De buitenlandse betrekkingen van Belgisch Congo aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog (1939-1940) (Benoît Van Maele)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

7 Algemene Conclusie

 

In mijn zoektocht naar de implicaties die het koloniaal bezit had voor het losbreken van de tweede wereldoorlog, heb ik gemerkt dat er geen echte koloniale buitenlandse politiek is. Naar goede gewoonte hield men zich bezig met de ontwikkeling van de economische en industriële capaciteiten van de kolonie. In deze context werd het duidelijk dat men een politiek voerde waarbij men de problemen oplost wanneer deze zich voorstellen. De woelige tijden die de tweede wereldoorlog voorafgingen zouden de ministeries die verantwoordelijk waren voor het buitenlandse beleid van de kolonie voorzien van voldoende problemen. Problemen die vaak dringend opgelost moesten worden en daartoe een vast omlijnd en goed geoliede samenwerking noodzaakte tussen Buitenlandse Zaken en Koloniën. Maar in de kolonie gold een andere ethiek en politiek dan de metropool, zelf al was deze op papier dezelfde verschilde de aanpak en het gewicht dat men eraan gaf. De sterke band tussen economie en politiek, die van de begindagen en de Leopoldiaanse aanpak dateerden, zorgde dat ook binnen de administratie en functionarissen een verschillende mentaliteit heerste dan in de metropool.

De kolonie als economische entiteit wordt duidelijker als men weet dat de publieke opinie, die meer een “betrokken” opinie is, er (op de geestelijken na) exclusief economisch-industrieel is. Hierdoor wordt de betrokkenheid groter als het om problemen ging die de economisch belangen in het gedrang brachten.

Dit aspect kwam duidelijk naar voor toen men voor de keuze stond om de kolonie te mobiliseren, op de leiding van de FP na was iedereen ervoor te vinden om economisch te mobiliseren. Het budget van de kolonie tekende meer aandacht voor de economische ontwikkeling en rendabel maken van het Kongolese grondgebied dan de verdediging ervan, die ondanks de vele inspanning van oud-kolonialen in de metropool, ontoereikend was om de minste aanval af te weren. Er was misschien geen gevaar te bespeuren op meer dan 500km. maar dit belette de andere metropolen niet om hun koloniale gebieden en mandaten op versterkte voet te brengen. Het was reeds voor de oorlog duidelijk dat Belgisch Kongo min of meer rekende op de hulp van de geallieerden om desnoods het gebied te verdedigen. De overwinningen die de FP en de geallieerden zouden behalen zou het omgekeerde aantonen; dat de 500km wel te overbruggen waren, al was het vooral dankzij de dragers van de FP. Opmerkelijk is de interpretaties die men in de kolonie gaf aan de neutraliteit van het grondgebied. Enerzijds gaf men duidelijke signalen dat neutraliteit geen loos begrip was, door straffen tot tien jaar te geven aan wie deze neutraliteit in gevaar bracht, anderzijds handelde men er met de Duitsers ongeacht de Brits-Franse blokkade. De Duitse motorboot Togo toont op zich weer aan welk verschil er bestond tussen de strikte neutraliteit in de metropool, en de soepele aanpassing ervan in de kolonie waar men haast uitkeek naar de nieuwe handelsmogelijkheden en stijgende prijzen. Aangezien de koloniale administratie en het ministerie zelf gevormd was in de koloniale geest reflecteerde dit verschil zich in gespannen verhoudingen tussen de ministeries van Koloniën en Buitenlandse Zaken. Waarbij de laatste de eerste soms de les spelde.

De kolonie was dan ook economisch beter voorbereid dan militair.

De meeste koloniale bedrijven hadden in de loop van 1938 en 1939 hun belangen verzekerd door het uitsturen van kaders in het buitenland. Deze moesten van daaruit de continuïteit van de activiteiten verzekeren. Vele van deze missies waren nog voor de blokkade opgestart, hetgeen aanduidt dat men wist dat de kolonie van haat metropool zou afgesneden worden.

