De buitenlandse betrekkingen van Belgisch Congo aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog (1939-1940) (Benoît Van Maele) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Wat de koloniale verdediging betreft, merken we duidelijk de invloed van de Europese spanningen op het beleid. Niet alleen het economische leven zou zich moeten aanpassen, maar ook de koloniale strijdkrachten , de Force Publique. De FP had de ordehandhaving als opperste taak en was gevormd om de koloniaal die hogere / functies bekleedde te dienen. Aangezien de FP slechts hervormd werd tengevolge van opstanden, zowel binnen de FP als in Kongo, werd de externe defensie niet uitgebouwd. Men had er wel voor gezorgd dat de rekruteringsbasis over verschillende streken en etnieën gespreid werd, en dat het leger mede door zijn uniforme taal (Lingala), een tweede clan werd voor het individu dat er deel van uitmaakte . Deze maatregelen, de harde discipline en afzondering hadden van de FP een goed georganiseerd leger gemaakt dat kon rusten op zijn lauweren van de slag van Tabora. Omdat het zich enkel inliet met binnenlandse aangelegenheden, bijvoorbeeld stakersopstanden neerslaan, moderniseerde de FP haar arsenaal en forten niet. Het enige gevaar kon enkel van binnenin opduiken, aan luchtafweer of ander zwaar geschut was hierbij geen behoefte.
De Herbewapening
België besloot in 1936 zijn neutraliteit opnieuw op te nemen . Zoals voordien volgde de kolonie het moederland in zijn internationaal statuut.
Eind ’36 ging men over tot het opstellen van een herbewapeningsprogramma. Voor de administratie kwam dit overeen met het zoeken naar kredieten binnen het koloniaal budget om te beantwoorden aan de noden die ze door de FP-officieren voorgeschoteld kregen. Door de industriële evolutie was het arsenaal in Europa gemoderniseerd en hiermee had de kolonie geen gelijke tred gehouden. In 1937 was men het erover eens dat de FP gemoderniseerd moest worden en dacht men reeds aan een koloniale luchtmacht.
“…une F.P. capable de se transformer, en cas de mobilisation et avec l’appui pouvant être obtenu de la métropole, en une armée solide et apte à remplir toutes les tâches de défense qui lui seraient assignés”[363]
De bekommernis zou evenwel afnemen onder De Vleeschauwer in ‘38. Carton de Wiart interpelleerde hem om te vragen hoe het zat met de verdediging van de Kongo-monding.
“puis-je vous demander, au point de vue de notre défense nationale, si le gouvernement étudie l’utilisation de torpilleurs ou de bateaux-pôse-mine à l’estuaire ?”
De Vleeschauwer antwoordde dat hij meende dat dit punt bestudeerd werd en dat hij, indien dit niet het geval was, opdracht ertoe zou geven. Carton de Wiart legde er de nadruk op dat dit punt reeds onder Leopold II een hoofdzorg was voor de soevereiniteit van de kolonie en dat, in tijden waarin men dacht met koloniale gebieden de Duitse honger te kunnen stillen, wel enige aandacht verdiende. Door de internationale spanningen werd er op het koloniaal budget meer plaats ingeruimd voor de herbewapening, al zou de realisatie ervan moeilijk worden. Uiteindelijk zou het buitengewoon budget voor het jaar ’39 een inspanning doen op militair vlak. Dit was een gevolg van de laatste onderhandelingen tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, met voor de Anschluss van Oostenrijk. Stilaan groeide het besef dat de internationale spanningen een gevaar betekenden voor de kolonie. De plannen voor een herbewapening bestonden reeds, men moest echter geld vinden om ze te realiseren. Toch was er enige terughoudendheid. Voor sommigen was het weggesmeten geld dat een besparing verplichtte op andere domeinen. Daarbij vonden vele burgerlijke topfunctionarissen de gedachte aan een aanval op Kongo niet realistisch. Dit was ook de mening van Ryckmans, die de Italiaanse bedreiging als nihil beschouwde omdat de Italianen eerst 500km woestijn moesten doorkruisen om in de buurt van de Belgische kolonie te komen. Een Duitse maritieme aanval zou zich eerst van de Frans-Britse kustverdediging moeten ontdoen. Daartegenover stonden mensen als Crokaert, oud minister van Defensie en Koloniën, en generaal Hennequin, hoofd van de FP, die de kolonie tegen buitenlands gevaar wouden verdedigen.
Ook in het buitenland merkte men dat België zijn achtertuin wou afschermen. De 23ste januari publiceerde Le Jour de Paris er een artikel over : « La Belgique se préoccupe de la défense du Congo»
“Le capitaine Janssens s’embarquera à Anvers Le 27 / 1, à destination du Congo. Son départ serait en liaison directe avec les importantes questions militaires soulevées par le problème du Congo Belge et qui sont actuellement discutées. On sait que le gén. Hennequin, Cdt. de la F.P. au Congo belge, est en train de procéder à une réorganisation de l’armée coloniale afin que celle-ci ne soit plus une force de police mais puisse répondre à des buts militaires précis.”[364]
De Duitse aanspraken hadden het herbewapeningproces versneld , en zelfs Spaak gebruikte de herbewapening en de toegekende budgetten als geruststelling tegen de Brits-Duitse compromissen.
“Je vous signale aussi- comme on n’est jamais si bien défendu que par soi-même - que, malgré les difficultés financières, nous avons fait cette année un effort supplémentaire pour organiser la défense du Congo et que, dans le poste de 50 millions porté au budget extraordinaire, une somme de plus de 11 millions sera spécialement affectée à poursuivre et améliorer la défense de notre colonie”[365]
Wat had het koloniale leger nodig om zijn verdediging op punt te stellen?
Begin februari stuurde vice-gouverneur generaal Ermens een lijst door met het materieel dat op zijn minst moesten aangeschaft worden.
1) Wat de luchtmacht betreft vroegen ze het moederland de detachement van een escadrille, want de kolonie schoot opdat vlak tekort ten opzichte van haar buurkolonies (zelfs Angola)
2) Bewapening tegen luchtaanvallen, in zonderheid tegen laagvliegende vliegtuigen.
3) Voor de bescherming van de kusten zouden op zijn minst 2 kanonnen van het type Bofor 120mm nodig zijn.
De kust en de Kongo-monding waren de zwakste plekken van de kolonie; de invaller kon van daaruit de in- en export van de kolonie stilleggen. Daarom concentreerden de aanvragen rond dit punt. De volgende benodigdheden zouden twee drie jaar op zich laten wachten omdat het budget ondanks de zelfzekere toon van Spaak niet volstond.
4) Torpedojagers
5) Onderzeese mijnen
6) Artillerie voor de forten aan de kust
Crokaert wist van zijn kant de pers en de geïnteresseerden voor zijn ideeën te winnen. In maart gaf hij een aantal voordrachten , en interviews aan verschillende kranten zoals la Dépêche Coloniale en La Gazette. Volgens Crokaert zou het toekomstige slagveld zowel in Europa als in Afrika en het middellandse zeegebied plaatsvinden. Bewijs hiervoor vond hij in de Italiaanse campagnes in Afrika, de verplaatsingen van de Britse vlootbasissen naar het Zuiden en de islamitische agitatie in Palestina. Crokaert pleitte voor een verdediging op twee fronten: de Kongo-monding en het Noordoosten.
