In het Nieuwe Europa. De Europese gedachte bij de Nieuwe Orde en collaboratiebewegingen in Vlaanderen (1931-1944). (Tom Cobbaert) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
9 mei 1950 wordt algemeen beschouwd als een historisch keerpunt voor Europa. Op die dag legde Robert Schuman, met zijn verklaring voor een Europese Federatie, de grondslag voor een geïntegreerde en supranationale samenwerking tussen de staten van Europa. Vele historische overzichten van de Europese samenwerking laten de integratie aanvangen met die rede, het merendeel verwijst ook naar het Pan-Europa van Coudenhove-Kalergi en de Association européenne van Briand. Algemeen wordt de Europese integratie gezien als een proces dat pas van start kon gaan na een radicale ommezwaai in de denkwijze van politici, tengevolge van de volledige ineenstorting van Europa en het politiek en economisch verval van de Europese staten. Europese samenwerking kwam voort uit het besef dat een verscheurd Europa geen rol meer kon spelen in een bipolaire wereldpolitiek, de roep om “Nooit meer oorlog!” na het trauma van twee wereldoorlogen en de wens en het verlangen naar een vrije en rechtvaardige wereld.
Toch is de historiografie van de Europese gedachte niet zo eensgezind als men zou vermoeden. Terwijl deze voor 1945, onder invloed van Coudenhove-Kalergi’s “Paneuropa”, hoofdzakelijk ideologisch geïnspireerd was, kwam na de oorlog een in hoofdzaak wetenschappelijke geschiedschrijving over de Europese eenwording op gang. Die geschiedschrijving kaderde vooral in het streven naar Europese integratie en stond er ook mee in relatie. Er waren verschillende ‘traditionele’ scholen en ‘moderne’ stromingen te onderscheiden, die elk op een andere manier naar Europa keken en aldus de historische kijk op Europa beïnvloedden.
Een eerste ‘traditionele’ school die we kunnen onderscheiden was de zogenaamde “Klassieke” school van de integratie-historiografie. Deze school kan zowat de belangrijkste binnen dit historiografisch kader worden genoemd, omdat zij dankzij haar grote verspreiding en brede bekendheid het geschiedbeeld van de Europese integratie gevormd heeft. Een van de belangrijkste personen uit deze klassieke school was Walter Lipgens, die in 1985 het gezaghebbende Documents on the history of European Integration publiceerde. Zijn doelstelling, en deze van de gehele klassieke school, was te onderzoeken hoe vanuit een idee een verenigd Europa kon ontstaan. Lipgens kan dan ook als een ideeënhistoricus worden gecategoriseerd, waarbij hij net als enkele vooroorlogse auteurs de oorsprong van Europa in de Middeleeuwen bij Karel de Grote ging zoeken. De klassieke school was dan ook bij uitstek een idealistische school, die vanuit haar geloof en bewondering voor het Europese integratieproject werkte rond een breed Europa-concept dat een Europees verleden, een Europese identiteit, een Europese toekomst en een Europese cultuur omvatte. Het geloof in het verenigde Europa was rotsvast en de Verenigde Staten van Europa waren een nabije werkelijkheid, een onontkoombaar fenomeen. Deze klassieke school kende haar hoogtepunt in de eerste jaren van de Europese integratie, met name in de jaren vijftig en zestig (De Rougemont[1] en De Sainte-Lorette[2]), maar ook later waren er nog historici, zoals Hendrik Brugmans[3], die we kunnen plaatsen in deze klassieke traditie.[4]
Een tweede ‘traditionele’ school of visie die we terugvonden was de onvermijdelijke marxistische school en haar geschiedbeeld van de Europese integratie. De marxistische school kwam overeen met de klassieke school inzake haar ideologisch karakter en de primering van de ideeëngeschiedenis. Natuurlijk werd het integratieproces op een andere manier onderbouwd en stelde men dat integratie “de uitkomst was van de zich historisch-dialectisch steeds verder ontwikkelende internationale arbeidsverdeling en internationale vergemeenschappelijking van het economische leven”. De integratie op kapitalistische grondslag zoals het in de EGKS en de latere EEG bestond was echter geen duurzaam leven beschoren en was tot ondergang gedoemd. In de marxistische analyse werd een federaal Europa dan ook consequent afgewezen, alhoewel er een evolutie waar te nemen was parallel aan de vreedzame coëxistentiepolitiek van Chroetsjov. De marxisten hadden er ook alle vertrouwen in dat de Europese integratie niet zo’n vaart zou lopen omdat ze niet werkbaar werd geacht. In het kader van de Europese historiografie waren de marxistische historici vooral van belang voor hun alternatieve kijk op het integratieproces. Zij legden nadruk op de mislukkingen van het proces (Europese Defensie Gemeenschap[5]), hadden een scherp oog voor de interne tegenstellingen (noord-zuid) en namen een kritische houding inzake Europa’s beleid ten aanzien van derde landen (verhouding tussen Europa en de Verenigde Staten van Amerika).[6]
De stagnatie van het Europese integratieproces in de jaren zeventig en tachtig versterkte de kritische houding van historici ten opzichte van de klassieke benadering van de Europese eenmaking. Samen met de ontsluiting aan het einde van de jaren zeventig van het eerste primaire bronnenmateriaal inzake de Europese integratie kwamen er nieuwe ‘moderne’ stromingen in de Europese historiografie tot stand.[7]
Als eerste ‘moderne’ stroming kunnen we in dit verband de diplomatieke geschiedschrijving noemen, gekend omwille van haar eruditie inzake archiefonderzoek. Inzake de historiografie van de Europese gedachte maakten zij zich verdienstelijk door een inzicht bieden in de complexe onderhandelingen van de Europese verdragen en de compromissen van de uiteenlopende nationale visie en belangen hierbij.[8]
Een tweede ‘moderne’ stroming die opgang maakte in de jaren zeventig en tachtig was de Milward-school, een verbond van jonge historici die zich lieten inspireren door de economisch historicus Alan Steele Milward. De Milward-school spitste zich in het onderzoek vooral toe op het Europese beleid en de multilaterale besluitvorming. Hun grootste verwezenlijking inzake de Europese historiografie was evenwel de tegenstelling tussen de nationale belangen en het Europese belang dat zij in het licht stelden. De Milwardianen vielen de “klassieken” frontaal aan door te stellen dat de Europese verdragen geen stappen zijn in de richting van een Europese eenwording. De grote verdragen van de Europese integratie waren volgens hen in de eerste plaats het resultaat van bikkelharde onderhandelingen tussen soevereine staten die hun eigen nationale belangen optimaal wilden behartigen. Het “Europees gehalte” van de grote verdragen was voor hen dus minimaal. [9]
De Milwardianen waren evenwel niet de enige ‘iconoclasten’ die opgang maakten in deze ‘moderne’ historiografische revolutie. Zo waren er de possibilisten, die stelden dat de Europese integratie geen gegeven procesmatige ontwikkeling naar eenheid was, maar één van de mogelijke uitkomsten van het menselijk handelen.[10] Op het einde van de jaren negentig bekritiseerden een aantal historici de nadruk die men vroeger op het belang van de naties legde. Daartegenover werd er meer aandacht besteed aan de invloed van drukkingsgroepen in het integratieproces, de zogenaamde multilevel-analyse. Heel recent evolueerde de studie, vooral in de politieke en sociale wetenschappen, naar transnational networks, zoals het werk van Bastiaan Van Apeldoorn.[11]
In reactie tegen deze ‘iconoclastische’ historiografie en vanuit een hernieuwd Europees optimisme in de jaren negentig, naar aanleiding van het Verdrag van Maastricht en de oprichting van de Economische en Monetaire Unie (EMU), ontwikkelde zich de neo-klassieke school die het geloof in de Europese eenwording opnieuw hoog in het vaandel stelde. In tegenstelling tot de vroegere ‘klassieken’ onthield zij zich van de hagiografie waar de klassieke historiografie soms in verviel. Ten gevolge van de historiografische revolutie in de jaren tachtig stelde zij zich ook veel kritischer op inzake de Europese eenwordingsgeschiedenis. Een goed voorbeeld was Bossuat die in 1994 samen met Girault de bundel Europe brisée, Europe retrouvée: nouvelles réflexions sur l’unité européenne au XXe siècle[12] opstelde. Verder vinden we bij de vertegenwoordigers onder andere Den Boer[13], Bussiere, Dumoulin en Trausch[14].
Het Verdrag van Maastricht en de oprichting van de EMU versterkten niet alleen de positie van pro-Europeanen, ook de eurosceptici profiteerden van deze evoluties om hun kritiek te hernieuwen. Een opmerkelijk euroscepticus was de Brit John Laughland, die stelde dat de na-oorlogse Europese gedachte deels haar oorsprong vond in de ideologie die ze bestreed, het nazisme. In zijn boek The Tainted Source besprak hij uitgebreid de nazistische Europa-gedachte, die volgens hem te goed onderbouwd en uitgewerkt was om als een hypocriete propagandistische uitvinding, die de Duitse agressie moest verdoezelen, van de hand te doen. Verder stelde Laughland dat Duitsland en Frankrijk de Europese integratie als voorwendsel gebruiken om, in navolgingen van de nazi’s, een Europese grootruimte te ontwikkelen waarin beide landen de bovenhand zouden hebben.[15]
Eurosceptici verwierpen radicaal het pro-Europese en politiek correcte beeld van de Europese gedachte als een na-oorlogs, democratisch, pacifistisch en humaan concept. Britse anti-Europeanen konden ‘Europa’ niet in overeenstemming brengen met hun historisch politiek liberalisme. Het probleem met Europa was het “democratisch deficit” van de Europese Unie, een thema waar ook de pro-Europeanen zich van bewust waren. De machinisten van de Europese samenwerking hebben altijd geprobeerd de democratie centraal te plaatsen in het integratiestreven. Zo moest de uitbreiding met Spanje, Portugal en Griekenland in de jaren tachtig aantonen dat de Europese integratie ook van politieke aard was en de drie rechts-autoritaire regimes werden in “het Europa van de democratische waarden” opgenomen. In de jaren tachtig en negentig rezen, naar aanleiding van enkele schandalen, zowel bij sceptici als bij voorstanders vragen over het democratisch gehalte van de Europese samenwerking. In Maastricht, Amsterdam en Nice zochten de Europese leiders vergeefs naar een manier om de Unie als “open, sociaal en democratisch” te profileren bij de burgers, wat de tegenstand deed toenemen. Met het Verdrag van Laken werd eind 2001 de Europese Conventie opgericht die Europa duidelijker en democratischer moet profileren en aldus dichter bij de burger brengen. Daarenboven mag de Europese Unie in mei 2004 tien nieuwe lidstaten, waaronder acht oud-communistische regimes, verwelkomen. Pro-Europeanen hopen dat de Conventie en de uitbreiding aantonen dat de Europese samenwerking haar democratische waardengrondslag hoog in het vaandel draagt. Daartegenover verwachten eurosceptici niet veel heil van de Conventie en de uitbreiding kan volgens hen enkel de macht van de ‘eurocraten’ versterken.
Wanneer we dit dramatisch contrast tussen pro-Europeanen en eurosceptici historiografisch bekijken, blijkt dat het interbellum en de oorlogsjaren een essentieel scharnierpunt vormden. De “Klassieke” pro-Europeanen verwezen vooral naar Coudenhove-Kalergi en Briand in het interbellum en de diverse plannen van de geallieerden en het verzet tijdens de oorlog. Zij gingen dan ook een discussie over een Europese gedachte bij het fascisme en nazisme angstvallig uit de weg om het democratische profiel van Europa niet in gevaar te bregen. Anti-Europeanen, zoals Laughland, benadrukten daarentegen de Europese gedachte bij extreem-rechts om het democratisch deficit van de Europese samenwerking te veroordelen. Daarom was de noodzaak van een kritisch historisch onderzoek er zeker niet minder op geworden en werden er in de voorbije jaren reeds enkele studies ondernomen omtrent extreem-rechts en de Europese gedachte.[16]
Het onderzoek naar de Europese idee bij extreem-rechts spitste zich voornamelijk toe op het Duits nazisme en het Italiaans fascisme, alhoewel er in het voorbije decennium reeds enkele studies over andere Europese landen verschenen.[17] In België concentreerde het onderzoek zich op de diplomaten en de intellectuelen van het Belgisch establishment.[18] Daarnaast maakt de voornaamste Waalse extreem-rechtse beweging, Rex, deel uit van het lopende doctoraatsonderzoek van Geneviève Duchenne.[19] Het brede spectrum aan extreem-rechtse bewegingen in Vlaanderen werd daarentegen nog niet onderzocht en het is de betrachting van deze licentiaatsverhandeling deze lacune op te vullen.
Zo komen wij tot de volgende vraagstelling: Is er in Vlaanderen een Europese gedachte terug te vinden bij de Nieuwe Ordebewegingen in het interbellum en de nazistische collaboratiebewegingen tijdens de Tweede Wereldoorlog? Wat was het belang van deze gedachte in de ideologie van deze bewegingen? Kunnen er een aantal thema's onderscheiden worden? Zijn er belangrijke overeenkomsten of verschillen tussen de verscheidene bewegingen? Zijn er invloeden van het Italiaans fascisme, het Duits nazisme of andere rechts-radicale groeperingen?
Het panorama van extreem-rechts in Vlaanderen tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog was veelkleurig. Uit de literatuur kunnen we zeven verschillende bewegingen distilleren: het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen, het Vlaamsch Nationaal Verbond, Rex-Vlaanderen, Nieuw Vlaanderen, de Eenheidsbeweging-VNV, de Algemeene Schutscharen Vlaanderen en de Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft.[20]
Om de Europese gedachte bij deze bewegingen te bestuderen zijn er verschillende mogelijkheden. Wij opteerden ervoor om de respectieve weekbladen van de verschillende bewegingen als centrale bron te bestuderen, daar we vaststellen dat deze het medium bij uitstek waren om de ideologie onder het publiek te verspreiden. Iedere beweging had daarenboven een eigen weekblad, waardoor het makkelijker is vergelijkingen te maken tussen de onderscheiden bewegingen. Een bespreking van de verschillende weekbladen voegen we bij in bijlage.[21]
Als beginpunt voor de studie nemen we het jaar 1931, wanneer Joris Van Severen het Verdinaso oprichtte. Het eindpunt komt in september 1944 wanneer België door de geallieerden werd bevrijd en extreem-rechts in Vlaanderen voor een tijdje van het toneel verdween. Een logisch breekpunt lijkt dan ook mei 1940, de Duitse inval in België. De bronnen stellen ons evenwel voor een probleem, want enkele weekbladen liepen na een tijdelijke onderbreking verder en verdwenen pas in 1941 of verliezen in 1941 hun belang voor dit onderzoek. De weekbladen die de oorlogsperiode beslaan verschenen daarenboven pas vanaf 1941. Een belangrijk gegeven in dit opzicht is de oprichting van Eenheidsbeweging-VNV in juni 1941, want deze omvatte Verdinaso, VNV en Rex-Vlaanderen en hun respectievelijke weekbladen.[22] Om de eenheid van de bronnen te bewaren kiezen we ervoor om de breuklijn in 1941 te leggen. De resultaten van deze bronnenstudie splitsen we dan ook op in twee delen, een deel dat de periode 1931-1941 beslaat en een deel dat de periode 1941-1944 omhelst, respectievelijk delen twee en drie in deze verhandeling. In deel twee (1931-1941) maken we wel een duidelijk onderscheid tussen de periode voor mei 1940 en de periode erna.
Tenslotte willen we nog uw aandacht vestigen op de licentiaatsverhandeling van Joachim Theuwen die de Europese gedachte bij Nieuw-Rechts in Vlaanderen behandelt en in zekere zin historisch aansluit op onze verhandeling.[23] Samen willen we de aanzet vormen voor een ruimer onderzoek naar de relatie tussen Europa en extreem-rechts in Vlaanderen.
Een onderzoek over de Europese gedachte bij de Vlaamse Nieuwe Orde en collaboratiebewegingen hangt niet in het luchtledige. Daarom bekijken we eerst enkele aanknopingspunten. Naast de geschiedenis van extreem-rechts in Vlaanderen behandelen we ook de Europese gedachte bij de ‘gidsen’ van extreem-rechts in Europa, het fascistische Italië van Benito Mussolini en het nazistische Duitse Derde Rijk van Adolf Hitler.
1.1 Fascistisch Italië
De fascistische idee van Europa dateerde zeker al van voor de Tweede Wereldoorlog. In de jaren ’30 was er binnen de fascistische beweging en de regering van Mussolini een duidelijke eurofascistische strekking, die pleitte voor een verenigd Europa. Voor de Latijnse fascisten bestond er geen tegenstelling tussen internationalisme en fascisme. Mussolini gaf een duidelijk blijk van interesse in Europa, vooral na zijn ontmoeting met Coudenhove-Kalergi op 10 mei 1933.[24] Coudenhove-Kalergi had in Rome ook een ontmoeting met Asvero Gravelli, redacteur van het maandblad Antieuropa, in wie hij een volgeling zag. Antieuropa, opgericht in 1929, was een belangrijke factor in de fascistische Europa-idee. De naam verwijst naar de afkeer van het ‘oude’ Europa[25], en het propageren van het ‘nieuwe’ Europa, dat verenigd zou staan onder leiding van Benito Mussolini. Men wou duidelijk het fascisme over heel Europa internationaliseren. Het fascisme van Mussolini werd gezien als de oplossing voor heel Europa, geteisterd door de parlementaire democratie.[26]
De eerste duidelijk uitdrukking hiervan was het ‘Convegno Volta’ in november 1932, een door de Accademia d’Italia[27] georganiseerd congres over de vraagstukken van de Europese eenheid. Het doel van dit congres was, volgens Mussolini, een antwoord te geven op de nood aan een politieke hiërarchie tussen de grote machten, tegenover het abstract principe van gelijkheid tussen de verschillende staten.[28] De uiteindelijke conclusie van het congres stelde dat het fascisme de oplossing bood voor de Europese problemen, met name de suprematie van de Verenigde Staten, de dreiging van het bolsjewisme en de democratische zwakte van Europa. Er moest in alle Europese staten een fascistische revolutie plaatsgrijpen gebaseerd op de idealen van de nuova civiltà: gezag, orde en rechtvaardigheid.[29]
Tot 1941 had Italië nog enig belang en genoot het onafhankelijkheid binnen de As met Duitsland, maar al snel werd het land economisch en militair afhankelijk van Duitsland en nam het de oorlogsdoelen van Duitsland over. Na 1940 werd de Europa-idee in fascistisch Italië een reactie op de Duitse plannen en werd zij gevoed door de vrees voor een Duitse overheersing in Europa. Men vond dat Duitsland de toekomst van Europa niet alleen mocht bepalen. [30]
De belangrijkste propagandisten van de Europa-idee in Italië waren verdeeld in twee groepen: aan de ene kant de pragmatische ‘technocraten’, onder wie Giuseppe Bottai, en aan de andere kant de vertegenwoordigers van de nuova civiltà, vertegenwoordigd door Camillo Pellizi.
Pellizi was de redacteur van Civiltà Fascista en de organisator van een symposium in november 1942 over de idee van Europa. Dit symposium behandelde de idee van Europa als één politiek en economisch geheel. De ‘technocraten’ hadden zich eerder dat jaar al uitgesproken voor een Europees Lebensraum, waarbij het Europese continent economisch één zou worden door een institutionele hervorming met behoud van bepaalde politieke regimes. De nuova civiltà-groep daarentegen stelde dat het Europese vraagstuk niet van een economische dimensie was, maar eerder een vraagstuk van tegenovergestelde ideologieën, waarboven het fascisme uitsteeg.[31]
Bottai, één van de intelligentste medewerkers van Mussolini, schreef in 1940 een brief naar de Duce waarin hij stelde dat Italië volledig afhankelijk was van Duitsland en in de ordening van Europa na de oorlog niets te brokken zou hebben. Daarom riep hij de Duce op om studiegroepen te installeren die het probleem van een gebalanceerde Europese integratie moesten onderzoeken. Bottai pleitte ervoor geen scheiding te maken tussen agrarische en industriële regio’s, maar wel een supranationale ethiek te volgen gebaseerd op het principe van distributief recht.[32]
Hij was ook redacteur van Primato en Critica Fascista, waarin veel aandacht werd aan de institutionele problemen van een Europese integratie. Bij de Critica Fascista was corporatisme het kernwoord van het fascistisch ‘Europeanisme’. Corporatisme was de verbeelding van de nieuwe fascistische internationale solidariteit. Die solidariteit zou uiting krijgen in een supranationale orde, waarin individuele naties wel hun eigenheid bewaarden, maar niet hun politieke en economische onafhankelijkheid. Die nieuwe Europese economische orde zou de belangen van de lidstaten harmoniseren, winnaars en verliezers samenbrengen in één gemeenschap, en zo vrede en rechtvaardigheid beschermen. Dit fascistisch-corporatistisch ‘Europeanisme’ was vooral een antwoord op de mogelijke gevolgen van een complete Duitse overwinning, waarbij de claims van een Duits monopolie op de Nieuwe Orde gecounterd werden. Het Italiaans corporatisme werd gezien als een hoeksteen van de As, en zou de leidraad zijn voor de na-oorlogse internationale orde.[33]
Italië bleef aandringen bij Hitler dat er plannen moesten worden opgesteld voor het Europa na de oorlog. 1943 was het jaar van een groot pro-Europees offensief van de Italiaanse diplomatie, waarbij er ondermeer in februari een ‘Europees Charter’ werd uitgeschreven. Dit document toonde niet alleen pijnlijk aan dat Italië volledig aan Duitsland gebonden was, maar ook de onmogelijkheid van Italië om een nieuwe Europese orde te scheppen.[34]
1.2 Nazistisch Duitsland
Wanneer Hitler op 1 september 1939 Polen binnenviel en zo het startschot gaf voor de Tweede Wereldoorlog, was dit niet met de bedoeling een verenigd Europa te creëren. Binnen de nazi-top circuleerden er evenwel al enkele jaren verschillende visies over de toekomst van Europa.[35]
De eerste was een politiek-economische conceptie van Europa, ontwikkeld door nazi-intellectuelen zoals Daitz, Reithinger, Höhn en Schmitt. Die conceptie hield in dat, om een continentale blokkade te kunnen overleven, er akkoorden nodig waren met Oost-Europese staten die het nuttigst waren voor de Duitse economie. Naarmate de Duitse macht steeds verder over Oost-Europa strekte, rees de vraag naar een fundamentele reorganisatie van de economie, waarbij de vragen over munteenheid, buitenlandse handel en de verdeling van arbeid niet van lucht waren. Een tweede visie op Europa was de voorstelling dat het fascisme een nieuw principe van een Europese Orde was. Een principe tegenover de Anglo-Amerikaanse democratie en het Aziatisch bolsjewisme, met de Italiaans-Duitse ‘As’ als kern waarrond Europa een eenheid zou worden. Die eenheid zou geen zinloze eenheid zijn onder de knoet van de ‘As’, maar een eenheid met respect voor de diversiteit van de Europese cultuur. Een derde visie, met meer weerklank, was het SS-ideaal van een Groot Germaans Rijk. SS-Reichsführer Himmler beoogde evenwel geen ‘Europese familie van Volkeren’ noch een vrijwillige unie van Europese staten, maar eenheid door Germanisatie en het ‘selecteren’ van raciaal ‘waardevolle’ elementen in de bevolking. Puur geografisch bevatte de idee heel Europa, maar voor het overige was Europa een puur propagandistisch begrip. Een vierde variant was de idee van het ‘Heilig Roomse Rijk van de Duitse Natie’, dat als model werd gezien voor de toekomst. Daarbij werd zowel teruggegrepen naar het oude Romeinse Rijk als naar het middeleeuwse Heilig Roomse Rijk, met het universalisme als leidraad. Het keizerrijk van Napoleon en het British Empire waren toonbeelden hoe het niet moest. Een laatste Europese visie was een ‘Europese Monroe Doctrine’, waarbij ‘Amerika voor de Amerikanen’ omgevormd werd tot ‘Europa aan de Europeanen’. De achterliggende gedachte was dat Europa het recht werd toegekend, vrij te zijn van alle vreemde invloeden.[36]
Tijdens de eerste maanden van de oorlog werd het ‘Nieuwe Europa’ gretig gebruikt door de propagandamachine van Goebbels, maar zonder daar een echte inhoud aan te geven. De eerste tekenen van aandacht voor een ‘Europese’ planning kwam er in een richtlijn van Göring, die op 22 juni 1940 pleitte voor een nieuwe economische orde. Dit was het startschot voor de actieve Reichsminister Funk om de mogelijkheden van de bezette staten te onderzoeken. Op 25 juli 1940 stelde Funk in een speech dat er snel werk moest gemaakt worden van de economische reorganisatie, waarbij elke regio specifieke functies kreeg toegewezen binnen het kader van een beleid voor het totale continent.[37]
22 juni 1941 gaf een nieuwe dimensie aan het denken van een Europese eenheid bij de nazi’s. Met de oorlogsverklaring van Hitler aan de Sovjet Unie en de start van Operatie Barbarossa werd een nieuwe impuls gegeven aan de nazi-propaganda rond het thema van het ‘Nieuwe Europa’. Nu vocht Duitsland niet enkel meer voor de eenheid in Europa, maar vocht het ook om het Europese volk te beschermen tegen het ‘Bolsjewistisch monster’ en de ‘Joodse wereldheersers’. De propaganda bespeelde die ‘kruistocht voor Europa’ erg handig, zodat in de bezette staten het aantal inschrijvingen voor de SS spectaculair steeg. Hitler had echter geen oog voor dit enthousiasme en aanzag het eerder als verborgen ambities van de veroverde volken.