Als er één probleem was dat zich door de jaren heen stelde waren het de Duitse koloniale aanspraken. Deze waren een gevolg van het verdrag van Versailles (St.Germain-en-Laye) waarbij Duitse kolonies als mandaten door de Volkenbond verdeeld werden. Maar in feite was de interesse van de buurlanden voor de Belgische kolonie een constante doorheen de tijd. Reeds onder Léopold II was de buitenlandse inmenging er geweest. De drang en het superioriteitsgevoel van onze buurlanden spoorde hen aan om telkens weer een herverdeling van het Kongo-bekken te bekomen. Het kleine en tevens neutrale België dat zomaar het hart van Afrika verkregen had, was volgens vele Europese landen reeds voldoende om zich met de Belgisch kolonie bezig te houden. Ook het opgelegde economisch regime versterkte deze drang. Omdat deze druk van het buitenland kwam, was Buitenlandse Zaken verplicht er een houding tegenover te nemen. Tijdens de Weimar-republiek werden de aanspraken tijden internationale conferenties door Streseman voorzichtig naar voor gebracht. Duitsland was toen bekommerd om uit zijn isolement te raken en geaccepteerd te worden. Het had trouwens politiek noch militair gewicht in de schaal te werpen. Onder het nazi-regime namen de aanspraken een andere vorm aan. Officieel wenste men de kolonies terug omwille van de economische situatie, ondanks dat vele studies reeds hadden uitgemaakt dat een terugschenking van om het even welk gebied meer kosten dan opbrengsten zou meebrengen. Een andere reden die ingeroepen werd, was het prestige van een koloniaal bezit. De drie voornamelijk reden die doorheen het interbellum steeds herhaald werden waren: een koloniaal gebied als grondstoffenreservoir, afzetmarkt en een gebied dat kon dienen om de bevolkingssurplus te lozen. Met de idee van “Lebensraum” had dit wel andere vormen kunnen aannemen. Geen van deze drie redenen sloeg grond en waren reeds meermaals weerlegd. Hitler had in feite geen directe interesse voor kolonies, hij wenste gewoon de oude mandaten terug hetgeen Versailles voorgoed zou begraven. Voor hem was een onopgelost koloniaal vraagstuk als drukkingmiddel veel belangrijker en tevens het middel om de vijand te verdelen. Het feit dat in de loop van de Brits-Duitse onderhandelingen haast niet over Ruanda-Urundi of andere mandaten gepraat werd maar voornamelijk over Belgisch Kongo en Portugees Angola, toont aan dat Hitler zijn doel bereikt had. Men liet blijken dat er onenigheid heerste binnen het Duits bestuur en dat de deur nog altijd openstond voor onderhandelingen, waardoor vredesduiven van de “appeasement” politiek voor zichzelf een graaf delfden. In België besloot Buitenlandse Zaken via zijn ambassadeurs in eerste instantie snel en hevig op te treden tegen verdachte uitlatingen. De ambassadeurs die zelden voldoende geïnformeerd waren over de kolonie kregen de opdracht deze uitlatingen tegen te spreken en de Belgische soevereiniteit te verzekeren. Met Spaak als minister verkoos men om de kalmte te bewaren, leugens in de pers tijdig tegen te spreken, maar niet het Duitse spelletje mee te spelen. Men werd trouwens ook vaak gedesinformeerd. Zo werd Davignon belogen over de inhoud van de Duits-Britse onderhandelingen. Spaak had voor een façade gekozen bij de welke men handelde alsof de kolonies geen gevaar liepen aangezien de omringende landen de Belgische soevereiniteit  erover erkenden. Men liep hierbij wel het risico “gepasseerd” te worden indien de mogendheden tot een akkoord zouden komen. Maar Hitler wenste geen akkoord anders zouden zijn plannen voor Europa gedwarsboomd worden en de oorlog vroeger uitbreken. Na de geheime onderhandelingen waarbij de Britten in feite delen van Kongo en Angola hadden aangeboden in ruil voor vrede, was het de beurt aan de pers om van het gespannen klimaat te profiteren. De totalitaire regimes die dit instrument als geen ander bespeelden, wisten in haast ieder Europees land de zaak naar voor te brengen. Uiteraard in Italië dat zelf ervaring had met kolonies in Afrika, maar ook in Polen en zelfs België. Ook de Britse pers bleef hierin niet achterwege. De desinformatie, de geruchten en propaganda zorgden ervoor dat Koloniën en Buitenlandse Zaken een tegenaanval deden via hun ambassadeurs. Deze kregen precieze richtlijnen van hun minister om bij valse berichten die een dreiging vormden voor de kolonie in zijn naam tussen te komen. Ze werden tevens gevraagd om alle informatie die ze konden verkrijgen over de kolonie en de interesses van hun gastheren hieromtrent te rapporteren aan Buitenlandse Zaken.

