Criminaliteit in het land van Waas. (Peter Catthoor).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 2: De misdrijven

 

HOOFDSTUK 2: GEWELDDELICTEN

 

A. OVERZICHT VAN DE VERSCHILLENDE GEWELDDELICTEN

 

De gewelddelicten zijn in volgende categorieën opgedeeld: moord, zelfmoord, doodslag en fysiek geweld.

 Tabel: Indeling van de gewelddelicten in het Land van Waas

Soort gewelddelict

 

1700-1709

1710-1719

1720-1729

1730-1739

1740-1750

TOTAAL

 

Moord

 

7

 

 

 

  2

 

1

 

1

 

1

 

  12

 

Zelfmoord

 

2

 

2

 

1

 

 

 

5

 

Doodslag

 

1

 

7

 

5

 

2

 

 

  15

 

Fysiek geweld

 

4

 

7

 

8

 

  11

 

5

 

  35

TOTAAL

 

  14

 

  18

 

  15

 

  14

 

6

 

  67

Bij het overzicht van alle gewelddelicten zien we dat fysiek geweld de grootste plaats inneemt (52%). Fysiek geweld kan nog in een paar subcategorieën onderverdeeld worden, (daarover later meer). Op de tweede plaats komt doodslag (22%) gevolgd door moord (18%). Tussen beide delicten is het niet altijd even makkelijk om een onderscheid te maken. Er waren daarnaast nog vijf gevallen van zelfmoord.

Opvallend is dat de meeste moorden werden gepleegd in de periode 1700- 1709, een periode van hevig oorlogsgeweld. Doodslag kende zijn zwaartepunt in de periode 1710- 1729, met 80% van het totaal aantal gevallen in die periode. Het aantal gevallen van fysiek geweld liepen ongeveer gelijk, maar in beide oorlogsperiodes (1700- 1709 en 1740- 1750) was er toch een opvallende vermindering van het aantal zaken in de bronnen waar te nemen.

In deze oorlogsperiodes vonden 25% van alle misdaden plaats, de overige 75% speelden zich af in vredestijd.

In sommige gevallen was er in de bronnen een discrepantie waar te nemen tussen een gepleegd misdrijf en de behandeling van de zaak voor het leenhof waardoor de strafmaat pas een jaar of zelfs enkele jaren later werd uitgesproken. Hiermee is in dit overzicht rekening gehouden. We hebben gekeken naar het jaar waarin de misdaad werd gepleegd en die informatie in het gegevensbestand verwerkt.

Voorbeeld ter illustratie: op 1 maart 1719 was het in de herberg van Ignatius Van Havere, gelegen te Sint- Gillis, tot een drinkpartij gekomen tussen Cornelis Vermunten, Jan Weyn en nog een paar andere personen. De aanleiding tot de ruzie is onbekend maar bij het naar huis gaan kwam het tot een hevige vechtpartij tussen Cornelis Vermunten en Jan Weyn die hevige stokslagen diende te incasseren en aan de gevolgen daarvan op 5 maart overleed.

Cornelis Vermunten sloeg op de vlucht maar kon enige weken later gevat worden. Toch vond zijn proces pas vier jaar later plaats, namelijk in de maand januari van het jaar 1723.[1]

 

Bekijken we de opdeling van de misdrijven per periode, dan zien we dat er een vrij evenwichtig verloop bestaat tussen de verscheidene decennia. De uitzondering hierop wordt gevormd door de periode 1740- 1750. Toen werden slechts 6 gewelddelicten geregistreerd wat gelijk staat aan 9% van het totale aantal. Een verklaring hiervoor kan men zoeken in de woelige tijdsomstandigheden. Maar de periode 1700- 1709 was minstens even woelig en de gerechtelijke desoriëntatie was nog veel groter (cf. de kroniek van François- Joseph de Castro) en toch kent deze periode een hoog aantal misdrijven.

F. Vanhemelryck meent een andere verklaring voor dit verschijnsel te hebben. In periodes van economische depressie, gepaard gaande met voedselschaarste en hongersnood en sterk oplopende prijzen (cf. het Waasland in de periode 1740- 1750),

zal vooral de vermogenscriminaliteit welig tieren. Het omgekeerde geldt voorgeweldcriminaliteit.

Volgens F. Vanhemelryck is dit als volgt te verklaren.[2] In de eerste plaats wees hij op de verzwakking van het menselijke gestel tijdens perioden van hongersnood. Een daling van de koopkracht voor voedsel had immers een verslechtering van de algemene voedingstoestand tot gevolg. Hij concludeerde eruit dat men mocht veronderstellen dat tijdens dergelijke perioden van voedselschaarste, door een gebrek aan calorieën, de veerkracht en de kracht ontbrak om tot uitputtende handtastelijkheden over te gaan.

Daarbij mag men aannemen dat in perioden van economische moeilijkheden ook het alcoholverbruik gevoelig daalde. Door graangebrek werd er immers veel minder gebrouwen dan in normale tijden. De criminogene werking van alcohol liep dan ook terug. De veel geringere contacten tussen de herbergbezoekers verminderde als vanzelf de gelegenheid tot agressieve daden uit dronkenschap en dus zo ook mede de geweldcriminaliteit.

 

Voor de periode 1740- 1750 zien we inderdaad een opmerkelijk verschil tussen het aantal gewelddelicten (6) en vermogensdelicten (21). Dit was echter ook zo in het

decennium 1720- 1729 (15 ten opzichte van 46). In alle periodes worden er trouwens opmerkelijk meer vermogensdelicten gepleegd dan gewelddelicten.

 

1. MOORD

 

Moord was en is nog altijd een zware misdaad. Het werd beschouwd als het zwaarste en meest verwerpelijke vergrijp tegen de persoon.[3]

De meeste moorden werden in de periode 1700- 1709 gepleegd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gewone moorden en kindermoorden.

 

 1.1. MOORD, ROOFMOORD

 

Acht misdaden kunnen onder deze categorie worden ondergebracht. Motieven ontbreken echter in de bronnen, waardoor het veelal een raadsel blijft waarom een bepaalde persoon aan zijn einde is gekomen of waarom de dader(s) tot die daad overging.

 

Voorbeeld ter illustratie: in het jaar 1712 vermoordde Frans Robbens zijn stiefvader in diens woning nadat hij er ’s avonds was binnengedrongen.[4]

 

Voorbeeld ter illustratie: de 63 jarige Fannie Poinoix uit Waasmunster had haar man Pieter De Langhe vergiftigd. Dit vergif had ze gekocht te Lokeren in de winkel van Joanna Audenaerde onder het mom dat het moest dienen om muizen in haar huis te verdelgen. Thuis mengde ze het gif in de pap van haar man die spoedig pijn en hevige darmkrampen kreeg. De vrouw ging de chirurgijn halen maar die kon slechts het overlijden van Pieter De Langhe vaststellen. De chirurgijn sneed echter het lijk open en vond zo de sporen van het gif terug.

De oude vrouw werd geradbraakt met een ijzeren staaf door middel van twee slagen op iedere arm en een slag op het hart. Daarna werd haar hals afgesneden en haar hoofd

op een ijzeren pin gezet.[5]

 

1.2. KINDERMOORD

 

Onder kindermoord verstaat men hier de doodslag op een kind, tijdens of kort na de geboorte. Dit gebeurde meestal door de moeder zelf. Kindermoord werd beschouwd als een afschuwelijk misdrijf, omdat men door de doding van een ongedoopt kind de ziel deed verloren gaan.[6]

De repressie en bestraffing van jonge vrouwen die hun kind hadden gedood was erg streng. In de meeste gevallen was de doodstraf het gevolg. Zo heeft deze strenge vervolging in Engeland aan meer (jonge) vrouwen het leven gekost dan de traditionele heksenvervolgingen deden.[7]

 

Voorbeeld ter illustratie: de 23 jarige Josijne Van Strijdonck woonde in Bazel als dienstmeid bij Joos Vermeulen. Ze was zwanger geraakt en beviel in alle stilte van een zoon. Ze doodde echter direct haar kind door het te slaan met haar knie. Haar meester vond het babylijkje terug achter het huis waarna het door een chirurgijn werd onderzocht. De jonge vrouw stierf door ophanging aan de galg en haar dood lichaam werd op een rad gelegd en tentoon gespreid als schandelijk voorbeeld.[8]

 

Het ‘dark number’ bij dit soort misdaad was echter zeer groot. Weinig daders werden of konden gevat worden.[9] Daarbij komt dat het veelal moeilijk uit te maken of te bewijzen was of het kind daadwerkelijk was vermoord. In Amsterdam poogde men dit na te gaan door middel van de longproef: bij de lijkschouwing legde men de longen van het pasgeboren kind in water. Als de longen zonken betekende het dat de baby had geleefd na de geboorte. Reeds in de achttiende eeuw werd deze methode aangevochten en rond 1900 werd ze als helemaal onbetrouwbaar afgedaan.[10] Men ging er zelfs toe over de lijkjes terug op te graven zodat bij geval van twijfel de chirurgijn een volledig onderzoek kon toepassen. Dit gebeurde onder andere in 1706.

De 25 jarige Catharina Van Broeckhoven uit Vrasene was zwanger geraakt van soldaat Jacobus Van Zembergen. Op 14 augustus was zij zonder hulp bevallen van een dochterdie een half uur na de geboorte zou gestorven zijn. Omdat de schepenen sterke vermoedens hadden dat de vrouw haar kind zelf had gedood, gaven ze bevel om het terug op te graven om onderzoek te doen.[11]

Wat zette in de loop der tijden zoveel (vooral jonge) moeders aan tot deze verschrikkelijke daad? Men kan denken aan economische redenen, zoals armoede en de onmogelijkheid voor het kind te kunnen zorgen. Men stelt vast dat er een duidelijk verband bestond tussen een verhoging van de brood- of huurprijzen en het aantal te vinden gelegde kinderen en het aantal kindermoorden.[12] Bij dienstmeiden was er de schrik hun betrekking te verliezen.

In vele van dergelijke gevallen was de moeder zwanger geraakt van een man met wie ze niet getrouwd was. Het kon gaan om soldaten die alweer verder waren getrokken zonder misschien te beseffen wat ze hadden achter gelaten, jongens uit de eigen regio of nog anderen. In sommige gevallen was de vader gewoon onbekend.

Volgens de wetgeving was elk kind dat buiten een huwelijk werd geboren een onwettig kind of bastaard. De geboorte van een onwettig kind werd beschouwd als de grootste oneer. Vandaar dat vrouwen die in dergelijk geval verkeerden hun zwangerschap zolang mogelijk poogden geheim te houden, de bevalling veelalalleen en met de grootste risico’ s uitvoerden en daarna uit wanhoop dan uiteindelijk tot kindermoord overgingen.[13]

 

Voorbeeld ter illustratie: Elisabeth Clairebaut, een 20 jarige dienstmeid had seksuele contacten gehad buiten haar huwelijk en was zwanger geraakt. Midden februari beviel ze zonder hulp. Haar kind, dat volgens haar verhaal reeds dood was, had ze in een gracht geworpen. Twee maanden later werd het rottende lichaampje gevonden en door twee chirurgijns onderzocht. Als straf werd ze op het schavot gegeseld en uit Vlaanderen verbannen.[14]

   

2. ZELFMOORD

 

Zelfmoord was een handeling die noch in het Romeinse noch in het Germaanse recht beteugeld werd. Het was onder invloed van het Christendom dat dit zou veranderen en de visie van de Kerk zou de rechtsregels inzake zelfmoord verder bepalen. Men had de overtuiging dat de mens geen meester was van zijn eigen leven.

Sinds de middeleeuwen werd zelfmoord zeer streng bestraft en in de loop van de Nieuwe Tijden zou dit zo blijven. Het werd als een zwaarder misdrijf beschouwd dan moord omdat de zelfmoordenaar niet alleen het lichaam, maar ook de ziel doodde.[15] Daarom werden aan de overledene de kerkelijke geboden en een begraving in gewijde aarde ontzegd. Integendeel zelfs, meestal werd de betrokkene, als men niet kon bewijzen dat hij waanzinnig was, op onverbiddelijke wijze behandeld en wachtte hem een schandelijke straf. Het levenloze lichaam van de zelfmoordenaar werd aan de beul uitgeleverd en blootgesteld aan het misprijzen van het publiek. Het was slechts uitzonderlijk dat familieleden van de overledene na lang aandringen van de gerechtsofficier toelating tot begraving bekwamen.

 

Voorbeeld ter illustratie: in de maand maart van het jaar 1706 had wagenmaker Geerard Michiels uit Elversele zich opgehangen op zijn zolder. Omwille van “desen enorme ende schroomelijck delict” werd zijn dood lichaam als straf op een openbare plaats opgehangen zodat iedereen het zou kunnen bekijken. Voorts werden alle goederen, erven en castijlen van de overledene ten profijte van sijne Majesteit geconfisceerd.[16]

 

Voorbeeld ter illustratie: in de sententies is een prachtig voorbeeld teruggevonden van een rekening die door de schepenen was opgesteld. In deze brief werden de kosten verhaald, nodig om het dode lichaam van Catharina Van Kets (die zich had opgehangen) alsnog te kunnen vonnissen. Na tentoonstelling aan het volk werd het lichaam op het kerkhof in ongewijde aarde begraven.[17]

 

Deze visie op zelfmoord zou pas in de loop van de achttiende eeuw wijzigen wanneer de Verlichting geleidelijk aan een duidelijk merkbare stempel op het denken ging drukken.[18] Vooral Montesquieu en Cesare Beccaria, de wereldbefaamde jurist, zouden dit probleem aankaarten. Beccaria achtte zelfmoord een vergrijp tegenover God die het na de dood zou bestraffen in plaats van een misdrijf tegenover de mensen. Op 12 oktober 1782 eiste de Verlichte vorst Jozef II om de postume bestraffing van zelfmoordenaars af te schaffen.

Voor de negentiende en twintigste eeuw zijn er voor het verschijnsel zelfmoord uitvoerige gegevens bekend. Wegens het gebrek aan bronnen is dit niet het geval voor het Ancien Régime. Toch bestaat er voor de achttiende eeuw een studie over het fenomeen. Het betreft de studie van L. Haeberli: “Le suicide à Genève au 18e siècle.”[19]

In dit werk komt de auteur tot de conclusie dat de curve van zelfmoorden in de 18e eeuw een verwantschap vertoont met die van echtscheidingen en met periodes van langdurige economische inzinkingen en politieke crisissen.

Om deze stelling daadwerkelijk voor het Waasland te gaan toetsen is er te weinig informatie beschikbaar en zijn er te weinig gevallen van zelfmoord in de bronnen terug te vinden.

 

Over een periode van vijftig jaar zijn we op vijf gevallen van zelfmoord gestoten.

Twee gevallen in de periode 1700- 1709, twee in de periode 1710- 1719 en één geval in de periode 1720- 1729. Voor de periode 1730- 1750 zijn geen gevallen van zelfmoord bekend.

In alle gevallen beroofde men zich van het leven door ophanging. Vier keer ging het om een man, één keer betrof het een vrouw.

 

Voorbeeld ter illustratie: Frans Van Malle, een schoenlapper uit Elversele had zich met een strop verhangen aan de tak van zijn appelboom. Zijn lichaam werd op een slede versleept en in een ‘micke’ gehangen.[20]

 

Voorbeeld ter illustratie: Bartolomeus Boel uit Tielrode had zich opgehangen en als straf werd zijn dood lichaam op een openbare plaats gehangen waar iedereen het zou kunnen verafschuwen.[21]

 

Dat niet alle zelfmoordpogingen even succesvol waren bewijst onderstaand geval.

De 32 jarige Hans Joris Ruyters zag het blijkbaar niet meer zitten en besloot zijn kousenband te gebruiken om zo een strop te maken die hij dan vastmaakte aan de ijzeren kolom van het venster van zijn gevangenis. Een andere gevangene merkte echter wat er gaande was en verwittigde de cipier. Chirurgijn Jacques De Smet werd erbij gehaald. Hij opende de mond van Hans en goot er azijn in. Er kwam schuim en slijm uit. Als straf werd Hans Joris Ruyters op het schavot gegeseld en daarna 25 jaar uit Vlaanderen verbannen.[22]

   

3. DOODSLAG

Onder doodslag verstond men het veroorzaken van lichaamskwetsuren die de dood tot gevolg hadden.[23] Het onderscheid met moord was niet altijd even makkelijk te maken.

In het Waasland zijn voor de onderzochte periode 15 gevallen van doodslag gevonden. De meeste vonden plaats in de periode 1710- 1729 (80% van het totale aantal).

Was dit een gewelddadige periode of is het louter toeval?

Als men de gerechtelijke onderzoeken bestudeert kan men een duidelijk onderscheid maken tussen gevallen waarin sprake is van onvrijwillige doodslag en gevallen die meer neigen naar vormen van vrijwillige doodslag. Bij deze laatste gevallen was het niet altijd even makkelijk om ze niet met moord te verwarren. De gerechtelijke dossiers boden zelf een antwoord op dit probleem door duidelijk aan te geven of een zaak al dan niet als moord werd geklasseerd. Beschouwden de schepenen de gepleegde misdaad als een moord, dan werd dit altijd expliciet in hun verslag gemeld. De overige gevallen werden dan als doodslag beschouwd.

Tabel: Overzicht van de gehanteerde wapens

Soort wapen

1700-09

1710-19

1720-29

1730-39

1740-50

TOTAAL

mes

  2

  2

  1

  1

 

  6

stok

 

  1

  3

 

 

  4

stoel

 

  1

 

 

 

  1

fusique

 

  1

 

 

 

  1

pikhaak

 

 

  1

 

 

  1

steen

 

 

 

  1

 

  1

 handen en voeten

 

 

  1

 

 

  1

TOTAAL

  2

  5

  6

  2

 

15

 

In slechts 1 geval werd een persoon gedood door enkel gebruik te maken van handen en voeten. In alle andere gevallen hanteerde men wapens of allerlei voorwerpen om te slaan, te werpen of te steken. De noodlottige afloop van vele gevechten en twisten was dus in belangrijke mate te danken aan de gewoonte om wapens te dragen. Het is zo dat de meeste mensen uit het Ancien Régime een wapen op zak hadden; opvallend is dat zelfs de meest berooide bedelaars vaak voorzien waren van een mes. Uit onderzoek blijkt dat blanke wapens, het statussymbool van het mannelijke geslacht, vaak aangewende instrumenten waren ter voltrekking van de doodslag.[24]

Dit blijkt ook in het Waasland het geval geweest te zijn. In iets meer dan 1/3 van de gevallen werd een mes als wapen gehanteerd.Een ander vaak gehanteerd wapen was de stok.

 

Voorbeeld ter illustratie: op 18 mei 1721 omstreeks tien uur in de avond zaten Pieter Soetens en Pieter Van Hassel in de herberg van Marie Lemmens toen Andries Van Steene en Jan De Wree binnenkwamen. Er ontstond een fikse ruzie en Pieter Soetens werd door Andries Van Steene met een mes doodgestoken.[25]

 

Voorbeeld ter illustratie: ter hoogte van de herberg van Jan Ruys ontstond een handgemeen tussen Jan en Jacobus Colpaert. Tijdens dat gevecht werd een mes getrokken en Jacobus Colpaert zeeg bloedend op straat neer. Hij overleed enkele uren later.[26]

 

Voorbeeld ter illustratie: Jan Say, de schaapwachter van Jacobus De Brouwer, werd op een dag door Jan Tolleneir beschuldigd van diefstal van een hond. Het kwam tussen beiden tot een vechtpartij en J. T. moest bloedend gaan lopen. Hij verwittigde zijn meesters Pieter en Judocus De Sweemer die al gauw ter plaatse kwamen en J. S. enkele klappen gaven met hun stok. Toen J. S. al op de grond lag kwam ook nog Jan De Sweemer ter plaatse. Deze gaf J. S. met zijn stok nog een paar hevige klappen op zijn hoofd. Toen gingen ze weg, J. S. hevig bloedend achterlatend. Hij overleed drie dagen later.[27]

 

In sommige gevallen werd de chirurg erbij gehaald om te achterhalen of een persoon wel degelijk aan de toegebrachte slagen en verwondingen was overleden en geen natuurlijke dood was gestorven. Dit was uiteraard erg belangrijk bij de bepaling van de strafmaat van de dader.

 

Voorbeeld ter illustratie: na een gevecht waarbij Guillaume Dhollander tweemaal in elkaar werd geslagen door Jan Weyaert was eerstgenoemde overleden. De schepenen wouden weten of de opgelopen verwondingen tot zijn dood hadden geleid en ze lieten het lijk door een chirurg onderzoeken. In diens rapport stond een uitgebreide autopsiebeschrijving van de hersenen waarin stond dat deze door gewelddadige slagen blijvende letsels hadden opgelopen die tot het overlijden van G. D. hadden geleid. Het was dus een geval van doodslag.[28]

 

De hiernavolgende pogingen om een verklaring te geven voor al deze vormen van geweld in het leven van deze mensen kunnen ook worden aangehaald bij de rubrieken moord en fysiek geweld. Doch om niet telkens in herhaling te moeten vallen hebben we besloten ze bij deze rubriek te vermelden.

Het probleem van de gewelddadige maatschappij wordt door F. Vanhemelryck in zijn werken over criminaliteit besproken. Hij beschouwt de middeleeuwen en de Nieuwe Tijden als gewelddadige perioden in de Europese geschiedenis. In zijn werk denkt hij hiervoor enkele verklaringen te hebben gevonden.

De middeleeuwen en de daaropvolgende eeuwen waren tijden van hevige contrasten waarin de mensen heen en weer werden geslingerd tussen perioden van hoop en bloei en perioden van pest, oorlogen hongersnood. De geringe voorspelbaarheid van de gebeurtenissen en het feit dat men enkel zeker was van zijn eigen onzekerheid bracht met zich mee dat er intens geleefd werd en dat de hartstochten een permanent gegeven vormden in de dagelijkse omgang.[29] Het gevoelsleven van de mensen kende een impulsieve hevigheid, ze waren emotionele types met agressieve neigingen. Het minste voorval kon dan de emotionele ontbranding veroorzaken, getuige de vele, soms zelfs massale vechtpartijen.

F. Vanhemelryck onderbouwt zijn theorie met voorbeelden uit bronnenonderzoek over Brussel, Leuven, Lier, Antwerpen en Frankrijk waaruit blijkt dat moord, doodslag, en het toebrengen van slagen en verwondingen de meest voorkomende misdaadvormen waren.[30]

Zoals eerder door ons aangehaald geldt dit niet voor Engeland en ook niet voor het Waasland waar gewelddelicten slechts 19% uitmaken van het totaal aantal delicten. Of deze theorie algemeen geldend is laten we in het midden. Uit onze bronnen blijkt echter ook het vaak erg agressieve gedrag en karakter van deze mensen uit vroegere tijden. Of dat enkel kenmerkend was voor vroegere tijden is dan weer een andere bedenking. Ook in onze hedendaagse samenleving zijn er veel vormen van interne en externe agressie merkbaar; denken we bijvoorbeeld aan de toenemende verkeersagressie en het hooliganisme. Op de vraag of het aandeel van de gewelddelicten op die paar eeuwen dan zo sterk gedaald is en welke omvang zij nu binnen het geheel der misdaden innemen kunnende criminologen ons een antwoord geven.

Een andere verklarende factor voor allerlei vormen van geweld werd gevormd, en wordt nog steeds gevormd, door de invloed van de drank.

Een lofzang uit 1716, opgemaakt door een herbergier uit Amsterdam, denkt er anders over, maar overmatig drankgebruik leidde in vele gevallen tot vechtpartijen en allerlei ellende.  

 

  ‘Jenever, in den morgenstond,

Verfrischt en maakt den mensch gezond,

Verjaagt den slaap en maakt de zinnen

Bekwaam, om alles te beginnen.

Wanneer de zuiderzon omhoog,

Maakt magen zwak en levers droog,

Dan ziet men, hoe dat maag en lever

Hersteld wordt door een dronk Jenever.

Des morgens, middags, achtermiddag,

Des nachts, op zondag, werkdag, biddag,

Bij droog weer, regen, wind en stilt,

Jenever is altoos gewild.’

 

 F. Vanhemelryck spreekt in dit verband van de indirecte criminogene werking van alcohol: drank maakt van vele brave mensen onverbeterlijke vechtjassen, bezeten door vernielzucht.[31]

Vele vechtpartijen (en soms met dodelijke afloop) vonden dan ook plaats in drankgelegenheden en herbergen. Reeds in 1610 werd door de aartshertogen er in een ordonnantie over geklaagd dat er in herbergen ‘vele en menighe dootslaeghen’ bedreven werden. In het Ancien Régime waren de begrippen herberg en criminaliteit dan ook veel nauwer met elkaar verbonden dan vandaag de dag het geval is.[32]

Uit studies is gebleken dat alcoholisme in de achttiende eeuw een sociaal verschijnsel was dat ten opzichte van de vorige eeuwen steeds grotere proporties aannam. Dit was vooral te wijten aan de stijgende brandewijnconsumptie (cf. het gedicht hierboven dat aan de alcohol is gewijd). Deze drank was nu eenmaal goedkoper dan bier. Het alcoholgehalte lag toen ook hoger dan vandaag: 5° voor bier en 53° voor jenever.

Voor dit overdadig drankgebruik zijn een hele reeks verklaringsfactoren naar voor te schuiven. H. Van Der Wee ziet bier als een essentiële aanvulling op de maaltijd. Bier zorgde enerzijds voor voldoende koolhydraten en hielp anderzijds de sterk gezouten voeding op een smakelijke wijze naar binnen werken.[33] P. Clark stelt dat het alcoholverbruik vooral toenam bij stijgende voedselprijzen: men dronk meer omdat men minder kon eten.[34]

Meerdere auteurs wijzen ook op de rol die alcohol speelde om weg te raken uit de dagelijkse sleur. Drinken zorgde ervoor dat men in een roes terechtkwam waarbij men alle zorgen van zich af kon schudden. A. Cosemans tenslotte betoogt dat meerdere groepen in de maatschappij baat hadden bij een hoog alcoholverbruik (autoriteiten, de landbouw, medici,…) waardoor dit in feite van diverse zijden werd aangemoedigd in plaats van bestreden.[35] Men heeft lange tijd bij alcoholbestrijdingenkel oog gehadvoor het handhaven van de openbare orde. Pas in de negentiende eeuw zou het alcoholmisbruik vanuit medische overwegingen bestreden worden.

De overheid trachtte wel het aantalherbergen te beperken omdat ze van oordeel was dat herbergen en het daarmee gepaard gaande drankmisbruik gewelddaden en doodslag aanmoedigden.[36] Men ging er meer en meer toe over de herbergiers voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen. Als ze er niet in slaagden de rust in hun herberg te bewaren dan zouden ze daarvan de gevolgen ondervinden. In geval van doodslag kon niet alleen de herberg voor geruime tijd gesloten worden, het kon ook gebeuren dat de herbergier verbod kreeg om elders een andere herberg te openen.

Ook op de wapendracht zouden steeds strengere controles uitgevoerd worden. Sommige herbergen, bijvoorbeeld de herberg van H. Franq te Bazel, hadden op het vlak van vechtpartijen een echte reputatie opgebouwd. Men kon in een dergelijk geval dus duidelijk spreken van een criminogene omgeving.

 

Van de 15 gevallen van doodslag die in de door ons onderzochte periode in het Waasland plaatsvonden werden er 10 in een herberg gepleegd (66,7%). In twee gevallen betrof het dezelfde herberg, namelijk het ‘Kalf ‘ te Sint- Gillis.

 

Voorbeeld ter illustratie: op een dag in de maand maart van het jaar 1711 zaten Jan Temmerman en Cornelis Malcontent in herberg ‘Kalf’ te Sint- Gillis. Omwille van een vroegere twist ontbrandde al gauw een nieuwe ruzie tussen de twee. Het was J. T. die een stoel vastgreep en die op het hoofd van C. M. sloeg die daarop roerloos ineen zakte. Chirurgijn Joannes Ranoex stelde hersenbeschadiging als de doodsoorzaak vast.

Nog geen drie maanden later was het in diezelfde herberg alweer prijs. Ditmaal werd een zekere Pieter Verlaet door Cornelis Fierens neergeschoten na een twist omwille van een geldkwestie.[37]

 

Twee gevallen van doodslag vonden plaats op de openbare weg. In één ervan was het dispuut eigenlijk al begonnen in een herberg.

 

Voorbeeld ter illustratie: op 1 maart 1719 zaten Cornelis Vermunten, Jan Weyn en nog een paar andere personen aan een tafel te drinkenten huize van brouwer en tavernier Ignatius Van Havere te Sint- Gillis zonder dat er sprake was van enige ruzie. Op weg naar huis heeft C. V. echter J. W. enkele slagen verkocht op de achterkant van diens hoofd met een grote stok. J. W. is met bloedende wonden neergevallen. Op 5 maart is hij in de woning van landman Jan Zaman overleden.[38]

 

Twee gevallen van doodslag vonden plaats op de weide. Het betrof disputen tussen schaapwachters. Eén geval van doodslag werd thuis gepleegd.

 

Voorbeeld ter illustratie: Marijn Van Doorselaer woonde als schaapwachter bij Jan Schelfaut, een landman te Sinaai. Op 9 januari 1722 kreeg hij ruzie met Simon De Witte, de schaapwachter van Joannes Verberckmoes, en dit omwille van een ‘akker’ schaapweide. M. V. D. heeft vervolgensS. D. W. met zijn sprietstock op het hoofd geslagen waardoor die“eene fracture in het cranium penetrerende tot inde herssenen” heeft opgelopen en de volgende nacht daaraan overleed.[39]

 

Dat soms de meest banale dingen aanleiding konden geven tot hevige ruzies met een fatale afloop blijkt uit onderstaand voorbeeld.

 

Voorbeeld ter illustratie: in de herberg van Cornelis Dhurter zaten Judocus Hoorickx en Phillipus Dilles te kaarten tot zeer laat in de avond. Op een bepaald moment kwam de vrouw van J. H. binnen en maakte erg misbaar. Na allerlei verwijten aan het adres van haar man gaf ze hem een klap in het aangezicht en verliet toen kwaad het drankhuis. Lieven Tarwebroodt, op dat moment eveneens aanwezig in de herberg, maakte hierop enkele schunnige opmerkingen aan het adres van J. H. Toen deze antwoordde dat een leegloper als hij zich niet met andermans zaken diende te bemoeien kwam het tussen beiden tot een hoog oplopende ruzie. Toen J. H. dan huiswaarts trok is L. T. hem achterna gegaan en heeft hem tijdens een daaropvolgende vechtpartij neergestoken.[40]

4. FYSIEK GEWELD

 

Binnen de verschillende groepen in de categorie van de gewelddelicten neemt fysiek geweld de grootste plaats in. Op een totaal van 67 gewelddelicten zijn er 35 onder de noemer ‘fysiek geweld’ te klasseren. Dit is een percentage van 52%, meer dan de helft dus.

Het aandeel van het fysiek geweld is het grootst in de jaren 1720- 1739. In het decennium 1730- 1739 neemt het 78% van alle gewelddelicten voor zijn rekening. Over de hele periode 1720- 1750 heen is fysiek geweld telkens het meest gepleegde misdrijf binnen de categorie geweldmisdrijven. Het laagste aandeel van fysiek geweld is terug te vinden in het eerste decennium van de achttiende eeuw met een aandeel van 11% (vier gevallen van fysiek geweld op 35).

 

 Tabel: Soorten fysiek geweld

Soort fysiek geweld

1700-09

1710-19

1720-29

1730-39

1740-50

TOTAAL

Fysiek geweld zonder

wapens

 

  3

 

  3

 

  4

 

  2

 

 

12

Fysiek geweld met

wapens

 

  1

 

  4

 

  3

 

  7

 

  4

 

19

Fysiek geweld met wapens na verbaal geweld

 

 

 

 

 

  1

 

  2

 

  1

 

  4

 

TOTAAL

 

     4

 

  7

 

  8

 

11

 

  5

 

35

 

Binnen de groep van het fysiek geweld zijn er twee grote subgroepen te onderscheiden: fysiek geweld toegebracht zonder wapens en fysiek geweld dat wordt toegebracht met behulp van wapens. In sommige zaken kan het gebeuren dat

beide gevallen voorkomen, maar dergelijke zaken werden gerangschikt bij de categorie “ fysiek geweld toegebracht met wapens”.

Buiten deze twee subgroepen hebben we nog een aparte subgroep opgenomen, namelijk die van fysiek geweld met wapens na verbale dreiging.

 

Het aantal keren dat er gebruik van wapens werd gemaakt lijkt doorheen de tijd vrij evenwichtig geweest te zijn. De enige uitzondering lijkt de periode 1700- 1709 met slechts 1 geval. De tegenovergestelde uitzondering vormt de periode 1730- 1739 met 9 zaken waarin van wapens wordt gebruik gemaakt. In 23 zaken op de 35 wordt er een of ander wapen gehanteerd. Dit is dus in 66% van de gevallen.

  Het fysiek geweld zonder wapens kent een vrij evenwichtig verloop. Men kent een gemiddelde van drie gevallen per decennium. De uitzondering vormt hier de periode 1740- 1750. In die jaren was er geen enkel geval van fysiek geweld zonder wapens bekend.

 Bij de reeds eerder besproken gewelddelicten (moord, zelfmoord en doodslag) bestond de dader slechts uit 1 enkele persoon, één enkele uitzondering niet te na gesproken.

Bij de verschillende vormen van fysiek geweld komt het regelmatig voor dat men met meerdere daders te maken krijgt. Bij 13 onderzochte zaken was dit zo (37%). In zeven gevallen betrof het groepjes soldaten, meestal bestaande uit 2 à 3 man (een exact aantal was meestal niet te bepalen). Twee keer ging het om negen soldaten en meer. Meestal ging het dan om fysiek geweld, toegebracht met wapens. In de andere zes gevallen ging het om groepjes geweldenaars. Ze bestonden ongeveer uit 2 à 3 man en bij hen ging het meestal om fysiek geweld zonder wapens. Slechts tweemaal waren dergelijke groepjes bewapend.

Op zich is deze groepsvorming niet zo verwonderlijk. Als men zich in groep bevindt, voelt men zich altijd sterker en zal men rapper geneigd zijn een confrontatie of vechtpartij aan te gaan.

Bij de soldaten ging het meestal om machtsmisbruik, maar daar zal later in een apart hoofdstuk op teruggekomen worden.

 

Voorbeeld ter illustratie: twee soldaten die te Stekene waren gelegerd waren een herberg in Moerbeke binnen gegaan waar ze van de herbergier geen drank kregen. Daarop begonnen ze te roepen, te schelden en te dreigen. Eén van de soldaten ging naar buiten en begon op de omstaanders en de aanpalende woningen te vuren.[41]

 

Voorbeeld ter illustratie: de 28 jarige Frans Reyniers, een soldaat van de compagnie van kapitein Cauw, ging in september 1745 samen met een paar anderen jagen op de parochie van Vrasene in de wijk ‘de Augustijnen’, meer bepaald op de terreinen van oud-schepen Gillis De Caluwé. Toen deze protesteerde namen ze hem zijn geweer af en verkochten er hem enkele klappen mee. Toen hij reeds op de grond lag, werd hij door hen verder geschopt tot hij bewusteloos was.[42]

 

4.1. FYSIEK GEWELD TOEGEBRACHTZONDER WAPENS

 

Het betreft in dit geval voornamelijk vechtpartijen waarbij de wapens bestonden uit de vuisten en de voeten. Occasioneel komt men gevallen tegen waarin wordt getrokken, gebeten en gekrabd.

 

Voorbeeld ter illustratie: in Stekene kwam het tot een vechtpartij tussen André De Coninck en Jan Schouteren. Ook Philippe Aeberdijn deelde in de klappen.[43]

 

Voorbeeld ter illustratie: op 13 januari 1742 viel Frans Brondeel op de weg tussen Tielrode en Elversele Martinus Farlisau aan. Deze kreeg enkele rake klappen en schoppen te verwerken zodat hij verschillende hoofdwonden opliep.[44]

 

Sommige mannen hielden het niet bij één alleenstaand geval, maar bleken echte vechtjassen te zijn.

 

Voorbeeld ter illustratie: Jan De Ruysscher uit Waasmunster bleek zo’n geval te zijn. Liefst vier afzonderlijke geweldplegingen zijn van hem bekend. In 1739 had hij op het hof van landman Pieter Van Puyvelde keet geschopt en enkele knechten rake klappen verkocht. Ook in verschillende herbergen raakte hij regelmatig slaags. Dit was onder andere het geval in de herbergen ‘De zwarte ruiter’, ‘De raap’ en ‘De drie haringen’.

Toen hij op 8 augustus 1740 een deel van zijn vruchten moest afstaan aan de schout voelde hij zich hierdoor zo verongelijkt dat hij de rondemeester van Waasmunster enkele vuistslagen verkocht en hem vervolgens zwaar tegen de grond sloeg.

Als straf werd hij ‘tot lopenden bloede’ gegeseld en 30 jaar uit de keizerlijke landen verbannen.[45]

 

4.2. FYSIEK GEWELD TOEGEBRACHT MET WAPENS

 

Het begrip ‘wapen’ wordt hier heel breed gezien: naast de gewone, traditionele wapens krijgen we te maken met enkele gebruiksvoorwerpen die, in het heetst van de strijd, tot wapen werden omgevormd. Voorbeelden hiervan vormen stokken en de stoel.

 

   Tabel: Overzicht van de gebruikte wapens

Gebruikte

wapens

1700-09

1710-19

1720-29

1730-39

1740-50

TOTAAL

mes

 

 

  2

 

  2

  1

  3

  8

fusique

  1

 

  1

  2

  2

  6

stok

 

  1

 

  2

 

  3

stok met ijzeren

pin

 

 

 

  2

 

  2

bajonet

 

  1

 

  1

 

  2

degen

 

  1

 

  1

 

  2

stoel

 

 

 

  1

 

  1

TOTAAL

  1

  5

  3

10

   5

24

Vooreerst dienen we te vermelden dat er een totaal van 24 gebruikte wapens is gevonden. Dit om de reden dat er in één geval sprake is van dubbel wapengebruik.

De 21 jarige Pieter Rottier uit Kruibeke woonde als schaapwachter op de parochie van Vrasene bij landman Laureys De Dycker. Omdat stadhouder Jan Baptist Nys zijn schapen in het schut wou drijven viel P. R. hem aan. Eerst hield hij zijn hand op de keel van de stadhouder gedrukt totdat diens gezicht zwart werd. Daarna sloeg hij de stadhouder 2 à 3 keer met zijn stok en liet hij zijn hond in de man zijn arm bijten. Vervolgens heeft hij met zijn mes de genoemde J. B. N. twee steken in het aangezicht gegeven. Die laatste is toen in een gracht gesprongen en naar de hof van Jan De Coster gevlucht, maar P. R. zette prompt de achtervolging in en sloeg de bloedende stadhouder verder murw. De agressieveling kwam er met een erg lichte straf vanaf, namelijk vijf jaar verbanning uit het Waasland.

 

De meest gehanteerde wapens waren het mes en de fusique (het geweer). Dit laatste werd vooral door soldaten gebruikt. Acht maal werd gebruik gemaakt van een mes, tweemaal van een degen en evenveel keer van een bajonet.

 

Voorbeeld ter illustratie: de 46 jarige timmerman Anthone Coppens uit Temse werd ervan verdacht vier keer Zacharias Heerwegh te hebben aangevallen met een mes. Op 1 september 1731 viel hij in herberg “Themsche” Karel Ingels aan met een mes volgens omstaanders “zonder eenighe de minste reden”. Op 4 oktober deed hij deze feiten nog eens over.[46]

 

Voorbeeld ter illustratie: op 11 maart 1730 kwam het tot een vechtpartij tussen Jan Lombaert en Joris De Groote, soldaat in statendienst. Deze laatste kreeg twee houwen van een degen tegen zijn hoofd. Ook een toegesnelde stadhouder kreeg een steek te verwerken.[47]

 

Zes keer kregen we te maken met een wat eerder uitzonderlijk wapen. Het ging om een stok (3maal), een stok met een ijzeren pin (2maal) en een stoel (1maal).

 

Voorbeeld ter illustratie: op 31 oktober 1730 werd nachtwaker Michiel Rijckaert met een lange ‘colfstock’ waarop een mes was gebonden aangevallen door zwerver Louys Van Landeghem.[48]

 

Voorbeeld ter illustratie: Jan Breda Adriaens, een soldaat in het infanterie- regiment van Walon in de Staten van Holland die tot een zwerversbestaan was veroordeeld, was op de kermis van Elversele slaags geraakt. Daar had hij Jan De Spaignaert verwond met een stok met ijzeren pin.[49]

 

Het is opvallend dat elk van deze wapens minstens één keer werd gehanteerd in de periode 1730- 1739, op zich reeds een periode waarin gewelddelicten veelvuldig voorkwamen.

 

Zoals eerder gezegd was het dragen van wapens in de praktijk een erg normale zaak ondanks het feit dat de overheid steeds meer pogingen ondernam om het dragen van wapens te verbieden. Talloze plakkaten en ordonnanties dienden de wapendracht tegen te gaan. Een belangrijke ordonnantie werd in 1734 uitgevaardigd.[50] Hierin werden hoge boetes opgelegd voor het gebruik van vuurwapens. Dit alles was echter zonder veel resultaat.

Het was niet zo dat bepaalde wapens het monopolie vormden voor bepaalde sociale groepen. Hoewel soldaten veelal gebruik maakten van geweren gebeurde dit ook door lagere sociale klassen. Het verhaal van de berooide bedelaar die toch maar mooi een mes op zak had is al eerder verteld. Arme mensen gebruikten dus niet enkel hun vuisten zoals A. M. Roets het stelde. Ze bestempelde vuisten als de wapens van de armen.[51]

Slechts bij een groep is er een verband vast te stellen met het beroep: beide malen dat een degen werd gehanteerd, gebeurde het telkens door een soldaat.

 

4.3. FYSIEK GEWELD MET WAPENS NA VERBALE DREIGING

 

In sommige gevallen werd het fysieke geweld voorafgegaan door hevige woordenwisselingen. Ze leidden vaak dan tot dergelijke vechtpartijen. In vier zulke zaken was dit het geval. Eén keer in de periode 1720- 1729, twee keer in 1730- 1739 en één maal in 1740- 1750.

Het is opmerkelijk dat deze woordenwisselingen telkens gevolgd worden door vormen van fysiek geweld waarin wapens gehanteerd werden.

 

Voorbeeld ter illustratie: toen molenaar Christiaan Dhooghe zijn zakken meel niet gauw genoeg van zijn wagen wou laden kreeg hij van ‘guardewachter’ Swart Waele enkele verwijten naar het hoofd geslingerd. Toen S. W. enkele zakken beet greep reageerde C. D. Als antwoord kreeg hij enkele klappen van het geweer.[52]

 

Voorbeeld ter illustratie: toen koopman Meril Andries op de terugweg van Hulst met zijn wagen vol goederen kwam betaalde hij zoals altijd zijn tol aan het comptoir. Aangekomen te Sint- Niklaas kreeg hij echter het bezoek van Pieter André, een guarde van de provinciale rechten die beweerde dat M. A. niet genoeg had betaald. Prompt begon hij extra geld te eisen. Toen M. A. antwoordde dat hij genoeg had betaald, kreeg hij allerlei dreigementen en verwijtente horen. Toen hij bleef weigeren ging P. A. ertoe over zijn goederen de straat op te werpen en ging hij zelf een van de knechten van M. A. te lijf. Enkele omstaanders vonden het toen welletjes en gaven P. A. een serieus pak slaag.[53]

 

B. DE DADERS VAN GEWELDDELICTEN

 

Wie waren nu deze criminelen en misdadigers? Wie ging er over tot crimineel gedrag? Waren dat voornamelijk mannen of vrouwen? Wat was de leeftijd en het beroep van deze misdadigers? Waren zij afkomstig uit het Waasland of kwamen ze veelal van elders? Dit zijn een aantal vragen waarop gepoogd zal worden een antwoord te geven.

 

Lange tijd heeft men, als het ging over criminelen en delinquenten, de gedachte aangehaald van het bestaan van een “criminele klasse”.[54] Ze bestond uit personen,vooral afkomstig uit de lagere, niet gerespecteerde arbeidersklasse. Dit gold echter niet de hele geschiedenis door. Uit onderzoek bleek dat in de volle middeleeuwen vele overtreders, vooral zij die gewelddelicten begingen, uit de hogere en adellijke klasse afkomstig waren.[55]

In de loop van de Nieuwe Tijden veranderde deze situatie, mede onder invloed van het beschavingsproces dat eerst in de hogere kringen zijn intrede deed. Wanneer men de bronnen van rond 1750 bekijkt, blijkt dat de daders (zowel van vermogens- als van gewelddelicten) vooral uit de armere klassen afkomstig waren.

Een veel gemaakte vaststelling bij dergelijk onderzoek is dat er vooral sprake was van intern geweld. Zowel J. Sharpe in zijn studie over de Engelse criminaliteit als L. T. Maes kwamen afzonderlijk tot deze conclusie. Onder intern geweld verstaan ze het verschijnsel van armen die elkaar aanvielen, elkaar doodden en elkaar beroofden. In dat opzicht vormden ze effectief een gevaarlijke klasse, maar dan voor zichzelf.

 Onze bronnen verstrekken te weinig specifieke informatie om de sociale en financiële toestand van de daders en hun slachtoffers te ontleden, maar andere aanwijzingen en de getuigenverklaringen laten uitschijnen dat er ook in het Waasland veelal van intern geweld sprake was. Diegenen die werden beroofd of bestolen waren meestal zelf maar arme boeren, landlieden en kleine handelaars. Ook de vele meesters die door hun dienstknechten werden bestolen, behoorden meestal niet tot de rijkere klasse. Maar nog het meest van al is er sprake van intern geweld bij de gewelddelicten. Inkroegen en herbergen kwamen vooral mensen uit dezelfde sociale klasse bijeen. Ze gingen dan ook met elkaar op de vuist in plaats van met mensen uit de hogere klasse. In de velden en op de markten gingen handelaars en schaapdrijvers met elkaar in de clinch. Slechts in een klein aantal gevallen vormden de mensen front tegen een overheidsfunctionaris omdat ze zich tekort voelden gedaan of meenden dat er onrechtvaardig werd opgetreden.

Dergelijke vormen van “collectieve opstanden” of geweldpleging tegen wethouders of mensen van een hogere klasse waren echter een uitzondering.

 

Voorbeeld ter illustratie: naast het voorbeeld van koopman Meril Andries en guarde Pieter André is er ons nog een ander voorbeeld bekend. In augustus 1740 ging de schout van Waasmunster ertoe over de vruchten van Jan De Buysseleer in het openbaar te verkopen (de reden is ons onbekend) en de opbrengsten te innen. Sommige omstaanders gingen er niet mee akkoord en onder andere Jan Judonis en zijn broer reageerden furieus. Eén van de hogere aanwezigen, schepen Van Hoorick, werd verweten een dief te zijn. De stemming raakte steeds grimmiger en toen een andere schepen, Alleman genaamd, de gemoederen trachtte te bedaren werd hij door een paar mannen in elkaar geslagen. Toen grepen enkele militieleden in en verrichtten ze een vijftal arrestaties.[56]

 

Ook binnen eenzelfde familie of huisgezin kwamen vaak gevallen van geweldpleging voor.

 

Voorbeeld ter illustratie: op 13 augustus 1720 sloeg landman Cornelis Heirwegh zijn bastaardzoon met een pikhaak op het hoofd waardoor hij een ernstige wonde boven de nek opliep en ter aarde viel. Toen hij reeds neerlag werd hij door zijn stiefvader nog enkele keren zwaar geschopt. Hij overleed enkele uren later.[57]

 

Voorbeeld ter illustratie: de 46 jarige Pieter Audenaert uit Lokeren werd er zeer sterk van verdacht van op 28 augustus 1724 zijn vrouw zodanig te hebben geslagen en verwond dat ze het bewustzijn verloor. Daarna zou hij haar bewusteloze lichaam naar de tuin hebben gesleept, haar een doek voor de mond hebben gebonden en haar vervolgens in brand hebben gestoken. Om hem tot bekentenis van deze gruwelijke feiten te dwingen werd P. A. uren na elkaar ondervraagd en gefolterd door middel van zware gewichten die aan zijn grote tenen en duimen werden gebonden. Hoewel hij kreunde van de pijn en steeds riep: “Jezus, helpt mij, laat mij los en heb kompassie” slaagden de schepenen en de beul er niet in een sluitende bekentenis af te dwingen.

Omdat de chirurgijn die het lijk had onderzocht bij zijn standpunt bleef, werd P. A. toch voor vijftien jaar uit Vlaanderen verbannen.[58]

Grafiek: Aandeel van de daders van gewelddelicten ten opzichte van het

  totaal aantal daders

 

  Legende: Rood= Totaal aantal daders – daders van gewelddelicten

  271 daders

  Groen= Aantal daders van gewelddelicten

  69 daders

   

1. GESLACHT

 

  Tabel: De verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke daders per decennium

Geslacht

1700-1709

1710-1719

1720-1729

1730-1739

1740-1750

TOTAAL

 

M

 

11

 

18

 

13

 

14

 

  6

 

62

 

  V

 

  4

 

 

2

 

 

  1

 

  7

 

Bij het vergelijken van beide tabellen ziet men dat er een klein verschil is tussen deaandelen die het mannelijk geslacht inneemt. Dit valt te verklaren door het feit dat er bij twee gevallen van geweldcriminaliteit sprake is van meerdere daders.

Bij de tweede tabel zijn we van het aantal misdaadgevallen uitgegaan en niet van het aantal daders.

Bij de gevallen van soldatencriminaliteit was het exact aantal daders zelden bekend. Zoals gezegd ging het vaak om groepjes van naar schatting 2 à 3 personen, soms ging het om erg uitgebreide groepen van soms 9 man. Maar veelal hadden we er het raden naar (‘eenen groep van een menighte soldaten…’). Daarom werd in dergelijke gevallen slechts één dader in de tabellen opgenomen. Het aandeel der mannelijke daders ligt dus eigenlijk nog een stuk hoger!

 

 Tabel: De verhouding mannen/vrouwenals daders van gewelddelicten per aard van het gewelddelict

 

 

  M

 

  V

 

Moord

 

  6

 

6

 

Zelfmoord

 

  4

 

1

 

  Doodslag

 

  15

 

 

Fysiek geweld

 

  35

 

 

TOTAAL

 

  60

 

7

 

Wat hier opvalt is het enorme overwicht van mannelijke daders. De verhouding mannen- vrouwen als daders van een gewelddelict bedraagt 90% tegenover 10%.

Wanneer vrouwen als dader naar voren kwamen, was dit meestal omwille van kindermoord. Vooral de periode 1700- 1709 kent een hoge frequentie (5 gevallen op 6). De aanwezigheid van legers met in hun rangen soldaten die in hun vrije tijd de lokale schonen gingen opzoeken en ze daarna met vaak een bijkomende verrassing achterlieten zal wel een grote rol hebben gespeeld.

In één geval pleegde een vrouw zelfmoord, een andere vermoordde haar man door middel van vergiftiging.

Het geringe aandeel van vrouwen in geweldcriminaliteit was binnen het Waaslandgeen alleenstaand geval. Het vormde een wijd verspreid verschijnsel. In Engeland bijvoorbeeld namen vrouwen in de Elizabethaanse periode slechts 15%van alle misdaden (dus ook vermogensdelicten en dergelijke) voor hun rekening.[59] Vrouwen pleegden daar vooral kleinere misdaden zoals bijvoorbeeld diefstal van goederen van kleine waarde. Uit een onderzoek van C. Weiner bleek dat vrouwen doorgaans binnen het misdaadmilieu een meer passieve rol speelden.[60] Ze werden vooral vervolgd wegens heling en verbaal geweld (beledigingen,…).

L. T. Maes kwam in zijn studie over de Antwerpse criminaliteit tot het besluit dat er geen vrouwelijke geweldcriminaliteit bestond.[61] Uit de ontleding van de gegevens der delinquenten bleek dat slechts 5% uit vrouwen bestond.

Algemeen gezien was er in de stad wel een hoger percentage misdadig gedrag van de vrouw waar te nemen dan in vergelijking met het platteland. Steden kenden een lossere vorm van samenleven dan het meer gesloten platteland en vrouwen waren er dan ook minder onderworpen aan sociale controle en namen meer deel aan het openbare leven, dus ook aan de minder eerlijke kanten ervan.