Als de nazi’s een kans hadden om Europa werkelijk te verenigen, was het wel kort na juni 1941. Op 25 november 1941 werd op een groot feest in Berlijn de hernieuwing en de uitbreiding van het Tripartite Pact gevierd. Dit pact, oorspronkelijk gesloten tussen Duitsland en Japan in 1936 en later uitgebreid tot Italië, was indertijd een propagandazet tegen de Komintern. In Berlijn traden een aantal Europese landen tot dit Pact toe, waarmee dit feest een ‘Europese’ allure kreeg. In de verschillende toespraken werd er dan ook regelmatig gesproken over het ‘nieuwe Europa’.
In 1942 dreef Goebbels de propaganda rond ‘Europa’ nog op met grote artikels in Das Reich, grote publieke redes en persdagen voor de buitenlandse kranten. Hitler was echter niet gelukkig met de aandacht voor Europa. Hij zag een vrijwillige samenwerking als een utopie. Toch kon hij niet verhinderen dat er in de verschillende ministeries plannen werden gemaakt, niet alleen op het Ministerie van Economie onder leiding van Funk, maar vanaf midden 1942 ook op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er werd in september 1942 een ‘Europees comité’ opgericht, die de lijnen moest uittekenen voor een ‘Europese confederatie’. Dit resulteerde in een memorandum dat in maart 1943 werd voorgesteld. Het memorandum voorzag een ‘Europese confederatie’, gebonden door ‘Europese solidariteit’ en ‘Europese plichten’. De lidstaten zouden een zekere vorm van nationale soevereiniteit behouden en mochten ook een eigen buitenlandse politiek voeren, voor zover dit Duitsland niet zou schaden. Afrika zou een deel worden van het Europese Grossraum en een aantal staten zouden kolonies moeten afstaan aan Duitsland en Italië. Hitler, die eerder al een voorstel van een ‘Europese verklaring’ verworpen had, was echter niet gewonnen voor het plan en Ribbentrop nam enkel nota van het memorandum, waardoor het de facto naar de prullenmand werd verwezen.[38]
Naarmate het geloof in een Duitse overwinning in de loop van 1943 daalde, nam de aandacht van de partij-ideologen voor een Europese eenheid toe. De propaganda koesterde het begrip ‘Fort Europa’, er werd aandacht besteed aan de belangen van de kleinere staten en men trachtte de ‘valse’ opvattingen over de plannen van de nazi’s met Europa uit de weg te ruimen. Europa zou vorm krijgen nadat er aan drie voorwaarden werd voldaan: een nieuw Europa zou bestaan door de vernietiging van het communisme, Europa moest zijn eigen waarden en cultuur levend houden en zich afzetten tegen de Anglo-Amerikaanse cultuur, en de welvaart zou gegarandeerd worden door de realisatie van een Grossraumwirtschaft.[39]
De lente van 1943 was tegelijk het hoogtepunt maar ook het eindpunt van de Europese gedachte bij de nazi’s. Na de zomer van 1943 verloor de nazistische ‘Europa-ideologie’ iedere realiteitsbasis. Op politiek vlak was er complete desinteresse en de aandacht voor Europa op economisch vlak dreef voort op haar ideeën van vroeger. Enkel op cultureel vlak was er nog een levendige interesse voor Europa, maar die bleef steken in de politieke situatie van 1941, zodat dit denken niet meer was dan een nostalgisch droomwensen.[40]
2 Rechts-radicale bewegingen in Vlaanderen
2.1 Groei en bloei van de Nieuwe Orde
Alhoewel de eerste uitgesproken rechts-radicale beweging in 1931 gesticht werd, lagen de wortels van het Vlaams-nationale rechts-radicalisme in 14-18 en de jaren ’20. Het anti-belgicisme was van meet af aan een kernstuk van het Vlaams-nationalisme, waaraan naast de verwerping van de Belgische staat al snel de verwerping van het Belgisch parlementair regime gekoppeld werd. Binnen de in 1919 opgerichte Frontpartij, die in haar beginselen democratisch was, groeide al snel het besef dat de vernietiging van België niet langs democratische weg kon gerealiseerd worden, omdat een Vlaams-nationale partij nooit genoeg macht kon krijgen en het dus via de vestiging van een Nieuwe Orde zou moeten gebeuren. Ook het integraal-katholicisme, dat vooral in West-Vlaanderen leefde en erg wantrouwig was ten opzichte van de anti-klerikale liberale bourgeoisstaat, stuurde het Vlaams-nationalisme verder in een rechtse positie. Het anti-belgicisme van vele Vlaamsgezinde studenten zwenkte op het einde van de jaren ’20 naar de droom van een Groot-Nederlandse of Dietse Volksstaat, die het liberale kapitalisme zou vervangen door een nieuwe solidaristische orde. Anderen pleitten dan weer voor een ‘Revolution von rechts’, waarbij het burgerlijk-kapitalisme zou worden vervangen door een nieuwe nationale volksgemeenschap.[41]
De eerste beweging die openlijk voor de revolutie van rechts koos, was het door Joris Van Severen op 6 oktober 1931 opgerichte Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen (Verdinaso). De in West-Vlaanderen geboren Joris Van Severen had tijdens de Eerste Wereldoorlog een erg belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van de Frontbeweging en de latere Frontpartij. Hij zetelde tussen 1921 en 1929 voor de Frontpartij in de Kamer, tot hij in 1929 niet werd herkozen. Al vroeg was hij een aanhanger van het rechtse solidarisme, de Groot-Nederlandse gedachte en werd hij sterk beïnvloed door de Action Française van Maurras en het fascisme van Mussolini. Joris Van Severen schiep met het Verdinaso een ‘stijlvolle’ rechts-revolutionaire anti-parlementaire formatie, waarmee hij een nationaal-solidaristische orde wou vestigen in een autoritair Dietsland. [42]
Het begrip “Dietsland” kende verschillende invullingen, waarover we hier even willen uitwijden. In de 19e eeuw was het vooral een cultureel begrip dat de verbondenheid tussen de Nederlandse en de Nederduitse dialecten benadrukte. Deze “Aldietsche” stroming wou een culturele eenheid bewerkstelligen van Frans-Vlaanderen tot Oost-Pruisen. Al snel kwam deze stroming in het vaarwater van het pan-Germanisme en splitste de Dietse Beweging in twee bewegingen. De ene beweging bleef vasthouden aan een Dietsland van Vlaanderen tot de Finse Golf, maar plaatste dit binnen een politiek pan-Germanisme. De tweede beweging ging meer het Nederlands benadrukken en evolueerde duidelijk in Groot-Nederlandse richting, de bekendste invulling van het begrip “Dietsland”. Zelfs in deze laatste stroming waren er staatkundig nog verschillen. Terwijl de ene “Dietsland” invulde als het samengaan van alle Nederlanders, van Friesland tot aan de Somme, koos men na 1918 voornamelijk voor het staatkundig samengaan van ‘Belgisch’-Vlaanderen en Nederland. Het begrip “Dietsland” kwam in de jaren dertig in rechts-autoritair vaarwater terecht en ondermeer het Verdinaso pleitte voor een staatkundige eenheid van Nederland, Vlaanderen en Frans-Vlaanderen.[43]
De vorming van het Verdinaso, de aantrekkingskracht die de beweging had bij de Vlaams-nationale jeugd en de verkiezingsnederlaag in 1932 versterkte de drang bij de Vlaams-nationale partijen om een meer rechts-radicale weg te bewandelen. Staf De Clercq kreeg de opdracht om vanuit de Vlaams-nationale beweging, verdeeld tussen radicalen en gematigden, een nieuwe Vlaams-nationale eenheidspartij samen te smeden. Het op 7 oktober 1933 gestichte Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) was dan ook een amalgaam van federalisten, Dietsers, pacifisten, democraten en fascisten. Een dag later werd het programma van het VNV bekendgemaakt, een programma dat vooral tegemoet kwam aan de eisen van de radicale West-Vlaamse vleugel van de Vlaams-nationalisten. Het programma volgde in grote mate het Verdinaso: het was anti-marxistisch, anti-liberaal, autoritair-corporatief, pleitte voor een vrij Vlaanderen dat zou opgaan in de Dietse Volksstaat en de omvorming van Vlamingen tot volwaardige Dietsers. Het voornaamste verschil met Van Severen, wat de enige toegeving was aan de gematigden en zo velen binnen de partij hield, was de deelname aan verkiezingen en parlementaire politiek. De Clercq was in tegenstelling tot Van Severen geen autoritair leider, maar een pragmaticus die de beide vleugels binnen de partij probeerde samen te houden en zoveel mogelijk Vlaams-nationalisten binnen de partij moest krijgen en houden.[44]
Een van de opmerkelijkste gebeurtenissen binnen de ontwikkeling van de Nieuwe Orde van de jaren ’30 was de ideologische evolutie bij Joris Van Severen. In de loop van 1933 zag Van Severen in dat de Belgische regering maatregelen zou nemen tegen het Verdinaso die de groei van de beweging sterk zouden belemmeren. Het was dus absoluut noodzakelijk de beweging in een beter daglicht te stellen. De eerste toespraak waarin hij openlijke pleitte voor een ‘Nieuwe Marschrichting’ op 14 juli 1934 werd nogal lauw onthaald, zijn tweede toespraak op 20 augustus 1934 in Izegem maakte veel meer indruk. De ‘Nieuwe Marschrichting’ bepleitte het herstel van de 17 Provinciën, waarbij Vlamingen en Nederlanders verenigd zouden worden in een Dietse staat samen met de Walen, die een speciaal statuut kregen. Het anti-belgicisme werd afgezworen, België moest niet meer vernietigd worden, maar van binnenuit veroverd, waardoor ook het federalisme werd afgewezen. Deze voor vele medestanders moeilijk te verteren ommezwaai was de voorbode van een loyaal belgicisme van Van Severen. Vanaf 1936 trachtte hij de Walen met de oprichting van het maandblad L’Ordre Thiois (later Pays-Bas Belgiques) te overtuigen van het Dietse solidarisme. De Waalse organisatie kwam echter traag op gang, Louis Gueuning werd op 4 mei 1940 leider van de Romaanse gouwen. In 1937, op de zesde landdag van het Verdinaso in Antwerpen, verwierp Van Severen het Diets nationalisme en pleitte hij resoluut voor een Bourgondische Staatsgedachte en naast de Belgische en de Nederlandse werd nu ook de Luxemburgse vlag gehesen. Het Verdinaso legde nu duidelijk het accent op een staatsnationalisme binnen het Belgische kader, wat binnen het Brusselse milieu werd opgemerkt. Joris Van Severen was na 1937 regelmatig te zien in Brusselse salons en had relaties met topfiguren van de katholieke partij, Paul-Henri Spaak, Hendrik De Man en het Hof.[45]
Het Verdinaso mocht dan wel invloed hebben op alle geledingen van de samenleving, het bleef verder van de macht verwijderd dan het zichzelf voorhield. Het VNV daarentegen kwam in 1936 dicht bij een regeringsdeelname. Staf De Clercq kon de verdeeldheid binnen de Vlaams-nationale partijtjes overwinnen en kwam met alle groeperingen tot een akkoord. Door met de benaming Vlaamsch Nationaal Blok (VNB) naar de verkiezingen te trekken, werd de toenadering aanvaardbaarder. Enkele partijtjes, zoals de Antwerpse Frontpartij van Hendrik Borginon, dachten na de verkiezingen het VNV naar hun hand te kunnen zetten. De verkiezingen brachten het VNB 13,6 % van de nationale stemmen op en De Clercq zette de succesvolle eenheid verder door de verschillende bewegingen van het VNB in het VNV te incorporeren zonder dat het programma van 1933 werd aangepast.[46]
Naast de incorporatie van de Vlaams-nationalistische partijen in het VNV, was er rond 1936 nog een concentratiebeweging actief. Het in 1934 opgerichte weekblad Nieuw Vlaanderen bepleitte de hergroepering van alle katholieke Vlaamse stromingen en koos voor een autonoom Vlaanderen in een federaal België. De redactie van het weekblad bestond voornamelijk uit katholieke intellectuelen die balanceerden tussen de katholieke partij en het VNV. De nederlaag van de katholieke partij en de overwinning van het VNV brachten het concentratie-initiatief in een stroomversnelling. Op 19 juli 1936 organiseerde Nieuw Vlaanderen in Leuven een Congres voor de Vlaamsche Concentratie, waar naast talrijke katholieke intellectuelen ook vertegenwoordigers van het VNV en het Verdinaso aanwezig waren. De verschillende sprekers riepen op tot een "een machtsconcentratie op organische grondslag op te richten tussen de Vlaamse politieke, economische, sociale en culturele formaties tot de gemeenschappelijke verdediging van het Vlaamse volksbestaan en het opbouwen van een christelijke en volkse orde in Vlaanderen". Na het congres was er bij de katholieke intellectuelen een grote geestdrift, die echter niet gedeeld werd door het VNV en het Verdinaso. De radicalen binnen het VNV konden een samenwerking met ‘andersdenkenden’ niet met hun totalitaire opvattingen verenigen. Joris Van Severen eiste de integrale overname van het Verdinaso-programma en wees uiteindelijk de concentratie-idee af. De gematigden binnen het VNV onderhandelden evenwel met de Katholieke Vlaamsche Volkspartij (KVV), de Vlaamse afdeling van de gefederaliseerde katholieke partij, over de vorming van een christelijke Vlaamse volkspartij. Die onderhandelingen leidden tot het op 8 december 1936 ondertekende Beginselakkoord KVV-VNV. De radicalen binnen het VNV bekeken dit akkoord met argwaan en al enkele weken later werd het akkoord als ‘dood’ beschouwd. Ook het enthousiasme voor de Vlaamsche Concentratie stierf langzaamaan weg, door de groeiende tegenstellingen tussen de partijen. Bij Nieuw Vlaanderen bleef evenwel de hoop bestaan tot de vorming van een concentratie, maar na 1938 was het klimaat en het enthousiasme er niet meer.[47]
Bij de verkiezingen van 1936 kwam er in België nog een tweede extreem-rechtse partij op. De Rex-partij van Leon Degrelle behaalde 11,5 % van de nationale stemmen, hoofdzakelijk kiezers die de Katholieke Partij de rug hadden toegekeerd. In Vlaanderen behaalde Degrelle 7 % van de stemmen, wat hem inspireerde om Rex een federale structuur te geven en in Vlaanderen een deel van het VNV-electoraat in te pikken. Zo ontstond er een derde rechts-radicale beweging in Vlaanderen, Rex-Vlaanderen onder leiding van de Vlaamsgezinde sportjournalist Paul De Mont. Rex-Vlaanderen was een nauwelijks gestructureerde organisatie, die een eentalig Vlaanderen in een federaal België bepleitte en haar hoogtepunt beleefde ten tijde van het Rex-VNV-akkoord, waarop we straks terugkomen. Deze ontnuchterde de hoofdzakelijk franskiljonse kiezers en zorgde ervoor dat de partij na 1937 langzaam wegsmolt. De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 waren een vernedering, slechts in enkele gemeenten waren er rexistische verkozenen, waaronder de nieuwe Leider in Vlaanderen, Odiel Daem. Het zieltogende Rex-Vlaanderen kreeg de genadeslag met de affaire Adriaan Martens in 1939, toen er een conflict ontstond tussen de Vlaamse Rexisten en Degrelle, waarbij Degrelle eiste dat alle Rex-mandatarissen tegen de benoeming van oud-activist Martens zouden stemmen. Paul De Mont, Karel Convent en Odiel Daem namen ontslag, waardoor Rex-Vlaanderen onthoofd werd.[48]
Zoals we al opmerkten beleefde Rex-Vlaanderen zijn hoogtepunt tijdens het Rex-VNV-akkoord, dat door bemiddeling van Paul De Mont op 6 oktober 1936 werd gesloten. In dat geheim akkoord, dat evenwel twee dagen later al bekend werd, stelden beide partijen dat ze samen zouden ijveren voor een gefederaliseerd België onder de kroon van Leopold III. Rex zou in Vlaanderen ééntalig worden en meewerken om de verfransing van Brussel te beëindigen. Die samenwerking kreeg concreet vorm door de oprichting van de Arbeidsorde, waarin de fusie van het Vlaamsch Nationaal Syndicaat en de Rex-vakbonden was voorzien. Op 17 september 1937 werd het akkoord tengevolge van de onderlinge spanningen rond het debat over amnestie voor activisten echter opgezegd. Het VNV had dit akkoord gesloten om bij een door de Degrelle opgezette rechtse machtsgreep, het initiatief in eigen handen te houden en een alleenheerschappij van het VNV in Vlaanderen te verzekeren. Mede door het torpederen van een Vlaamsche Concentratie isoleerde het VNV zich langzaamaan van andere partijen en werd het al snel aanzien als een Duitse vijfde kolonne. Radicale VNV’ers maakten er geen geheim van sympathie te hebben voor het Duitse regime en De Clercq onderhandelde zelfs in het geheim met het Derde Rijk over een nieuwe Duitse bezetting. Officieel daarentegen steunde het VNV de Belgische neutraliteitspolitiek, waarbij het zich profileerde als vredespartij en waarschuwde dat België zich niet mocht laten meeslepen in een oorlog voor Franse belangen. In 1939 kon het VNV zijn positie in het Parlement nog verstevigen en met bijna 200.000 stemmen had Vlaanderen een rechts-radicale partij met een massabasis.[49]
De inval van 10 mei 1940 betekende een grondige wijziging in het bestaan van de rechts-radicale bewegingen in Vlaanderen. Doordat Joris Van Severen als staatsgevaarlijk element werd weggevoerd en op 20 mei 1940 in Abbeville door Franse militairen werd vermoord, was het Verdinaso onthoofd. Pas eind juni kwam de werking onder initiatief van Paul Persyn opnieuw op gang, nu met Emiel Thiers als Leider van het Verbond en Jef François als Leider van de Dinaso Militanten Orde. In de eerste maanden wilde men buiten de directe collaboratie blijven en werd de Nieuwe Marsch-politiek verder gezet. Er tekende zich evenwel al snel een scheiding af tussen twee groepen binnen het bestuur. De Gentse groep, bestaande uit François en Le Roy, pleitte voor een onvoorwaardelijke collaboratie en onderhandelde over samenwerking met het VNV. Zij zag het Dietse volk als een deel van de Germaanse volksgemeenschap. De Antwerps-Brusselse groep met Persyn, Van Dorpe, Van Bilsen en Van Herzeele wilde de Nieuwe Marsch-politiek voortzetten en zag Dietsland als een staat in Europa. Thiers stond voor de moeilijke opgave deze twee groepen binnen het Verdinaso samen te houden. Het zou hem niet lukken, in januari 1941 kwam het tot een open machtsstrijd, waarbij Thiers François en Le Roy uit de beweging ontsloeg. Jef François, met de steun van het door hem geleidde Dietsche Militanten Orde (DMO), sloeg terug, waarbij hij Thiers voor een ultimatum te stelde om het ontslag ongedaan te maken. Thiers zag in dat hij binnen het Verdinaso geen enkele rol meer te spelen had en trok zich terug als Leider. François nam de leiding in handen en zuiverde de Raad van Leiding door de burgerlijke groep uit te sluiten en de sleutelposten in handen te geven van DMO’ers. Hij verbrak ook de contacten met Gueuning, die samen met Persyn, Van Dorpe en Van Bilsen in februari een tegenleiding oprichtten. Dit Directorium mislukte door een Duitse interventie, die Persyn een gevangenisstraf kostte. Van Bilsen en Van Dorpe beslisten in het verzet te treden. Voor de Gentse groep lag de weg open naar de Eenheidsbeweging en de onvoorwaardelijke collaboratie. In de onderhandelingen met het VNV in maart en april werd het Verdinaso in een minderheidspositie gedrongen en werd het uiteindelijk op 5 mei door de Duitse militaire overheid tot een akkoord gedwongen. Le Roy kreeg een zetel in de Raad van Leiding, François werd tweede in rang van de gefusioneerde milities Dietse Militie – Zwarte Brigade en ook Hier Dinaso! werd behouden mits een naamsverandering.[50]
2.2 Met raad en daad: de collaboratie
Het VNV stond al vanaf de inval op 10 mei 1940 met beide benen in de collaboratie. Staf De Clercq had immers een Militaire Organisatie (MO) opgericht, die de verovering van België moest vereenvoudigen. Door de korte duur van de verovering kon de MO overigens nooit enig nut aan Duitsland bewijzen. In de eerste weken van de bezetting bood De Clercq zich al snel aan als collaborerende macht, in de hoop dat het in Vlaanderen de macht zou krijgen. De bezettende overheid voerde haar beleid in het teken van de wensen van Adolf Hitler, want als militair bestuur kon zij geen enkele beslissing nemen over de toekomst van het bezette land. Omdat Hitler beslist had dat de ‘Germaansche’ Vlamingen op alle manieren moesten gesteund worden, gaf het hoofd van het Militair Bestuur (MB) Reeder het VNV zijn volle steun. Op 10 november 1940 verklaarde De Clercq dat het VNV onvoorwaardelijk de zijde van Duitsland koos, waarmee het VNV zijn toekomst en die van Vlaanderen in de handen legde van Duitsland. De greep naar de macht van het VNV werd bevestigd door de benoeming van een groot aantal VNV’ers op belangrijke machtsposities, waarmee de bezettende overheid zich ook verzekerde van een Duitsvriendelijk en meewerkend bestuur. De machtspositie van het VNV trok verschillende personen uit andere bewegingen aan en ook het ledenaantal nam spectaculair toe. In mei 1941 gingen Rex-Vlaanderen en het Verdinaso op in het VNV, dat zijn naam veranderde in Eenheidsbeweging-VNV, waardoor men wilde tonen dat het VNV de enig zaligmakende beweging was in Vlaanderen.[51]
Ondertussen was er wel al een kaper op de kust verschenen. Sinds september 1940 waren er enkele initiatieven van René Lagrou om een nieuwe collaboratiebeweging op te richten los van het VNV, die volgens Lagrou met de burgerlijke en vooroorlogse democratie was verbonden en daarom niet dé nationaal-socialistische beweging van Vlaanderen kon zijn. Op 30 november werd officieel de Algemeene SS-Vlaanderen (ASSV) opgericht, die door de Duitse SS-leiding als een tegengewicht tegen het VNV was opgezet en kaderde in Himmler’s politiek van ‘hineinregieren’. De oprichting van de ASSV kaderde duidelijk in de machtsstrijd tussen het MB en de Schutzstaffeln (SS) van Himmler om de macht in België te veroveren, wat een afspiegeling van de strijd om de overheersende macht in Duitsland was. Terwijl het VNV niet mocht spreken over de mogelijke toekomst voor Vlaanderen, kon de ASSV onomwonden pleitten voor de annexatie van Vlaanderen bij Groot-Duitsland. De Groot-Duitse beweging kreeg veel steun van de machtige SS en kende een relatief succes. In de loop van 1941 werd de ASSV omgevormd tot de 1ste SS-Standaard Vlaanderen, die in oktober 1942 zijn naam veranderde tot Germaansche SS-Vlaanderen (GSSV).[52]
De GSSV zou echter nooit haar doel, de politieke SS van Vlaanderen worden, kunnen waarmaken. Die functie werd opgenomen door de Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft (DeVlag), die ook door de SS werd ondersteund. De DeVlag was tussen 1936 en 1939 een culturele vereniging geweest, gericht op de toenadering tussen de Vlaamse en de Duitse cultuur. Bij de heroprichting in 1940 bleef de DeVlag een dynamische culturele vereniging met Nieuwe Orde-sympathieën. In mei 1941 werd de DeVlag opgenomen in de SS, gereorganiseerd naar nationaal-socialistisch model en kon vanaf dan genieten van een ruime SS-toelage. Jef Van de Wiele werd Algemeen Leider en Gottlob Berger president van de DeVlag. Met de steun van de SS groeide het ledenaantal tot circa 50.000 in 1943. De SS beschouwde de DeVlag als de enige nationaal-socialistische partij, met de GSSV als haar militie. De vereniging probeerde via haar nevenorganisaties alle terreinen van het maatschappelijke leven te bezetten, wat een botsing met het VNV onvermijdelijk maakte.[53]
Het VNV was in 1941 gestart met de werving voor de Waffen-SS, waardoor de militaire collaboratie bezegeld werd. Aanvankelijk kende die werving weinig succes, omwille van het wantrouwen ten aanzien van de SS, maar met de oorlogsverklaring aan ‘het bolsjewisme’ op 22 juni 1941 en de oprichting van een anti-bolsjewistisch Vlaamsch Legioen, nam het enthousiasme binnen het VNV toe. Het Vlaamsch Legioen zou aanvankelijk worden geleid door het VNV, maar werd gewoonweg opgenomen in de Waffen-SS, waardoor de leden werden overgeleverd aan de concurrentie. Die concurrenten, voluit door de SS gesteund, verhinderden De Clercq’s ambitie om de enige beweging in Vlaanderen te worden. Om de bezetter te imponeren en te tonen dat het VNV, in tegenstelling tot de DeVlag en de ASSV, een reële aanhang had en dus als enige de Duitse steun verdiende, deed De Clercq veel toegevingen en veel inspanningen. Het hoogtepunt van die inspanningen was de herdenkingsmars voor Reimond Tollenaere op 12 juli 1942 in Brussel. Drie maanden later overleed Staf De Clercq en werd hij opgevolgd door Hendrik Elias.[54]
Onder Hendrik Elias bereikte de strijd met de DeVlag een hoogtepunt. Het VNV verloor leden aan de DeVlag, die veel in Vlaams-nationalistische kringen rekruteerde en handig inspeelde op de ontevredenheid van de Groot-Nederlanders binnen het VNV. De DeVlag was ook actief op alle maatschappelijke terreinen, waardoor de invloed van het VNV in het smalle wereldje van collaboratie gevoelig daalde. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is de oprichting van de Hitlerjeugd Vlaanderen, als concurrent voor de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen van het VNV. Elias verbrak in verschillende stappen de samenwerking met de SS, op 14 augustus 1943 werd de werving voor de Waffen-SS stopgezet en op 17 oktober 1943 verbood hij alle VNV’ers nog lid te zijn van de DeVlag. De laatste poging om de leidende beweging in Vlaanderen te worden had plaats op 29 februari 1944 in Berlijn. In een onderhoud tussen Himmler, Elias en Van de Wiele eiste de VNV-leider een beperking van de DeVlag tot de culturele activiteiten. Himmler bekende daarentegen zijn volledige steun aan de DeVlag en verklaarde dat er ook geen sprake kon zijn van een zelfstandig Vlaanderen in een Germaanse Statenbond, maar dat Duitsland eerder aanstuurde op de annexatie van Nederland en België. Dit werd bevestigd door Hitler’s beslissing op 12 juli 1944, waarbij België door Duitsland geannexeerd zou worden onder de vorm van een Reichsgau Flandern en een Reichsgau Wallonien. In Vlaanderen kreeg de DeVlag de politieke macht in handen. De Groot-Duitse DeVlag had de overwinning behaald en het failliet van het VNV was zo goed als bezegeld. Wanneer in september België door de geallieerden werd bevrijd, waren de meeste collaborateurs naar Duitsland gevlucht. Daar richtte Jef Van de Wiele een ‘Landsleiding’ op, die bij de herovering van België door Duitsland de macht opnieuw in handen moest nemen. De meeste leiders van de collaboratie waren lid van deze ‘Landsleiding’, behalve Elias en enkele VNV’ers, die er evenwel niet in slaagden nog een georganiseerde VNV-werking op te zetten. In België herstelde het democratisch regime zich en de collaborateurs kwamen allemaal in dezelfde beklaagdenbank terecht, zonder onderscheid tussen Vlaams-nationalisten, Dietsers of Groot-Duitsers.[55]
Het extreem-rechts panorama in Vlaanderen was tussen 1931 en 1944 een versnipperd landschap. Er waren niet alleen verschillende bewegingen, er waren ook tegengestelde staatsopvattingen. In het interbellum had men Vlaams-nationalisten, federalisten en Dietsers, tijdens de oorlog Vlaams-nationalisten, Dietsers en Groot-Duitsers.
Het Verdinaso bepleitte eerst een Dietsland dat Vlaanderen, Nederland en Frans-Vlaanderen zou omvatten, maar evolueerde naar een Verbond van België, Nederland en Luxemburg. Het VNV koos officieel voor een onafhankelijk Vlaanderen dat samen met Nederland zou opgenomen worden in de Dietse Volksstaat, maar er waren ook VNV’ers die Dietsland een burg te ver vonden. Enkele gematigden in het VNV zagen, samen met Rex-Vlaanderen en Nieuw Vlaanderen, een eentalig Vlaanderen in een federaal België als het ultieme doel. Tijdens de oorlog heerste er bij de Eenheidsbeweging-VNV nog twijfel wat het nu zou worden, Vlaanderen of Dietsland. Het ASSV/GSSV en de DeVlag waren daarentegen zeker van hun stuk, het zou Groot-Duitsland worden.
Maar hoe zagen die verschillende bewegingen hun Vlaanderen, Dietsland of Groot-Duitsland in Europa? Hadden hun naties een plaats in te nemen in een Europese gemeenschap of werd Europa nefast geacht voor de bouw van hun natie?
- II Voor de vrede in Europa (1931-1941) -
In tegenstelling tot de Gay Twenties, een periode gekenmerkt door voorspoed, weelde, democratie en vrede, brak met de jaren dertig een tijd van crisis, armoede, antidemocratie en oorlog aan. De economische crisis deed velen in de armoede belanden en men was alle vertrouwen kwijt in de economie en de democratie. Een nieuwe houvast werd gevonden bij rechts autoritaire en populistische bewegingen, die zo een belangrijke machtsfactor vormden in heel Europa.
Het Verdinaso pleitte bij zijn oprichting in 1931 voor een Dietse staat dat Nederland, Vlaanderen en Frans-Vlaanderen zou omvatten, dat met de “Nieuw Marschrichting” in 1934 werd uitgebreid tot en met Wallonië. Na de landdag van 1937 propageerde Joris Van Severen een “Verbond van België, Nederland en Luxemburg”, een soort Benelux avant-la-lettre. Tijdens het eerste bezettingsjaar sloegen de Dinaso’s opnieuw de Dietse weg in. Het Verdinaso evolueerde van een Diets nationalisme tot een ‘BeNeLux’-verbond, maar kon een Europese gemeenschap de volgende stap zijn?
1.1 1931-1940
1.1.1 Mussolini en het Viermogendheden-pact
Naast de jaarlijkse Landdagen was Hier Dinaso! het belangrijkste middel voor het Verdinaso om naambekendheid te verwerven. Het weekblad was daarenboven het medium bij uitstek waarlangs de leden ‘opgevoed’ werden. In de eerste jaargang van Hier Dinaso! werd de achtste en tevens laatste pagina steevast ingenomen door artikels over buitenlandse politiek van de hand van Ernest Van Den Berghe.[56] Uit die artikels bleek duidelijk de sympathie van de auteur, die een jaar later uit het Verdinaso werd gezet, voor Mussolini en het Italiaanse fascisme, “een jonge wereldveroverende beweging van echt-begrepen internationalisme”. In die tijd, met name maart 1933, lanceerde Mussolini het plan om een ‘Viermogendheden-pact’ te sluiten tussen Duitsland, Italië, Frankrijk en Groot-Brittanië. Dit “reuzenwerk van solidariteit tusschen de volkeren was gebasseerd op de ekonomische samenwerking tusschen de volkeren”. Concreet stelde Mussolini een Europees directorium voor, dat de onmachtige Volkenbondorganisatie moest vervangen. Volgens Van Den Berghe was het pact “fascistisch werk, opbouwend werk, niet tegen de oorlog, maar voor de vrede, het Europeesche werk van Mussolini”. De auteur had een groot vertrouwen in Mussolini en achtte de opbouw van het nieuwe Europa begonnen. Er ontbrak voor hem evenwel nog een definitieve stap in de richting van de vrede. Die laatste stap was de ‘vijfde mogendheid’, een West-Europese macht die niet over het hoofd kon worden gezien: Dietsland. Van het plan, geïnspireerd door de Viervoudige Alliantie van het Congres van Wenen, kwam uiteindelijk niet veel terecht.[57]
Niet iedereen binnen het Verdinaso was evenwel erg opgetogen met het Europees fascisme van Mussolini. In een artikel over Anton Mussert, de leider van het Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging, bekritiseerde een Dinaso, onder het pseudoniem “S. Verrel”, Mussert’s mening dat het fascisme een internationale beweging was, die tot een Nieuw Europa moest leiden. Hij stelde zich dan ook voor dat “als Europa fascistisch geworden zal zijn en de grondoorzaak van alle ellende, de zogenaamde vredesverdragen, …, zullen zijn herzien zoals Mussolini dit wenst”, Italië heel Europa zou overheersen. Een toekomstbeeld dat niet echt goed in de markt lag bij de meeste Verdinaso’s.[58]
1.1.2 Dietsland als hoeksteen van Europa
Joris Van Severen achtte de Dietse staat niet alleen noodzakelijk voor het Dietse volk, maar ook voor de gehele Europese volksgemeenschap. In Hier Dinaso! werden er in die zin regelmatig sloganmatige oproepen gedaan. Vooral in het kader van de Spaanse burgeroorlog zag het Verdinaso Dietsland als de hoeksteen van de vrede in Europa. Joris Van Severen noemde in een toespraak van 1937 Dietsland, een ‘clef de l’Europe’, hierbij Jacques Bainville[59] citerend.[60]
Hier Dinaso! haalde in november 1938 opnieuw een toespraak van Van Severen aan waarin die de positie van Dietsland in Europa verduidelijkte: “… dan moeten wij ook een militair bondgenootschap tusschen de drie staten[61] tot stand brengen, opdat onze landen niet langer de Balkan van West-Europa zijn, en de laatste invalspoort tusschen Frankrijk en Duitsland stevig worden afgegrendeld. Dan pas zullen de West- en Midden-Europeesche machten de Europeesche vrede kunnen consolideren, waarin de economisch en militair hereenigde Nederlanden als even groote macht een hartig woord zullen kunnen meespreken, en waartoe zij krachtens hun ligging en vredeszin zelfs het initiatief kunnen nemen. Dan pas zal 't Avondland zich eindelijk eens kunnen gaan bezinnen op zijn levensnoodzakelijkheden en deze kunnen waarborgen door een stelsel van weloverwogen economische verdragen, en samenwerking tot behoud der koloniale posities.”[62]
Het idee dat de ‘herenigde’ Nederlanden een eventuele oorlog tussen Frankrijk en Duitsland kunnen vermijden, was niet volkomen onlogisch. Naast het feit dat het Koninkrijk der Nederlanden al elf decennia eerder in het leven was geroepen als buffer tussen deze twee Europese grootmachten, waren de Lage Landen ook de ‘enige’ weg waarlangs men dacht dat Duitsland aartsrivaal Frankrijk zou aanvallen. Een begrijpelijke opvatting gezien de ervaringen met het Von Schlieffen-plan en de onaantastbaar geachte Franse Maginot-linie. Een samengesmolten Diets leger zou, in de opvatting van Van Severen en vele Groot-Nederlanders met hem, Duitsland voldoende moeten afschrikken om Dietsland niet binnen te vallen. Vanuit die militaire ‘sleutel’-positie begreep Van Severen de vredesmissie van Dietsland en het herstel van het Avondland.[63]
1.1.3 Diets denken is Europees denken
Tijdens de eerste jaren van zijn bestaan vereenzelvigde het Verdinaso zich met Dietsland. De weg van het Verdinaso was die naar een Dietse volksgemeenschap en de toekomst van een Dietse staat hing onlosmakelijk vast aan het Verdinaso. Maar in het midden van de jaren dertig werd het Verdinaso ook Europees. In 1935 stelde Ernest Michel[64] dat het Verdinaso “de groote politiek voert, in de Europeesche werkelijkheid, in de Europeesche toekomst, in de Europeesche grootheid”. Het besef groeide dat Dietsland niet alleen de vrede kon betekenen voor Europa, maar dat Diets ook Europees was. In zijn nieuwjaarsbrief van 1936 schreef Jef Van Bilsen[65] dat wie Diets dacht Europees moest denken.[66]
In 1936 verscheen in Hier Dinaso! een artikel getiteld “Dietsch Besef en Europeesch Besef”. Jan Seger Duwaert onderscheidde zijn definiëring van ‘Europees besef’ van de intellectuele invulling: “een grooter-willen-zijn”. Die invulling was even onduidelijk en verwerpelijk als het begrip ‘Europese kunst’, want “al die europeezigheid is slechts een bijproduct van het vooze, onwaarachtige en onbestaanbare internationalisme”. Het echte ‘Europese besef’ had zijn oorsprong in een “levenskrachtig nationaal gevoel en in het diepe geloof aan de westersche cultuur”. Europees denken werd duidelijk gelinkt aan een ‘gezond’ nationaal bewustzijn en tegenover het linkse, intellectuele en internationalistische Europa geplaatst. Dat Europa was, voor het Verdinaso, het oude Europa van de Volkenbond en het ‘hersenschimmig’ Europa-denken van Coudenhove Kalergi en Briand, waar het nationale onderdrukt werd ten voordele van het internationale.[67]
Duwaert keerde August Vermeylen’s leuze “wij willen Vlamingen zijn, om Europeërs te worden”[68] om, door te stellen dat iemand geen volwaardige Dietser kon zijn, zonder zich Europeaan te voelen. Europese politiek was voor het Verdinaso van groot belang, omdat Dietsland hierin een belangrijke rol te spelen had. Het hierboven besproken vredesaspect haalt de auteur in dit artikel evenwel niet aan, de ‘noodzakelijke’ rol van Dietsland in Europa is de eigen positie verbeteren omdat het in het verleden genoegen moest nemen “ met wat de groote mogendheden ten deze gelieven te dicteeren”. Er is geen duidelijke invulling van die rol, aandacht voor de noodzakelijkheid des te meer.[69]
Jan Seger Duwaert was erg scherp voor de Franse nationalisten van de Action Française en hun leider Charles Maurras, nochtans de inspirator van Joris Van Severen. Waar Maurras eerst geprezen werd als een scherpe geest en een geniaal intellect, werd hij later aangevallen om zijn veroordeling van het ‘Hitlerisme’, terwijl de ‘stralende buurstaat’ Duitsland opgehemeld werd. De voorkeur voor Duitsland en de afkeer van Maurras zijn minstens merkwaardig te noemen, temeer omdat Van Severen een aanhanger was van het Latijns fascisme onder invloed van Maurras en Mussolini en het Duits nazisme altijd als goddeloos verwierp.[70]
De Fransen in het algemeen werden ook veroordeeld omdat zij Duitsland onder hun voogdij wilden stellen en weigerden Europees te denken. Dat Europees denken had als doel Europa van zijn grootste ziekte te genezen, met name verdeeldheid, en daarvoor moest het nieuwe Duitsland evenzeer als het nieuwe Italië als een constructief element voor een vernieuwd Europa beschouwd worden. De machtsverschuiving in Europa, van de as Londen-Parijs naar de as Rome-Berlijn, was een natuurlijk proces dat niet mocht gehinderd worden, want alle staatsmannen hadden “den plicht tot europeesche saamhorigheid”. Die samenwerking was noodzakelijk, want na een nieuwe wereldoorlog zou een dodelijk verzwakt Europa, een versterkt en gezonder Azië als zegevierende concurrent op zijn markten moeten confronteren.[71]
1.1.4 Europese eenheid
De vrees voor een Aziatisch oprukken naar de wereld-hegemonie, werd langzaamaan een drijfveer voor de eenmaking van Europa. Die drijfveer bereikte haar hoogtepunt in 1941-
1942, wanneer de vrees voor het communisme de Europese koers van Nazi-Duitsland en alle nazistische bewegingen in Europa ging bepalen. In zijn rubriek ‘Schijnwerpers naar Rechts en Links’ haalde Willem Melis[72] een toespraak van Mussolini aan, waarin hij uitriep dat hij geen geloof hechtte aan een soort Verenigde Staten van Europa, maar dat de bolsjewistische bedreiging de Dietsers wel tot een soort Europese gedachte zou brengen.[73]
Om Europa te beschermen, stelde de Nederlandse Dinaso Henri Bruning[74] een verbond van Staten voor, waarin het belang van de afzonderlijke Europese volken en het algemeen belang van Europa in evenwicht werden gebracht. Enkel de grote staatsmannen van Europa konden dit verwezenlijken, met name Hitler, Mussolini en Van Severen. Het verzoenen van het nationaal en het Europees belang zal nog tot de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol blijven spelen in het Europese discours van het Verdinaso.[75] Dit verzoenen zou in de Europese politiek in zekere zin tot op heden blijven meespelen. De goede werking van een Europees samenwerkingsverband staat of valt bij de mate waarin de nationale regeringsleiders een deel van hun nationaal belang willen opgeven voor het algemeen Europees belang.
Het Europees discours van het Verdinaso was niet altijd even eenduidig en hing veelal af van persoonlijke opvattingen. In Hier Dinaso! van 14 december 1935 stelde Robert Schepers[76] dat nationalisme en internationalisme geen tegengestelden zijn, maar twee polen binnen het fascisme, terwijl we hierboven al zagen dat het internationalisme in alle opzichten veroordeeld werd. Natuurlijk wees ook Schepers de utopische invulling van het internationalisme af, een wereldstaat was voor hem ondenkbaar, alleen al door de “onvereenbaarheden tusschen de Europeesche, Amerikaansche en Japansche psyche’s en belangen”.[77]
Het fascistisch internationalisme van Schepers daarentegen was een Europees federalisme, waar het nationalisme de ‘conditio sine qua non’ van was. Een Europees federalisme mocht evenwel geen eenheidsstaat voorstaan, omdat die de verschillende Europese nationaliteiten zou verdringen en zich in hun plaats zou stellen. Iedere natie moest daarentegen haar eigen wetgeving en organisatie behouden, die een weerspiegeling waren van het lokale temperament, de eigen tradities en de nationale cultuur. Een fascistisch internationalisme kon volgens Schepers enkel bestaan uit sterke fascistische naties, een Europese eenheid kon slechts opgebouwd worden door organisch gezonde naties. In die zin was het internationalisme van een Europese federatie verzoenbaar met het fascistisch nationalisme. Ook hier keerde het behoud van het nationale belang terug, maar een Europese eenheid werd wel nog steeds onontkoombaar en noodzakelijk geacht.[78]
Tijdens de Phony War[79] lanceerden Britten en Fransen verschillende vredesplannen die onder meer een Europees samenwerkingsverband inhielden. Luc Delafortrie[80] haalde in zijn rubriek ‘Het Staatsleven’ een toespraak van de Franse minister-president Daladier aan: “men zal het ruilverkeer moeten verruimen. Men zal federatieve banden tusschen verschillende Europeesche Staten moeten overwegen”.[81]
Voor Delafortrie hield het plan de vorming van grote staatkundige eenheden in, waarbij het gevaar bestond dat de kleine staten zouden worden opgeofferd aan de grote. Hij stelde dat er geen sprake kon zijn van algemene samensmeltingen, waarin de meest tegenstrijdige, economische, culturele, volkskundige en aardrijkskundige gegevens zouden verzameld worden. Dit zou immers leiden tot een ‘Europeesche wanorde’, waarbij het voorbeeld van de Volkenbond werd aangehaald.[82]
Wat bij elkaar hoort moest verenigd worden, en voor Delafortrie was de enig mogelijke federatie tussen gelijken, ‘het Verbond der Belgische, Nederlandsche en Luxemburgsche Staten’. Iedere stap verder dan deze ‘BeNeLux’ zou “de verknechting en het teloor gaan in een grooten chaos” betekenen. Luc Delafortrie’s bezorgdheid was niet die van het nationalisme of internationalisme, integendeel. Een Europa opgebouwd door sterke Europese naties, of om de redenering van Schepers te volgen, sterke fascistische naties, zou ten nadele zijn van de kleine staten. Waar anderen nog een Europese eenheid bepleitten, weliswaar rekening houdend met de nationale belangen, wees Delafortrie iedere Europese samenwerking af.[83]
In een latere aflevering van de rubriek ‘Het Staatsleven’ kwam hij terug op de reorganisatie van Europa. Hierin analyseerde Delafortrie historische pogingen tot het vormen van een ‘Europeesch Staatsgeheel’, dat gerealiseerd zou worden door een ‘macht’ die de andere staten rondom zich kan bundelen. De vorming van een Pan-Europa door juridische akkoorden liet hij buiten beschouwing, aangezien deze nooit kon slagen. Pogingen tot het vormen van een Europese eenheid werden volgens Delafortrie ondernomen door de Duitse Keizers in de Middeleeuwen, door Karel V, door Napoleon en door het toenmalige Duitsland. Maar allemaal kregen ze tegenstand van staten die hun onafhankelijkheid boven de Europeesche eenheid verkozen en waren zo tot mislukken gedoemd. Delafortrie herhaalde dat een Europese eenheid niet wenselijk was, omdat de ‘eenmaker’ de rijke verscheidenheid van Europa zou vernietigen. In een Europese eenheid zouden de kleinere staten hun belangen moeten opofferen aan die van de grote staten, daarom moesten de plannen voor een Europese eenheid in het Verdinaso een hardnekkige tegenstander vinden.[84]
1.1.5 Europese economische samenwerking
Waar er in het Verdinaso verdeeldheid heerste over de politieke toekomst van Europa, was men opmerkelijk eensgezind over de economische toekomst van Europa. De economische structuur van West-Europa zou in de toekomst beheerst worden door het autarkisch beginsel, waardoor economisch overleven voor de kleine staten in Europa moeilijk zou worden. Vanuit het Verdinaso pleitte men in de eerste plaats voor een Verbond van België, Nederland en Luxemburg, maar een economische samenwerking op Europees vlak werd ook wenselijk geacht.[85]
Voor de economische artikels in Hier Dinaso! deed Joris Van Severen, vooral in 1938 en 1939, vaak beroep op het Nederlandse tijdschrift De Waag[86], waar ingenieur Balthus Wigersma de economische redactie in handen had. Voor Wigersma was het duidelijk dat alle landen die deel waren van het Europese geheel, hun industrie niet meer op de oude willekeurige wijze zouden kunnen organiseren. Landbouw, scheepvaart en nijverheid moesten zo geordend worden dat “de belangen van het geheel en daardoor die der deelen van het geheel het beste gediend worden”. Verder maakte hij duidelijk dat alle Europese landen binnen het Europese geheel een afnemer moesten vinden, zodat Europa niet meer economisch afhankelijk zou zijn van Amerika of Azië.[87]
De overdrukken uit De Waag besteden ook aandacht aan het Duitse Gesellschaft für Europäische Wirtschaftplanung und Grossraumwirtschaft, die plannen maakte voor een na-oorlogs Europa. Om een eventuele Engelse blokkade te overleven, moest het Europese continent economisch grondig gereorganiseerd worden. Daarom stelde het Gesellschaft voor dat Duitsland alle export van de andere Europese landen op zich zou nemen en ook zou voorzien in de goederen die voor Europa levensnoodzakelijk zijn. Zo’n plan werd niet onrealistisch beschouwd. De Duitse industrie had zich immers al jaren intensief toegelegd op de synthetische productie van bepaalde levensnoodzakelijke grondstoffen. Ook de bezetting van Oost-Europese staten bood de Europese economie nieuwe ontginningsmogelijkheden. Aldus zou de oorlog, volgens De Waag, Europa een beslissende zet geven op de weg naar de Europese Grossraumwirtschaft, de economische zelfvoorziening van Europa. De oorlog legde als het ware de basis voor een toekomstige duurzame en vreedzame samenwerking tussen de volkeren van het Europese continent.[88]
1.1.6 Het Avondland en de Europese cultuur
Tijdens het interbellum bestond er in conservatieve Europese kringen een wijdverspreide vrees voor de ondergang van de West-Europese cultuur. In die kringen werd vaak gerefereerd naar Spengler’s filosofie van het Avondland.[89] Ook bij het Verdinaso was de beschavingsfilosofie van Spengler bekend en het concept ‘Avondland’ was meermaals terug te vinden in Hier Dinaso!. In de beweging heerste de idee dat de Europese cultuur in een dramatische situatie beland was. Het liberalisme, dat de Europese cultuur sinds de Franse Revolutie had gekenmerkt, had alle vitaliteit verloren. Om de christelijke West-Europese beschaving te redden moest er met dat ‘oude Europa’ gebroken worden. De toekomst voor de Europese cultuur lag in de Nieuwe Orde, “de heropstanding van de Westersche cultuur in een nieuwe levensorde”. Deze nieuwe Europese beschaving, ontstaan uit de middeleeuwse ridderorden, verschilde van de oude beschaving in haar ordebeginsel die de godsdienstige, staatkundige en militaire organisatie van Europa zou vormgeven. Deze bezorgdheid voor het Avondland had betrekking op de hele Europese cultuur en oversteeg ieder nationalisme.[90]
In een artikel over oorlogsleuzen in maart 1940 ging Paul Persyn[91] fel te keer tegen alle oorlogsvoerende landen die een strijd voerden in naam van de beschaving en de Europese cultuur. De Engelse, Franse en Duitse cultuur waren voor hem alledrie respectabele culturen, maar niemand had het recht zich als uitsluitende verdediger van de Europese cultuur op het voorplan te werpen. Persyn stelde daarenboven dat de Europese cultuur niet geholpen werd door een “massabotsing en millioenenuitmoording”. De enige manier waarop staten de Europese cultuur konden laten overleven was door een verstandig samenwerken van de Europese volkeren en door rekening te houden met de billijke rechten van alle volkeren.[92]
1.2 1940-1941
1.2.1 In een nieuw Europa
Bij het herverschijnen van Hier Dinaso! op 24 augustus 1940 was de redactie voornamelijk aangeslagen door de dood van Van Severen, maar het verdriet sloeg snel om in trots, want Van Severen was heldhaftig ‘gesneuveld’ in de strijd voor de Nieuwe Orde en het nieuwe Europa. De bezetter werd als bevrijder verwelkomd en toegejuicht als de bouwer van het nieuwe Europa.
In een paginagroot artikel verwelkomde Paul Persyn het nieuwe Europa en proclameerde hij het einde van het Britse Imperium. De kernmacht in Europa verschoof van Londen naar Berlijn. Daar waar Engeland zijn macht in stand hield door verdeeldheid in Europa te zaaien, zou Duitsland de bouwer zijn van een nieuwe Europese eenheid. Persyn riep alle Dinaso’s op om deze machtsverschuiving te steunen, niet alleen omdat de Europese eenheid een lang gedroomde droom van het Verdinaso was, maar ook om een ruime plaats en een heerlijke toekomst open te laten voor het Dietse volk. Het was volgens hem noodzakelijk dat er zou worden samengewerkt met de Duitse overheid, zodoende een culturele en administratieve zelfstandigheid te behouden in het nieuwe Europa. Persyn’s artikel was eigenlijk een weinig verholen oproep tot collaboratie, waarbij de toekomst van Dietsland in Europa de inzet was.[93]
Het nieuwe Europa was voor het Verdinaso duidelijk de voornaamste, misschien zelfs enige inzet van de oorlog. De plaats die Dietsland en de andere landen in het nieuwe Europa zouden innemen, was nochtans een onderwerp van discussie. Waar er in oktober 1940 nog geschreven werd dat alle Europese staten gelijkberechtigde leden der Europese gemeenschap zouden zijn, schreef Emiel Thiers[94] enkele maanden later dat een inschakeling in het nieuwe Europa een beperking van de onafhankelijkheid betekende. Het nieuwe Europa zou neerkomen op een systeem van onderscheidene staten ingeschakeld in een hoger verband. Duitsland zou hierin de sterke macht moeten zijn, die in ruil voor zijn positie heel Europa veiligheid, zekerheid en levensmogelijkheid moest verschaffen.[95]
Enkele nummers van Hier Dinaso! later verdedigde Leo Poppe[96] de omschakeling van een gelijkberechtiging naar een hiërarchisch systeem. Zijn kernargument was de ongelijkheid tussen de verschillende rassen. In de Volkenbond, wat hij als de voorloper van een liberaal-democratisch Pan-Europa aanzag, stond België op gelijke hoogte met negerstaten. Dit was voor hem, vanuit zijn racistische ideologie die evenwel niet door alle hooggeplaatste Dinaso’s gedeeld werd, natuurlijk onaanvaardbaar. Die theoretische gelijkheid impliceerde dan ook dat Duitsland bij stemmingen evenveel gewicht had als Nicaragua en België evenveel op tafel kon kloppen als Italië. Die laatste vergelijking is zeer opmerkelijk, maar vanuit Poppe’s discours begrijpelijk. Vanuit een fascistisch ideologie die zich baseert op hiërarchie was het gewoon ondenkbaar, dat een land als België evenveel te zeggen had als een belangrijk land met een grote leider zoals Italië. Poppe besloot dan ook dat in het nieuwe Europa raciale verscheidenheid niet over het hoofd zou gezien worden en alle volkeren naargelang hun belang zouden geordend worden.[97]
Ondertussen werd het in de artikelen over de Europese toekomst duidelijk dat er in het Verdinaso een ideologische machtswissel had plaatsgegrepen.[98] Volgens de jeugdleider van het Verdinaso, Leo Poppe, lag de toekomst van het Dietse volk in de Germaanse Statenbond. Het was toen een gangbare opvatting dat Europa zou opgedeeld worden in twee zone’s: een Germaanse Statenbond en de Latijnse Bond, met respectievelijk Duitsland en Italië als organiserende machten. De volkeren in de Germaanse Statenbond zouden niet gelijkberechtigd zijn, wat volgens Poppe logisch was, gezien rechten het gevolg zijn van vervulde plichten. In die logica nam het Duitse Rijk de plaats in die het toekwam, “Duitsland kan deze offers slechts brengen omdat het weet dat het in het nieuwgeordende Europa de toonaangevende macht zal zijn”. Zo dacht ook Luc Delafortrie erover, ook voor hem bestond de Germaanse volkerengemeenschap uit zelfstandige volkshuishoudens die hiërarchisch geordend waren rond het leidende Duitse volk. We willen hier even opmerken dat sommige Dinaso’s nog steeds hoopten op een zelfstandige Dietse staat in een Germaanse gemeenschap, terwijl hooggeplaatste Verdinaso’s in SS-kringen stelden dat Diets Duits was, wat erop neerkwam dat Vlaanderen en Nederland net zo goed een Reichsgau konden zijn als Beieren.[99]
1.2.2 Europa’s economische wederopbouw
De weinige vrijheid die het Verdinaso kreeg van de bezetter om over de toekomst te spreken en de zeldzame Duitse voorbeelden van Europees denken noopten de redacteurs van Hier Dinaso! ertoe zich te beperken tot de economische reorganisatie van Europa, waar sinds juni 1940 verscheidene documenten over verspreid werden.[100]
Op 11 januari 1941 besprak L.C. Ameye[101] de economische heropbouw van Europa aan de hand van enkele, niet nader gespecificeerde, Duitse verklaringen en redevoeringen. Aan de hand daarvan kwam hij tot de vaststelling dat de Europese economie na de oorlog hoogstwaarschijnlijk sterk zou verschillen met die van voor september 1939. De volledige vrijheid van de liberale economie zou plaats moeten maken voor een gerichte en hiërarchische economie die zich zou baseren op de principes van orde, beraad en tucht.[102]
De kerngedachte waarrond Ameye’s toekomstconcept draaide, was de Europese solidariteit. Die hield in dat de nationale economische belangen hun positie zouden behouden, maar dat een land niet zou mogen vergeten dat het deel uitmaakte van een Europese gemeenschap. Wat wil zeggen dat alle landen van die gemeenschap bij economische betrekkingen een voorkeurrecht zouden hebben en dat daarenboven alle economische handelingen de Europese economische toenadering moesten begunstigen. Wat de facto neerkwam op een Europees autarkisch model, waarbij enkel handel werd gedreven binnen het Grossraum, zodat Europa zich onafhankelijk kon opstellen ten opzichte van andere economische machten.[103]
Ameye wees er ook op dat er over de praktische organisatie van een gemeenschappelijke Europese economie vanwege de bezetter weinig duidelijkheid bestond. Het was wel duidelijk dat er nog geen sprake was van een ‘Europeesch Zollverein’ en dat een versmelting van verscheidene Europese economieën in éénzelfde vorm niet tot de mogelijkheden behoorde, omdat iedere nationale economie eigen kenmerken heeft, bepaald door de geest van het volk. Om toch enige lijn in de toekomst te scheppen, stelde Ameye een driestappenplan voor.[104]
De eerste stap die Europa moest zetten, was de aanvaarding van een gemeenschappelijke leiding. Een ingewikkeld economisch complex als Europa zou zonder rangorde of leiding onder druk van het particularisme instorten. De eenheid in Europa kon bereikt worden door het werk van een wilskracht, die Ameye terugvond in het werk van de As-Mogendheden. Dit voorrecht hadden ze, volgens het Verdinaso, niet verkregen omwille van hun oorlogsprestaties of het feit dat zij Europa bezetten. Wel omdat de As, en voornamelijk Duitsland, centraal in Europa lag en aldus het best gelegen was om de handel binnen Europa te regelen.[105]
De tweede stap die er in Europa moest gerealiseerd worden, om een gezonde economische samenwerking te realiseren en economische stabiliteit af te weren, was het sluiten van economische overeenkomsten tussen de As en de andere landen op lange termijn. Die overeenkomsten zouden moeten zorgen voor een gezonde internationale arbeidsverdeling en de verschillende landen verzekeren van afzetgebieden. Met de verzekering van afzetgebieden bedoelde Ameye het verzekeren van een productieminimum bij de voornaamste sectoren van een land, door een gegarandeerde afname van een ander land van de gemeenschap. Direct verbonden met die verzekering van afzetgebieden was de verdeling van de productiekrachten in Europa. Bij een duidelijke concentratie op een productiesector per land zouden er in andere sectoren arbeiders vrijkomen, die dan konden verplaatst worden naar andere productievelden.[106] Een verbloemde formulering voor het overbrengen van arbeidskrachten naar Duitsland.
De inrichting van een veelzijdig verrekeningsstelsel[107] was de derde en laatste stap die essentieel zou zijn voor de vorming van een Europese economische gemeenschap. Een verrekeningsstelsel betreffende goederenruil werd al sinds het eind van de jaren ’30 regelmatig gebruikt. De voordelen ervan waren dat de invoer aangepast was aan de betaalmogelijkheden en dat het land onafhankelijk werd van het goud. Het belangrijkste nadeel was dat dit slechts bilateraal toegepast werd. Met dit nadeel moest in de toekomst komaf gemaakt worden. in plaats van een bilateraal stelsel, moet men in een Europese gemeenschap overgaan naar een multilateraal stelsel. Dit systeem werd vooral in Duitse middens gepropageerd, waar er wel nadruk op gelegd werd dat het verrekeningsstelsel centraal moest georganiseerd worden, met name in Berlijn. Het verrekeningsstelsel was in verschillende opzichten erg voordelig voor Duitsland. Zo kon Europa onafhankelijk worden van de goudstandaard, het symbool van de liberale handel. De grote vrees van de As-landen voor de goudstandaard kan verklaard worden vanuit het feit dat ze zelf weinig goud bezaten en de zwakke inflatoire positie van de Reichsmark. Daarnaast zou het verrekeningsstelsel ook de markteconomie vervangen door een economie onder staatscontrole, zodat alle handel via de staat moest gebeuren en Nazi-Duitsland niet meer afhankelijk zou zijn van de goodwill van bedrijfsleiders. [108]
De hele Europese economische samenwerking was eigenlijk gebouwd op de gedachte dat wat economisch het voordeligst was voor Duitsland, ook het beste was voor Europa. Zoals we ook in het deel over de collaboratiebewegingen zullen zien, werden alle Duitse doelstellingen verpakt in Europees pakpapier.
2 Vlaams-nationalisten en federalisten: VNV, Rex-Vlaanderen en Nieuw Vlaanderen
Vlaanderen was het gemeenschappelijk doel van zowel het VNV als Rex-Vlaanderen en Nieuw Vlaanderen, maar elk plaatste het in een ander kader. Als amalgaam van Vlaams-nationale partijtjes en personen circuleerden er bij het VNV verschillende staatsopvattingen. Het officiële partijprogramma koos uitdrukkelijk voor een onafhankelijk Vlaanderen, dat samen met Nederland een Dietse eenheidsstaat zou vormen. Bij veel VNV’ers leefde echter het geloof dat het bij een onafhankelijk Vlaanderen zou blijven en dat Dietsland een stap te ver was. Enkele gematigde Vlaams-nationalisten streefden daarenboven in de eerste plaats naar een ééntalig Vlaanderen in een federaal België onder leiding van Leopold III. Deze staatsopvatting deelden ze met Nieuw Vlaanderen en Rex-Vlaanderen, wat tot uiting kwam in verschillende initiatieven, respectievelijk de Vlaamsche Concentratie en het Rex-VNV-akkoord in 1936. Viel het separatistisch Vlaams-nationalisme te rijmen met een Europese samenwerking of kon het Belgisch federalisme dan wel als inspiratiebron dienen?
2.1 Het VNV
Het VNV was ontstaan in 1933 als reactie op het Verdinaso en bestond uit een samenwerkingsverband tussen verschillende kleine en veelal lokale Vlaams-nationalistische partijen. Het VNV beriep zich dan ook op de rijke geschiedenis van de Vlaamse Beweging. De aandacht voor ‘Europa’ daarentegen was bij het VNV tot de invasie in België op 10 mei 1940 minimaal te noemen.
Net als het Verdinaso zag het VNV de Dietse gedachte als een zaak van Europees belang. In 1936 schreef het lijfblad van het VNV Strijd dat de Dietse gedachte het Vlaamse vraagstuk verhief van het Belgische naar het Europese plan. Alle politieke conflicten van nationale aard moesten immers door een Europese bril bekeken worden, omdat de politiek zogezegd sterk internationaal was uitgegroeid. Die internationale politiek werd toen beheerst door de Spaanse Burgeroorlog. Voor het VNV was de inzet van die oorlog de ideologische oriëntatie van Europa, een strijd tussen rechts en links. Strijd had alle vertrouwen in de overwinning van rechts in Europa, want alle Europese landen die de revolutie van rechts hadden verwezenlijkt, stelden het uitstekend met elkaar. Toch pleitte het VNV voor vrede in Europa en zag het voor Dietsland hierin een sleutelrol weggelegd. Het was van Europees belang dat de Nederlanden op het internationale plan zouden herenigd worden tot één diplomatieke, economische en militaire entiteit. Dietsland zou als Europese machtsfactor essentieel zijn voor het behoud van de vrede en het evenwicht in de ‘Westhoek’ van Europa.[109]
Nadat Hitler op 1 september 1939 de oorlog aan Polen verklaard had en Europa opnieuw dreigde af te stevenen op een massaal gewapend treffen, huldigde het VNV in navolging van de Belgische regering het neutraliteitsbeginsel en pleitte het opnieuw voor een Europese vrede. De neutraliteitspolitiek werd reeds vanaf de opzegging van het geheim Belgisch-Frans militair akkoord[110] gevoerd, maar pas na de oorlogsverklaring in 1939 kreeg die politiek een officieel karakter. Vanuit verschillende kringen, en niet in het minst de extreem-rechtse, werd er veel moeite gedaan om te bewijzen dat neutraliteit een welwillende houding ten aanzien van Duitsland inhield.[111]
Naast de angst om als klein land meegesleurd te worden in een oorlog tussen de groten van Europa, vreesde het VNV ook voor de Europese economie en de Europese cultuur. Het vroeg zich af waar de Europese economie heen ging in deze omstandigheden, want “de oorlog woedt nog niet in al zijn heftigheid en reeds is de ekonomie van haast alle Europeesche landen geschokt”. Net als in 1918 had Europa zijn technische voorsprong verloren en had het nu een onmetelijke achterstand in te lopen. Ook de Europese cultuur leed onder de nieuwe oorlog en in Strijd vroeg men zich af wat er moest worden van de oude Europese, christelijke beschaving als de volkeren van Europa deze cultuur zelf kapot sloegen in een onmenselijke en onwaardige oorlog.[112]
Waar het VNV tijdens de Spaanse Burgeroorlog een verenigd Dietsland als vredesfactor in Europa voorstelde, lag Dietsland’s lot als vredesfactor nu in een breder verband, in het “Derde Europa”. Geïnspireerd door verklaringen van de Hongaarse professor Elémer Hantos[113] verklaarde Strijd dat het Derde Europa een ruime kring van 25 neutrale landen zou worden, die een barrière zou kunnen opwerpen tegen oorlogsoperaties en zelfs de oorlog zou kunnen stoppen. Die 25 landen waren verenigd in hun neutraliteit, omdat die voor de kleine staten in Europa de enige vorm van overleven was. Het doel van een bondgenootschap tussen neutrale staten zou het gezamenlijke optreden als verzoeners, als bemiddelaars en als eerlijke ‘makelaars’ tussen vijandige partijen zijn. Het VNV zag de Oslo-staten[114] als eerste kern van dat Derde Europa, waar een steeds groeiend aantal staten zich zou bij aansluiten, om zo een belangengemeenschap van ‘georganiseerde rustgebieden’ uit te bouwen. Het gezamenlijk gewicht van talrijke kleine staten moest de vrede in Europa doen zegevieren.[115]
Naast zijn streven naar vrede door neutraliteit, zocht het VNV ook naar garanties voor een toekomstige vrede. Een herstel van de overtuiging en het gevoel van een Europese veiligheid werden onontbeerlijk genoemd voor een toekomstige vrede in Europa. Daarvoor moest er volledige openheid zijn over de buitenlandse politiek van de Europese staten en moest de internationale economie bevordert worden en de vrede gewaarborgd. Het verwezenlijken van dit alles werd slechts mogelijk geacht in het kader van een algemene Europese samenwerking. Om die samenwerking te organiseren moest er een conferentie worden bijeengeroepen, maar dit was onmogelijk onder het gedonder van kanonnen. Daarom stelde het VNV voor dat er snel en verstandig naar oplossingen zou gezocht worden voordat er “millioenen menschen doelloos zijn gevallen en milliarden aan waarde zullen zijn vernield”. Strijd wilde Duitsland de hand reiken, niet uit zwakheid of lafheid, maar om samen de vraagstukken op te lossen en zo de Europese volkeren het leed van een nutteloze oorlog te besparen.[116]
Europa was voor het VNV niet alleen een factor van oorlog en vrede, maar ook de Europese ‘samenhorigheid’ op gebied van landbouw was van belang. In de landbouwrubriek van 19 maart 1939 stelde Strijd dat de Europese eenheid geen toekomstdroom meer was, maar eerder werkelijkheid zou zijn dan men dacht. Uit vrees voor een tweede Europese landbouwcrisis onder invloed van de grote Amerikaanse landbouwproductie zag het VNV de oplossing in een Europese samenwerking op basis van degelijke akkoorden. Die zouden een zegen zijn voor nijverheid en voor landbouw en tevens de vrede onrechtstreeks bevorderen. De ongelovige Thomassen onder de lezers werden gerust gesteld dat er geen nevelig project zou worden voorgesteld, maar er zakelijke en betrouwbare gegevens zouden worden gebruikt. Het streven naar economische samenwerking werd geplaatst binnen het kader van de tendens naar autarchie, maar dan op Europees vlak. In Strijd werd naast de algemene landbouwproductie ook de productie van tarwe, maïs, suiker, vee, vlees, vetten, plantaardige vezels en wol in Europa besproken. Het VNV besloot dat het oude, vermolmde en wijze Europa op landbouwgebied zichzelf kon voorzien van toekomstmogelijkheden op voorwaarde dat de betrokken staten elkaar verstonden. De nood zou hen trouwens hier toe dwingen, waarna een eerste stap op de weg van de Europese ‘gezondmaking’ zou gezet worden.[117]
De bezorgdheid over de overlevingskansen van de landbouw in Europa was steeds typerend en ook stimulerend geweest voor het integratiedenken. Duitsland bekeek vooral de mogelijkheden van een autarkische Grossraumwirtschaft waarbij het andere landbouwgebieden in Europa kon uitbuiten, Italië was vooral bezorgd over de overlevingskansen van zijn eigen landbouw en ook in het na-oorlogse Europa werd een gemeenschappelijk landbouwbeleid uitgewerkt.
2.2 Rex-Vlaanderen
In tegenstelling tot het VNV, was Rex-Vlaanderen een partij zonder een brede basis en zonder een verleden. Het werd met de verkiezingen van 1936 door Leon Degrelle in het leven geroepen. De partij poogde een onafhankelijke koers te varen ten aanzien van de Waalse ‘zuster’partij, maar het zou nooit een significante plaats hebben in het Belgische politieke leven en zo altijd afhankelijk blijven van Leon Degrelle.
Het onderzoek naar de Europese gedachte bij Rex-Vlaanderen heeft niet veel vruchten afgeworpen, niet in het minst omdat het onderzochte weekblad geen jaargang heeft rond gekregen. Daarenboven was het moeilijk een grens te trekken tussen de opvattingen van Rex-Vlaanderen zelf en de opvattingen die door de Rex-partij van Degrelle werden opgedrongen. De Nieuwe Staat was vooral bekend als dagblad onder leiding van Paul De Mont[118], tot die ontslag nam uit Rex en het zieltogende Rex-Vlaanderen en zijn dagblad compleet de dieperik ingingen.[119]
Onder druk van Degrelle werd het dagblad omgevormd tot een propagandaweekblad, dat niet veel succes had. De Europese gedachte van een beweging weergeven door onderzoek van een weekblad dat nog geen één jaar werd uitgegeven, is moeilijk. Daarenboven beperkten we ons tot de artikels die duidelijk afkomstig waren van Rex-Vlaanderen en niet waren opgedrongen door Rex, omdat het hier niet de Europese gedachte bij Rex betreft.[120] Uiteindelijk vonden we in De Nieuwe Staat van 7 januari 1939 een artikel terug dat als voorbeeld kan dienen van een Europese idee binnen deze kleine Vlaamse beweging.
In een artikel getiteld “Was Dante Rexist” maakte André Cox de vergelijking tussen het partijprogramma van Rex-Vlaanderen en de Italiaanse schrijver en politicus Dante. Na enkele passages over orde, cultuur en zeden bespreekt de auteur het verlangen naar een internationale orde. Dante streefde, volgens Cox, naar een internationale orde, een universeel gezag, dat door de verschillende nationale staten zou eerbiedigd worden. Cox wees erop dat de stichting van nationale staten een noodzakelijkheid was, maar dat zij niet het uiteindelijke doel kon zijn. Dat kon pas bereikt worden als alle staten hun economie omvormden tot een autarchie, om de uitbuiting van de industriële staten op de landbouwstaten uit de weg te ruimen. Op basis van deze ‘niet-uitbuiting’ zou er een internationale orde ontstaan.[121]
Verder werd beklemtoond dat Dante in zijn tijd een utopist was, die boven nationale staten een ‘Keizerrijk-Imperium’, geen hersenschimmige internationale eenheid, bepleitte. Volgens De Nieuwe Staat werd er in deze tijd van het uiteenvallen van de middeleeuwse christenheid en opbloei van het nationalisme, teruggegrepen naar de utopie van Dante. Het Europese geslacht was gedoemd tot rampen als het er niet in slaagde een grote politieke eenheid te herstellen. Deze eenheid zou geen “Volkenbond van babbelaars” zijn, maar het resultaat van de veroveringen van de machtigste Europese staat of door een vrijwillige overeenkomst die de basis zou leggen van een eerlijke federatie. André Cox verkoos een eerlijke federatie als alle staten van Europa op dezelfde politieke, sociale en economische leest gebouwd zouden zijn.[122]
Cox besloot met de idee dat zijn droom, “de politieke eenheid der wereldlijke maatschappij”, ook deze was van Dante. Of die idee ook werkelijk leefde bij Rex-Vlaanderen kunnen we aan de hand van dit ene artikeltje niet besluiten, maar de opvatting dat het uiteindelijke doel een internationale orde moest zijn, was zeker niet onbestaande. De Europese idee die we uit dit artikel konden distilleren, leunde wel aan bij het Italiaanse fascisme.
Rex-Vlaanderen bepleitte een internationale orde gebaseerd op autarchie om de landbouwstaten te bevrijden van uitbuiting door de industriële landen. Voor de vorming van een internationale orde wees het een verovering door de machtigste natie van Europa af. Deze twee principes komen overeen met de Italiaanse vrees dat in een toekomstige eengemaakt Europa Duitsland alle macht zou hebben. Dat de Europese eenheid geen ‘Volkenbond van babbelaars’, maar een ‘eerlijke federatie’ moest zijn, kan ook wijzen op een fascistische inspiratiebron. Op het ‘Convegno Volta’ in 1932 was de Volkenbond en diens abstract principe van gelijkheid tussen alle staten immers afgewezen.[123]
Ter afsluiting willen we nog opmerken dat de vergelijking tussen het toenertijds streven naar een internationale eenheid en een groot voorbeeld uit het verleden geen exclusiviteit is voor De Nieuwe Staat. Denken we maar aan de klassieke historiografen van de Europese integratie, die dikwijls hun historisch overzicht begonnen in de Middeleeuwen.[124]
2.3 Nieuw Vlaanderen
In september 1934 kwam het weekblad Nieuw Vlaanderen op initiatief van de Leuvense professor Hendrik van de Wijer tot stand. Als Vlaams intellectueel weekblad concentreerde het zich voornamelijk op politiek en cultuur. In 1935 verklaarde het zich voorstander van het federalisme en werd het een voortrekker in de Vlaamsche Concentratiebeweging. Na de verkiezingen van 1936 ging het openlijk aanleunen bij het autoritair corporatisme van het VNV.
2.3.1 Het Derde Europa
Binnen de Vlaamse Beweging steunde ongeveer iedereen de neutraliteitspolitiek van de Belgische regering of werd geëist dat die neutraliteit nog verder moest gaan. Waar het VNV de politieke motor van die Vlaamse neutraliteit was, profileerde Nieuw Vlaanderen zich als de intellectuele motor van de neutraliteit. Nieuw Vlaanderen werkte het door het VNV gehuldigde idee van het Derde Europa[125] verder uit in zijn artikelen. De kern van het Derde Europa bestond uit de Oslo-staten, waarrond zich de andere zelfstandige en vredelievende staten zouden verzamelen. Het voornaamste principe van het Derde Europa was buiten iedere ideologische blokvorming te blijven. De samenwerking tussen de verschillende staten zou zich vooral op die onafhankelijkheidspolitiek concentreren en er zouden geen plannen gemaakt worden voor een collectieve veiligheidsgarantie.[126]
Naarmate de oorlog naderde, werd de culturele waarde van het Derde Europa meer benadrukt. De Oslo-staten waren de bewaarders van de ware Europese geest in zijn veredelde gedaante en dus hadden zij een patrimonium voor ondergang te behoeden. Want dat patrimonium, de Europese cultuur, werd als een hoogtepunt in de menselijke geschiedenis gezien, en nog door geen andere moderne beschaving geëvenaard. Evenredig met de Vlaamse Beweging zouden de Oslo-staten politieke en culturele autonomie nastreven in de Europese verscheidenheid. Die verscheidenheid in Vlaanderen en in Europa mocht geen bron van tegenstellingen worden, ze was veeleer rijkdom en weelde. [127]
2.3.2 Europese samenwerking
De vorming van een derde neutraliteitsfront kon voor Nieuw Vlaanderen echter niet het einddoel zijn. De kleine staten moesten een eigen geestelijke basis uitwerken waarop een Europese heropbouw mogelijk was. Die heropbouw en de daaropvolgende samenwerking zag het weekblad hoopvol voor zich uit rijzen omdat er in heel Europa positieve signalen te horen waren. Zowel de Britse Minister Chamberlain als zijn Franse collega Daladier stelden voor de Engels-Franse samenwerking op financieel en economisch vlak tot de andere Europese naties uit te breiden. De as Parijs-Londen moest de kern vormen van een nieuwe Europese confederatie, die gestalte zou krijgen naar het model van de Verenigde Staten. Volgens redacteur Van Reyen had het plan een grotere overlevingskans dan de zwakke Volkenbond. Hij wees er evenwel op dat Rusland buiten een dergelijk Europees plan moest gehouden worden. De naderende oorlog zou namelijk een conflict tussen de christelijke beschaving en de ‘Aziatische horden’ zijn, waar de toekomst van het christelijke Europa beslecht zou worden.[128]
Een nieuwe Europese samenwerking was voor Nieuw Vlaanderen de onbetwistbare inzet van de onvermijdelijke oorlog. Er moest een Europa geschapen worden, waar in alle landen, Duitsland incluis, vrijheid en recht verzekerd zouden zijn. In dat Europa zou het niet meer mogelijk zijn aan iedere volksgemeenschap een soevereine staat toe te kennen. Alle landen zouden offers van nationale soevereiniteit moeten brengen om een staatsvorm op te bouwen waar volksgemeenschappen een politiek vorm aannemen en men samen zou werken in ‘grotere gehelen’.[129]
2.3.3 Neuropa
Wanneer Nieuw Vlaanderen na een onderbreking van vijf maanden van de bezetter de toelating kreeg om opnieuw te verschijnen, getuigden vele artikels van een Europees optimisme. Onder het motto “Wij moeten Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden”, waarmee hij rechtstreeks verwees naar het werk van August Vermeylen[130], schreef M.J. Liesenborghs[131] een aantal artikelen over de toekomst van Europa. Hij was vooral verheugd dat de staatkundige grenzen veel van hun waarde zouden verliezen, zodat de Vlamingen nu werkelijke ‘Europeeërs’ kunnen worden. ‘Europeeër’ zijn betekende echter niet ophouden Vlaming te zijn. Bij een totale verdwijning van de grenzen zou in een continentaal-georganiseerd Europa het accent moeten gelegd worden op de diversiteit van culturen en volkeren. Vlaanderen zou daar moeten gewaardeerd worden als een beschaafd volk en een hoogte bereiken “welke wij nog niet bereikt hadden, maar toch bereiken willen en kunnen”. Liesenborghs zag voor de Vlaamse cultuur geen Gleichschaltung tegemoet, maar wel een wisselwerking en wederzijdse verrijking.[132]
Europa moest niet alleen op cultureel vlak één worden, ook op economisch vlak zag Nieuw Vlaanderen Europa in de toekomst samenwerken. De opvattingen die door Karel Engelbeen[133] werden geformuleerd, volgden in grote mate de principes voor een na-oorlogse Europese economie uiteengezet door Reichsminister Funk in zijn toespraak op 25 juli 1940.[134] Deze stelde dat de Europese Grossraumwirtschaft het continent tot één economische entiteit zou herscheppen, waardoor de Europese economie tegenover andere economische wereldregio’s kon gesteld worden. De economische reorganisatie van Europa zou evenwel onderhevig zijn aan politieke doelstellingen, zoals de zelfstandigheid van Europa ten aanzien van de rest van de wereld en de solidariteit tussen de Europese volkeren. Engelbeen benadrukte wel dat een Grossraumwirtschaft geen volledige autarchie veronderstelde. Voor hem was het onzinnig alle economische betrekkingen met de rest van de wereld te verbreken.[135]
Zelfs na één jaar bezetting bleef Liesenborghs de toekomst van Vlaanderen in het Neuropa positief zien. Vlaanderen moest zich wel verbinden met de andere Europese volken om de plaats van een ‘gelijkwaardig lid’ in de grote gemeenschap in te nemen, een plaats waarop de Vlamingen ten volle recht meenden te hebben. Liesenborghs besefte wel dat een opname van Vlaanderen in de Germaanse volkerengemeenschap onvermijdelijk was, maar hij weigerde een culturele Gleichschaltung te aanvaarden en bleef een openhartige en vruchtbare wisselwerking bepleitten tussen de verschillende Germaanse culturen. Om zo snel mogelijk de Europese bestemming te bereiken, moest de oorlog wel snel beëindigd worden, maar voor Nieuw Vlaanderen was het wel een feit dat de oorlog de Europese bewustwording gestimuleerd had.[136]
In zijn boek Revolutie van Rechts merkt Olivier Boehme op dat de bezorgdheid over het Avondland in rechts-intellectuele middens als een soort Europa-gedachte leefde.[137] Bij Nieuw Vlaanderen, dat een spreekbuis van vele rechtse intellectuelen in Vlaanderen was, vonden we die bezorgdheid meermaals terug. De landen van het Derde Europa werden de taak toebedacht om de Europese cultuur te bewaken. Het Derde Europa was voor Nieuw Vlaanderen evenwel geen einddoel, maar slechts een tussenstap naar een Europese samenwerking, die supranationaal georganiseerd zou zijn. Bij het herverschijnen van Nieuw Vlaanderen tijdens de bezetting hoopte men vooral op het wegvallen van de grenzen in Europa, zodat Europa economisch en cultureel één kon worden.
De Europese gedachte tussen 1931 en 1941 bij de Vlaamse Nieuwe Orde werd gekenmerkt door belangrijke verschilpunten, maar ook wezenlijke gelijkenissen. In die zin konden we enkele thema’s onderscheiden.
Een eerste thema die door verschillende bewegingen behandeld werd was “vrede en oorlog” en dit vooral in het kader van de Spaanse Burgeroorlog. Het Verdinaso en VNV vonden beide dat Dietsland een noodzaak was in Europa. Een verenigd Dietsland kon als ‘clef de l’Europe’ de vrede in Europa bewerkstelligen en als vijfde macht in Europa verdere Europese conflicten voorkomen. Het VNV en Nieuw Vlaanderen gingen nog verder en in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog bepleitten ze een Derde Europa dat de neutrale staten van Europa zou verenigen rond een kern gevormd door de Oslo-Staten. Dat Derde Europa was door zijn neutraliteit de uitgelezen behoeder van de Europese cultuur.
Een tweede thema onderscheiden we in de opvattingen over de Europese economie. Zowel het Verdinaso, VNV als Nieuw Vlaanderen achtten een Europese economische samenwerking noodzakelijk. Zonder een duidelijk en eenvormig beleid zou de Europese economie onder de druk van de Amerikaanse en Aziatische economieën snel verschrompelen. Daarenboven was een economische onafhankelijkheid wenselijk om te weerstaan aan een eventuele blokkade. Als oplossing stelde het Verdinaso, onder invloed van De Waag, een economische grootruimte voor. In reactie daarop stelde Nieuw Vlaanderen dat de Europese economie wel volledig zelfstandig kon zijn, maar zich niet mocht isoleren van de wereldeconomie.
De tegenstelling tussen Europa en de natie vormde een derde rode draad doorheen dit deel. Bij het Verdinaso waren er hierover verschillende meningen te horen. Volgens Duwaert verschilde Europees denken van internationalisme en veronderstelde het een gezond nationaal bewustzijn. Alleen sterke nationale staten hadden een belangrijke rol te spelen in de Europese politiek. In tegenstelling tot Duwaert bekeek Schepers internationalisme en nationalisme niet als tegengestelden. Hij dacht internationalisme als een Europees federalisme dat sterke naties zou samenbrengen in een groter Europees geheel met behoud van hun eigenheid. Een Europese samenwerking zou daarenboven pas tot stand kunnen komen na een verzoening tussen de nationale en de Europese belangen. Voor Luc Delafortrie was iedere samenwerking op Europees vlak altijd gedoemd te mislukken. De grote nationale staten zouden nooit gemeenschappelijke belangen kunnen delen met kleine staten en deze laatste zouden altijd het slachtoffer zijn in een groter samenwerkingsverband. Rex-Vlaanderen daarentegen bepleitte een eerlijke federatie van gelijkwaardige staten en greep hiervoor terug naar de opvattingen van Dante. Nieuw Vlaanderen tenslotte koos voor een Europese confederatie naar het model van de Verenigde Staten.
Een vierde thema dat meermaals aan bod kwam, was het Avondland of de bezorgdheid over een ondergang van de Europese cultuur waarnaar Olivier Boehme verwees. Niet zozeer Spengler’s filosofie, maar wel zijn terminologie inzake het Avondland was alomtegenwoordig in de jaren dertig. In deze jaren van crisis heerste de bezorgdheid over de toekomst van de Europese cultuur. De Nieuwe Orde had er zo zijn eigen kijk op. Volgens het Verdinaso lag de toekomst van de West-Europese beschaving in het fascisme, dat zich tegen het ‘oude Europa’ afzette. Bovendien had geen enkele natie het recht zich ‘verdediger van de Europese cultuur’ te noemen. De Europese cultuur oversteeg ieder nationalisme en kon enkel gered worden in een verstandig samenwerken. Het VNV vroeg zich enkel af wat er moest worden van de Europese beschaving, als de volkeren van Europa deze zelf kapot sloegen. Nieuw Vlaanderen propageerde het Derde Europa als behoeder van de Europese cultuur, dat als een hoogtepunt in de menselijke geschiedenis werd gezien.
Tijdens het eerste jaar van de bezetting bleven enkel Hier Dinaso! en Nieuw Vlaanderen verschijnen. Het voornaamste thema dat aan bod kwam, was de toekomstige organisatie van Europa. Nieuw Vlaanderen was opgetogen dat men komaf zou maken met de nationale grenzen en dat Europa continentaal georganiseerd zou worden. Het hechtte wel veel belang aan de diversiteit van de culturen in Europa en bestreed iedere Gleichschaltung. Naarmate het eerste oorlogsjaar vorderde, werd de opname van de Vlaamse cultuur in de Germaanse gemeenschap aanvaard. Ook bij het Verdinaso verschoven de standpunten naarmate de bezetting voortging. Waar het eerst een sterk Dietsland in een Europese gemeenschap voorstond, werd het later pleitbezorger van een hiërarchisch Europa onder leiding van het Germaanse volk, waar het Dietse volk deel van uitmaakte. De Europese economische samenwerking zou steunen op een sterk leiderschap, solidaire overeenkomsten en een multilateraal verrekeningsstelsel.
- III Voor de eenheid in Europa (1941-1944) -
In 1941 stond de rechts-autoritaire beweging op haar hoogtepunt, terwijl Europa opnieuw het slagveld was in een wereldoorlog. In alle landen hadden autoritaire bewegingen de (relatieve) politieke macht en één man beheerste militair praktisch het gehele Europese continent. Europa was dus vrijwel nazistisch, maar in hoeverre was het nazisme Europees?
De Eenheidsbeweging-VNV was zo mogelijk nog meer divers qua staatsopvattingen dan het vooroorlogs VNV. Het herbergde Dietsers uit het Verdinaso en het VNV, autoritaire federalisten van Rex-Vlaanderen en het VNV en enkele Groot-Duitsers. Daarenboven kreeg de Eenheidsbeweging van de censuur niet veel vrijheid om te brainstormen over de staatkundige toekomst van Vlaanderen. De Groot-Duitsers verlieten al vlug de beweging om aansluiting te zoeken bij de Groot-Duitse SS-bewegingen en omdat de bezetter elke vorm van Groot-Nederlandse activiteit verbood, kwamen de Dietsers al snel in de kou te staan. Het VNV ging daarentegen pleitten voor een Vlaamse staat in de Germaanse Statenbond. Het was duidelijk dat voor Vlaanderen een ‘Duitse toekomst’ was weggelegd, maar kon Vlaanderen ook een plaats hebben in de Europese Orde?
1.1 Orde in Europa
1.1.1 Van mozaïek tot eenheid
Wanneer het VNV in de lente van 1941 de Eenheidsbeweging oprichtte en zo ook het Verdinaso en Rex-Vlaanderen in de collaboratie meesleurde, was een onomkeerbare stap gezet. Met die Eenheidsbeweging kreeg het VNV onmiddellijk een nieuw propaganda-orgaan erbij, namelijk de Nationaalsocialist. De redactie van het weekblad bestond hoofdzakelijk uit ex-Dinaso’s, die hoopten dat hun vroegere Europese dromen tot werkelijkheid zouden komen. Europa was voor hen tot dan toe een mozaïek van kleine staten, die tegen elkaar werden opgezet door Engeland, als een soort buitjager die teerde op de tegenstrijdigheden op het continent. Een staatkundige chaos met hoog opgerichte tolmuren en met grenzen die willekeurig en onnatuurlijk getrokken waren.[138]
Het VNV geloofde dat nationale grenzen ten gevolge van het moderne spoor- en luchtverkeer een anachronisme waren geworden. Een reis van Berlijn naar Rome via Zwitserland hield in dat er driemaal een douane gepasseerd moest worden en het geld driemaal omgezet, terwijl de reis nog geen dag duurde. Zelfs de grens tussen Duitsland en Frankrijk, bewaakt door een Westwal en een Maginotlinie, en de gehele Duits-Franse tegenstelling hadden volgens het VNV geen zin meer. Want waren Duitsland en Frankrijk, samen met alle andere West-Europese volkeren, niet de dragers van eenzelfde beschaving, de rijke symfonie van de Westerse christelijke beschaving?[139]
Uit die mozaïek moest dus een nieuwe Europese eenheid worden opgebouwd. Volgens de Nationaalsocialist was deze evolutie naar eenheid een historisch proces, gestart bij de feodale staten in de Middeleeuwen. Langzaamaan ging de feodaliteit op in grote nationale ‘eenheidsstaten’ zoals Frankrijk, Duitsland en Italië. Het volgende stadium in deze evolutie was de vorming van een Europese eenheid. Deze zou zich baseren op een samenwerking van gelijkgeaarde volkeren en op de verbondenheid van grote belangengemeenschappen. De Unie zou geleid worden door het dominante Germaanse bloed en de Germaanse cultuur.[140]
Het VNV geloofde dat geen enkele kracht in de wereld de samenbundeling van het Europese continent tot een culturele, sociale en economische eenheid nog kon verhinderen. Want deze eenmaking was het antwoord op de nood die al altijd bestaan had en ondanks alle tegenstand in het onderbewustzijn was blijven groeien. In januari 1942 schreef de Nationaalsocialist dat de mozaïek van Europa, de verbrokkeling van het continent in grote en kleine staten tot het verleden behoorde.[141]
Een jaar later was de Europese eenheid nog altijd bijzonder vaag en veel was nog aan het groeien. Het was een opmerking die tussen 1941 en 1944 steeds zou blijven terugkeren. De inzet bleef min of meer hetzelfde, het stoppen van de innerlijk Europese twisten, het doel wisselde nog al eens. Voor Leo Poppe had iedere Europese natie, ook de grote Europese mogendheden zoals Frankrijk en Duitsland, de taak zich te voegen naar het groter belang van het Europese continent. De Europese samenwerking hield in dat de macht van het geld zou uitgeschakeld worden en dat de deugden van moed en trouw in eer hersteld zouden worden. Europa moest niet alleen een einde maken aan de twisten tussen staten, volgens Poppe moest er een eind gemaakt worden aan iedere twist. Een gemeenschappelijk Europees beleid mocht niet worden blootgesteld aan meningsverschillen en discussies, er moest onmiddellijk orde op zaken worden gesteld, ongeacht de aard van de problemen.[142]
Enkele van de hierboven aangehaalde opvattingen waren evengoed terug te vinden bij de nazi’s. Zowel fascisten als nazi’s verwierpen de idee dat kleine staten de macht hadden om eigen beslissingen te nemen. Zij waren beiden overtuigd dat alles groot en één moest worden gezien. Pluralisme en verscheidenheid betekenden wanorde en chaos. Hitler, niet meteen bekend als de grootste aanhanger van de Europese idee, had er zelfs een woord voor, Kleinstaatengerümpel, waar mee hij de warboel van het grote aantal kleine staten in Europa bedoelde. Ook Hitler was ervan overtuigd dat Europa een eind moest maken aan de interne Europese twisten. De staten van Europa mochten volgens de nazi’s niet langer elkaars vijanden zijn, maar hun plaats nemen in de hogere eenheid van Europa.[143]
De plaats van het Dietse volk in de nieuwe politieke ordening van Europa was voor het VNV voorlopig nog niet duidelijk. De uiteindelijk uitkomst van deze ordening werd met angst tegemoet gekeken, want “de Dietsers stonden sterk op hun levensrecht”. Natuurlijk had de Nationaalsocialist alle vertrouwen in de ‘geniale staatsman’ Adolf Hitler, maar de toenmalige stand van zaken in de internationale politiek bracht met zich mee dat er toen nog niet over ‘grenswijzigingen’ kon gesproken worden. Deze ‘grenswijzigingen’ waren nodig om een Lebensraum voor het Dietse volk te verzekeren.[144]
Het VNV meende dan ook dat Dietsland recht had op een eigen plaats in Europa, want het Dietse volk had in de Europese cultuur een eigen aandeel, dat niet moest onderdoen voor ieder ander Europees cultuurvolk. Maar zelfs met deze adelbrieven in de hand, zou het Dietse volk zich niet over de staatsgrenzen in Europa kunnen uitspreken. Volgens het VNV hadden de Nederlandse en Belgische machthebbers met hun vijandschap ten aanzien van de Duitse ‘bevrijding’ van Europa dat recht verloren. Toch kon de grote ‘ordenaar’, zoals het VNV Hitler zag, niet voorbijgaan aan een volk met een heerlijke cultuurtaal, met tradities en gebruiken, met bloed en adel. Als de Nederlanden geen plaats zouden krijgen in Europa, dan zou deze schromelijk benadeeld worden. Het VNV wist dat het nieuwe Europa het Dietse volk zou eerbiedigen omdat het geen liberaal Europa der dode staten zou zijn, maar een nationaal-socialistisch Europa van levende volkeren.[145]
Uiteindelijk zou het VNV tot het besluit komen dat de plaats van het Dietse volk in Europa, die van een volwaardig lid was in de Bond van Germaanse Staten. Deze Bond zou de inhoudgevende kern en beschermheer van de Europese eenheid van morgen zijn.[146]
1.1.2 Nationalisme en Europa
Voor bewegingen zoals het VNV en Rex-Vlaanderen, die eerder de Vlaamse onafhankelijkheid huldigden, was het moeilijk om de strijd voor een zelfstandige staat op te geven en gewoonweg opgaan in het Europese geheel. Dit was ook heel moeilijk te verkopen aan de leden die vroeger letterlijk en figuurlijk voor de Vlaamse zaak gesneuveld waren. Daarom zijn de opvattingen in de Nationaalsocialist van belang als een soort apologie voor het opgaan van Vlaanderen in Europa.
In het nationaal-socialistische Europa kon Vlaanderen enkel een waardevol element zijn, voor zover de Vlaamse cultuur behouden werd, want deze cultuur betekende een verrijking voor het gemeenschappelijke Europese cultuurerfgoed. Het nationaal-socialistische Europa kon slechts overleven indien het de volkeren van Europa toeliet het Europese denken en de Europese solidariteit naar eigen inzicht gestalte te geven. Het VNV aanvaardde dat er in het nieuwe Europa geen nationalisme kon geduld worden. Het nationalisme werd dan opgevat als een toonbeeld van collectief egoïsme en zelfgenoegzame kleinheid, in tegenstelling tot het vroegere Vlaams-nationalisme, dat een andere invulling kreeg. Dat nationalisme was een “verbeten trouw aan deze waarden die de voorwaarden scheppen om als volk de hoogstmogelijke geestelijke ontplooiing te bereiken” en het was daarenboven volledig verenigbaar met de eisen die de Europese samenwerking stelde. Iedere staat in het geünificeerde Europa zou een deel van zijn vroegere ‘schijn’-onafhankelijkheid moeten afstaan aan het hogere doel. De Nederlanden zouden hoogstwaarschijnlijk omwille van hun strategische positie een militair statuut worden opgelegd.[147]
De beginselen die het VNV hanteerde voor de opbouw van een goede Europese samenwerking waren gebondenheid, ordening, hiërarchie en leiding. De principes gebondenheid en ordening vergden een goede verhouding binnen het volksgeheel. Elk volk moest zijn prestaties maximaal kunnen opvoeren ten dienste van het Europees geheel, dat zo uit een samenwerkend geheel van lotsverbonden volken zou bestaan. De principes hiërarchie en leiding hadden een tweeledige eis. Enerzijds moest ieder volk dezelfde ethische normen hanteren en een gemeenschappelijk economisch, sociaal en politiek stelsel aannemen. Anderzijds moest de mythe van de ‘gelijkheid van alle staten’ afgeschaft worden. De ‘schijngelijkheid’ moest vervangen worden door een hiërarchische ordening, die geen meesters of knechten zou kennen. In deze ordening zou ieder volk de mogelijkheden vinden om zijn opdrachten uit te voeren. Die opdrachten zouden qua omvang en betekenis afhankelijk zijn van de plaats die het volk in de hiërarchie innam, bepaald door zijn volkskracht en zijn zedelijke, verstandelijk en materiële krachten. Vlaanderen had volgens het VNV een opdracht te vervullen die ver uitsteeg boven zijn numerieke macht en zijn geografische uitgestrektheid.[148]
De enige vraag die deze principes onbeantwoord lieten, was de vraag wie de leiding zou nemen in deze hiërarchische ordening. Het VNV voorzag drie mogelijke kandidaten om de leiding in Europa op zich te nemen, Engeland, Frankrijk en Duitsland. Groot-Brittannië had sinds 1918 het voortouw genomen in de weg naar de ‘Verenigde Staten van Europa’ waarvan de Volkenbond een eerste stap moest zijn. De Volkenbond was in de ogen van het VNV evenwel niets anders dan een instrument in handen van het Brits imperialisme, de vrijmetselarij en het Jodendom. Groot-Brittannië maakte een samenwerking in Europa ook onmogelijk, door het machtigste en centrale Europese volk, Duitsland, uit te sluiten. Tenslotte was Engeland slecht geplaatst om een Europese eenheid bewerken, want het behoorde niet tot het vasteland. Frankrijk kon geen Europese eenmaking bewerkstelligen, omdat het daarvoor “de kracht niet meer bezat”. De Franse politiek werd steeds beheerst door de vrees voor Duitsland en moest Europa daarom verdelen om te heersen. Het Germaanse volk daarentegen was superieur in wapens, organisatietalent en beleid en het was centraal gelegen op het Europese continent. Duitsland was dan ook de conditio sine qua non voor de Europese eenmaking.[149]
1.1.3 Anti-bolsjewistisch Europa
Het anti-bolsjewisme was al langer een Europees thema bij rechtse bewegingen in Vlaanderen toen Hitler op 22 juni 1941 de oorlog verklaarde aan de Sovjet-Unie. Deze oorlogsverklaring betekende enkel een stroomversnelling van anti-sovjet en pro-Europese propaganda. De oorlog tegen Rusland werd in de Nationaalsocialist voorgesteld als de Europese bevrijdingsoorlog. Eén maand na de oorlogsverklaring stelde Staf De Clercq het zo, “Bolsjevisme of Nationaal-Socialisme dat beteekent de keuze tusschen ofwel brutaal vernietigingsgeweld, ofwel redding der Europeesche beschaving in een waarachtige volkerenorde”. De Europese eenheid zou dan ook tot uiting komen in de strijd tegen het dreigende gevaar van het bolsjewisme. De Europese volkerengemeenschap werd gevormd door de Europese landen die hun opgave en hun plicht tot verweer tegen de USSR begrepen hadden. Deze gemeenschappelijke strijd was de uiting van een levenswil en een levensdurf die van Europa een nieuwe wereld zou maken. In deze strijd trok de Nationaalsocialist vaak de vergelijking met de zogenaamde Europese solidariteit in de strijd tegen de Saracenen en de Slaven.[150]
1.1.4 De Staat in Europa
Het VNV haalde, net als andere bewegingen in Vlaanderen, vaak de ideeën over Europa bij buitenlandse bewegingen of personen. Afgezien van de tegenstrijdigheid van die ideeën bevatten ze vaak erg interessante opvattingen over de Europese toekomst.
Willem Meyer, een medewerker van Jong Europa[151] uit Zürich, was een van die personen wiens opvattingen de Europese gedachte van het VNV beïnvloedde. In navolging van hem werd in de Nationaalsocialist een Europese Statenbond bepleit. Het individualiseringsproces dat in Europa de nationale staten had gevormd, kon niet zomaar verworpen worden. Dit proces had de Europese volkeren een zelfbewustzijn gegeven, dat niet zomaar teniet kon worden gedaan. Dit zelfbewustzijn omvatte de eigen aard van de taal, de traditie en de levenswijze.[152]
De beste oplossing met respect voor de nationale staten leek dan ook een Europese Statenbond. In deze bond zou de soevereiniteit van elke staat worden beperkt ten voordele van de grotere gemeenschap, zonder dat die volkomen werd opgeheven. De nationale staat zou als bondslid blijven bestaan als een staatkundige en nationale individualiteit, maar ook deel uitmaken van een grotere Europese gemeenschap. De statenbond zou een hiërarchie scheppen in de Europese volkeren, zonder dat hiervoor een volk zou worden opgeofferd. Ook de kleine staten zouden hun eigen waarden, tradities en beschaving blijven behouden. De Europese Statenbond was de ideale oplossing om de verschillen tussen grotere volkeren te overbruggen en tegelijk de eigen aard van ieder volk te beschermen. Deze bondsidee paste het principe van de subsidiariteit toe, want de Europese gemeenschap zou slechts die problemen oplossen, waar de kleinere eenheden niet toe in staat waren. Zo moest de over-centralisatie vermeden worden, om eigen initiatief niet te smoren. Een Europese Statenbond verenigde de gebieden die geestelijk één waren in een lotsgemeenschap die de verkondigster moest worden van de nieuwe waarden van de menselijke geest.[153]
Terwijl een statenbond een meer staatsrechterlijke invulling gaf aan de Europese eenheid, bepleitte Werner Daitz[154] een organische invulling van die eenheid, die eerder aansloot bij de opvattingen van de SS. Het nieuwe Europa zou niet door juridische afspraken worden samengehouden, maar zou ontstaan uit het natuurlijk samengroeien van de Europese volkeren tot een bewuste biologische totaliteit. De Europese volkeren moesten elkaar als familie erkennen en de staatspolitieke scheidingsmuren neerhalen. Zo zou de biologische substantie van de Europese volkeren opnieuw samenvloeien tot één totaliteit. Het samengroeien van dit biologisch geheel eiste de opoffering van de staatssoevereiniteit, die wel gecompenseerd werd door een ‘Volkse’ (Völkisch) sterkte.[155]
De gehele theorie die het VNV van Daitz overnam, was gebaseerd op het ‘Volkse’ denken. Slechts dit denken zou Europa weer levenskrachtig, werkbekwaam en cultureel vruchtbaar maken zoals het vroeger was. Europa mocht geenszins vervallen in de ‘melting pot’ naar het voorbeeld van het ‘Joods-Bolsjewistisch-Amerikaanse kapitalisme’. In zo’n ‘melting pot’ zou ieder volk nivelleren en van zijn identiteit beroofd worden. Voor Daitz en het VNV was niet de Europese eenheidsmens het einddoel, maar wel de volkse differentiëring in de Europese volkerenfamilie. De staatssoevereiniteit zou worden omgevormd tot volkssoevereiniteit, zodat deze niet zou leiden tot een verzwakking van het volk of de Europese volkerengemeenschap, maar tot een versterking van beide. In deze volksgemeenschap zou het gemeenschappelijk belang gaan vóór het overdreven eigenbelang van de afzonderlijke volkeren. De vrijheid, zelfstandigheid en veiligheid van de afzonderlijke Europese volkeren konden slechts gegarandeerd worden binnen het raam van de Europese volkerenfamilie. Dit raam zou dan ook uit beginpunt zijn van de gehele Europese ordening op politiek, economisch, sociaal en cultureel vlak.[156]
1.2 De Europese Grootruimte
Het enige thema van de Europese eenheid waar de Nationaalsocialist makkelijk over kon discussiëren, zonder op de vingers te worden getikt door de censuurafdeling van het MB, was de economische samenwerking. Het was zowat het enige Europese onderwerp waarover er vanuit Nazi-Duitsland duidelijkheid bestond en waarvan er uitgebreide plannen terug te vinden waren. Voor het VNV was het dan ook bevrijdend om over een Europees thema te schrijven zonder in de Groot-Duitse gedachte van de ASSV of de DeVlag te vervallen en eveneens niet in onmin te vallen met de bezettende overheid.
De oorlog betekende voor het VNV de doorbraak van de Europese solidariteit, de eerste stap naar de Europese samenwerking. Die Europese solidariteit zou voor eens en altijd komaf maken met de kapitalistische geest in de economie, die gebaseerd was op zelfzucht en eng nationaal egoïsme. De nieuwe economie zou een nationaal-socialistische economie zijn die in Europa het principe van de onderlinge solidariteit zou invoeren. De essentie van dat principe was dat ieder volk elk product dat in Europa te krijgen was, ook in heel Europa moest kunnen kopen. Geen enkel Europees land mocht iets uitvoeren waarvan er geen productieoverschot was en evenmin mochten er grondstoffen aan niet-Europese landen geleverd worden zolang er in Europa een behoefte aan die grondstof bestond. Het doel hiervan was Europa onafhankelijk te maken van andere continenten, want een autarchie was noodzakelijk om de Brits-Amerikaanse blokkade van Europa te overleven.[157]
De ideeën van een Europese solidariteit en een Europese economische samenwerking gingen uit van een oorlogseconomie, waarin grondstoffen en voedselvoorziening de hoogste prioriteit hadden. Het Europese vasteland bezat de belangrijkste grondstoffen, met name kolen, ijzer en aluminium, in voldoende hoeveelheid. Ook de voedselvoorziening zou volledig verzekerd zijn. Wat er nog zou ontbreken, kon door de oorlog in Oost-Europa worden verkregen. De landbouwgrond in Oost-Europa zou daarom te dienste komen te staan van de rest van Europa. [158]
Dit landbouwbeleid van de nazi’s werd evenwel gecontesteerd door enkele mensen binnen het VNV. Luc De Pauw meende dat de Europese zelfvoorziening op vlak van landbouw ongetwijfeld wet zou worden en hij haalde aan dat Duitsland al duidelijke pogingen had ondernomen om de Europese landbouwproductie naar dit doel te ordenen. De Pauw betwijfelde echter of de pogingen van Duitsland wel effectief waren, omdat de herordening meestal nationaal gericht was en enkel de zelfvoorziening van deze bezette landen beoogde. Hij stelde dat dit geen blijvende regeling kon zijn, want er moest rekening worden gehouden met de mogelijkheden van elk land en elk volk.[159]
Wat De Pauw vooral bezig hield was de plaats van de Nederlanden in het ‘Europa van morgen’. Vlaanderen had een overcapaciteit aan landbouwkrachten en een tekort aan landbouwgronden, waardoor die arbeidskrachten dreigden te verschrompelen. Daarom pleitte De Pauw tussen de regels door voor een territoriale expansie van de Nederlanden of ten minste een belangrijke plaats voor het landbouwvolk van de Nederlanden in het toekomstige Europa. Daar verwees hij zeer duidelijk naar de uitgestrekte landbouwgronden in Oost-Europa, die de mogelijkheden boden voor een valorisatie van het landbouwpotentieel. Het landbouwprobleem van de Nederlanden werd dus herleid tot een tekort aan Lebensraum.[160]
In navolging van de Europese solidariteit kwam het VNV als snel met de Europese Grootruimte op de proppen. Deze Grootruimte zou de Europese volkeren economisch en politiek dichter bij elkaar moeten brengen. In de Nationaalsocialist werd een Grootruimte gedefinieerd als een geografisch geheel, dat economisch leefbaar en strategisch verdedigbaar moest zijn. Een Grootruimte betekende evenwel niet een loutere internationalisering van de economie. Ieder Europees volk werd nog de vrijheid gelaten om zijn eigen economische huishouding in te richten naar zijn eigen noden, maar het belang van het Europese geheel primeerde op het nationale: “in overeenstemming met het beginsel van de gemeenschap der Europeesche levensruimte, is ook de politieke aanspraak tegenover de naties van Europa een minimum-aanspraak. Zij beoogt de ekonomische en militaire veiligheid, dat wil zeggen dat zij toegang op elke oogenblik wenscht te verschaffen tot de levensnoodwendige goederen en alle produktieve krachten van Europa wil aanwenden voor de gemeenschappelijke verdediging. Voor het overige hebben de landen van Europa het recht hun ekonomie autonoom in te richten”.[161]
Een Europese Grossraumwirtschaft zou niet zomaar tot stand komen, daarvoor moesten enkele belangrijke stappen en maatregelen ondernomen worden. Een eerste maatregel was de afschaffing van de economische grenzen en voornamelijk van de douanerechten, waardoor bepaalde landen zich niet binnen Europa konden bevoorraden. Een tweede maatregel was de uitbouw van het transport, waarbij kanalen en een eenvormig spoorwegnet de slagaders van Europa zouden vormen. Het VNV pleitte voor een arbeidsherverdeling voor de Europese havens waarbij de havens van de Schelde-Maas-Rijn-delta moesten worden opgewaardeerd. Ook het gehele Europese arbeidsbestel moest hervormd worden en georiënteerd op de economie. Voor de landbouw moest er een algemeen Europees teeltplan worden opgesteld, zodat de Europese landbouw niet langer bedreigd kon worden door een hongerblokkade. Om het gehele Europese continent te voorzien, moest de landbouwproductie verhoogd worden en daarom moesten er in Oost-Europese landen speciale hervormingen doorgevoerd worden.[162]
Een laatste maatregel die de levensstandaard van de Europese bevolking moest opdrijven en in stand houden, was de ontwikkeling van vaste wisselkoersen tussen de munten van Europese landen en de Reichsmark. Deze wederzijdse muntovereenkomsten moesten bijdragen tot een waardevastheid van het geld, steunend op gebonden prijzen. Voor het VNV was het logisch dat de munt van de ‘centrale Europese mogendheid’ het richtsnoer zou zijn en ieder bezwaar werd als onredelijk gecounterd, want de Europese munten waren voorheen ook gekoppeld aan de pond, dollar of goudstandaard.[163]
In de Nationaalsocialist bepleitte het VNV de Europese economische samenwerking als enig mogelijke oplossing voor het economisch overleven van het continent, zowel in oorlogs- als in vredestijd. Om een samenwerking in stand te houden moest er wel aan twee voorwaarden voldaan worden. Ten eerste moest de Europese ‘levensruimte’ beveiligd worden, waarvoor “Europa’s besten” toen streden, en ten tweede was er de wil nodig om mee te werken aan de Europese gemeenschap. Stilzwijgend werd er nog een derde voorwaarde verondersteld, het geloof in “den verantwoordelijkheids- en rechtvaardigheidszin van den Germaanschen Ordenaar”.[164]
2 Groot-Duitsers en de Rijksgedachte: ASSV/GSSV en DeVlag
Volgens de ASSV/GSSV en de DeVlag maakten Vlamingen deel uit van het Germaanse volk en was Diets gelijk aan Duits. Deze bewegingen bepleitten onomwonden de annexatie van Vlaanderen bij het Duitse Derde Rijk, ieder ander staatkundig verband was uit den boze. De vraag stelt zich dan ook of er sprake kon zijn van een Europees Rijk ?
2.1 ASSV/GSSV
Nadat de SS tot de vaststelling kwam dat het VNV zou samenwerken met de Militärverwaltung, begon Himmler een Vlaamse SS organisatie op poten te zetten. De ASSV onder leiding van René Lagrou werd officieel op 30 november 1940 opgericht en zou tot in 1943 het belangrijkste tegengewicht vormen voor het VNV.
2.1.1 Europese Lente
De SS-Man, het propagandablad van de ASSV, verwelkomde Nazi-Duitsland en Adolf Hitler als de ‘geniale bouwmeester’ van het nieuwe Europa. De onafwendbare Europese lente was aangebroken, alle Europese staten zouden bloeien in de nieuwe Europese geest. Land na land zou toetreden tot het Driemogendheden-pact, de zogenaamde kern van de nieuwe Europese orde. Waarbij werd makkelijk vergeten dat naast Duitsland en Italië het derde land een Aziatisch land was, Japan. Een pact verdedigen als Europees terwijl een lid ervan een Oost-Aziatische imperialistische macht was, werd evenwel niet als hypocriet ervaren. Italië en Duitsland waren de as waarrond de nieuwe Europese eenheid zich zou wentelen en ontwikkelen. De As werd dan ook als enige garantie aanzien voor het overleven van de Europese grootheid en waardigheid.[165]
Een belangrijk thema in het Europees discours van de ASSV in 1941 was de zogenaamde “eenheid in verscheidenheid”. Er werd uitdrukkelijk op gewezen dat de ‘Europese Revolutie’ geen Anschluss of annexatie inhield, want in de Europese gemeenschap zou er plaats zijn voor iedere cultuur. Duitsland was de leidende macht in de economische, culturele, politieke en militaire eenheid van Europa en tegen die rol mocht geen volk zich verzetten. Het Derde Rijk vormde volgens de ASSV geen bedreiging voor de verscheidenheid van de Europese volken, het wilde de andere culturen van Europa niet opslorpen omdat dit zijn positie zou verzwakken.[166]
In dat opzicht werd het nieuwe Europa vaak voorgesteld als een levend lichaam. Zo werden de landen en culturen van Europa opgevat als ledematen en de Europese gemeenschap als het lichaam. Wanneer het lichaam een ledemaat, een cultuur met andere woorden, zou missen of verwijderen dan zou dit schadelijk zijn voor het lichaam. Zo zou een ledemaat ook niet kunnen overleven zonder deel te zijn van het lichaam.[167] Deze typerende beeldspraak was het ideale middel om een twijfelend deel van de bevolking over de streep te trekken en mee te werken aan de bouw van het nieuwe Europa. Europa kon niet gemaakt worden zonder of tegen de naties, het moest gebouwd worden vanuit de verschillende naties en daarbij het nationaal particularisme zoveel als nodig toelaten. De collaboratie werd hierbij tweevoudig vergoelijkt. In de eerste plaats had Duitsland het goed voor met de volkeren van Europa en vormde het geen bedreiging voor de Vlaamse cultuur. Daarnaast werd het voorgesteld alsof Vlaanderen niet kon overleven zonder deel te nemen aan het nieuwe Europa en daarom moest collaboreren met Duitsland.[168]
De ASSV besteedde naast de bouw van het nieuwe Europa ook veel aandacht aan de plaats die Vlaanderen daarin zou innemen. In het nieuwe Europa zou Duitsland zich uitbouwen tot de Germaanse kern van Europa, waartoe Duitsland de kleine Germaanse volkeren zou uitnodigen. Zo zou Vlaanderen niet meer een kruispunt zijn, uit verschillende richtingen overspoeld, maar een voorpost van Duitsland in Europa. Hier zien we dat de ASSV hoe langer hoe meer Vlaanderen als een deel van Duitsland zag. Het is een voorbode van de SS en zijn Rijksgedachte die in de loop van 1942 hun greep op de ASSV versterkten.[169]
2.1.2 Europa’s economische zelfstandigheid
In tegenstelling tot Hier Dinaso!, Nieuw Vlaanderen en de Nationaalsocialist besteedde De SS-Man relatief weinig aandacht aan de economische reorganisatie van Europa. Dit valt waarschijnlijk te verklaren doordat de SS en Himmler niet echt begaan waren met de aspecten van zo’n reorganisatie. De ASSV zocht zijn inspiratie dan maar bij Carl Clodius, een medewerker van het Rijksministerie van Buitenlandse Zaken, die zoals Walter Funk een expert was in de planning van een Europese economie. In De SS-Man werden een aantal economische thema’s behandeld, waaronder goud, arbeid en transport. In tegenstelling tot het Verdinaso[170] verwierp de ASSV het goud als monetaire standaard niet a priori, al werd het niet onontbeerlijk geacht. Goud was een barometer waarop de financiële kracht van een land kon afgelezen worden, maar het mocht geen invloed hebben op de handel van een gemeenschap.[171]
Een tweede thema betrof de arbeidsherverdeling in Europa. De nieuwe Europese economie moest zo georganiseerd worden, dat ieder product enkel gefabriceerd werd op de plaats waar dit het best en het goedkoopst geproduceerd werd. Geen enkele industrie in Europa mocht kunstmatig in leven worden gehouden. Voor het slagen van een dergelijke arbeidsherverdeling moest een goed transportnet aangelegd worden. In dat kader pleitte de SS-Man voor een aaneengesloten waterweg van de Noordzee over Rijn en Donau naar de Zwarte Zee, alsook een snelle auto- en treinverbinding tussen de industrie in het Ruhrgebied en het aan grondstoffen rijke Zuid-Oost-Europa. Deze versterkte Europese samenwerking en eenheid op economisch vlak was het positief resultaat van de ‘door Engeland uitgelokte’ oorlog en de door de Britten opgezette economische blokkade.[172]
2.1.3 Duitsland’s zege is Europa’s zege
Toen in oktober 1942 de ASSV werd omgevormd tot de Germaansche SS-Vlaanderen, was het duidelijk dat De SS-Man nu openlijk zou pleitten voor het Heim ins Reich, dat Vlaanderen deel moest uitmaken van het Groot-Germaanse Rijk. Deze Reichsideologie betekende echter niet het einde van het nieuwe Europa. Alhoewel Himmler vooral aandacht had voor het Germaanse deel van Europa, was het doel van het Rijk nog altijd de eenmaking van Europa.[173]
Voor het GSSV was de inzet van deze oorlog duidelijk. Hij moest ‘Europa’ realiseren, maar het was evenzeer duidelijk dat Europa geen toekomst had zonder het Derde Rijk. Het Rijk was de ziel van een verenigd Europa, het Derde Rijk werd voorgesteld als “de bouwer en beschutter van Europa’s levensruimte, de teler en bevruchter van Europa’s zijnskracht, het kristallisatiepunt van Europa’s levenswil, het magnetische center waarrond al Europa’s gezonde krachten graviteeren”. Duitsland werd als de enige waarborg aanzien voor een hervorming en vereniging van Europa. Een verenigd Europa zou zich volgens het GSSV uitstrekken van Gibraltar tot de Oeral en van de Noordkaap tot de Noord-Afrikaanse kusten. Deze zogenaamde Europese volkerenfamilie bestond uit drie even grote bevolkingsgroepen, de Germaanse, de Romaanse en de Oost-Europese. Het zwaartepunt lag natuurlijk onbetwistbaar bij het Germaanse volk, het ‘eigenlijk krachtcentrum’ van Europa.[174]
Naarmate het einde van de oorlog naderde, wanneer de Amerikaanse divisies België binnentrokken, zag De SS-Man de nederlaag van het Derde Rijk tegemoet. “Wij zien de tragedie van Europa klaar voor ons en weten dat met de ineenstorting van het Rijk tevens de ineenstorting van het Europeesche verzet en van de Europeesche toekomst bezegeld wordt.” De moed werd echter nog niet opgegeven, want misschien zouden de Europese volkeren tot inzicht komen dat de nederlaag van Duitsland, chaos zou brengen in Europa. En als zelfs dat zou mislukken en de tragedie van Europa zou zijn ingeluid, “dan nog blijft de zege aan de idee, aan een noodzakelijke revolutie die Europa naar de sociale welvaart moet leiden. Dit geloof kan niemand fnuiken noch ontwrichten”.[175]
2.1.4 Het historische Rijk
Wanneer er gesproken werd over het Duitse Rijk was de vergelijking met het Heilig Roomse Rijk nooit veraf. Dit middeleeuwse rijk werd meestal voorgehouden als model voor het toekomstige Europese Reich en het zogenaamde universalisme dat aan het Heilig Roomse Rijk werd toegeschreven, kwam hier goed van pas. In dezelfde geest werd ook de vergelijking met het Romeinse Rijk gemaakt, in tegenstelling tot het keizerrijk van Napoleon Bonaparte dat werd afgekeurd, zij het louter en alleen omdat het gefaald had.[176]
Deze vergelijkingen met historische Europese rijken werden ook gemaakt in De SS-Man. Die stelde dat Europa de eeuwige opdracht was van het ‘Noordse ras’. Het is wel opmerkelijk dat het ‘Noordse ras’ niet beperkt was tot het Germaanse, maar ook antieke volkeren in zich sloot. Want de vorming van een Europese eenheid was een opdracht die overging van het ‘Noordse Hellas’ op het ‘Noordse Rome’ en van daar op het ‘Germaanse Heervolk’, die daarenboven door de ‘Voorzienigheid’ in het hart van Europa was geplaatst. Dat ‘Heervolk’ vormde het Heilig Roomse Rijk dat samenhing met Europa, want Rijk en Europa waren één zoals ziel en lichaam.[177] De overdracht van de ‘Europese taak’ van de Romeinen naar de Germanen kan een verwijzing zijn naar de overdracht van de keizerlijke macht en het Rijk, de zogenaamde Middeleeuwse translatio imperii.[178]
De oorsprong van de verdeeldheid, de oorlogen en de politieke chaos in Europa lag bij het einde van de eenheid tussen Rijk en Europa, waarvoor de Kerk en de Paus verantwoordelijk werden geacht. “Toen de Pausen der Middeleeuwen, dankzijn hun macht over het geweten, na een eeuwenlange strijd er eindelijk in gelukten het Heilige Duitsche Rijk te ontwrichten en den keizer met onmacht te slaan, verloor Europa, …, zijn cohesis en begon het weg te glijden in dien hopeloozen geestelijken en politieken chaos die den volkeren gedurende al die laatste eeuwen zooveel lijden kostte.” Dit is een duidelijke verwijzing naar de Investituurstrijd en de strijd tussen de Hohenstaufen en de Paus, die uiteindelijk leidde tot de versplintering van het Heilig Roomse Rijk.[179] Er werd ook een geografische vergelijking getrokken tussen de As Duitsland-Italië en het Staufische rijk van Frederik II, die beiden het hart en leiderschap van Europa vormden. Ook de vijanden van de Europese eenheid kenden hun oorsprong in de Middeleeuwen en meerbepaald rond het Heilig Roomse rijk. “Toen de Paus het Rijk sloeg, sloeg hij Europa en rond de gapende wonde die hij geslagen had ging die vretende kanker aan het tieren, die men het Westersche denken noemt.” Dat Westerse denken vond zijn voornaamste uiting in het individualistisch nationalisme van Frankrijk en Engeland, “dat in zijn oorsprong niets anders is dan rebellie tegen het heilige gezag des Rijks en in zijn wezen niets anders dan een wegrotten uit het levende lichaam der Europeesche eenheid”. Soms werd de vergelijking tussen het Heilig Roomse Rijk en het Derde Rijk[180] nog verder doorgetrokken tot Adolf Hitler gelijkgesteld werd aan Frederik II.[181]
Deze historische vergelijkingen gaven de Europese missie van Duitsland een bijna mythologische dimensie. De vijanden van Europa werden duidelijk afgebakend ; naast het nationalisme waren de Paus, Frankrijk en Engeland, de voornaamste oorzaken voor de verdeeldheid in Europa en aldus vijanden van de Europese eenheid. De versnippering van het Duitse keizerrijk na Frederik II van Barbarossa was een historische fout ten nadele van Europa, die moest hersteld worden. Zo werden Adolf Hitler en Nazi-Duitsland de herstellers van het Heilig Roomse Rijk in het Derde Rijk en de behoeders van de eenheid in Europa.
2.2 DeVlag
Naast de ASSV/GSSV trad in Vlaanderen nog een tweede door de SS gesteunde organisatie op het voorplan, de Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft of kortweg de DeVlag onder leiding van Jef Van De Wiele.
2.2.1 Wij bouwen het Europese Rijk
In de eerste edities van fixeerde de DeVlag zich op het ruimtebegrip, er moest ‘ruimtelijk’ gedacht worden in Europa. Groot-Europa omvatte volgens de DeVlag niet alleen het continentale Europa. De grenslijn van het toekomstige Europa zou lopen van de Zwarte Zee naar de IJszee en van daaruit in een boog over de Atlantische Oceaan tot de Afrikaanse kusten.[182]
Om deze grenzen van Groot-Europa te verdedigen moest Europa wel de omliggende gebieden vrijwaren van vijanden, want een moderne Dzjenghis Khan kon in enkele dagen het hele Europese continent overspoelen als hij voor de grenzen van Europa niet op een sterke tegenstand zou stuiten. In de moderne maatschappij werden afstanden ten gevolge van het moderne vervoer relatief geacht, waarbij de vergelijking werd gemaakt dat de Atlantische Oceaan in gedachte vergelijkbaar was met de Middellandse Zee 2000 jaar eerder. Voor de nazi’s was deze ontwikkeling naar grotere gehelen onomkeerbaar. De moderne technologie zou grenzen overbodig maken en het besef zou groeien dat de nationale discussies in de toekomst slechts tot familieruzies zouden worden gedegradeerd en de werkelijke conflicten zich tussen continenten zouden afspelen.[183]
De Rijksideologie was tot dan toe niet van toepassing op Europa, maar al snel vroeg Balming zich af wat er zou gebeuren met Europa als de As-mogendheden de oorlog zouden winnen. Verwacht werd dat Duitsland zijn ‘plicht’ zou opnemen en vanuit het Derde Rijk het Europese Rijk zou opbouwen. De Rijksstructuur werd noodzakelijk geacht voor Europa, want de tijd van de nationale staten was voorbij en het was gevaarlijk om deze ‘voorbijgestreefde’ staatsvorm te handhaven. Een versplinterd en nationalistisch Europa zou blootstaan aan een bolsjewistische vernietigingsgolf, terwijl enkel een verenigd Europa zich zou kunnen verdedigen tegen het Amerikaans en Aziatisch machtsblok. De grootste moeilijkheid van de eenmaking was de tegenstelling tussen de Europese eenheidsgedachte en het nationaal gevoel. Volgens de DeVlag bracht een dreiging van buitenaf altijd eenheid in de Europese landen en de beste manier om die dreiging te weerstaan was de oeroude Europese Rijksgedachte. Zoals in de middeleeuwen, waar steden, marken en koninkrijken gemeenschappelijk leefden in het Heilig Roomse Rijk, zo moesten de landen van Europa samen kunnen leven in het Europese Rijk.[184]
Het toekomstig Europese Rijk zou in ieder geval niet gebaseerd zijn op een verdrag of een volkerenbond, want voor de DeVlag was iedere vorm van inter-gouvernementele samenwerking taboe. Staten zouden in het toekomstige Europa niet meer meetellen, alle volken zouden een rang krijgen in de Europese hiërarchie afhankelijk van hun politieke en culturele prestatie in de geschiedenis. De Europese eenheid werd als een geestelijk ordening van de volkeren, een schepping van God aanzien. Balming legde er daarenboven de nadruk op dat het eenheid van het Rijk op de verscheidenheid van de volkeren zou rusten. Alle volkeren met een eigen geschiedenis en cultuur zouden blijven verder bestaan, voor zover ze niet verwant waren met het Duitse volk. Tot die Duitse volkeren werden ongeveer alle Scandinaven, Denen, Vlamingen en Nederlanders gerekend. Want de DeVlag was en bleef natuurlijk nog altijd een Groot-Duitse beweging, die propageerde dat Vlamingen een Duits volk waren en dringend deel moest uitmaken van het Duitse Rijk. Zelfs na deze schifting zou echter niet ieder volk een politieke stem hebben. Landen die vanuit historisch oogpunt niet konden aantonen dat zij een ‘scheppend’ volk waren, kregen enkel sociaal zelfbestuur, een aangepaste rechtspraak en een eigen cultuurontwikkeling toegewezen.[185] Zo kan men zich afvragen welke landen dit ten aanzien van Duitsland zouden kunnen aantonen, met uitzondering van Italië en Spanje.
Toch mocht er geen tegenstand zijn voor de hegemonie van het Rijk in de Europese samenwerking van de volkeren, want Duitsland werd vanuit de status van grootste continentale macht als enige garant voor de orde en veiligheid in Europa beschouwd. Balming zag Adolf Hitler dan ook als de enige man die de Europese idee belichaamde en die voor het lot van Europa verantwoordelijk kon zijn. Het geloof van de Europese volkeren in die idee uitte zich zogezegd in de gemeenschappelijke strijd voor de toekomst van Europa onder leiding van de Führer. De “massale inzet van de volkeren”[186] aan het Oostfront wees er in de ogen van de DeVlag dan ook op dat zij de Germaanse hegemonie over Europa erkenden. Degenen die tegen die hegemonie waren, moesten dan ook tot de vijanden van Europa gerekend worden. Want alleen met stevige verankering van het Germaanse Rijk in Europa kon het Europese Rijk meer zijn dan een platonische droom. De DeVlag haastte zich wel om de Rijksgedachte duidelijk te distantiëren van het begrip ‘imperialisme’, dat enkel in verband kon worden gebracht met het British Empire, het Imperium Romanum en het Empire Français. Volgens Balming heersten deze imperialistische machten enkel om uit te buiten en lieten enkel zwakkelingen en lafaards zich beheersen door deze machten. Het Rijk daarentegen wilde geen slaven of zwakken beheersen, het wilde krachtige, zelfstandige volkeren leiden die zich gewillig bij zijn leiding aansloten en wilden meewerken aan de bouw van Europa, “tot heil van het geheel”.[187]
Net als de ASSV maakte ook de DeVlag vergelijking met het middeleeuwse Rijk, waarvan het Derde Rijk[188] als voortzetter werd gezien. Nu begon de DeVlag zijn overzicht evenwel met het ‘eerste grote indo-germaanse imperium’, met name het Perzische Rijk, dat zich baseerde op de leer van Zarathustra. Het Rijk had als plicht de volkeren, vrede, gerechtigheid en welstand te brengen. Deze Rijksidee was herboren in Europa onder de Romeinen, die met het keizerschap de kern van de Rijksidee op punt stelden. De Rijksgedachte kwam vervolgens terecht bij Karel de Grote, die Europa opnieuw probeerde te verenigen nadat het bij de ondergang van de Romeinen uit elkaar was gevallen. De eenheid die hij in Europa zou verwezenlijkt hebben werd opnieuw vernietigd met zijn erfenis, die door zijn opvolgers te grabbel was gegooid. De Europese eenheid kon pas herwonnen worden onder Duitse leiding in strijd met de paus die het ‘divide et impera’-principe toepaste. Het Rijk beleefde nog een hoogtepunt onder de Hohenstaufen, maar volgens Balming waren alle andere pogingen tot mislukken gedoemd. Karel V van Habsburg probeerde nog het ‘Europese doel’ te bereiken, maar mislukte met de ondergang van de ‘Europese’ Armada in 1588. De laatste poging tot een zogenaamde eenmaking van Europa was in de opvatting van de DeVlag die van Napoleon I, die ook mislukte omdat hij in conflict kwam met de andere volkeren van Europa. In tegenstelling tot de ASSV trok de DeVlag geen parallellen tussen het middeleeuwse Rijk en het Derde Rijk, de ‘historische’ voorbeelden toonden voor de DeVlag enkel aan dat Duitsland was voorbestemd om de Europese eenheid te leidden.[189]
2.2.2 De economie in dienst van Europa
Terwijl op politiek vlak de Rijksgedachte als model naar voren werd geschoven, werd de economische samenwerking georganiseerd op de solidariteit tussen de volkeren van Europa. Het Rijk kwam in het kader van economische samenwerking hoegenaamd niet ter sprake in Balming. De economie moest op Europees vlak georganiseerd worden tussen de landen onderling, waarboven geen heersende macht van het Rijk zou staan. Deze ‘Europese solidariteit’ moest het continent in staat stellen de oorlog te overleven en op de Nieuwe Ordening voorbereiden. Daarvoor moesten drie stappen gezet worden, een maximale exploitatie van de grondstoffen, een beperking op het verbruik, en de nadruk op ruilhandel.[190]
De Europese economie had volgens de DeVlag haar maximale productiecapaciteit nog niet bereikt. Op landbouwgebied werden er nog grote expansie-mogelijkheden voorzien, voornamelijk in Oost-Europa, dat als toekomstig uitbuitingsgebied voor de Europese economie werd voorgesteld. In het kader van deze ‘onstluiting van het Oosten’, kwam ook het transportwezen ter sprake. De landelijke verkeerswegen moesten geoptimaliseerd worden, maar de nadruk zou op het goederenverkeer over zee liggen. Een geoptimaliseerde handelsvloot zou 23 miljoen BRT[191] moeten omvatten. Daarom moest de Atlantische Oceaan gevrijwaard worden van ieder potentieel gevaar en moesten de Noordzee, Oostzee, Zwarte Zee en Middellandse Zee onder direct Europees gezag geplaatst worden. Ook het productieritme kon opgetrokken worden en hiervoor moesten de Europese volkeren onderling rationeler en intensiever samenwerken, zodat de continentale autarchie binnen de mogelijkheden zou liggen. Een intensievere productie mocht evenwel geen stijging van consumptie inhouden, integendeel het publieke verbruik moest drastisch naar beneden worden gehaald. Een derde stap die genomen moest worden om een goede Europese economische samenwerking op poten te zetten, was het invoeren van de ruilhandel. Dit systeem moest ondersteund worden door een vast prijzenblok, dat daarenboven de valuta moest verdedigen, het sparen vrijwaren en de inflatie vermijden. De concrete organisatie van deze samenwerking kwam evenwel niet aan het licht. De nadruk lag op de principes van deze samenwerking, namelijk orde en tucht, verdediging van eenieders belang en de ondergeschiktheid van heel het systeem aan het gemeenschappelijke welvaartsdoel.[192]
2.2.3 Behoeders van het Avondland
Het Groot-Germaanse Rijk had niet enkel tot taak Europa eenheid en vrede te brengen, het had ook de opdracht op zich genomen om het Avondland te beschermen tegen het verval en de vreemde invloeden. Duitsland was de enige garantie dat de Europese cultuur niet ten prooi zou vallen aan het bolsjewisme en het hiermee verbonden amerikanisme. Het bolsjewisme zou Europa onderwerpen aan de terreur en het Amerikaans imperialisme zag Europa slechts als een schatplichtige kolonie. Er werd gevreesd dat er een Atlantische Federatie zou gevormd worden, waarin het Angelsaksisch blok het Europese continent zou overheersen. De beschavingsgoederen van Europa stonden torenhoog boven deze van het ‘plutocratische’ Amerika en het ‘cratoplutische’ bolsjewisme, twee culturen waar de mens slechts gewaardeerd werd om zijn macht en zijn geld. In afweer van het Europees verval moesten alle Europese landen zich verenigen rond Duitsland om zo het zuivere Europese bloed vrij te houden van de ‘mengbloedige’ en vijandelijke invloeden.[193]
Volgens de DeVlag was Duitsland duidelijk de enige garantie van het Avondland, maar waarvoor stond dit Avondland? Het omvatte de gehele continentale Europese wereld die beheerst werd door het Germaans-Romaanse volk, dat al 2000 jaar in het christendom zijn eenheid gevonden had. Toch kwam deze Avondlandse cultuur tot verval wanneer de Europese kunst ‘besmet’ werd met anarchistische en destructieve elementen, met dadaïsme, futurisme en kubisme. De Avondlandse cultuur kon slechts gered worden door de twee sterke polen in Europa, Frankrijk en Duitsland. Frankrijk was evenwel niet meer bij machte om de leiding van Europa op zich te nemen, want het was reeds ten prooi gevallen aan de culturele decadentie. Enkel Duitsland kon nog Europa redden, het was het laatste bolwerk van de Europese cultuur dat niet ten prooi was gevallen aan de ‘joodse’ krachten van de vernieling. Wanneer heel Europa treurde om de ondergang van het Avondland, stond Duitsland op om het cultureel verval van Europa te keren. In deze interpretatie van het verval van het Avondland beriep de DeVlag zich op de werken van Spengler en Nietsche. Opvallend is dat Balming Spengler’s werk niet interpreteerde als een historisch determinisme, maar een filosofie die opriep tot hoop en moed om de nieuwe tijd tegemoet te treden.[194]
Ondanks de openlijke ‘oorlog’ tussen het VNV en de, door de SS gesteunde, ASSV en DeVlag kende de Europese gedachte tijdens de Tweede Wereldoorlog, naast de duidelijke verschillen, toch een aantal significante gelijkenissen.