De eerste was het wel gekende zwakke punt niet beschermd was tegen raids van op zee. Het Noordoosten en de grote meren, konden vanuit Soedan, de Indische Oceaan of de Rode Zee aangevallen worden. Voor het tweede front gaf Crokaert zelf toe dat er niet voldoende kredieten waren. De meeste experts waren het er trouwens over eens dat een Italiaanse aanval uitgesloten was. Ironisch genoeg zou tijdens de oorlog juist het omgekeerde plaatsvinden, en zou de FP de Italianen aanvallen. De oud minister zag ook voordelen in de aanwezigheid van Britse versterking in de buurkolonies.
“La forte base navale que l’Angleterre établit à Sierra Léone et les précautions qu’elle prend à Sainte-Hélène sont pour notre littoral une protection appréciable. Elles empêcheront l’adversaire éventuel de s’assurer la maîtrise de la mer sur la Côte Occidentale d’Afrique”[366]
Terwijl men in Europa heel voorzichtig omging met de neutraliteitsstatus, was er in Afrika geen twijfel over wie de vijanden waren. Voor de verdediging van de kolonie hernam de oud -minister de aanvragen van de FP en wees onmiddellijk op de wapens van de vijand.
“Pour nous, il nous faut mettre notre Bas-Fleuve en état de résister à l’attaque d’unités de la flotte et de l’aviation ennemies. A remarquer que l’Allemagne dispose de puissants sous-marins et aussi de petits submersibles de blocus et surtout de nombreux paquebots instantanément transformables en navires de guerre et outillés pour cette métamorphose”[367]
Het fort van Shinkakasa was ook aan modernisering toe. De escadrilles van de luchtmacht zouden een dubbele functie vervullen: observatie en bombardementen. Naast de zeemijnen stelde men ook kleine, bewapende patrouilleboten voor. Maar Crokaert wees op een ander probleem dat zich bij de rekrutering zou stellen: de kaders
“Ici nous effleurons déjà le problème des cadres, puisqu’une arme automatique ne peut jamais être remise qu’entre les mains d’un Blanc”[368]
De kaders en hogere functies in het leger waren voorbestemd voor blanken. De mobilisatie ervan zou de bedrijven van hun personeel ontdoen. Daarbij hadden reeds velen hun agenten en functionarissen naar het buitenland op economische missie gestuurd, zodat het overgebleven personeel onmisbaar was. Hetzelfde probleem zou opduiken bij het conflict tussen de Gouverneur-generaal en de officieren van de FP. Ryckmans vond een volledige mobilisatie overbodig en zelfs nefast. Daarom drong hij bij de minister aan op een economische mobilisatie. De economische mobilisatie van de kolonie lag in de lijn van de economische inspanningen van de kolonie ten gunste van het moederland[369]. Aangezien men in dit geval de kool en de geit niet kon sparen, vroeg Ryckmans de bevestiging van de van zijn ideeën aan de minister. De Vleeschauwer, die instructies gekregen had van Buitenlandse Zaken om de kolonie meer te laten produceren, gaf Ryckmans gelijk. Crokaert stelde als oplossing voor het kaderprobleem een transfer van het Belgische leger naar de FP. Officieren zouden in ruil voor promotie en voordelen overgeplaatst worden naar de kolonie. Daar zouden zij militaire taken vervullen en het kaderpersoneel opleiden. In zijn besluit geeft Crokaert de kern van het probleem weer, die aan de basis ligt van zijn toespraken en interviews:
“Mais si la Belgique veut Conserver le Congo, elle doit savoir faire dans ce but les sacrifices nécessaires”[370]
Maar het moederland had het met zichzelf reeds druk genoeg. Het buitengewoon budget voor de kolonie zou een verdere stijging betekenen van de militaire uitgaven ten opzicht van 1939, maar omwille van de internationale spanningen zou deze niet gerealiseerd kunnen worden.
De toespraak van Crokaert , de aandacht die de kranten eraan schonken, maar bovenal de internationale situatie hadden de nood aan een verdedigingsplan voor de kolonie doen aanvoelen. De FP en Hennequin probeerden druk uit te oefenen op de Belgische overheid opdat deze het herbewapeningplan serieus zouden nemen. Hiervoor moest men meer dan gewoonlijk de publieke opinie laten aanvoelen dat de kolonie ook in gevaar was, terwijl vermits ze aan dezelfde vijand grensde als het moederland.
De 20ste maart werden na de ministerraad de noden voor de verdediging van de kolonie vastgesteld: 2 miljoen Muser kogels, 12 Hotchkis mitraillettes voor de verdediging. Voor de verdediging van de Kongo-monding werd de aankoop gepland van 6 luchtafweerkanonnen. Vijf dagen later overhandigde Commandant Tchévéroukine[371] van de marine het verdedigingsplan dat hij uitgewerkt had voor de kolonie. Het rapport stemde overeen met voorgaande verdedigingsplannen en dus met de visie van Hennequin en Crokaert. Tchévéroukine merkte wel op dat de verdediging van de benedenstroom aan politieke voorwaarden onderhevig was.
“A l’embouchure du fleuve Congo la rive gauche appartient au Portugal qui a ses eaux territoriales venant de la rive gauche jusqu’à moitié de la largeur du fleuve. Donc, avant de mettre le présent projet de défense de l’embouchure du fleuve Congo en exécution, il faut absolument avoir l’autorisation du Portugal pour pouvoir disposer de ses eaux territoriales et de la rive gauche. A cause de la situation politique menaçante la solution de cette question demande la plus grande urgence”[372]
Maar men besefte dat de verdediging van de Kongomonding ten vroegste eind 1941 zou kunnen gerealiseerd worden. Ryckmans geloofde eigenlijk niet dat een vijand de monding zou blokkeren door er een schip te doen zinken, want dan zou de buit (kolonie) al zijn waarde verliezen doordat het niets meer zou kunnen exporteren. Van verovering kon dan weinig sprake zijn. In de metropool werd de ganse maand april gediscussieerd tussen vertegenwoordigers van het FP en het hoofdkwartier van het Belgisch leger. Van beide kanten verkoos men echter de resultaten af te wachten van de speciaal gevormde studiegroepen die moesten uitmaken welk materieel het best geschikt was voor het nationaal leger. De FP zou dan van de (moederlandse) bestelling profiteren en haar deel krijgen. Toch liep ook deze samenwerking niet van een leien dakje:
“Il me paraît y avoir un certain cloisonnement entre la Marine et la Défense Nationale, dans un domaine où la collaboration paraît indispensable. Il semble donc opportun que la question soit examinée en Conseil des Ministres. En effet, dans la situation actuelle on ne voit pas bien avec quelle administration Belge la Colonie doit traiter. ”[373]
De samenwerking tussen Koloniën en Defensie verliep ook niet optimaal. Men zat meer in met de nationale veiligheid die rechtstreeks bedreigd werd door Duitsland, dan met de kolonie, die veraf gelegen was. De complexiteit en traagheid van de administratie van de verschillende departementen zorgden voor bijkomende vertraging.
“Ecrivons dans ce sens au Premier Ministre et demandons qu ’au besoin il réunisse chez lui aux fins ci-dessus le Ministre de la Défense Nationale et le Ministre des Colonies.
H ”[374]
Een jaar voor de inval van het Duitse leger in België, had de FP weinig vooruitgang geboekt. Door de internationale spanningen en het opvoeren van de oorlogsproductie werd het steeds moeilijker om de bestellingen van het materieel risicoloos door te voeren. Bestellingen die men in Frankrijk wou doen konden niet meer doorgaan omdat Frankrijk eerst zijn eigen leger wenste te voorzien. Zonder een selectie te moeten doorvoeren, werd het al snel duidelijk dat Bofors-kannonnen de enige beschikbare waren, hoewel de FP -bevelhebbers er niet echt happig naar waren.