 

Met het instellen van de maritieme blokkade door de geallieerden in september 1939, werden de economische belangen van de kolonie aangetast. Ook bij deze kwestie was een samenwerking tussen Koloniën en Buitenlandse Zaken nodig. Aanvankelijk gold een zekere traagheid; de betrokken bedrijven rapporteerden hun grieven bij Koloniën die deze aan Buitenlandse Zaken rapporteerde opdat zij zouden tussenkomen bij de Britse autoriteiten. Buitenlandse Zaken zou blijven protesteren tegen de getroffen maatregelen die de Belgische boten tussen twee neutrale havens controleerde. In deze context namen woorden als neutraal een andere betekenis. Men beriep zich erop om een voorkeursbehandeling te krijgen en de bedrijven profiteerden er van hun kant van om met beide partijen te handelen. Ook het samengaan tussen Koloniën en de bedrijven, tussen het ministerie en het AICB (Association des Intérêts Coloniaux Belge) werd in deze zaak duidelijk. Deze verliep makkelijker dan die tussen de departementen Koloniën en Buitenlandse Zaken waar men neutraliteit verschillende interpretaties gaf en De Vleeschauwer opnieuw de les gespeld werd met betrekking tot zijn nonchalance betreffende het koper van de Union Minière en de bestemming ervan. De Vleeschauwer verweet op zijn beurt de initiatieven van Buitenlandse Zaken om de kolonie meer te laten produceren opdat men het surplus zou kunnen aanwenden om vreemde valuta te of grondstoffen te verkrijgen, terwijl de stocks in Antwerpen voor oplopende kosten zorgde.

Aan de vooravond van een oorlog met een maritieme blokkade die de handelswegen ontregelde en internationale prijzen die vrij  fluctueerden voelden buitenstaanders als Japan en de VS hun tijd gekomen om voordeel te halen uit de situatie. Japan gaf blijk van zijn imperialistische dromen en bracht een dreigende schaduw over de Nederlandse Indien en tegelijkertijd de andere kolonies die vroeg of laat van hun metropool afgesneden zouden worden. De VS aarzelde niet om openingen te vinden naar de grondstoffen van de kolonies, zij het op vreedzame doch winstgevende wijze. In de kolonie zocht men ook naar nieuwe afzetgebieden en contacten voor het geval de metropool niet langer zou kunnen afnemen en voorzien. Men rekende vooral op de Britse zuiderburen in Rhodesië en Zuid-Afrika evenals op de Verenigde Staten waar reeds verschillende koloniale bedrijven hun posten hadden gevat.

Men kan dus stellen dat de kolonie een zekere invloed heeft uitgeoefend op de metropool. Bovenal was het de internationale context die het moederlands bestuur tot ingrijpen en samenwerking dwong. De afwezigheid van een alerte publieke opinie en serieuze drukkingsgroepen gaf hen op binnenlands vlak haast vrij spel. Internationaal was de aandacht voor Kongo haast altijd groter geweest dan in het binnenland. In feite hebben de gebeurtenissen van eind ‘38 en ’39 de kolonie voorbereid op de bezetting van Duitsland: de productie van goederen voor andere landen zoals België, de blokkade had de laatste twijfelende bedrijven ertoe aangezet maatregelen te treffen en in de kolonie had men de economische inspanning boven de militaire geplaatst. Hetgeen uiteindelijk de juiste keuze bleken te zijn. De economische mobilisatie zou vervolgd worden in een oorlogsinspanning, de missies van de bedrijven zou ertoe leiden dat African Metals akkoorden zou sluiten met de geallieerden en de volmachten van de Koning zouden De Vleeschauwer en Ryckmans te beurt vallen. Het enige opmerkelijke is dat politieke aktoren zoals Spaak haast geen vermelding maken van betrokkenheid in de koloniale kwesties. Misschien ligt het aan het feit dat de Duitsers niet in Kongo geraakt zijn en dat de voorbereidingen tot akkoorden verdwijnen ten opzichte deze akkoorden zelf.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende