal een grootschalige varkensdiefstal gemeld.

Voorbeeld ter illustratie: Gillis De Smet was een 56 jarige landman uit Tielrode die ook varkens hield. Toen zijn dochter op de ochtend van 30 september 1739 de varkens wou gaan voederen merkte ze dat ze waren verdwenen. De boer ging dadelijk met zijn twee knechten op zoek naar sporen van zijn dieren en de mogelijke daders. Via allerhande sporen in de modder en aanwijzingen van voorbijgangers kwam het drietal te Sint- Niklaas aan waar ze via nieuwe getuigen aan de weet kwamen dat een zekere Gillis Pieter Weyn met zeven varkens was thuisgekomen. Toen de mannen bij het desbetreffende huis aankwamen, merkten ze dat vier van de zeven varkens reeds door G. B. waren geslacht. Deze sloeg, met de bebloede schort nog steeds om zijn middel, in paniek op de vlucht, maar kon in de bossen van Puyenbeke al vlug gevat worden.[64]

Voorbeeld ter illustratie: in mei van het jaar 1701 stal Adriaen Meserein, een wever uit Waasmunster, een vet kalf uit de weide van Jan De Graeve. Hij doodde het kalf, verdeelde als een echte slager het vlees in verschillende grotere en kleinere lappen en verkocht ze aan allerlei mensen van het dorp. A. M. werd voor deze daad gegeseld en gebrandmerkt en voor 25 jaar uit Vlaanderen verbannen.[65]

4.7. GEWASSEN

Onder gewassen wordt vooral graan en vlas verstaan. Beide zijn ruwe bestanddelen waarbij nog een heel bewerkingsproces komt kijken alvorens ze echt van direct nut kunnen zijn. Als men ze stal, kon men er eigenlijk maar twee dingen mee doen: zelf bewerken of doorverkopen. Misschien was dit een reden voor het feit dat deze producten minder populair waren bij dieven en men meer geneigd was te kiezen voor reeds “afgewerkte” producten zoals voedsel (bijvoorbeeld brood) en kledij.

Voorbeeld ter illustratie: Catharina Cool was een 44 jarige weduwe die bij voorkeur haar lotgenoten beroofde. Zo stal ze op 12 oktober 1728 een ‘crap’ katoen ten huize van weduwe Catharina Bouve. Ook weduwe Pauwels werd door haar bestolen. Ditmaal ging ze er met een zak graan vandoor. De dievegge kwam er met een lichte straf vanaf. Eerst diende ze tot God en de justitie te bidden om vergiffenis, daarna werd ze een uur lang aan de pillorijn of schandpaal gestelt, “andere dieven ten exemple”.[66]

Voorbeeld ter illustratie: Josijne Van Leuvenhaeghe en haar man Pieter Sulst hielden er een niet erg eerlijke levenswandel op na. Regelmatig zakten beiden af naar de polders van Melsele om er gerst te gaan stelen. Op 1 augustus 1739 stalen ze eveneens twee manden tarwe op het land van Pieter Raes. Als straf werden ze voor 25 jaar uit het Waasland verbannen.[67]

Drie keer werd ook huisraad gestolen en er is zelfs een geval bekend waarin sprake is van de diefstal van koeleer.

In 12 gevallen bleef het gestolen goed onbekend.

Voorbeeld ter illustratie: Jenne Janssens was een weduwe die een kamer betrok in de woning van Cornelius Muys te Kemzeke. Als blijk van dankbaarheid stal zij een paar meubelen uit diens kamer. Wat het nut hiervan was (werden de meubelen doorverkocht of zette ze die doodleuk in haar eigen kamer?) is ons spijtig genoeg niet bekend.[68]  

5. BEDROG, AFPERSING EN CORRUPTIE

Onder deze categorie kunnen vijf zaken worden ondergebracht. Een geval van bedrog, twee gevallen van afpersing en twee gevallen van corruptie.

5.1. BEDROG

Het betreft een zaak waarin in een herberg het gelag niet wordt betaald.

Voorbeeld ter illustratie: op een oktoberavond in het jaar 1706 was Jan Mellaers aan het werk in de stal van Anna Van Druissche, een alleenstaande vrouw die eveneens in het nabijgelegen gebouw een herberg uitbaatte. Zijn werk werd onderbroken door twee officieren van het leger die zonder enige toestemming hun paarden in de stal zetten. Zonder naar iets of iemand om te zien namen ze enkele nieuwe hoeven uit een van de rekken en begonnen hun paarden te beslaan. Op protest van de knecht werd niet ingegaan. Toen deze klus achter de rug was lieten de soldaten hun paarden eten en drinken. Hierop reageerde de knecht een tweede maal; als antwoord  werd hij hardhandig tegen de grond gesmakt. Terwijl hun paarden aan het eten en drinken waren besloten de soldaten hetzelfde te doen. Ze gingen naar de herberg, bestelden er een uitvoerig maal, dronken enkele bekers wijn en gingen toen gewoon naar buiten zonder te betalen. De herbergierster, die luid protesterend naar buiten kwam, werd gewoon genegeerd. Beide mannen haalden vervolgens hun paarden uit de stal en gingen er als de wind vandoor, de herbergierster, haar knecht en enkele andere klanten verbouwereerd achterlatend.[69]

5.2.  AFPERSING

Beide gevallen werden gepleegd door soldaten die misbruik maakten van hun machtspositie en hun wapens om zo ongewapende en onschuldige mensen te intimideren en af te zetten.

Voorbeeld ter illustratie: Pauwels Van Doorselaer, een 27 jarige visverkoper uit Lokeren, kwam op 21 maart 1732 met paard en kar van Sint- Andries en was op weg naar huis. Toen hij reeds zijn straat binnenreed stapten ineens vier mannen, gewapend met geweren en bajonetten, op hem af. Het bleken soldaten “van zijne Majesteit” te zijn. Ze vroegen hem naar zijn paspoort. Toen P. V. D. dit niet bij bleek te hebben namen ze terstond zijn paard en zijn kar af en voerden die naar herberg “Cassebouwens". Het protest van de visverkoper werd als volgt weggelachen: “ procedeer maar tegen ons, ge kunt ons toch niets doen.” De soldaten verplichtten op die manier P. V. D. om hen een som te betalen van vijf schellingen. Slechts in ruil voor die hoeveelheid geld kon hij zijn wagen met paard terugkrijgen.[70]

Voorbeeld ter illustratie: als inleiding zouden we het hier even willen hebben over de overzetdienst die bestond tussen het Waasland en Antwerpen. Reeds vanaf de middeleeuwen was er een overzetdienst tussen beide Schelde- oevers. Deze heette “het Vlaams Hoofd” en was eveneens bekend als “het Veer van Vlaanderen”.Aan de linkeroever bevond de dienst zich te Zwijndrecht waar de vaartuigen gelegen waren aan “Het Bierhoofd”. Daar bevond zich een kleine woning, “Het Veerhuisken" genaamd. De overzetdienst werd zowel voor passagiersvervoer als door handelaars gebruikt om aan de andere kant van de Schelde te raken. De uitbating van de overzetdienst werd verpacht aan privé- personen. Ze haalden hun inkomsten uit de Riddertol, een belasting op goederen die langs de stroom ingevoerd werden, en het Veerrecht, de betaling die passagiers moesten verrichten om overgezet te worden. De pachter liet de inningen over aan enkele “collecteurs”, ook wel “guarden van den tol” genaamd. Naast de veerdienst, waren er verder nog de schipbruggen. Ze hadden vooral een krijgskundig doel. In vredestijd konden de burgers er eveneens gebruik van maken mits betaling van een geldelijke vergoeding. De inkomsten van deze schipbruggen waren voor Antwerpen, de Staten van Vlaanderen of de heren van Burcht en Zwijndrecht.[71] De schipbruggen, die een zware concurrentie vormden voor het veer, werden bewaakt door soldaten. In het jaar 1732 hadden ze een stilzwijgend verbond gesloten met de “guarden van den tol” aan het veer om zich op illegale manier te verrijken. Beide begingen wandaden en lieten elkaar die oogluikend begaan. Een eerste slachtoffer was de 24 jarige Pieter Verbraecken uit Zwijndrecht. Hij ging op 29 februari naar de markt van Antwerpen met zes zakken vlas om ze daar te  verkopen. Toen hij aan het  “Vlaams Hoofd” arriveerde om overgezet te worden, kwamen er twee mannen op hem af die zich voorstelden als “guarden van den tol”. Ze vertelden P. V. dat hij tol diende te betalen. Hij antwoordde dat hij voor zijn vlas hier niet voor in aanmerking kwam aangezien het zijn eigendom was en niet werd ingevoerd maar naar Antwerpen gebracht. Hierop wierp één van de guarden woedend de zakken vlas op de grond en wenkte een soldaat. Deze kwam op het gebeuren af en ranselde P. V. met zijn geweer in elkaar. Daarna nam hij zijn bajonet en scheurde de kleren van P. V. ermee aan stukken. Onder dreiging van een nieuw pak rammel heeft  P. V. dan een som betaald en de overzet naar Antwerpen gemaakt.

Een zelfde verhaal troffen we aan bij landman Frans De Smet. Toen hij een extra vergoeding voor zijn vlas (naast de som voor de overtocht) weigerde te betalen, werd hij door vijf soldaten tot bloedens toe geslagen. Zijn vrouw werd met een bajonet in de bil gestoken en dit eveneens tot bloedens toe. Pas toen hij ermee instemde een extra stuiver te betalen hielden de mishandelingen op. De voornaamste getuigennissen tegen deze praktijken kwamen van mensen die sinds jaar en dag op het Vlaams Hoofd werkten. Onder hen de postmeester en de herbergierster van “De Sterre”, een herberg gelegen aan de overzetdienst. Zij getuigden aan leden van het hoofdcollege van het Land van Waas dat sommige van de collecteurs de hulp hadden ingeroepen van soldaten die gelegerd waren aan de schipbruggen en in de buurt van het Vlaams Hoofd om tegen schenking van brandewijn en de verdeling van de geldopbrengsten hen te helpen om op de marktdagen van Antwerpen mensen met geweld te doen betalen. Naast deze getuigenis gaven ze nog andere voorbeelden van dergelijke praktijken aan. In totaal hebben deze wantoestanden een paar maanden geduurd en zijn talrijke mensen er het slachtoffer van geworden. Over eventuele straffen van de schuldigen is in de bronnen niks teruggevonden.[72]

5.3. CORRUPTIE

Voorbeeld ter illustratie: Joos Vercauteren was griffier van de heerlijkheid van Verrebroek. Hij had een valse rentebrief laten opstellen, zogezegd geschreven voor J. Willsens en dit op naam van Nicolas Peeters en J. Verschaer, de schepen en griffier van de heerlijkheid van Vrasene. Het kostte hem, naast een geseling, een levenslange verbanning uit de keizerlijke landen.[73]

Voorbeeld ter illustratie: Jan Baptiste Jaffra was meier op de parochie van Kemzeke. Naast het plegen van verscheidene diefstallen had hij zich bezondigd aan bedrog en corruptie. Zo had hij voor zichzelf een valse betalingsakte laten opstellen op naam van proprietaris Frans De Coninck. Het ging om een bedrag van 24 pond grootten. Dat de schepenen van het Leenhof er zeer zwaar aan tilden, bewijst onder andere hun commentaar op de beschuldigde: “voor een persoon onder eede hebt gij begaan enorme en schandelijke delicten”. Voor de bepaling van de strafmaat lieten de schepenen zich zelfs adviseren door vijf leden van de Raad van Vlaanderen. Uiteindelijk leek de straf nog mee te vallen. Naast een geseling tot lopenden bloede, werd J. B. J. voor 25 jaar verbannen uit de keizerlijke landen.[74]

B. DE DADERS VAN VERMOGENSDELICTEN

Wie waren deze mensen die de wegen in het Waasland onveilig maakten en huizen en hoeven afschuimden om er in te breken en de bezittingen van de bewoners te roven? Waren het werkloze armen uit de lagere sociale klasse of ging het om mensen met een inkomen en een beroep die wel iets zagen in een onwettelijke bijverdienste? Handelden ze alleen of is er sprake van georganiseerde, meer professionele dievenbendes? Om op deze vragen een sluitend antwoord te geven zijn er in de gerechtelijke dossiers teveel basisgegevens die ontbreken. Toch kan met de gekende informatie gepoogd worden een beeld op te hangen dat onze voorstelling over de toenmalige gang van zaken enigszins in een bepaalde richting zal duwen. Vooraleer op bepaalde gegevens even nader in te gaan kan nog een opmerking gemaakt worden over de gedachtegang die onder dit soort mensen zou geleefd hebben. Wanneer men de redenen of gedachtegang die onder deze mensen leefde wilt achterhalen, kan men dit het best doen vanuit het zicht van die bepaalde groep zelf en niet vanuit onze hedendaagse opvattingen.[75] Vele van deze mensen vonden dat er aan hetgeen ze deden helemaal niets verkeerd was. Wat volgens de wet fout was, was niet altijd verkeerd volgens hun heersende opvattingen. Deze gedachtegang gaf ontstaan aan het begrip “sociale misdaad”. Daarmee wordt bedoeld dat mensen door het plegen van bepaalde misdaden hun onrechtvaardige toestand en slechte levenskwaliteit wilden aanvechten door een aanval te doen op bestaande sociale en politieke waarden en op de maatschappelijke ordening. De door hen gepleegde misdrijven zagen ze als een vorm van “goede criminaliteit”. Die stond tegenover de overige, normale, slechte criminaliteit. Een voorbeeld dat kan aangehaald worden is de houding tegenover eigendom. Zo hadden deze mensen geen enkel moreel bezwaar tegen stropen of sprokkelen op gronden van de overheid of van adel of grootgrondbezitters. Ze hadden er weinig tot geen last van en honger zouden ze er ook niet door lijden, dus was iedereen tevreden. Ook collectieve broodopstanden vonden veel begrip in de ogen van zulke mensen. Iedereen moet eten en als daar geen geld voor was, vonden ze het hun recht dan maar op die manier aan eten te geraken.

Als het ging om fundamentele zaken en in tijden van nood (bijvoorbeeld de nood aan graan tijdens perioden van ernstige voedselschaarste met hoge voedselprijzen en hongersnood) kan deze redenering best begrepen worden. In alle andere gevallen was dit alles een drogreden waarachter bepaalde personen zich verscholen om zogezegd “gerechtvaardigd” te zijn om allerhande diefstallen te plegen en andere, meestal eveneens arme mensen schade te berokkenen.  

1. GESLACHT

 Tabel: Het aantal daders van vermogensdelicten per geslacht

  Geslacht

1700-1709

1710-1719

1720-1729

1730-1739

1740-1750

TOTAAL

 

  M

 

      26

 

      12

 

      23

 

      13

 

      20

 

      94

 

  V

 

        5

 

        3

 

      11

 

      10

 

        3

 

      32

In totaal werden 126 daders van vermogensdelicten geregistreerd. In de zaken waar we te maken kregen met groepjes soldaten waarvan het exacte aantal niet te bepalen is, werd steeds maar met 1 dader rekening gehouden waardoor het aandeel van de mannen eigenlijk nog iets hoger ligt.

Ook zonder die paar extra soldaten is er bij de vermogensdelicten een overwicht van  mannelijke daders vast te stellen. In vergelijking met gewelddelicten is het aandeel der vrouwen wel fors gestegen (van 10% naar 25%). Eén dader op vier was, in geval van een vermogensdelict, een vrouw. Hoewel het verschil toch niet zo uitgesproken is als in het geval van gewelddelicten, toch lijkt het erop dat het misdaadmilieu vooral een mannenwereld bleek te zijn.

  Tabel: Verhouding mannen/ vrouwen als daders van de verschillende vermogensdelicten

  Vermogensdelicten

          M        

          V

  Diefstal

          87

          34

  Heling

           5

           5

  Roof

           8

           1

  Bedrog

           5

 

  TOTAAL

        105

          40

  Vrouwen leken zich vooral met diefstal bezig te houden. Opvallend is wel dat wat heling betreft, de helft van het aantal zaken door een vrouw werd gepleegd. Mannen leken zich daar, procentueel gezien, veel minder mee bezig te houden. Slechts éénmaal was een vrouw betrokken bij een geval van struikroof en dan was ze nog in gezelschap van haar man. Roof leek een misdaad, uitsluitend door mannen  gepleegd. Ook in de zaken van bedrog, afpersing en corruptie is enkel van mannelijke daders sprake.  

2. LEEFTIJD

Als inleiding zouden we willen aanhalen dat op een aantal van 126 daders er van 33 hun leeftijd niet gekend is (26%). Het gaat om 26 mannen en 7 vrouwen. Zowel bij vrouwen als bij mannen ligt de nadruk vooral bij de leeftijdscategorie 10- 39 jaar (81% van alle gekende gevallen). De beperkte levensverwachting zal hier, net als bij gewelddelicten en politieovertredingen, wel als één van de mogelijke verklaringen kunnen worden ingeroepen. Een andere mogelijke verklaring was dat oudere mensen meer op bijstand konden rekenen van onder andere de Armenkamers en zich dus minder genoodzaakt zagen om te gaan stelen.[76] Hierop zal in het derde deel nog even worden teruggekomen en iets dieper op worden ingegaan. Het was voor oudere mensen waarschijnlijk ook niet zo makkelijk om te stelen. Elke vorm van inbraak en diefstal vergde toch een zekere behendigheid en soms zelfs lenigheid. Bij eventuele betrapping was het zaak zich zo rap mogelijk uit de voeten te maken. Dit zijn allen eigenschappen die voor oudere mensen niet meer zo vanzelfsprekend zijn. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat oudere dieven veelal in gezelschap verkeerden van jongeren, aan wie meestal de eigenlijke actie werd overgelaten.

Voorbeeld ter illustratie: op 27 september 1727 werd een bont drietal door het Leenhof veroordeeld wegens veelvuldige diefstal. De eerste persoon was de 60 jarige Cornelis Van Eggermont uit Puurs. Hij was trouwens niet aan zijn proefstuk toe. Hij was reeds driemaal veroordeeld wegens diefstal, onder andere door de vierschaar van Sint- Baafs en door de provoost- generaal van de Nederlanden. Die laatste veroordeling leverde hem een levenslange verbanning uit de keizerlijke landen op en dit op risico van de galg. Niettegenstaande deze strafbepaling, had hij opnieuw zijn ban gebroken en was hij in de streek rond Moerbeke opgedoken waar hij opnieuw verschillende diefstallen pleegde. Hij was nu echter in gezelschap van Janneken Mert uit Meldere, met wie hij inbrak in de stal van Jacobus Schollier, en van de 16 jarige Dominicus Van Eggermont uit Puurs(wat de familieband tussen beide mannen was, wordt in de bronnen helaas niet vermeld) die verscheidene inbraken pleegde terwijl C. V. E. op wacht bleef staan of bleef wachten in een naburig veld. Cornelis werd veroordeeld tot de strop, terwijl Dominicus Van Eggermont op het schavot werd gegeseld met scherpe roeden tot lopende bloede en daarna voor twintig jaar uit Vlaanderen werd verbannen, een straf die ook Jenneken Mert te wachten stond.[77]

Grafiek: Leeftijdsstructuur der mannelijke daders

 

Het enorme overwicht van de leeftijdscategorie 10- 39 jaar valt direct op. Ze is goed voor 84% van alle gevallen. Eveneens opmerkelijk is het hoge aantal tieners. Vele jongeren bleken reeds op erg jonge leeftijd op het dievenpad te zijn.

Voorbeeld ter illustratie: in de maand oktober van het jaar 1701 werd een jeugdige dievenbende gearresteerd. Ze bestond uit vier personen. Een jongen van 19 jaar en drie jongens van 14 jaar. Ze hadden vier inbraken kunnen plegen alvorens ze door het gerecht en de politiediensten op het kwartier “Tereeken” te Sint- Niklaas werden gegrepen. Ze hadden een vast werkpatroon. De 19 jarige hield de wacht terwijl hij zijn drie jonge companen het vuile werk liet doen. Afgaande op hun namen en hun afkomst (Oudenaarde, Zele, Zwijndrecht en Gent) bleken deze jonge gasten geen familie van elkaar. Wellicht ging het om een soort zwervende jeugdbende waarbij de oudste de baas speelde over de jongeren en hen het meest gevaarlijke werk liet opknappen. De 19 jarige Christian Cinnder werd op het schavot gegeseld. De schepenen en leenmannen hielden rekening met de leeftijd van de drie andere bendeleden. Ze dienden met ongedekt hoofd en ontblote knieën op het schavot te knielen naar het publiek toe en dit terwijl hun oudere compagnon gegeseld werd. Daarna werden alle vier de boefjes voor 10 jaar uit het Waasland verbannen.[78]

 Grafiek: Leeftijdsstructuur der vrouwelijke daders

   

Bij de vrouwen is er sprake van meer evenwicht tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Enkel de leeftijdscategorie 20- 29 jaar steekt er wat bovenuit. Het aandeel van de leeftijdscategorie 10- 39 jaar bedraagt er 76%. Ook zien we een paar dieven van wel erg jonge leeftijd.

Voorbeeld ter illustratie: Filipina Hendricksen was 14 jaar en had reeds samen met haar 26 jarige zus twee diefstallen gepleegd. Ze werd (op 14 jarige leeftijd werd men door het gerecht als meerderjarig beschouwd) gegeseld en gebrandmerkt.[79]  

3. AFKOMST

Van 28 daders kon de geboorteplaats of het gebied waar ze woonden of gewoond hadden niet achterhaald worden. 49 daders waren afkomstig uit het Waasland zelf. 40 daders kwamen van elders uit Vlaanderen en 9 kwamen uit het buitenland.

    Tabel: Afkomst van de daders der vermogensdelicten

Gemeenten binnen het Waasland

  Aantal

  Belsele

       4

  Beveren 

       1

  Eksaarde

       2

  Kallo

       1

  Kemzeke

       2

  Kruibeke

       1

  Lochristi

       1

  Lokeren

       5

  Melsele

       4

  Moerbeke

       1

  Nieuwkerken

       3

  Sinaai

       2

  Sint- Gillis

       2

  Sint- Niklaas

       5

  Sint- Pauwels

       1

  Stekene

       5

  Temse

       1

  Tielrode

       3

  Vrasene

       3

  Waasmunster

       1

  Zwijndrecht

       1

  TOTAAL

 

      49

Gemeenten buiten het Waasland

  Aantal

  Antwerpen

       4

  Arentbodelijen

       1

  Balsterode

       1

  Bergen

       1

  Boechout

       1

  Boom

       1

  Bornem

       1

  Buggenhout

       1

  Denderbelle

       1

  Dendermonde

       3

  Doroij (Land van Aalst)

       1

  Gent

       3

  Goijck

       1

  Grembergen

       1

  Ieper

       3

  Lebbeke

       1

  Lier

       1

  Malderen

       1

  Mechelen

       2

  Melsene

       1

  Oudenaarde

       1

  Puurs

       3

  Sijsseghem

       1

  Wachtebeke

       1

  Winhuysen

       2

  Zele

       2

  TOTAAL

      40

 

Buitenland

  Aantal

  Amsterdam

       1

  Bergen Op Zoom

       2

  Breda

       1

  Gelderland

       1

  Louen

       1

  Sint- Valerie

       1

  Somerbé

       1

  Vlissingen

       1

  TOTAAL

       9

Als we de eerste tabel, die van het Waasland, eens bekijken stellen we een vrij gelijkmatige verdeling tussen het aantal gemeenten vast. Geen enkele gemeente steekt er echt bovenuit. Samen met Stekene leveren de steden Sint- Niklaas en Lokeren het meest aantal daders, maar als men verhoudingswijs gaat kijken naar het aantal inwoners is hun bijdrage toch niet zo erg groot. Net als bij de gewelddelicten kunnen we stellen dat de twee grotere agglomeraties in het Waasland zeker geen broeinesten van criminaliteit waren.

Wat de rest van Vlaanderen betreft is 37,5% van de daders afkomstig uit één van de grote steden (Antwerpen, Gent,…). Andere gemeenten of dorpen worden vaak slechts eenmalig vermeld. Een uitzondering hierop vormt Puurs, dat driemaal stond genoteerd als thuisstad van een dief of andere vermogenscrimineel.

Negen criminelen kwamen uit het buitenland. Zes van hen kwamen uit steden of provincies in de Republiek, drie kwamen uit Frankrijk.

Als we even de vergelijking maken met de gegevens omtrent de afkomst van de daders van gewelddelicten komen we toch wel tot een opmerkelijke vaststelling. Waar bij de gewelddelicten slechts zeven daders van buiten het Waasland afkomstig waren, ligt dit aantal bij de vermogensdelicten opvallend veel hoger. Veel van deze dieven en rovers waren eerder uit hun woongebied verbannen wegens één of andere misdaad (meetal was dit ook een of andere vorm van diefstal) en zagen zich zo tot een zwerverstocht gedwongen. Eenmaal in een andere provincie of gebied aangekomen was het moeilijk zich ergens in te werken en een job te vinden aangezien zulke mensen wegens de restanten van hun geseling en eventueel brandmerk vaak als een vroeger misdadiger werden herkend en dus zoveel mogelijk werden gemeden waardoor ze dan maar weer tot diefstal overgingen. Andere vermogensdelinquenten trokken gewoon het land door en pleegden regelmatig diefstallen. Ze vormden af en toe occasionele dievenbenden of sloten zich soms tijdelijk aan bij een professionele dievenbende. Wanneer ze betrapt en gevangen werden, trokken ze na hun verbanning naar een ander gebied waar ze dan in hun eerdere misdaden hervielen. Dieven en andere vermogensdelinquenten waren op die manier al veel mobieler dan andere misdadigers. Sommige mensen hadden hun vroegere woonst verlaten uit armoede of wegens werkeloosheid om elders aan de bak te proberen komen. Zeker in tijden van economische achteruitgang werden zulke pogingen zelden een succes. Eenmaal elders aangekomen vervielen ze vaak van de regen in de drop zodat hen weinig overbleef dan op een of andere manier aan voedsel, kledij of geld te komen.  

4. BEROEP

Over het bestaan van een zogenaamde “criminele klasse” is reeds eerder gewezen. Volgens deze opvatting waren criminelen vooral afkomstig uit de lagere sociale klassen. Ook J. Sharpe wees erop dat criminaliteit aan het einde van de achttiende eeuw vooral een activiteit van de armen was geworden.[80] De toegenomen demografische groei had de verpaupering nog doen toenemen en de lager geschoolden en de marginalen werden daar het eerste slachtoffer van. Met de conclusies van het door J. Sharpe en F. Vanhemelryck geleverde historische onderzoek zouden we kunnen stellen dat de door ons beschreven daders, naast een paar professionele dieven, allen armen en werklozen waren die stalen uit armoede en bittere noodzaak. Hoewel de historische waarheid er in sommige gevallen waarschijnlijk niet zo ver af ligt, geven de bronnen en de dossiers hierover echter te weinig informatie om hier effectief vanuit te gaan. Het zou volgens ons trouwens fel overdreven zijn te stellen dat alle daders moesten stelen omdat dit hun laatste redmiddel was. Een dienstmeid, die kost en inwoon heeft, zou tot de wanhoop gedreven zijn en geen enkele andere uitweg zien dan het bestelen van haar meester? Welke reden hadden die vele soldaten om zich als ordinaire rovers te gedragen? De omstandigheden in het leger waren allesbehalve ideaal, maar we kunnen ons moeilijk voorstellen dat officieren hun soldaten van honger lieten omkomen. In vele gevallen ging men meer uit gemak- of hebzucht over tot diefstal dan uit noodzaak. Diefstal van voedsel zou volgens ons anders ook veel hoger liggen. De meeste van deze dieven zullen het wel niet breed gehad hebben en sommigen van hen hadden geen andere uitweg, maar stellen dat de meeste dieven stalen uit bittere noodzaak lijkt toch fel overdreven.

  Tabel: Beroep der mannelijke daders

                  Beroep

  Aantal

  Soldaat

      12

  Wever

       3

  Knecht

       2

  Guarden

       1

  Handelaar

       1

  Metselaar

       1

  Meier

       1

  Schaapwachter

       1

  Schoenlapper

       1

  Slotenmaker

       1

  Tavernier

       1

  Timmerman

        1

  Arbeider

       1

Van de 94 mannen, omwille van een vermogensdelict veroordeeld, werd er bij 27 een beroepsvermelding teruggevonden. Naast het groot aantal soldaten vinden we zelfstandigen (bijvoorbeeld een schoenlapper) en loonarbeiders terug. Opvallend is dat ook mensen in overheidsdienst het soms moeilijk hadden hun grijpgrage vingers onder controle te houden. Naast soldaten en guarden van het comptoir werd er zelfs een meier voor diefstal veroordeeld. Ook de twee corruptiegevallen werden door overheidsfunctionarissen gepleegd. Naast negen vagebonden en twee bedelaars was van 56 mannen geen beroep gekend.

Tabel: Beroep der vrouwelijke daders

                Beroep

  Aantal

  Huisvrouw

       8

  Dienstmeid

       4

  Verkoopster

       1

Onder de vrouwelijke delinquenten bevonden zich acht huisvrouwen, elf vagebondessen, vier dienstmeiden en één verkoopster. Bij acht vrouwen werd niks vermeld dat zou kunnen wijzen op een beroep of andere activiteit.

Diefstallen gepleegd door dienstmeiden of ander inwonend personeel bleken trouwens veelvuldig voor te komen. Dienstpersoneel bestond vooral uit een groot deel van de jonge bevolking, ze bleven zelden erg lang op een zelfde adres en kenden vaak een opportunistische levenswijze.[81] Op het platteland was de vraag naar tijdelijke mannelijke hulpkrachten op sommige momenten soms erg groot. Wetende dat ze toch niet lang bleven en daarna weer verder trokken zal voor sommigen van hen de verleiding erg groot geweest zijn om zichzelf te belonen met een ‘extra opslag’. Nochtans werd diefstal door huispersoneel als een ernstig vergrijp beschouwd, omdat dit een grove schending van het vertrouwen was. Ook elders kende men blijkbaar dit probleem. In Engeland was het in de late achttiende eeuw vanzelfsprekend geworden dat de bedienden constant op zoek waren naar zich aandienende mogelijkheden om hun meester te beroven.[82]

Voorbeeld ter illustratie: de 19 jarige Pieternelle Berghe was een vondelinge uit Wachtebeke. Ze werd opgenomen in het kinderloze gezin van wagenmeester Cornelis Lammens waar ze ook geld verdiende door mee in het huishouden te helpen. Toen C. L. als een vroom christen met zijn vrouw naar de vespers was, trok P. B. naar de zolder waar ze een gouden kruis en een hoeveelheid geld meenam. Een paar uur later, toen C. L. de diefstal had opgemerkt, vond hij zijn dienstmeid terug in het huis van Catharina Abrahams. P. B. moest de buit teruggeven en beloven geen diefstallen meer te begaan. Na die voorwaarden mocht ze gewoon terugkomen. P. B. was echter niet echt dankbaar voor die tweede kans, want toen C. L. alweer eens met zijn vrouw naar de vespers was, sloeg P. B. opnieuw haar slag en ging er met een serieuze hoeveelheid geld vandoor. Ze nam echter opnieuw dezelfde vluchtweg en ter hoogte van Moerbeke werd ze door rondemeester Frans Robert gearresteerd. P. B. werd gegeseld, gebrandmerkt en voor 30 jaar uit Vlaanderen verbannen.[83]

Voorbeeld ter illustratie: Anna Marie De Clercq werkte als dienstmeid bij Pieter Rijckaert. Nadat ze al andere mensen was gaan bestelen, was het op 31 mei 1739 de beurt aan haar eigen meester. Ze ging ervandoor met een paar slaaplakens.[84]

5. GROEPSVERBAND

In zijn onderzoek naar de criminaliteit in het Leie- departement kwam S. Top tot de bevinding dat, naar het einde van het Ancien Régime toe, groepscriminaliteit vooral een uitgesproken agrarisch karakter had.[85] Het was vooral op het platteland dat misdrijven en diefstallen werden gepleegd door al dan niet georganiseerde groepjes van dieven, zwervers en andere buiten de wet gestelden. J. Sharpe gaat op deze problematiek iets verder in. Hij deed onderzoek naar organisatievormen binnen de landelijke criminaliteit. Hierbij stelde hij vast dat bepaalde types van landelijke criminaliteit degelijk waren georganiseerd. Het ging dan om misdaadvormen als smokkel, paardendiefstallen en dergelijke. De meeste groepjes waren echter ontstaan door veelal korte toevallige verbintenissen tussen criminelen.[86] Meestal gebeurde het dat zwervende dieven elkaar onderweg tegenkwamen en dan besloten om samen een overval of diefstal te beramen en uit te voeren. Eens succesvol uitgevoerd gingen hun wegen vaak weer uiteen. J. Sharpe kwam hiermee tot het besluit dat er van georganiseerde criminaliteit op het platteland (op uitzondering van een georganiseerde bende zoals in Vlaanderen bijvoorbeeld die van Jan De Lichte) weinig sprake was en dat het meestal ging om korte en tijdelijke organisatievormen tussen een paar misdadigers die daarna elk hun eigen weg gingen. Als men de gerechtelijke dossiers doorneemt kan men besluiten dat het beeld dat hier door J. Sharpe wordt opgehangen ook voor het Waasland lijkt op te gaan.

 Tabel: Aantal personen per dievenbende

       1 persoon

         58 gevallen

       2 personen

         30 gevallen

       3 personen

           3 gevallen

       4 personen

           3 gevallen

       5 personen

           1 geval

       6 personen en meer

           2 gevallen

  Georganiseerde dievenbendes, zoals bijvoorbeeld de Bokkenrijders of Bakelandt, kwamen in het Waasland niet voor. Slechts éénmaal is er sprake van een bende die zich had georganiseerd om in het Waasland diefstallen te plegen.

Voorbeeld ter illustratie: het was sommige mensen in Vrasene opgevallen dat de schuur van de broers Pieter en Frans De Wilde de laatste tijd erg overvloedig was gevuld met graan en vlas. Ook de hoeveelheden die ze op de lokale markten verkochten lagen veel hoger dan anders. Spoedig rezen de eerste verdenkingen. Steeds toenemende verhalen over boeren van overal in het Waasland wiens schuren werden beroofd maakten dat sommigen een link gingen zien met de opvallende hoeveelheden graan en vlas in de schuur van de broers uit Vrasene. De vermoedens werden nog sterker toen een paar buurtbewoners ontdekten dat er een hele hoop mensen in die schuur verbleven waarvan sommige een echte reputatie hadden op het gebied van diefstal en landloperij. Meier Vernimmen werd op de zaak gezet en spoedig werden de eerste arrestaties verricht. Het bleek dat beide broers samen met Segher Schoenmaker een lucratief handeltje hadden opgezet. Ze lieten allerhande gezochte en veroordeelde dieven en landlopers in hun schuren verblijven. In ruil gingen deze ’s nachts de hoeven en de schuren in het Waasland beroven en brachten ze de buit onder in de schuren van de broers De Wilde en S. S. die op hun beurt de buit doorverkochten op de markten in het Waasland. Over een veroordeling van deze bendeleden is in de sententies helaas niets terug te vinden.[87]

In al de andere gevallen ging het inderdaad meer om kortere samenwerkingsverbanden tussen twee of meerdere personen. Over hoe zulke samenwerking tot stand kwam is helaas weinig teruggevonden. Meestal is er in de enkwesten en de sententies wel sprake van “een compagnon”, maar wie dat dan was en hoe beide personen ertoe waren gekomen om samen te werken is meestal niks geweten. Slechts in een paar gevallen kan hierover iets meer vernomen worden. In drie gevallen betrof het zussen en broers die samen op dievenpad waren, in één geval was iemand met zijn zwager op pad. Opvallend is ook dat veel dieven alleen werkten.

Voorbeeld ter illustratie: de 26 jarige Catharina Hendricksen was na haar veroordeling te Meppen in het Waasland komen zwerven en stelen. Op deze tocht was ze in gezelschap van haar 14 jarige zus, Filiphina genaamd.[88]

Drie sententies geven informatie over hoe het samenwerkingsverband met de veroordeelde en zijn compagnon tot stand kwam. In één geval lag toeval aan de basis, tweemaal gaf de veroordeelde toe dat er op voorhand plannen waren gesmeed.

Voorbeeld ter illustratie: Joris Maes bevond zich op 22 april 1741 in gezelschap van een man in de taverne van Josijne Bouvé te Sinaai waar ze zich tegoed deden aan brandewijn. Toen beide mannen beschonken terug op straat stonden, gingen ze in de richting van Sint- Niklaas. Toen ze langs de brouwerij van Frans De Bock passeerden, besloten ze om er in te breken. Nadien vluchtten ze met hun buit (voedsel en boter) naar Sint- Niklaas. Toen de diefstal werd ontdekt, kon J. M. gauw gearresteerd worden terwijl zijn compagnon kon vluchten.[89]

Voorbeeld ter illustratie: de 17 jarige Jan Van Huffel had het ouderlijk huis verlaten om ergens de kost te gaan verdienen. Op zijn tocht kwam hij een zekere Johannes uit Gent tegen die in gezelschap was van een korte, dikke vrouw. Ze vertelden hem “met hen mee te gaan, want het was beter te stelen dan te werken”. Vervolgens voerden ze hem dronken met brandewijn. Zo begonnen de drie aan hun dieventocht. Ze planden overdag waar en bij wie ze zouden inbreken. Zo pleegden ze ondermeer diefstallen te Lokeren, Waasmunster, Beveren en Melsele. Hun buit bestond meestal uit kledij en textiel.[90]

 Het kwam af en toe voor dat man en vrouw samen op dievenpad gingen. Soms waren ze getrouwd, in andere gevallen ging het om “bijsaete” of werd er niet gemeld of er één of andere vorm van relatie bestond tussen de twee delinquenten. Tweemaal was zelfs een heel gezin erop uit getrokken om ergens hun slag te slaan.

Voorbeeld ter illustratie: Jan Van Vossel uit Belsele pleegde in de loop der twintiger jaren een drietal diefstallen in het Waasland. Op een van zijn tochten was hij in het gezelschap van zijn vrouw Barbara D’ Olieslaeger. Toen ze met hun buit op weg naar huis waren, stootten ze op twee personen. Hierop verloor B. D. O. de controle over haar zenuwen en sloeg in paniek op de vlucht.[91]

Voorbeeld ter illustratie: Jan Raes was op 17 mei 1709 door de schepenen van Audenbosch gemarteld, gebrandmerkt en voor altijd verbannen met risico van de doodstraf wegens diefstal. Hij kwam opnieuw het land binnen en sloeg algauw weer aan het stelen. Ditmaal handelde hij echter niet alleen, maar was hij steeds in gezelschap van Anne Verbeke, “zijne hoere ofte bijsaete”, die vroeger ook reeds gegeseld en gebrandmerkt was toen ze nog de naam Anna Vander Sluijse droeg. J. R. had vier kinderen bij haar, hoewel hij getrouwd was met een zekere Jenne De Meester. Bij hun omzwervingen werden ze er ook van verdacht te hebben samengewerkt met Jan De Langhe, ondertussen reeds te Kieldrecht opgehangen, en Jan Danckaert. Bij zijn nieuwe veroordeling werd J. R. gegeseld en gebrandmerkt met een gloeiend ijzer. Nadat al zijn goederen waren geconfisceerd werd hij levenslang uit het Waasland verbannen. Zijn gezellin kwam er met tien jaar verbanning vanaf.[92]

Voorbeeld ter illustratie: ook Cornelis Sedericx trok op zijn zwerftocht rond met een zekere Colleta De Rijcke, “zijne bijsaete”, en dit zonder dat ze getrouwd waren. Volgens de schepenen leidden ze op die manier “een abominabel leven tot publicq schandael van een ieder”. Daarnaast werden beiden nog verdacht van het plegen van verscheidene diefstallen waarvan er maar één kon bewezen worden.[93]

Voorbeeld ter illustratie: Anne Marie Robist en haar man Pieter Verhaeghen waren met hun kinderen in het Waasland komen zwerven en bedelen. Ze kregen logement aangeboden in het huis van Judocus Heirwegh. Als blijk van dank beroofden ze hem echter van een ring en een zilveren centuur. Ze werden een dag later echter te Nieuwkerken aangehouden. Na een geseling werden ze samen met hun kinderen levenslang uit het Waasland verbannen.[94]

 De meer omvangrijke groepen bestonden vooral uit soldaten. Ze waren soms met meer dan 6 personen. Er is zelfs een geval bekend waarin negen soldaten samen een hoeve bestormen en met veel gebaar de deur instormen alvorens de alleenstaande pachter (1 tegen 9!) te beroven.[95]  

6. RECIDIVISME

Als inleidende opmerking zouden we willen zeggen dat het ook veelvuldig voorkwam dat vermogensdelinquenten al een hele reeks diefstallen, zowel binnen als buiten het Waasland, op hun kerfstok hadden alvorens ze gevat konden worden. De reeds eerder gepleegde diefstallen binnen het Waasland werden reeds bij het algemene overzicht opgenomen. Dit verklaart dan ook het feit dat het aantal vermogensdelicten (145) wat hoger ligt dan het aantal daders (125) hoewel een diefstal soms door meerder daders werd gepleegd.

Bij dit onderdeel hebben we enkel rekening gehouden met reeds eerder opgelopen veroordelingen. Herviel een dader na een opgelopen veroordeling in zijn oude zonden of kwam hij daarna tot inkeer? Waren de vermogensdelinquenten die in het Waasland toesloegen doorgewinterde dieven of ging het om meer occasionele gelegenheidsdieven? We zijn er ons wel degelijk van bewust dat professionele dieven er soms in slaagden telkens uit de handen van het gerecht te blijven waardoor recidivisme geen sluitende garantie vormt om op dergelijke vragen te pogen een antwoord te geven; toch hopen we dat het als een bepaalde maatstaf kan dienen.

Zoals eerder aangehaald is het bij soldaten bijna onmogelijk na te gaan of ze al eerdere misdaden op hun geweten hebben. Om dit na te gaan is de raadpleging van een ander soort bronnen vereist.

Tabel: Aantal eerdere veroordelingen van vermogensdelinquenten

       Reeds 1 keer veroordeeld

       9

       Reeds 2 keer veroordeeld

       4

       Reeds 3 keer veroordeeld

       2

  Tabel: Overzicht van de reeds eerder gepleegde delicten

       Diefstal

      11

       Landloperij

       2

       Bedelarij

       1

       Onbekend

       1

Het recidivisme onder de daders van vermogensdelicten lag ontzettend laag. Op een aantal van 126 personen waren er slechts 15 die reeds één of meerdere veroordelingen achter de rug hadden. Dit is amper 12%. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat ongeveer 3/ 4 van alle 126 daders wel reeds meerdere diefstallen hadden gepleegd (waarvan dan nog heel wat buiten het Waasland). Deze cijfers zeggen misschien meer over de onefficiënte werking van het toenmalige politieapparaat dan over de aard van de toenmalige misdadigers. Het feit dat vele dieven zelden of nooit gepakt werden, zal velen van hen wel hebben aangemoedigd om hun activiteiten verder te zetten. De geringe moeite die het vaak ook maar kostte om een diefstal te plegen en de geringe pakkans maakten dat vele gelegenheidsdieven de smaak algauw te pakken kregen en gewoon verder gingen met wat ze begonnen waren. De nood aan grondige vormen van organisatie tussen deze criminelen was dan ook niet zo groot. Het was veel veiliger met een gering aantal personen ergens een slag te slaan en dan gauw weer te verdwijnen dan lid te zijn van een grotere georganiseerde bende waar de kans op betrapping en verklikking veel hoger lag.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[1] M. DE NEEF, op.cit., p. 124.

[2] L. T. MAES, op.cit., p. 328.

[3] F. VANHEMELRYCK, Misdadigers tussen rechter …, p. 137.

[4] J. SHARPE, op.cit., p. 56.

[5] Ibid., p. 62.

[6] F. VANHEMELRYCK, Ellendelingen…, p. 164.

[7] L. T. MAES, Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Een bijdrage…, p. 282.

[8] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 11.

[9] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 17.

[10] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (85e sententie).

[11] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (93e sententie).

[12] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (3e sententie).

[13] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (68e sententie).

[14] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (55e sententie).

[15] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (11e sententie).

[16] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (35e sententie).

[17] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (20e sententie).

[18] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (21e sententie).

[19] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (113e en 114e sententie).

[20] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (5e sententie).

[21] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (36e sententie).

[22] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (44e sententie).

[23] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (9e sententie).

[24] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (84e sententie).

[25] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (110e sententie).

[26] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 17.

[27] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (40e sententie).

[28] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (48e- 50e sententie).

[29] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (190e sententie).

[30] K. BOON, “De sociaal- economische transformatie van Sint- Niklaas 1700- 1785”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XCIII, 1990, 1, p. 156.

[31] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (3e enkweste).

[32] RAB, Criminele sententies, nr.1897 (86e sententie).

[33] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (128e sententie).

[34] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (46e sententie).

[35] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (109e sententie).

[36] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (94e sententie).

[37] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (7e enkweste).

[38] L. T. MAES, op.cit., p. 296.

[39] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1715 (1e enkweste).

[40] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (2e enkweste).

[41] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (162e sententie).

[42] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1727 (2e enkweste).

[43] L. T. MAES, op.cit., p. 297.

[44] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 20.

[45] Ibid., p. 21.

[46] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (10e enkweste).

[47] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (68e sententie).

[48] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (112e sententie).

[49] L. T. MAES, De criminaliteit te Antwerpen…, p. 328.

[50] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (4e enkweste).

[51] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (12e sententie).

[52] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (7e enkweste).

[53] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (3e enkweste).

[54] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (8e enkweste).

[55] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (100e sententie).

[56] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (12e enkweste).

[57] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (22e sententie).

[58] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (1e enkweste).

[59] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (74e sententie).

[60] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (127e sententie).

[61] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (3e enkweste).

[62] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (145e sententie).

[63] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (25e sententie).

[64] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (16e enkweste).

[65] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (6e sententie).

[66] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (89e sententie).

[67] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (147e sententie).

[68] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (2e sententie).

[69] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1727 (6e enkweste).

[70] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (6e enkweste).

[71] E. DILIS, “De overzetdienst tussen Antwerpen en het Vlaams- Hoofd of het Veer van Vlaanderen”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XXI, 1902, pp. 5- 75.

[72] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1729 (6e enkweste).

[73] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (9e sententie).

[74] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (58e sententie).

[75] J. SHARPE, op.cit., p. 122.

[76] M. KIN, “Economische transformaties en verarming te Gent in de 18e eeuw”, in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 1982, 8, p. 39.

[77] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (71e- 73e sententie).

[78] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (8e sententie).

[79] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (69e sententie).

[80] J. SHARPE, op.cit., p. 176.

[81] J. BLOMME, “Bevolking, landbouw en rurale industrie in het Land van Waas (XVIIIe eeuw)”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 1984, 1, p. 153.

[82] J. SHARPE, op.cit., p. 103.

[83] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (134e sententie).

[84] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (145e sententie).

[85] F. VANHEMELRYCK, “Misdaad en straf. Recent onderzoek…”, p. 189.

[86] J. SHARPE, op.cit., p. 108.

[87] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (33e enkweste).

[88] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (69e sententie).

[89] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (156e sententie).

[90] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (130e sententie).

[91] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (55e sententie).

[92] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (19e sententie).

[93] RAB, Criminele sententies,nr. 1897 (169e sententie).

[94] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (163e sententie).

[95] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1727 (7e enkweste)