Zelfs Ryckmans verweet de moederlandse administratie de onbezorgdheid en inconsequentie. Een jaar voordien was een commissie opgericht die moest uitzoeken welk materiaal het meest geschikt was voor de kolonie, het resultaat was nihil en men besliste dan maar om hetzelfde materiaal te kopen als het nationaal leger. Ryckmans vond dat het nationale leger zich misschien vertragingen van die aard kon veroorloven omdat het reeds over reserves beschikte, maar het koloniaal leger geen stocks had en moest instaan voor een gebied tachtig maal groter dan België.
“Mais il n’en est pas de même pour la FP à qui le matériel commandé est indispensable dans les délais minima.”[375]
De Gouverneur-generaal verkoos daarbij de Bofors 150mm boven de 120mm kanonnen, maar moest zich bij de financiële voorzieningen neerleggen.
De uitvoering van de geplande aankopen werd telkenmale uitgesteld door studies van nieuwe commissies die tengevolge van nieuwe situaties werden samengesteld (economische blokkade, Duitse inval). De kolonie zou tot september ’41 moeten wachten om haar bestellingen te kunnen doen.[376]
De herbewapening werd dus niet volgens plan gerealiseerd, de beloofde kredieten werden over vijf jaar gespreid en de bedreiging waarmee Kongo te kampen had werd niet als reëel beschouwd. De dichtstbijzijnde, mogelijke vijand (Italië) bevond zich op meer dan 500 km van de grenzen van Kongo. Zelfs al zou deze een aanval inzetten, Belgisch Kongo zou ruimschoots de tijd hebben deze af te weren en de uitgeputte soldaten te verslaan, al dachten de Italianen hetzelfde over de Kongolese strijdkrachten. De bewapening was in mei ’40 niet eens voldoende om een serieuze aanval af te slaan:
“Il y avait pénurie de munitions et l’armement moderne était quasi inexistant.”
5.1 De plannen voor een koloniale luchtmacht
Naast de verdediging van de Kongomonding bleek de oprichting van een koloniale luchtmacht onontbeerlijk voor de bescherming van de rest van de kolonie. Hierover was haast iedereen het eens. De recente voorbeelden in Spanje en Somalië hadden dit besef versterkt. Aangezien men in de kolonie over weinig, om niet te zeggen geen afweergeschut beschikte, konden vijandelijke legers het land moeiteloos in puin leggen. In de buurkolonies was dat anders. Angola beschikte over verschillende landingsbanen van vliegclubs die in oorlogstijd aan het leger konden worden overgedragen. De FP hield ook het aantal leden bij van deze clubs. In 1936 had men er te Luanda reeds de eerste vliegclub gesticht. Men beschikte er over 6 kleine toestellen en er waren al vijftig piloten opgeleid, waaronder één vrouw. Met instemming van de overheid verzorgden zij het postverkeer. Ook Portugal was neutraal en had een groot koloniaal oppervlak te verdedigen. In tegenstelling tot België deed het dat ook. In de zomer van 1938 had het bestellingen geplaatst in het Verenigd Koninkrijk( tweemotorige toestellen 2 loodsen) en in Duitsland( één Junker).
Vliegen over het Kongolees luchtruim was voorbehouden aan Sabena behoudens enkele exclusieve akkoorden met buurkolonies. Tijdens de oorlog zouden de geallieerden voorstellen om een eskadron te stationeren in Kongo, maar Ryckmans noch De Vleeschauwer wensten hierop in te gaan. Er waren nochtans akkoorden die Franse vliegtuigen toelieten om het Kongolese luchtruim te doorkruisen en desnoods te landen. Oorspronkelijk was het een akkoord voor één jaar. De 19de november 1931 ontving Paul Hymans, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, een brief van de Franse ambassadeur in Brussel:
“L’escadrille d’aviation militaire de l’Afrique équatoriale Française, dont les appareils sont en cours de montage à Bangui, entrera en service dans quelques semaines. Or les circonstances n’ont pas encore permis de réaliser l’équipement terrestre de la ligne aérienne Bangui-Brazzaville. Nos aviateurs, pour relier ces deux points, seront donc, et pour longtemps encore, obligés d’emprunter la ligne du Congo Belge Coquilhatville, Bandudu, Léopoldville.”[377]
België, dat een “bonne entente” had met zijn Franse buur, zowel in Europa als in Afrika, stemde toe. Het lijkt een onschuldig akkoord, maar het bood Frankrijk en het Afrique Equatoriale Française de mogelijkheid over Kongo te vliegen en er zelfs te landen. Het akkoord was voor één jaar geldig, maar kon ieder jaar hernieuwd worden, hetgeen ook gebeurde.
“Dans ces conditions, mon Gouvernement souhaiterait que l’escadrille dont il s’agit reçut des autorités belges, pour une durée d’un an, l’autorisation, au besoin renouvelable, de survol et d’atterrissage au Congo Belge, le long de la ligne ci-dessus indiquée. Il désirerait également que le personnel militaire pût, éventuellement, pénétrer sur ce territoire aux fins de dépannage.”[378]
De Franse militairen verkregen de toestemming om de Belgische kolonie binnen te trekken voor het geval een vliegtuig er een noodlanding had moeten maken. Zulke akkoorden laten de deur open voor allerlei interventies en stationeringen, zeker in een uitgestrekt land als Kongo. De Franse autoriteiten voegden er haast cynisch aan toe:
“Il serait d’ailleurs entendu que, le cas échéant, des facilités analogues seraient accordées en Afrique Equatoriale française aux avions militaires belges.”[379]
De Belgische kolonie beschikte helemaal niet over militaire vliegtuigen, waardoor het akkoord verre van wederzijds was. Buitenlandse Zaken raadpleegde eerst Koloniën vooraleer het akkoord ondertekende. Buitenlandse Zaken wees op het interessante aspect dat het akkoord bood voor de militairen van de FP, waarschijnlijk zonder te vermoeden dat er voor de Belgische kolonie niets te rapen viel. Koloniën antwoordde dan ook:
“Bien que, pour le moment, cette décision n’offre aucun intérêt pour la Colonie qui ne possède pas d’avions militaires, j’estime qu’il pourrait en être autrement dans l’avenir et c’est la raison pour quoi je tiens à ce que la Force Publique congolaise puisse disposer de la faculté d’envoyer des techniciens militaires qualifiés en Afrique française pour y réparer des avions belges.”[380]
Het voorstel van de Franse regering werd aangenomen en ieder jaar opnieuw verlengd middels een briefwisseling tussen de Franse ambassadeur en de twee betrokken departementen. Ook in de akkoorden die de metropool sloot, wees men erop dat deze niet geldig waren voor de kolonie. Voor particuliere vluchten was men ook terughoudend en moest de aanvraag via Buitenlandse Zaken Koloniën bereiken. Dit laatste departement gaf dan toelating en bracht de lokale instanties op de hoogte. De aanvragen moesten de bemanning en de lading aan boord vermelden, evenals de route en het doel van de vlucht. Vaak ging het om uitzonderlijke vluchten, overplaatsing van technici of sport- en documentaire vluchten. Deze laatste resulteerden soms in propagandadocumentaires die door de kranten overgenomen werden. Van Duitse kant waren er eind ‘38 een aantal aanvragen. De Belgische overheid, niet chagrijnig of bevreesd door de crisis rond de koloniale eisen die net achter de rug was, liet dit toe. Begin december maakte Theo Blaich een reis doorheen de verschillende kolonies om er zogezegd een studie over het koloniaal bestuur te maken. Thea Knorr, een Duitse sportvrouw, was hem voorafgegaan met haar “sportreis”.
Natuurlijk waren er ook andere naties die, zoals Nederland voor vluchten naar Zuid-Afrika, toestemming kregen,maar daar bleef het ongeveer bij. Daarbij moet men er rekening houden dat de koloniale eisen pas tot het verleden behoorde en Duitsland nog altijd om rechtvaardigheid vroeg. De 15de en 20ste december volgen nog twee aanvragen voor respectievelijk Oberleutenant Rolf Kaldrack en Heinrich Förster.
“Die Deutsche Botschaft beehrt sich, dem Königlich- Belgischen Ministerium der Auswärtigen Angelegenheiten und des Aussenhandels davon Mitteilung zu machen, dass der Oberleutenant der Luftwaffe Rolf Kaldrack etwa in der Zeit vom 16.Januar bis 28. Februar 1939 einen Sport und Langstreckenflug nach Kapstadt und zurück durchzuführen beabsichtigt.”[381]
De heenvlucht van Kaldrack ging langs de Balkan en Turkije en volgde dan de lijn via Egypte naar Zuid-Afrika. De terugreis zou vooral het Kongobekken betrekken: Portugees Angola, Belgisch Kongo, met landing in Léopoldville, en Frans Equatoriaal Afrika. De Belgische overheid stemde toe, maar stelde wel haar voorwaarden. In de brief waarin Koloniën zijn toestemming aan Buitenlandse Zaken liet kennen, vinden we het volgende:
“vous faire connaître que j’autorise le survol de la Colonie avec escale à Léopoldville par l’Oberleutenant Rolf Kaldrack et l’équipage qui l’accompagnera, sous les réserves que, tant à l’aller qu’au retour, les intéressés s’abstiennent de survoler la localité de Boma et la région circonvoisine dans un rayon de 50kml et que d’autre part, l’appareil photographique et les armes qui pourraient se trouver à bord de l’avion soient scellées.”[382]
Dat wapens en fotoapparatuur verzegeld moesten worden was de algemene eis die ook aan andere naties werd opgelegd, maar voor Duitsers wordt de regio rond Boma ontzegd. Er werd ook onmiddellijk informatie ingenomen over de betrokken personen en Blaich werd tijdens zijn bezoek aan Léopoldville onder toezicht gehouden (“surveillance discrète”) door de districtscommissaris. Blaich was belast met een vergelijkende studie over het koloniaal beheer van Europese mogendheden.
Was dit een voorstudie voor het toekomstige Duitse bestuur of was het een dekmantel voor het inwinnen van andere informatie ? We weten wel dat België een voorstaander was van segregatie tussen Europeanen en autochtonen;
“Il a visité la cité indigène de Léopoldville et s’est déclaré partisan des dispositions prises notamment en ce qui concerne la séparation des quartiers européens et indigènes par la création du parc.”[383]
De kolonie was de nazi-partij inderdaad voor geweest inzake ghettoïsering en pasjeswetten. Maar er is nog vreemde informatie rond Blaich.
De districtcommissaris die toezicht op hem hield, kreeg na Blaichs vertrek het bezoek van een zekere Schellhass. Deze Duitser fungeerde als handelsagent voor het huis Corssen & C°, was afkomstig uit Hamburg[384] en verbleef in Léopoldville. Hij verschafte volgende informatie
“…Blaich, venu dernièrement à Léopoldville, est le plus grand planteur de bananes du Cameroun. Il jouit d’une très grande considération en Allemagne. Lors de la conférence de Munich, il se trouvait dans cette ville où il était l’hôte du gouvernement allemand. Il fut l’objet de manifestation publiques de sympathies. Il résidait dans l’hôtel réquisitionné par le gouvernement pour le logement du Ministre Goering. Les allemands voient en lui un futur ministre des colonies après la rétrocession des anciennes colonies allemandes.”[385]
Blaich had best de conferentie in Wenen kunnen verlaten met een studie opdracht i.v.m. toekomstige bezittingen op het Afrikaanse continent.
Ook Davignon werd gevraagd om in de mate van het mogelijke informatie te garen rond de piloten en reizigers. Niet dat men in volle paranoia omgaat met de Duisters, maar men weet liever met wie men te doen heeft. Zo werd er niet op de informatie van Davignon gewacht om de toelating te verlenen voor de vlucht van Oberleutenant Kaldrack. Dit was trouwens niet nodig geweest : Kaldrack was nooit op politiek of koloniaal vlak actief geweest en sprak enkel Duits. De overige bemanningsleden bleken ook niets meer te zijn dan militairen. Davignon had ook nagetrokken of de Fransen Kaldrack in hun luchtruim toelieten. Toen dit zo bleek te zijn, besloot hij dan ook met: “Ce voyage n’a d’autre objectif, semble-t-il, que l’accomplissement d’une performance purement sportive.”[386]
Een paar maand later meldden de Duitse kranten de sportieve prestatie waarbij Kaldrack en kompanen de oude Duitsers bezochten die nog aanwezig waren op het Afrikaanse continent en de erfgenamen waren van het Duits koloniaal verleden.
Met een overheid die zo bezorgd is voor haar luchtruim, zouden we mogen verwachten dat de wens die de minister van Koloniën in 1931 (Hymans) uitdrukte werkelijkheid zou worden. In de verdedigingsplannen werd de nood aan een koloniale luchtmacht, al was het maar om te patrouilleren, telkenmale uitgedrukt. De slagkracht van vliegtuigen was in de loop van de jaren dertig toegenomen en verscheidene conflicten hadden aangetoond dat ze een determinerend wapen waren. Maar de verdedigingsplannen voor de kolonie werden pas begin 1939 in acht genomen. Na een hele reeks studie- en contactgroepen werd in mei ‘39 besloten om tegen het einde van het jaar een detachement over te plaatsen naar de kolonie. De realisatie ervan vóór eind ‘39 werd als een prioriteit beschouwd. Zoals bij de Bofors-kanonnen zou het nationaal leger afstand doen van het arsenaal van lagere kwaliteit: men had graag Bofors-kanonnen van 150mm gehad, vroeg om 120mm, en verkreeg 40 millimeters die eind juni Antwerpen verlieten. Voor de geplande koloniale luchtmacht verliep het nog triestiger. Men was overeengekomen om vliegtuigen van het type “Breguet” te kopen. Eén eskadronechef en een aantal ingenieurstechnici waren naar Kongo afgereisd om de noden en mogelijkheden te evalueren, maar er zou geen luchtmacht komen voor de oorlog. Ook hier waren de budgetten ontoereikend. Voor een koloniale luchtmacht waren er op zijn minst landingsbanen nodig en deze moesten heraangelegd worden, waardoor de kosten alsmaar bleven oplopen. Noch de herbewapening, noch de plannen voor een koloniale luchtmacht werden gerealiseerd omdat men er pas aandacht aan schonk toen de plannen voor een oorlog aan de oppervlakte kwamen en de dreiging reëel werd. Achteraf kan men zeggen dat er geen echt gevaar was voor de kolonie, dat de dichtstbijzijnde vijand op meer dan 500 km was en de buurkolonies, geallieerden, als schild dienden voor Belgisch Kongo. Maar heeft de FP niet die vijfhonderd kilometer niet overschreden? En had Boisson, de nog maar onlangs benoemde gouverneur generaal van Frans Equatoriaal Afrika, niet de zijde van Petain gekozen eens het Duitse leger de overwinning behaald had ? Deze punten tonen aan dat het ook anders had kunnen verlopen en dat de keuze om de kolonie economisch in plaats van militair te mobiliseren in feite op het voorhand gemaakt was. Toch waren er situaties waar men in de kolonie de hete adem van de vijand in de nek voelde. Het was niet voor niets dat het hoofdkwartier van de FP het aantal Duitsers in Angola en de kans op een putsch aldaar, nauwlettend in het oog hield. Zoals uit vele verdedigingsplannen bleek, was er niet veel nodig geweest om de productie van de kolonie (en haar latere economische oorlogsinspanning) lam te leggen.
Met de Duitse inval in Polen ging ook de blokkade van kracht.
Deze veroorzaakte economische moeilijkheden en de vorming van de geallieerden als economisch blok. Zo gaven zij de voorkeur aan intergeallieerde handel in plaats van de bestaande handel met Kongo, die voor kolonies als het A.E.F. toch makkelijker was.
De oorlogsverklaring van de geallieerden had tot gevolg dat Belgisch Kongo, op Angola na, omringd was door buurkolonies die in staat van oorlog waren. De kolonie volgde het statuut van het moederland, zij het met een grotere spelingsmarge. Naar buiten toe wou men dit niet officieel laten blijken. Ook bij het bezoek aan Frans Equatoriaal Afrika wees men op de goede verstandhouding tussen de beide kolonies, ondanks de verplichtingen die de kolonie had als neutrale staat. In de loop van 1939 nam de druk toe in de buurkolonies. In tegenstelling met de Belgische kolonie werden er manschappen overgebracht vanuit het respectievelijke moederland. Kenia werd een bruggenhoofd onder leiding van Dickinson en verenigde troepen uit de verschillende Britse kolonies. De Fransen waren van hun kant bezig een weg voor te bereiden die ten noorden van Kongo liep en een verbinding tussen West en Oost moest verzekeren zonder dat de Kongolese neutraliteit in het gedrang zou komen.
Gouverneur generaal Ryckmans was nog maar net terug uit Angola, of hij werd met volgend probleem geconfronteerd:
Bateau moteur commerce Allemand Togo être à Boma stop.
Ne porte pas armement apparent mais Consul Anglais me signale que devoir être armé ”[387]
Een Duits handelsschip had zijn toevlucht gezocht in de haven van Boma eens de blokkade ingesteld was en de geallieerden Duitsland de oorlog verklaard hadden. Het schip vervoerde 4000 ton stookolie, waarvan een deel in Pointe Noire gelost moest worden.
Hoewel er geen wapens gemonteerd waren, beweerd de Britse consul met klem dat het schip bewapend was. Aangezien dit duidelijk niet het geval was vroeg Ryckmans om instructies :
“Si armement existe sans être monté le navire doit-il être considéré comme le portant aux termes de l’article 3 Acte neutralité ?STOP Télégraphiez instructions de toute urgence stop”[388]
De nieuwe internationale omstandigheden hadden van het schip van Duitse oorsprong een bedreiging gemaakt. Deze bedreiging gold eveneens de omliggende kolonies, die onder de hoede van hun moederland eveneens de oorlog aan Duitsland verklaard hadden. De internationale blokkade zorgde voor bijkomende verwarring. In welke mate moesten de voorschriften van deze blokkade nageleefd worden? Wat bv. met 300.000 liter olie die aangekocht waren door Frans Equatoriaal Afrika voor de publicatie van de acte van neutraliteit in het conflict van Belgisch Kongo? Met de economische blokkade had de neutraliteit zijn gevolgen in de economische sector, hoewel privé-bedrijven er weinig naar omzagen.[389] Petrocongo, de producent van de olie, liet alvast weten dat de toekomstige ravitaillering in het gedrang zou komen indien de uitvoer van de olie geweigerd zou worden. Gelukkig voor hen was de verkoop geregeld voor de publicatie en dus juridisch gerechtigd.
Zoals gewoonlijk liet Koloniën juridisch-politieke kwesties over aan Buitenlandse Zaken (Directer generaal Suetens), zij gingen op hun beurt de administratie van Marine consulteren. Het oordeel was het volgende :
“L’acte de neutralité implique le droit d’arraisonnement ; donc le droit de visiter le bateau et de faire des investigations nécessaires pour rechercher l’existence éventuelle d’un armement monté qui serait caché ou même d’un armement non monté”[390]
Gemonteerd of niet was niet doorslaggevend zolang het niet de maximumhoeveelheid niet overschreed voorzien in artikel 3, alinea 2 van de neutraliteitsverklaring. Was dat wel het geval, dan konden de autoriteiten het bevel geven zich te verwijderen (art.7) of de goederen in beslag nemen (art.4 al.2), naargelang de boot voor anker lag of de territoriale wateren binnenvoerde op het ogenblik van de verklaring.
Ondertussen was het oktober en liet Ryckmans de bevelen uitvoeren: zoeken naar wapens en TSF-zenders waarmee het schip informatie zou kunnen doorspelen. Hij vond er een niet verzegelde TSF-installatie, maar was meer bezorgd wat hij van de kapitein vernomen had.
Suivant déclarations capitaine vapeur Togo à l’ancre rade Boma navires allemands auraient instructions se faire couler plutôt que se livrer stop.
Afin d’éviter obstruction passe fleuve par déstruction Togo prière me télégraphier à temps si conflit menace s’étendre à Belgique stop.
Pour éviter perte de temps à chiffrer et déchiffrer télégramme me prévenir par le mot “écho” stop.
Je donnerai alors instructions interner immédiatement équipage.
Ryckmans”[391]
De eens zo zelfzekere Ryckmans, die ervan overtuigd was dat de kolonie nooit rechtstreeks bedreigd zou worden, bevond zich nu door de omstandigheden in een crisissituatie. De Duitse boot had geen wapens en kon in de kolonie zeker geen militaire schade aanrichten, maar kond haar productie wel lamleggen en zo haar bijdrage in de oorlog minimaliseren. Voor Koloniën viel deze zaak onder de algemene politiek en ze was dus voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Men vond het echtere nog te vroeg om de bemanning te interneren. Zelfs al zou het conflict zich tot België uitbreiden dit zou als een vijandelijke daad overkomen en andere risico’s met zich meebrengen.
In zijn telegram n° 39 komt Ryckmans met een haast onwaarschijnlijk idee om de zaak op te lossen :
“Je vous suggère examiner opportunité faire négocier par C.M.B. achat du bateau à moteur Togo immobilisé ici.”[392]
Dit was een risicovolle onderneming; een neutraal land dat een schip zou afkopen van een land dat als agressor gold in het aan de gang zijnde conflict. Toch werd de vraag ernstig bestudeerd. Eind oktober vinden we de voor -en nadelen van zulk een aankoop. Er werd gewezen op het feit dat de Ryckmans dit voorstel gedaan had om de transportmogelijkheden van de Compagnie te verhogen, en te beletten dat de boot de wegen van en naar de haven zou versperren. Daarbij werd wel rekening gehouden met de mogelijke reacties van de geallieerden.
“ Il est objecté que les gouvernements alliés ne reconnaîtraient pas le transfert de pavillon; et, en effet, cette opération irait à l’encontre de l’avertissement qu’ils ont publié. Reste à voir s’ils n’admettraient pas une dérogation à la règle.” [393]
De geallieerde vloot zou niet ontevreden zijn dat er een boot minder onder Duitse vlag zou varen , maar ze zou helemaal niet gelukkig zijn met de overdracht van geld aan de vijand, terwijl ze juist diens handel proberen te belemmeren door hun blokkade. De Duitsers valuta bezorgen ging in tegen het principe van de blokkade. Het wordt pas echt lachen geblazen wanneer de administratie middelen bedenkt om de overdracht van de Togo, van het Duitse naar Belgische vlag, zonder valuta te doen plaatsvinden, zodat de geallieerden er geen aanstoot aan zouden nemen.