Criminologen hebben verschillende verklaringen voor het geringe aandeel van vrouwen in de (geweld)criminaliteit naar voor geschoven.

Vooreerst zijn er de psychologische en fysische verschillen tussen beide seksen, verantwoordelijk voor afwijkingen in de criminele gedragingen. Vrouwen kennen een andere lichaamsbouw en beschikken over minder spierkracht dan mannen. Ze zullen dus minder rap geneigd zijn een gevecht te beginnen of met zware wapens om te gaan. Zij rekenen op andere wapens, zoals sluwheid en list, om hun doel te bereiken. Zo was vergiftiging in de loop der geschiedenis een typisch vrouwelijk wapen. Als een vrouw tot een gewelddaad overging, was deze meestal gepland en berekend. Ook de specifieke sociale positie van de vrouw tijdens het Ancien Régime speelde een erg belangrijke rol.[62] Die was ondergeschikt en juridisch was de vrouw inferieur ten opzichte van de man. Ook haar deels daaruit voortvloeiend beperkt openbaar optreden heeft waarschijnlijk bijgedragen tot het verschil in intensiteit tussen mannelijke en vrouwelijke criminaliteit.

   

2. LEEFTIJD

 

    Grafiek: Leeftijdsstructuur der mannelijke daders

 

 

Veel kan hierover niet gezegd worden wegens een te groot aantal onbekende gegevens. Op een totaal van 69 daders is slechts van 28 hun leeftijd bekend. Het gaat om 22 mannen en 6 vrouwen. Dit is nauwelijks 40% van alle daders van gewelddelicten. Terwijl het bij de vrouwen slechts om 1 geval gaat, is de leeftijd bij de mannen in 40 gevallen niet bekend. Dit is een percentage van 65%.

 

 Grafiek: Leeftijdsstructuur der vrouwelijke daders

   

 

De oorzaak hiervoor is terug te vinden in de aard van het bronnenmateriaal.Gerechtelijke enkwesten geven geen informatie over de leeftijd, het beroep en de woonplaats van de daders. Enkel van de verschillende getuigen die worden ondervraagd is dit geweten, maar daar hebben we vanuit onze vraagstelling niks aan. Dit is een spijtig gegeven omdat op die manier interessante informatie nooit zal kunnen worden achterhaald. De sententies geven dit soort informatie meestal wel weer, zeker omdat bij de strafbepaling soms rekening werd gehouden met de leeftijd van de beschuldigde. Soms kwam het ook voor dat de dader zijn leeftijd gewoon niet wist of er een wilde gok naar deed. Misschien lagen slordig- of vergetelheden van de griffier aan de basis van het feit dat ook in de sententies de leeftijd niet steeds werd opgetekend.

Bij gevallen waar de leeftijd wel bekend was, lag het zwaartepunt binnen de leeftijdscategorie van 20 tot 39 jaar, dit zowel bij de mannen als bij de vrouwen. Bij de mannen zijn 18 van de 22 daders in deze leeftijdscategorie terug te vinden, bij de vrouwen is dit 5 op 6.

Deze patronen zijn ook elders terug te vinden. In Antwerpen is bijvoorbeeld een felle vermindering van criminele activiteiten waar te nemen na het veertigste levensjaar, op uitzondering van bedelarij.[63] Dit lijkt ergens logisch. Om te vechten en wapens te hanteren moest men wel over een bepaalde spierkracht en fysieke conditie beschikken. Voor oudere mensen was dit niet zo vanzelfsprekend. Ook de toenmalige levensverwachting speelde zijn rol (zie derde deel).

Ook bij de vrouwen lag de nadruk bij de 20 en 30 jarigen. Het betrof vooral jonge moeders die na een ongewenste zwangerschap van hun kind wilden af raken.

   

3. AFKOMST

 

Om de afkomst van de daders te bepalen werd met drie criteria rekening gehouden: als de geboorteplaats van de dader bekend was, dan werd die in de tabel opgenomen. Indien zijn geboorteplaats niet bekend was of verschillend was van de plaats waar hij reeds lange tijd woonde, dan werd het dorp waar hij woonachtig was in de tabellen opgenomen. In enkele gevallen werd, hoewel er geen specifieke woonplaats werd vermeld, de plaats van de misdaad genomen omdat de bronnen lieten uitschijnen dat de dader uit dezelfde streek afkomstig was.

Tabel: Afkomst der daders van gewelddelicten

 

 

Gemeenten binnen het Waasland

 

Aantal

Bazel

  1

Beveren

  3

Elversele

  2

Kieldrecht

  1

Kruibeke

  1

Lokeren

  4

Moerbeke

  1

Nieuwkerken

  3

Sinaai

  2

Sint- Gillis

  5

Sint- Niklaas

  2

Sint- Pauwels

  1

Stekene

  2

Temse

  1

Tielrode

  2

Vrasene

  3

Waasmunster

  5

TOTAAL

39

 

 

Gemeenten buiten het Waasland

Aantal

Gent

  1

Ickelvenne

  1

Kortrijk

  1

Londerzeel

  1

Oudenaarde

  1

Overmeire

  1

Winhuysen

  1

TOTAAL

  7

 De meeste daders van gewelddelicten waren afkomstig uit het Waasland. Het gaat om 85% van de gekende gevallen.

Opvallend is het geringe aandeel van grotere steden en gemeenten zoals Beveren, Lokeren en Sint- Niklaas. Samen worden zij amper negen keer vermeld (23%). Het zijn vooral een paar kleinere dorpen en gehuchten die er bovenuit steken, zoals bijvoorbeeld Waasmunster en Sint- Gillis (samen goed voor 1/ 4 van alle vermelde Wase dorpen en gemeenten).

In het geval van Sint- Gillis kunnen hiervoor een paar verklaringen worden aangehaald. Sint- Gillis lag erg gunstig op de weg van Brugge naar Antwerpen en had zo in de achttiende eeuw een zekere belangrijkheid verworven.[64] Dit bracht met zich mee dat er in Sint- Gillis veel herbergen waren gelegen. Enkele bekende voorbeelden waren ‘Sint- Sebastiaen’, ‘De Verckensmerckt’ en ‘Kalf’.[65] Over herbergen als mogelijke criminogene omgeving is al eerder gesproken. Hoe meer herbergen, hoe groter de kans op vechtpartijen met een al dan niet fatale afloop.

Het Waasland was een grensgebied waar, zeker in oorlogstijd, veel troepen waren gestationeerd die er permanent verbleven of op doorreis waren. Op die doorreis moesten de soldaten wel ergens overnachten. Naast de grotere gemeenten werden ook kleinere gemeenten bij die troepenverplaatsingen betrokken. Sint- Gillis was, wegens zijn gunstige ligging en de aanwezigheid van talrijke herbergen waar soldaten konden gelogeerd worden, één van die plaatsen. De aanwezigheid van soldaten bracht allerhande problemen met zich mee en geweld was daar één van (infra).

Veel van de gewelddelicten (vooral fysiek geweld en doodslag) werden niet gepleegd met voorbedachte rade. Het was de samenkomst van lokale dorpelingen in één of andere kroeg, het overmatig drankgebruik en de daaropvolgende woordenwisselingen (vaak om banaliteiten) die de ‘strijd’ deden losbranden. Het is dus ergens logisch dat hier, een occasionele reiziger of vreemdeling niet te na gesproken, vooral personen uit de eigen regio of buurt bij betrokken waren.

In 23 gevallen was de afkomst van de dader onbekend. Het ging in redelijk wat gevallen om zaken waarin gewelddaden werden gepleegd door groepjes soldaten wiens afkomst niet gekend was. Deze zaken werden vooral in de enkwesten teruggevonden en daar is sowieso al weinig informatie over de daders in terug te vinden.

 

4. BEROEP

 

Over deze categorie is de minste informatie bekend. Slechts van 29 personen kon het beroep achterhaald worden. Van twee andere personen werd in de bronnen gezegd dat ze vagebonden waren.

 

   Tabel: Overzicht van de beroepsstructuur

  Beroep

Aantal

Dienstmeid

  2

Guarden

  4

Herbergier

  1

Knecht

  2

Landman

  2

Pionnier

  1

Schaapwachter

  5

Schoenlapper

  1

Soldaat

  8

Timmerman

  1

Wagenmaker

  2

 

Dat van 38 personen geen beroep kon achterhaald worden is in de eerste plaats te wijten aan de bronnen. Enkwesten leveren bijna geen extra informatie over de dader dan enkel de naam. Ook in de sententies is in veel gevallen van een beroepsvermelding geen sprake.

Dat er bij veel personen zo weinig over hun beroep is geweten kan ook nog andere oorzaken hebben. Er was in die periode in de eerste plaats veel armoede en werkeloosheid. Daarnaast is er het gegeven dat de tewerkstelling in het Ancien Régime zeer onstabiel was. Een persoon stond nu eens onder dit, dan weer onder dat beroep genoteerd. Een voorbeeld hiervan vormen de vele dagloners. Het kon ook zijn dat een persoon verscheidene beroepen uitoefende. Bijvoorbeeld een landman die in de zomer het land bewerkte kon in de winter, als er voor hem geen werk was, als wever werken in de linnenindustrie.

 Als men de tabel bekijkt is er niet echt een verband te trekken tussen een bepaalde beroepsgroep en de daders van gewelddelicten. Een uitzondering vormen de soldaten. Het getal 8 is dan nog een cijfer dat te licht uitvalt. Men moet het eigenlijk meer zien als 8 groepjes soldaten. De exacte omvang van dergelijke groepjes kon sterk variëren en was zelden bekend.

Hogere sociale groepen zijn er tussen de daders van geweldmisdrijven bijna niet terug te vinden. Hoewel het beroep niet noodzakelijker wijze inlichtingen verschaft over de sociale status van de betrokken persoon kan hier gesteld worden dat het vooral ging om personen uit de lagere, armere arbeidersklasse.

Een uitzondering hierop vormen de pionnier en de ‘guarden van de provinciale rechten op het comptoir’. [66] Ze kwamen veelal in conflict- of geweldssituaties terecht omwille van de aard van hun beroep (onder andere het heffen van tol en controle op ingevoerde en uitgevoerde producten). Enkele voorbeelden hiervan zijn reeds eerder aan bod gekomen.

Op uitzondering van bovenvermeldde personen ging de eerder vernoemde stelling van het intern geweld (armen slaan en doden elkaar) voor het Waasland dus goed op.

   

5. RECIDIVISME

 

Het recidivisme onder de daders van geweldmisdrijven is niet zo groot. Slechts tien personen hadden al eerder één of meerdere misdrijven gepleegd. In acht gevallen ging het eveneens om gewelddelicten. Eén persoon had zich al eerder schuldig gemaakt aan overvallen, een andere was al een paar maal veroordeeld voor landloperij en bedelarij. Geen enkele vrouw had reeds eerder een misdrijf gepleegd. In alle gevallen ging het dus om mannen. Sommigen onder hen bleken echte vechtjassen te zijn.

 

Voorbeeld ter illustratie: zo iemand was de 24 jarige Pieter Kolpaert uit Sint- Niklaas. Hij bedreef diverse “rudessen en moetwilligheden”. Op 28 oktober 1721 begon hij te vechten in herberg ‘De dry coninghen’. Hierbij liep een zekere Joos Druimelinck snijwonden op.Op 23 februari 1723 werd hij wegens baldadigheden levenslang uit Hulst verbannen. Op de kermisnacht van 1725 viel hij in de “Plaisantstraete” de knecht van heer Beaufort aan. Een ander zwaar feit vond plaats op 2 januari 1726 toen hij met zijn broer naar het huis van Gillis De Rycke trok en er een zekere P. Fierens wat klappen verkocht, hem daarna een snede boven het rechteroog bezorgde en hem vervolgens in de kaak beet. Om zijn actie te beëindigen gooide hij tenslotte al de ruiten van het huis in.[67]

 

Dergelijke personen konden bij de rechters op weinig sympathie rekenen. Sommigen onder hen kregen dan aan het einde van een rits beschuldigingen het volgende te horen: “alles besluitende dat ghij een vreselijck persoon zijt”.

Het kwam soms voor dat men een persoon verdacht van reeds meerdere misdaden op zijn kerfstok te hebben, maar dat men dit niet kon bewijzen.

 Toch was het recidivisme onder de daders van gewelddelicten laag. Daarvoor kunnen enkele verklaringen gegeven worden. Bij gewelddelicten had men vooral te maken met eenmalige feiten of occasionele vechtpartijen, gepleegd door mensen die men niet direct als beroepsmisdadigers kanbestempelen. Sommigen van hen raakten eerder toevallig in een vechtpartij verwikkeld. Bij anderen kon het zijn dat het gerecht gewoon geen weet had van eventueel eerder gepleegde baldadigheden. In het geval van soldaten is het bijna onmogelijk na te gaan of zij zich al eerder aan gewelddaden hadden schuldig hadden gemaakt. Om hier meer informatie over te kunnen verkrijgen zouden andere bronnen moeten worden geraadpleegd, onder andere de militaire strafzaken die voor de militaire rechtbank kwamen. In de enkwesten ontbreekt dit soort informatie over militairen volledig. Het zou kunnen, en het lijkt eigenlijk wel waarschijnlijk, dat in deze groep het recidivisme een stuk hoger ligt dan aangenomen of hetgeen ervan bekend is.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] RAB, criminele sententies, nr. 1897 (45e sententie).

[2] F. VANHEMELRYCK, Ellendelingen voor galg en rad, Kapellen, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, pp. 171-172.

[3] L. T. MAES, Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen/ ’s Gravenhage, 1947, p. 261.

[4] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (13e enkweste).

[5] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (1e enkweste).

[6] F. VANHEMELRYCK, Misdadigers tussen rechter en beul, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, p. 148.

[7] J. SHARPE, op.cit., p. 61.

[8] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (14e sententie).

[9] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p.148.

[10] M. DE NEEF, op.cit., p. 62.

[11] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (18e sententie).

[12] L. T. MAES, De criminaliteit te Antwerpen…, p. 328.

[13] R. W. MALCOLMSON, “Infanticide in the Eighteenth century”, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (’s Gravenhage),XCIII, 1978, p. 181.

[14] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (4e sententie).

[15] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 150.

[16] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (17e sententie).

[17] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (70e sententie).

[18] Ibid., p. 153.

[19] F. VANHEMELRYCK, “Misdaad en straf. Recent onderzoek…”, p. 182.

[20] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (11e sententie).

[21] RAB, Criminele sententies, nr. 1896 (20e sententie).

[22] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (18e sententie).

[23] M. DE NEEF, op.cit., p. 67.

[24] F. VANHEMELRYCK, Misdadigers tussen…, p. 141.

[25] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (2e enkweste).

[26] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1701 (5e enkweste).

[27] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1702 (4e enkweste).

[28] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1728 (3e enkweste).

[29] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 137.

[30] Ibid., p. 139.

[31] F. VANHEMELRYCK, Ellendelingen…, p. 135.

[32] B. DE BRUYNE, “Van lantloopers ende quaetdoenders, bedelaers ende vagebonden, ballinghen ende rabauwen: vreemdelingenpolitiek en criminaliteit in het Wase herbergwezen tijdens de 17e en 18e eeuw”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XCIV, 1991, 1, p. 87.

[33] H. VAN DER WEE, “Voeding en dieet in het Ancien Régime”, in: Spiegel Historiael, I, 1966, pp. 94- 101.

[34] P. CLARK, The English Alehouse, a social history 1200- 1830, Londen, 1983, pp. 108- 115.

[35] A. COSEMANS, “Alcoholisme en drankbestrijding in vroegere eeuwen”, in: Handelingen van de Zuid- Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, X, 1956, pp. 81- 127.

[36] B. DE BRUYNE, op.cit., p. 91.

[37] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1728 (4e en 5e enkweste).

[38] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (45e sententie).

[39] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (57e sententie).

[40] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (14e enkweste).

[41] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1729 (10e enkweste).

[42] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (171e sententie).

 

[43] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1727 (3e enkweste).

[44] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (15e sententie).

[45] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (157e sententie).

[46] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (124e sententie).

[47] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (99e sententie).

[48] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (98e sententie).

[49] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (106e sententie).

[50] M. DE NEEF, op.cit., p. 83.

[51] A. M. ROETS, op.cit., p. 27.

[52] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1729 (1e enkweste).

[53] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1729 (2e enkweste).

[54] J. SHARPE, op.cit., p. 94.

[55] Ibid., p. 96.

[56] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1703 (1e enkweste).

[57] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (42e sententie).

[58] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (66e sententie).

[59] J. SHARPE, op.cit., p. 109.

[60] F. VANHEMELRYCK, “Misdaad en straf. Recent onderzoek…”, p. 183.

[61] L. T. Maes, op.cit., p. 325.

[62] F. VANHEMELRYCK, op.cit., p. 182.

[63] L. T. MAES, op.cit., p. 329.

[64] L. VAN SPEYBROUCK, “De wijziging van het landschapsbeeld en van het leven van de mens in het Land van Waas in de achttiende eeuw”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, LV, 1947, 1, p. 45.

[65] B. DE BRUYNE, op.cit., p. 83.

[66] Net als de plaatselijke ontvangers en pachters waren de guarden provinciale bedienden die, naast mee toekijken op de ordehandhaving, tollen en andere belastingen inden die handelaars op hun goederen dienden te betalen. Deze betaling gebeurde meestal op bepaalde plaatsen, gekend als comptoirs.

Pionniers waren mensen die in oorlogstijd werden opgevorderd om onder andere te helpen met de forten- en de liniebouw.

[67] RAB, Criminele sententies, nr. 1897 (65e sententie).