Mais quid de la fourniture de devises à l’Allemagne, Il y aurait lieu d’examiner si, dans l’état présent du clearing, l’Allemagne est débitrice envers la Belgique. Si elle l’est suffisamment pour que le Togo puisse être donné en paiement sans que de l’argent soit mis à la disposition de la Reichsbank, le consentement des Alliés s’obtiendrait peut-être.
Il s’obtiendrait aussi, à plus forte raison, si le paiement du prix était différé jusqu’a la fin de la guerre. Le propriétaire du Togo aurait-il intérêt à vendre le navire sans recevoir un paiement immédiat en devises? Il serait, sans doute, satisfait s’il était payé en marks pour la fin du clearing. Il préfererait peut-être même un paiement différé aux frais qui s’accumulent pendant que le navire est immobilisé.”[394]
Hier komen verschillende visies naar voor; er werd blijkbaar verwacht, zo dat het geval was bij de Britten, dat de economische oorlogsvoering niet lang zou duren maar dat het hele conflict spoedig zou eindigen. Men dacht zo driemaal munt te kunnen slaan uit het voorval; schulden terugvorderen van Duitsland, er één van hun boten mee over te kopen en zo beletten dat deze de Kongo-monding zou versperren. Door de oplopende kosten van het geïmmobiliseerd schip hoopte men de druk te verhogen op de kapitein en tevens de prijs ervan te doen dalen.
“ De plus, il pourrait prescrire par une ordonnance générale des surestaries progressives, de façon à rendre le stationnement prolongé extrêmement coûteux.
Le propriétaire serait d’autant plus désireux de vendre.”[395]
D e neutraliteitsstatus was hierbij nogal vervaagd en moest onderdoen voor het opportunisme dat de economische aspecten hoger schatte dan de morele,
in die mate dat de neutraliteit in het conflict haast een nieuwe definitie kreeg: het recht om met beide strijdende partijen te handelen
“ En conclusion, il semble qu’il ne serait pas inutile de sonder discrètement le gouvernement britannique, et ensuite, si ses vues sont favorables, le gouvernement français. Le Département pourrait avoir une conversation à ce sujet avec l’attaché commercial britannique.
Ajoutons qu’on pourrait envisager la cession subséquente du Togo à un armement britannique, en échange de quelque autre unité ou d’avantage à convenir.”[396]
De mentaliteit die hier naar voor komt is dezelfde die men in dezelfde periode aantrof bij de koloniale bedrijven die met cash-and-carry contracten handel bleven drijven met Duitsland, ongeacht de geldende voorschriften.[397] Ook de Société Générale werd in een onderzoek van de geallieerde overheden met de vinger gewezen, omdat ze vermoedelijk tegelijkertijd handel dreef met de Duitsers en de geallieerden. Dat het bestuur die de bedrijven aanmaande om de voorschriften van de blokkade te volgen, hetzelfde spelletje begon te spelen, is karakteristiek voor de aanpak van het ministerie. Ook de verwevenheid met de koloniaal-economische kringen zorgde voor zo een aanpak van de situatie. Gelukkig werd er door andere departementen een politiek gevoerd die nauwer aansloot met de uitgeroepen neutrale status.
Ondertussen had men informatie gegaard rond het motorschip en zijn orders. De kapitein, Rousselet genaamd, was in feite een Belg die tot Duitser genationaliseerd was en in de laatste oorlog aan de zijde van de Duitsers gevochten had. Hij had contacten met een Belg in een factorij in Boma, en die was de enige die contacten onderhield met de bemanning van de Togo. Hij was ondertussen gearresteerd. Ryckmans behandelde de zaak met de grootste ernst, en was onmiddellijk bereid de bemanning te arresteren indien Duitsland ook maar enige vijandelijke daad stelde jegens België, hetgeen een ongewone houding was voor Ryckmans, die zelf toegaf:
“Sans doute le procédé n’est-il pas régulier ; mais la question est d’importance vitale pour la colonie”
De hoofdzorg bleef de vrije doorgang in de Kongo-monding. Er werd gezocht naar een ankerplaats waar het schip, zelfs gezonken, niet zou storen. Het idee dat Duitsers liever, zoals bevolen, hun eigen schip kelderden dan zich over te geven, kwam er ten gevolge van de gevangenneming van de “Bremen” door de Britten. De kapitein van de Togo had, om deze informatie tegen te spreken, gezegd dat de schepen het bevel hadden zich te laten zinken in plaats van zich over te geven.[398]
De koloniale administratie in Brussel onderzocht de oplossingen die men voor dergelijke problemen in Antwerpen had genomen, hetgeen een courante fout was van de moederlandse instelling. Zo bestudeerde men de maritieme verdediging voor de Kongostroom op basis van proeven die aan de Belgische kust uitgevoerd waren. Antwerpen beschikte over daartoe voorziene dokken, hetgeen niet geval was in Boma. Als er in Antwerpen oorlogsvoerende schepen kwamen, werden deze geankerd in “bassins” of dokken, ze konden dan vluchten noch zinken. Commandant Goor, van de marine, stelde van zijn kant voor om het schip te ankeren waar het niet kon deren en bovendien onder schot zou liggen van het fort Shinkakasa. Uiteindelijk werd de boot de 16de oktober geankerd nabij Sacra Ambaka. Een beslissing die Ryckmans toekwam. In het moederland verbaasde men zich enigszins over deze beslissing. Sacra Ambaka lag namelijk in de Portugese wateren[399], waardoor het aan het toezicht van de Belgische autoriteiten ontsnapte, terwijl de Portugezen er zich niet mee bemoeiden. Op het ministerie van Koloniën stelde men dat Ryckmans geen alternatief had en daarom deze maatregel had getroffen.[400]
Het enige bewijs ten laste van de Togo, was de TSF- apparatuur die niet verzegeld was. De “Téléphone Sans Fil” was een belangrijk communicatiemiddel in uitgestrekte gebieden, waar zelden voorzieningen waren. Maar de zenders waren daardoor makkelijk te lokaliseren.[401]
Het toestel beletten boodschappen uit te zenden was dus eenvoudig, maar het beletten om boodschappen te ontvangen was een ander probleem. Volgens de wetgeving die toen van kracht was, en meerbepaald de aanpassingen van de Code Louwers van 1924[402], mocht een schip dat zich in de Kongolese wateren bevond geen gebruik maken van dit apparaat. Het gevaar zat hem in het feit dat de Duitsers het bevel konden ontvangen de boot te doen zinken. De administratie in Brussel besloot dat het hoog tijd was om een decreet te stemmen, dat de verzegeling van TSF’s binnen de Kongolese wateren verplichtte. Het was niet met de TSF, maar per telegram dat de boot de 22ste oktober gecodeerde bevelen ontving. Ryckmans had de zaak in de gaten en stuurde het telegram naar België voor ontcijfering. De 24ste liet hij het schip nogmaals doorzoeken, zonder resultaat. De 25ste oktober verlaat de Togo om 13.45h onaangekondigd Boma.[403] Hoewel ze Hamburg als bestemming aangegeven hadden, begaven ze zich naar het Zuiden en voeren langs de kusten.[404]
De vierde november meldde Prescobel dat de Togo in de buurt van Lobito getorpedeerd werd door de Franse onderzeeër “Surcouff”.
Dit zou het einde zijn van de Togo-kwestie, had niet het ministerie van justitie, meer bepaald de dienst veiligheid, een brief van één van de passagiers onderschept. Deze werd eind januari aan koloniën doorgespeeld. Het ging om een zekere Seip die naar zijn ouders geschreven had terwijl hij vastzat in Kongo.
“C’est affreux de devoir rester ici. Je ne puis partir avec un navire belge, car ils doivent d’abord se rendre à Southampton ou dans un autre port anglais afin d’y être soumis à un contrôle. Il est certain qu’à Lajos ils se trouvent tous derrière le fil (internés). Heureusement que j’ai su partir à temps ! Que c’est admirable ce que nos gens ont fait en Pologne! Quelles marches forcées ils ont dû fournir pour progresser rapidement en si peu de temps. A présent Brest-Litovsk dépassée! Nos sous-marins semblent fournir un bon travail, ils devraient aussi venir à la côte occidentale d’Afrique, les Anglais y viennent à tout moment s’approvisionner en huile de palme et graines, cuivre et autres matières premières. Si à l’avenir vous recevez des lettres de ma part, lisez –les attentivement, il se peut que j’aie parfois à écrire quelque chose que la censure étrangère ne laisserait pas passer.”[405]
In de marge van de doorgespeelde vertaling schreef de Vleeschauwer: “Comment surveillons nous ses personnes ?” De Duitser wist waar de Britten zich gingen bevoorraden, beschouwde de inval in Polen als het voorspel van een Duits-Russische confrontatie en wist dat hij het risico liep om op niet-neutrale bodem (of water) gearresteerd te worden. Maar het kon ook gaan om een gecodeerde boodschap. Seip schrijft over een panter die hij bij een Hollander moest achterlaten en aan wie hij nog geld moest sturen voor het onderhoud ervan. Het telegram uit Berlijn had er waarschijnlijk niet veel mee te maken. En zelfs twee maand nadat men het gecodeerde telegram onderschept had, waren de Belgische specialisten er enkel in geslaagd om te achterhalen dat het om een commerciële code ging die zij zelf niet konden ontcijferen. De vraag van De Vleeschauwer “hoe bewaakt men deze mensen”, was misschien niet onterecht, maar ze deed niet veel ter zake. Want zoals de eerste en tweede directie van zijn eigen ministerie opmerkte, was Seip toen hij zijn brief schreef aan boord van de Togo. De passagiers en bemanningsleden waren onderworpen aan een discreet toezicht door de Afrikaanse autoriteiten. Zij waren echter niet bij machte om de Duitse onderdanen te beletten om via de post te communiceren met hun land, de censuur was noch in België noch in haar kolonie opgelegd. Daarbij merkte de eerste directie op dat het aan de Britse en Franse veiligheidsdiensten te danken was dat de Belgische “Sureté” dit document verkregen had.[406]. Censuur zou intern niet nodig zijn; de Cogolese kranten als L’Avenir Colonial Belge en Le Courrier d’Afrique werkten mee en consulteerden Ryckmans. Daarbij werd Ryckmans vaak als eerste geïnformeerd, zodat zijn dagelijkse radiotoespraken nieuwswaarde hadden. Wel rees er een probleem tengevolge van de uitlatingen van een zekere Met den Anxt in de Journal Centre Afrique. Met den Anxt had reeds van zich laten horen toen hij in de wetstraat een Duits diplomaat geslagen had, en viel ditmaal de Belgische neutraliteit aan. De krant zelf was anti-Duits en eiste dat de overheid de Duitse onderdanen in de kolonie het land zou uitzetten. Ryckmans vroeg aan de minister van Koloniën om in Brussel tussenbeide te komen bij het Nationaal Comité van Kivu.
“Avertir Président du Comité National Kivu si Centre Afrique publie encore moindre critique contre politique extérieure Belgique je révoquerai immédiatement autorisation publication stop.”[407]
In Brussel verwittigde het ministerie heel beleefd het Nationaal Comité dat de Gouverneur bij machte was de publicatie op te schorten. Niemand wenste een repressieve censuur en men vroeg Ryckmans niet op te treden. Wel werd gewezen op de mogelijke sancties voor het bestraffen van “daden tegen de neutraliteit”[408]. Intern waren er ook de spanning tussen militaire en burgerlijke overheid. Beide volgden een andere koers; Ryckmans was voor een economische mobilisatie en verwierp bijgevolg ieder militair plan.
De officieren, eerst Hennequin, dan Gilliaert, wensten de defensie uit te bouwen alhoewel de Gouverneur geen gevaar zag. Dan waren er de protocollaire problemen doordat de positie van de FP -leiding ondergeschikt was aan die van
hun burgerlijke collega’s. En daaruit volgde een discussie over wie uiteindelijk aan het hoofd stond van de FP. Voor een aantal van deze interne problemen werd de interventie gevraagd van de minister van Koloniën, die zich in het voordeel van Ryckmans uitsprak. Ook toen Leopold III buiten staat van regeren gesteld werd, verschilden de meningen : de FP was koningsgezind, terwijl Ryckmans zijn superieur De Vleeschauwer volgde in plaats van degene die hij officieel vertegenwoordigde.[409]
De voorbereidingen die door het koloniaal bestuur getroffen werden, waren bijzonder mager. De afwezigheid van een directe bedreiging die er aan de Belgische grenzen wel was, heeft hiertoe bijgedragen. Maar het was ook een structureel probleem. Het herbewapeningsplan werd met veel goede wil in 1937 opgestart, hetgeen op zich reeds laat was, en niet eens voor de helft gerealiseerd. De kolonie was in de eerste plaats een economische entiteit, en de FP moest er zich maar naar schikken. Dit veroorzaakte op zijn beurt enige frustratie bij de FP -leiding waardoor de samenwerking met het burgerlijk bestuur stroef verliep. Ondanks de pogingen van oud minister Crokaert, moest de herbewapening omwille van kredieten uitgesteld worden tot 1941-42, zonder dat men vermoedde dat men dan in volle oorlog zou verkeren. In ’39 was het reeds bijzonder moeilijk om in het buitenland betrouwbaar oorlogsmateriaal te kopen. De meeste landen produceerden eerst voor hun eigen leger, pas daarna konden andere landen aankopen doen. Het is dan begrijpelijk dat België ook eerst zijn eigen veiligheid wenste te verzekeren, vooraleer het de verre kolonie van materieel zou voorzien. Incidenten als die rond de Togo bevestigden nogmaals dat de Kongo-monding het zwakste punt was, maar zelfs die konden niet verhelpen dat men in de kolonie op 10 mei haast zonder verdediging zat.
Bij gebrek aan wapens werden alle bestuurlijke eenheden voorzien van uitgebreide instructies betreffende de oorlogvoerende partijen op Kongolese bodem. De 2de april stuurde het hoofdkwartier van de FP naar alle bestuurseenheden (militair-burgerlijk-lokaal) instructies i.v.m. artikel vier van de neutraliteitsverklaring, betreffende de aanwezigheid van oorlogsvoerende personen en materiaal op het grondgebied. De 29ste april werd naar de militaire en burgerlijke instantie s van Uele, een circulaire gestuurd die een mobilisatie voorzag en hen erop wenste voor te bereiden. Er werd onder meer de opdracht gegeven buitenlanders in het oog te houden en er een fichesysteem voor op te stellen.
De 10de mei volgden de orders om onderdanen van landen die met België in oorlog waren, gevangen te nemen en naar de hoofdplaatsen van het district te brengen. Hun huizen te doorzoeken en interessante documenten door te sturen naar het provinciehoofd. De wegen werden ook gecontroleerd en het verkeert ingeperkt door rantsoenering van de benzine.[410]
Contacten met andere leger kwamen er pas eind mei, maar nog voor de Belgische capitulatie. De 25ste mei ontmoetten majoor Grogan van de East African troepen en kapitein Cabay van de FP elkaar in Irumu. Men wou samenwerken maar moest daarvoor eerst elkaars informatie uitwisselen. Op de vraag of de FP over gemobiliseerde troepen beschikte, antwoordde Cabay dat enkel de verdedigingstroepen gemobiliseerd waren : de compagnieën van Boma, Matadi en het fort Shinkakasa.
Van een onmiddellijke actie was nog geen sprake, wel van een vlotte samenwerking met de Britten. De echte oorlogsvoering werd bepaald door hetgeen in Europa plaatsvond
“Au cours de cette entrevue l’officier britannique a demandé que les autorités belges envisagent une coopération des troupes coloniales belges et anglaises. Aucune précision n’a cependant été donnée quant à l’époque où cette coopération serait demandée, ni quant à son ampleur et à son but. La question soulevée par l’officier britannique étant du ressort de la politique générale du Gouvernement, et devant être étudiée en fonction de la situation générale en Europe…”[411]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[363] AMBZ . AE . FP 2510 (383) : toespraak min van Kol. Rubbens voor de Senaat : 25/5/37
[364] AMBZ . AE . FP 2510 (383) : artikel uit Le Jour de Paris : 23/1/39
[365] P.H. Spaak in de kamer van volksvertegenwoordigers, parlementaire handelingen p.44 : 3 / 11 / 1938
[366] Interview met Crokaert in La Dépêche Coloniale, : 27/3/39
[367] Interview met Crokaert in La Dépêche Coloniale, : 27/3/39
[368] Interview met Crokaert in La Dépêche Coloniale, : 27/3/39
[369]VANDERLINDEN (J). Le Gouverneur et les militaires (1935-1940)
[370] Interview met Crokaert in La Dépêche Coloniale, : 27/3/39
[371] gewezen Kapitein van het Russische Keizerlijke Marine en het fregat Goeben. Waar het Belgische leger buitenlandse dissidenten opnam, weigerde de FP : er was een aanvraag van Tsjechische officieren bij de ambassadeur in Praag om in de FP opgenomen te worden(27/1/39).Buitenlandse Zaken liet weten dat men daarvoor de Belgische nationaliteit moest hebben en minimum één jaar gediend hebben in het Belgisch leger. Opmerkelijk als men ziet dat men Belgische militairen aan de hand van promoties en voordelen naar Kongo moest sleuren(AMBZ. AE . AF-1-1: 27/1/39- 4/2/39).
[372] AMBZ . AE . FP 2515 n° 5 : Projet de défense du Bas-Fleuve t.a.v. Heenen (confidentieel)
[373] AMBZ . AA . FP (2510) n°383 : Corr. Diensthoofd/Min. van Kol. : 2/5/39
[374] AMBZ . AA . FP (2510) n°383 : Corr. Diensthoofd : nota voor de minister : 6/5/39
[375] AMBZ . AA . FP (2510) n°383 : Corr. Gouv. Gen./ Kol, dienst voorzieningen en approvisionering
[376] Rapport aan de Kamers 1939-44. Hfst 10, VII, Bewapening.
[377] AMBZ . AA . AF-I-39-2 : Corr. Amb. Parijs / BZ, dienst P : 19/11/31
[378] ibid.
[379] AMBZ . AA . AF-I-39-2 : Corr. Amb. Parijs / BZ, dienst P : 19/11/31
[380] ibid.
[381] AMBZ . AE. AF-I-39-2 : Corr. Amb Berlijn / BZ : 15/12/38
[382] AMBZ . AE .AF-I-39-2 : Corr. Min. BZ/ Kol. : 22/11/38
[383] AMBZ . AE. AF-I-39-2 : Nota van de secretaris generaal Kol/ BZ : 27/12/38
[384] Latere informatie van Davignon meldde dat Laich’s paspoort in Hamburg uitgegeven was
[385] AMBZ . AE. AF-I-39-2 : Nota van de secretaris generaal Kol/ BZ : 27/12/38
[386] AMBZ . AE. AF-I-39-2 : Corr. Amb. Berlijn/ BZ : 10/1/39
[387] AMBZ . A.E. II . 1667 (3264) : Telegram Ryckmans n° 25 / Kol. : 4/9/39
[388] ibid.
[389] cfr. De economische blokkade en haar invloed op de kolonie.
[390] AMBZ . A.E. II . 1667 (3264) : nota van Defensie-Marine/ BZ : 15/9/39
[391] AMBZ . A.E. II . 1667 (3264) : Telegram Ryckmans n° 38 / Kol. : 10/10/39
[392] AMBZ . A.E. II . 1667 (3264) : Telegram Ryckmans n° 39 / Kol. : 11/10/39
[393] AMBZ . AE . II . 1667 (3264) : Note du conseiller pour le ministre : 27/10/39
[394] AMBZ . AE . II . 1667 (3264) : Note du conseiller pour le ministre : 27/10/39
[395] AMBZ . AE . II . 1667 (3264) : Note du conseiller pour le ministre : 27/10/39
[396] ibid.
[397] cfr. De economische blokkade en haar invloed op de kolonie.
[398] AMBZ . AE . II . 1667 (3264) : Brief van Ryckmans /Min. Kol. : 11/10/39
[399] cfr. Hfst België en Portugal : koloniale buren na de conventie van Berlijn
[400] AMBZ . AE . II . 1667 (3264) : minuut van 1e Dir Gen. / Secretaris generaal : 18/10/39
[401] De FP had als voorzorgsmaatregel op het conflict alle TSF gelokaliseerd, hun communicaties in het oog gehouden en de meeste particuliere TSF’s verzegeld of geconfisqueerd. Ook de verdenkingen die boven de Italiaanse consuls hingen (dat ze bedenkelijke informatie aan hun kranten doorspeelden) waren op het bezit van een dergelijk toestel gebaseerd.
[402] Code Louwers, decreet van 29/9/1924 . artikel 3 & 4. P. 1641.
[403] Prescobel : 27/10/39
[404] AMBZ . AE . II . 1667 (3264) :telegram Ryckmans n°45 /Min. Kol. : 27/10/39
[405] AMBZ . AE . II . 1667 (3264) : confidentiële nota van het ministerie van justitie, generale directie van de veiligheid/ Min Kol. : 31/01/40
[406] AMBZ . AE . II . 1667 (3264) : nota 1&2 Dir./ Min Kol : 7/2/40
[407] AMBZ . AE . II . 1652-1654 (3263) 5090 : StaatsTelegram Ryckmans
[408] “Actes commis contre ou en dépit de la neutralité ; hieronder viel ook het incident met de boot Van Opstal van de BMC die de 16de september ’39 schipbreuk leed. Men dacht eerst dat het de schuld was van een Duitse onderzeeër, maar achteraf bleek het een Britse zeemijn te zijn
[409] VANDERLINDEN . Le Gouverneur et les militaires (1935-40).
[410] AMBZ . AE . GG 11.843 : Etat Major FP/ Administrateurs territoriaux : 2/4/40, 29/4/40 & 10/5/40
[411] AMBZ . AE . FP 2726 n° 473 : Ryckmans/ Min Kol. : 29/5/39