Het VNV zag in de lente van 1941 de Europese eenmaking nabij en hoopte dan ook dat er snel een einde zou gemaakt worden aan de Europese mozaïek van staten. Zowel het VNV als de DeVlag wezen op de zinloosheid van nationale grenzen ten gevolge van het moderne transport. De twee bewegingen deelden ook de mening dat nationalistische discussies in de toekomst geen betekenis meer konden hebben, maar dat alle volken zich moesten richten naar het gemeenschappelijk Europees belang. Volgens het VNV was de evolutie naar een Europese eenheid een onvermijdelijke evolutie, die kaderde in een breder historisch proces, die begon bij de feodaliteit en over de nationale staten evolueerde naar eenheid. Bovendien bracht een dreiging van buitenaf, zoals het bolsjewisme, altijd eenheid in de Europese landen, daar waren zowel de DeVlag als het VNV het over eens.
Al snel rees de vraag echter, hoe die Europese eenheid georganiseerd moest worden. Voor het VNV was het al snel duidelijk dat het gelijkheidsprincipe van de Volkenbond vervangen zou worden door een hiërarchische ordening. Ook voor de ASSV en de DeVlag was iedere vorm van intergouvernementele samenwerking taboe en zouden volken een rang krijgen in de Europese hiërarchie. Aanvankelijk zag de ASSV het Driemogendheden-pact als kern van Europa, maar al snel was iedere collaboratiebeweging het erover eens dat Duitsland de leiding zou hebben in de Europese volkerengemeenschap. Het Germaanse volk was het enige volk dat orde en veiligheid in Europa kon garanderen en daarenboven in het hart van Europa was gelegen.
Een ander onderwerp van discussie was wat er moest gebeuren met culturele verscheidenheid in de Europese eenheid. Het VNV bepleitte twee mogelijkheden, de Europese Statenbond van Willem Meyer en de organische Europese Volkerenfamilie van Werner Daitz. Daar waar de Statenbond het subsidiariteitprincipe hanteerde, koos Daitz voor het ‘Volkse’ denken. De ideeën van de DeVlag en de ASSV sloten goed aan bij de optie van Daitz. Zij benadrukten de “eenheid in verscheidenheid”, waarbij het Derde Rijk geen bedreiging vormde voor de verschillende culturen in Europa. Maar daar waar de ASSV nog een zeker particularisme toeliet voor ieder volk en cultuur, incluis de Vlaamse, legde de DeVlag al aantal beperkingen op. Volken van Germaanse oorsprong zouden deel uitmaken van het Derde Rijk en ‘culturen zonder geschiedenis’ werden slechts enkele rechten toebedacht.
Zo komen we tot de kwestie welke plaats het Vlaamse volk in Europa zou innemen. In eerste instantie eiste het VNV nog Lebensraum voor het Dietse volk, maar al snel werden de eisen getemperd. Het hoopte nu dat de Nederlanden een plaats zouden krijgen in Europa en dat Hitler niet voorbij zou gaan aan de rijke cultuur en geschiedenis van het Dietse volk. Niet veel later nam het VNV genoegen met een plaats van het Vlaamse volk in de Germaanse volkerenfamilie. De Groot-Duitse bewegingen ASSV en DeVlag propageerden meteen de opname van Vlaanderen in het Duitse Rijk.
Het is opmerkelijk dat er bij het VNV geen aandacht was voor het gebied dat “Europa” zou omvatten. Het “Europa” van de ASSV strekte zich uit van Gibraltar tot de Oeral en van de Noordkaap tot de Noord-Afrikaanse kusten. In dit grote Europa onderscheidde de SS-beweging drie bevolkingsgroepen, de Germaanse, de Romaanse en de Oost-Europese. Volgens de DeVlag zou “Europa” niet alleen het continentale Europa omvatten, maar zouden de toekomstige grenslijnen lopen van de Zwarte Zee naar de IJszee en van daaruit in een boog over de Atlantische Oceaan tot de Afrikaanse kusten.
In navolging van de SS huldigden de ASSV en de DeVlag de Rijksgedachte en hadden ze beide aandacht voor de historiciteit van het Rijk. De oorsprong van het Rijk was terug te vinden in de Oudheid en via de Romeinen kwam de keizerlijke macht terecht bij het Heilige Roomse Rijk, dat in zijn tijd de ordenende macht van Europa was. Na de ondergang van het Heilig Roomse Rijk was het nu de taak van het Derde Rijk om de Europese eenheid te herstellen.
Op economisch vlak volgde het VNV in grote mate de economische voorstellen van het Verdinaso, in het bijzonder het concept van de Europese solidariteit, maar al snel bracht de oorlog zijn eigen economische thema’s naar voren. De DeVlag en het VNV hadden veel aandacht voor de landbouwpolitiek en de ontginningsmogelijkheden van Oost-Europa. Iedere beweging onderzocht de noodzakelijke arbeidsherverdeling en de uitbouw van een Europees transportnet. Wat de monetaire politiek betreft hield het ASSV vast aan het goud als een barometer voor de financiële kracht, terwijl het VNV en de DeVlag veeleer een vast prijzenblok verdedigden, waarbij de Europese munten aan de Reichsmark werden gekoppeld.
Als een beweging die in oorsprong cultureel georiënteerd was, had de DeVlag uitgebreid aandacht voor de Europese cultuur en de problematiek van het Avondland. Het stelde dat het Germaanse Rijk als enige de Europese beschaving kon beschermen tegen het dreigende bolsjewisme en amerikanisme en dat de Europese volkeren zich daarom onvoorwaardelijk rond Duitsland moesten verenigen.
De kernvraag in dit onderzoek was of er tussen 1931 en 1944 bij Vlaams extreem-rechtse bewegingen een Europese gedachte leefde. Daar kunnen we nu een meer dan bevestigend antwoord op geven. In de periode 1931-1941 merkten we vooral het Verdinaso op als een beweging dat er een uitgebreid Europees discours op na hield. De Europese gedachte bij het VNV, Rex-Vlaanderen en Nieuw Vlaanderen kon men daarentegen het best als beperkt tot minimaal omschrijven. Tijdens de periode 1941-1944 viel de Eenheidsbeweging-VNV vooral op door het contrast tussen de vaagheid inzake de politieke toekomst en de uitgesproken mening over de economische toekomst van Europa. Net daar waar de Eenheidsbeweging-VNV uitblonk in vaagheid, stelden de ASSV en de DeVlag een duidelijke politieke structuur in het vooruitzicht, het Europese Reich onder leiding van Duitsland. Het was dan ook duidelijk dat in hun ideologie Europa een prominente plaats innam.
Kenmerkend voor het Europese denken bij deze rechts-radicale bewegingen was de systematische terugkeer van een aantal thema’s. Tijdens het interbellum hechtten het Verdinaso, VNV en Nieuw Vlaanderen, onder invloed van de Spaanse Burgeroorlog, veel aandacht aan de problematiek oorlog en vrede. Om de vrede in Europa te garanderen werd een verenigd Dietsland noodzakelijk geacht. Het VNV en Nieuw Vlaanderen kozen op het eind van de jaren dertig eerder voor een neutraal Derde Europa. De economische toekomst en organisatie van Europa keerde zowat bij iedere beweging tussen 1931-1944 als thema terug. Het opmerkelijkste was echter dat iedereen telkens de idee van een Europese Grossraumwirtschaft, weliswaar onder verschillende benamingen, propageerde. Een derde thema, en een letterlijke rode draad doorheen de Europese gedachte, was de verzoening tussen de natie en Europa. Volgens sommigen binnen het Verdinaso kon men nationale en Europese belangen nooit verzoenen en was iedere Europese eenmaking gedoemd te mislukken. Andere stemmen binnen Verdinaso pleitten dan weer, samen met Rex-Vlaanderen en Nieuw Vlaanderen, voor een Europees federalisme, waar ieder land zijn eigenheid kon behouden. Tijdens de oorlog koos men echter resoluut voor een hiërarchisch geordend Europa onder leiding van Duitsland. Zowel de Eenheidsbeweging-VNV, als de ASSV en de DeVlag benadrukten evenwel dat de Europese eenheid een eenheid in verscheidenheid zou zijn en geen Gleichschaltung betekende. Een vierde en laatste thema dat zich manifesteerde, was de problematiek van het Avondland. Het was niet zozeer aandacht voor Spengler’s filosofie, maar wel een algemene bezorgdheid over de toekomst van de Europese cultuur onder druk van het bolsjewisme en het amerikanisme. Dit thema was niet alleen van belang bij culturele bewegingen als de DeVlag en Nieuw Vlaanderen, ook het Verdinaso en in mindere mate het vooroorlogse VNV bespraken de ondergang en redding van de Europese cultuur.
Terwijl er uit de thema’s bleek dat de onderscheiden bewegingen veel overeenkomsten hadden inzake de Europese gedachte, waren er toch een aantal opmerkelijk verschillen. Het Verdinaso blonk zelfs uit in tegenstrijdigheden binnen de eigen beweging, vooral tijdens de machtsstrijd in het eerste bezettingsjaar. Tijdens het interbellum vonden we twee tegenstellingen binnen Vlaams extreem rechts. Ten eerste hanteerde het Verdinaso een radicaler en meer uitgesproken discours dan het VNV, Nieuw Vlaanderen en Rex-Vlaanderen, die heel wat gematigden in hun rangen telden. Ten tweede koos het Verdinaso resoluut voor een Dietse en later een ‘BeNeLux’-staat in Europa. Het VNV pleitte daarentegen zowel voor Vlaanderen en Dietsland, terwijl Nieuw Vlaanderen en Rex-Vlaanderen hoopten op een federaal Europa. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zaten de tegenstellingen veel dieper. De Eenheidsbeweging-VNV stelde een vaag hiërarchisch Europa onder leiding van Duitsland in het vooruitzicht, de ASSV en de DeVlag daarentegen kozen resoluut voor de Rijksgedachte. Ook over de plaats van het Dietse/Vlaamse volk in het toekomstig Europa bestond er geen eensgezindheid tussen de verschillende bewegingen. De Eenheidsbeweging-VNV hoopte eerst nog op een eigen plaats voor Vlaanderen in de Europese gemeenschap, maar kwam later tot het besef dat het deel zou uitmaken van een Germaans geheel, waardoor het voor Vlaanderen een voorname plaats in de Bond van Germaanse Staten ging opeisen. De ASSV en de DeVlag anderzijds kozen, vanuit hun Groot-Duitse traditie, meteen voor de annexatie van Vlaanderen bij Duitsland.
De invloed van het Italiaans fascisme, het Duits nazisme en andere rechts-radicale groeperingen op de Europese gedachte van Vlaams extreem-rechtse bewegingen mag zeker niet verwaarloosd worden. Anderzijds mogen we ook niet stellen dat Vlaams extreem-rechts zijn Europa-ideologie blindelings overnam van andere bewegingen. De Europese idee van het Italiaans fascisme had voornamelijk invloed bij het Verdinaso en Rex-Vlaanderen. Het Verdinaso had veel aandacht voor de Europese initiatieven van Mussolini in het begin van de jaren dertig. Rex-Vlaanderen was omwille van zijn Franstalige oorsprong altijd al gericht op het ‘Latijns’ fascisme. Dat het Duits nazisme een grotere invloed in Vlaanderen had dan het Italiaans fascisme mag niet verbazen, hoewel de nazistische Europa-gedachte pas doorsijpelde na mei 1940. Het was wel opmerkelijk dat de Duitse machtstegenstellingen zo sterk weerspiegeld werden bij de Vlaamse collaboratiebewegingen, ook met betrekking tot de Europese gedachte. Terwijl de Eenheidsbeweging-VNV inspiratie vond bij de ideologen van de ‘traditionele’ machtsstructuren (Reichsministeries), zoals Funk en Daitz, weerspiegelde de Europese gedachte van de ASSV en de DeVlag, de door Himmler geconstrueerde SS-Rijksgedachte. Inzake de Europese idee hadden andere extreem-rechtse bewegingen, met uitzondering van De Waag en Jong Europa, weinig invloed op hun Vlaamse evenknieën. De Waag stuurde op het eind van de jaren dertig in belangrijke mate de economische opvattingen van het Verdinaso, die tijdens de oorlog nog zouden terugkeren bij de Eenheidsbeweging-VNV. Het maandblad Jong Europa was tijdens de oorlog bekend bij de Eenheidsbeweging-VNV en enkele artikels werden gebruikt om de Europese opvattingen vorm te geven.
In de inleiding van deze verhandeling haalden we John Laughland aan, die vanuit zijn anti-Europese houding overeenkomsten zocht tussen het nazistisch denken over Europa en het na-oorlogse pro-Europese denken, het zoeken naar de “tainted source”. In zijn boek legt hij dan ook veel nadruk op de overeenkomsten inzake Europa en economische samenwerking. Deze parallellen zijn naar onze mening evenwel erg algemeen en nogal zinloos, want het mag niet verbazen dat zowel nazi’s als pro-Europeanen economisch het meeste aandacht besteden aan landbouw in een Europa waar de helft van de bevolking agrarisch was. Daarenboven lijkt het ons ook niet verwonderlijk dat beide denkstromingen streefden naar een Europese economische samenwerking, want het kon gewoon niet anders in het Europa van de jaren dertig, veertig en vijftig, maar stellen dat de EEG de opvolger was van de Europaïsche Grossraumwirtschaft gaat ons toch iets te ver.
Toch zijn niet alle vergelijkingen lege dozen of uit de lucht gegrepen, sommige parallellen stemmen toch tot nadenken. Zo wezen verschillende Vlaamse extreem-rechtse bewegingen, zij het vanuit hun Duitsgezindheid, op de onmisbaarheid en de sleutelpositie van Duitsland op het Europese toneel. Na 1945 beseften vooral de Amerikaanse beleidsplanners dat niet een zwak, maar een sterk Duitsland deel moest uitmaken van een Europees politiek verbond.
Vrede was altijd al een belangrijke drijfveer voor samenwerking tussen landen op het continent, maar de voornaamste motivatie, dat het merendeel van de politici rond de Europese eenheid verenigde, bleef toch de vrees voor het gevaar van buitenaf. Daar waar de extreem-rechtse bewegingen nog naar het amerikanisme en het bolsjewisme wezen als agressors van Europa, waren de na-oorlogse politici bevreesd voor het communisme, denken we maar aan de “nous avons peur”-toespraak van Paul Henri Spaak. Het psychologisch belang van zo’n extern gevaar mag zeker niet onderschat worden en heeft in de eerste na-oorlogse decennia zonder twijfel bijgedragen aan de snelle ontwikkeling van verschillende Europese samenwerkingsverbanden, zoals de OEES, Raad van Europa, EGKS en EDG.
Eerder in dit besluit merkten we al op dat de problematiek natie en Europa als een rode draad doorheen de extreem-rechtse Europa-ideologie liep. Net als het streven naar economische samenwerking en de grote aandacht voor landbouw mogen we deze problematiek echter niet als een expliciet vergelijkingspunt hanteren, omdat in dat opzicht de voorgestelde oplossingen van extreem-rechts en de na-oorlogse Europese integratie te veel verschillen. Daar waar extreem-rechts, vanuit zijn ideologie, een hiërarchisch geordend Europa bepleitte, richtte de na-oorlogse integratie zich op supranationale en intergouvernementele samenwerking tussen gelijkwaardige staten.
Toch bevat deze problematiek een aantal elementen waar we vanuit comparatief oogpunt even de aandacht op willen vestigen. De problematiek natie en Europa is tweeledig, ten eerste de vrees voor het verlies van de nationale soevereiniteit aan Europa en ten tweede de angst voor het verdwijnen van de nationale identiteit in een Europese eenheidsworst, waarbij het tweede vaak als motief gebruikt werd om voor het eerste te schermen. Dit konden we ten aanzien van extreem-rechts in deze verhandeling meermaals opmerken, maar ook in de Europese integratie werd de vrees voor een Europese eenheidsworst als schermmotief voor nationale soevereiniteit gehanteerd. Het duidelijkste voorbeeld was de problematische ratificatie van het Verdrag van Maastricht, waar de Denen dwars lagen over het Europees burgerschap, terwijl ze vooral problemen hadden met de grote soevereiniteitsoverdracht inzake defensie en monetaire zaken. Later, bij het Verdrag van Amsterdam, werd aan het artikel over het Europees burgerschap toegevoegd dat het gewoon complementair is aan het nationaal burgerschap en geen enkele natie zich bedreigd hoefde te voelen in haar identiteit. Tezelfdertijd werd een Unie “à vocation fédérale” aan de kant geschoven en de intergouvernementele samenwerking met minimaal verlies aan soevereiniteit hoog in het vaandel gedragen.[195]
De extreem-rechtse en na-oorlogse concepties van een Europese samenwerking verschilden duidelijk in hun grondprincipes (orde, hiërarchie en leiding tegenover gelijkheid, mensenrechten en democratie), maar kenden qua principes ook een aantal overeenkomsten. We vonden het subsidiariteitprincipe, zowat het belangrijkste kenmerk van de democratische Europese samenwerking, ook terug bij extreem-rechtse Europa-ideologen, zoals Willem Meyer, die een oplossing zochten voor het soevereiniteitsprobleem. De Europese slogan van het ASSV, “eenheid in verscheidenheid”, leefde verder in de wapenspreuk van de Europese Unie, “e diversitate unitas”.
Al deze overeenkomsten kunnen er op wijzen dat het fascisme en het nazisme “the tainted source” zijn van de Europese integratie, maar zover willen we onze conclusie niet drijven. Wij gaan akkoord met Laughland dat de nazistische Europa-ideologie niet mag gereduceerd worden tot een vijgenblad voor Duitse agressie, maar impliceren dat de Europese Unie een extreem-rechtse constructie is, gaat toch wat te ver. Een zekere thematische en begripsmatige verbondenheid valt niet te ontkennen, maar de rechtstreekse invloed van het extreem-rechtse Europa-denken op de democratische Europese gedachte is volgens ons eerder verwaarloosbaar.
In die zin kunnen we ons afvragen of ook de invloed van Vlaams extreem-rechts op de na-oorlogse Europese gedachte in Vlaanderen onbestaande was, zeker na de repressie waarbij het resterende deel van extreem-rechts in de marginaliteit verdween. Het merendeel van de ex-collaborateurs bleef ideologisch het Vlaams-nationalisme huldigen, enkele kranige Groot-Duitsers niet ten na gesproken, en de Europese ideeën van de Nieuwe Orde en collaboratiebewegingen leken verdwenen. Toch waren er in de jaren vijftig en zestig verschillende rechts-radicale groeperingen actief die een Europese gedachte huldigden. In Wallonië herkennen we het Jeune Europe van Jean Thiriart en de Organisation du Salut Public van Louis Gueuning, voormalig Verdinaso-leider van de Romaanse Gouwen. Aan Vlaamse zijde was vooral het Were Di-tijdschrift Dietsland-Europa bekend, maar ook andere personen en bewegingen streefden naar een Europese eenheid. Zo onthouden we ondermeer het Verbond Recht en Orde, dat pleitte voor “orde door Benelux in een Federaal Europa”, Staf Vermeire, redacteur van Europa één, voor vrede door federalisme, en Guido Lauwers die zijn tijdschrift De nieuwe Volk en Staat voorstelde als een “Vlaams-Nationaal en Sociaal Strijdblad voor Europese Eenheid”. Veel van deze na-oorlogse ‘Europa-denkers’ hadden, als oudgedienden of neo-dinaso’s, banden met het Verdinaso.[196]
De Europese denkbeelden van de Nieuwe Orde leefden dus ook na de collaboratie en de repressie verder bij extreem-rechts in Vlaanderen. Dat ze ook invloed uitoefende op de democratische Europese gedachte in Vlaanderen is onwaarschijnlijk, alhoewel er protagonisten van de Nieuwe Orde terechtkwamen in het democratisch bestel. Hendrik Elias werd notoir historicus van de Vlaamse Beweging, Jef van Bilsen maakte carrière als secretaris-generaal en koninklijk commissaris voor ontwikkelingssamenwerking, Willem Melis was de eerste hoofdredacteur van de heruitgave van De Standaard, Frantz van Dorpe zat een tijdlang het VEV voor en anderen, zoals Lode Claes en Leo Vandeweghe, zetelden voor de Volksunie in het parlement. Velen bleven actieve verdedigers van de Vlaamse Beweging en de Benelux-integratie, terwijl de Europese gedachte eerder op de achtergrond verdween.
Met dit onderzoek hebben we getracht de lacune op te vullen die bestond in het kritisch historisch onderzoek naar de Europese gedachte bij extreem-rechts. We zijn tot de ontdekking gekomen dat rechts-radicale Vlamingen, Dietsers en Groot-Duitsers verschillende opvattingen hadden over een nieuw Europa, over thema’s als de Europese cultuur, vrede, economische samenwerking en nationale belangen in Europa. Zo komen we tot de conclusie dat de Europese gedachte zowel in democratische als extreem-rechtse middens kan leven, maar omwille van de sterk verschillende ideologische basis geen “tainted source” hoeft te impliceren.
1 Hier Dinaso!
Wanneer in 1931 het Verdinaso werd opgericht, circuleerden er twee bladen van Dinaso-strekking: De Vlag van Wies Moens en De Westvlaming van Joris Van Severen. In december 1932 werden deze twee bladen samengevoegd tot het weekblad Hier Dinaso!. Het beheer was in handen van Pol van Herzeele terwijl Van Severen de hoofdredactie in handen hield. Hier Dinaso! was aanvankelijk een erg agressief kampblad met een directe stijl. Het weekblad was opgebouwd met bijdragen van Juul de Clercq rond arbeiderspolitiek, Joris Van Severen schreef iedere week een rubriek “Feiten en Beschouwingen” over de ontwikkeling, rol en evolutie van het Dinaso. In die eerst jaren waren de voornaamste medewerkers: Frantz van Dorpe, Pol Le Roy, Leo Poppe, Ward Hermans, Joris van den Amstel, Dr. Bruch en Ernest Michel. In 1936 werd Willem Melis voor een korte periode redactiesecretaris. In die periode werden de artikels ernstiger, werd er meer aandacht besteed aan de aristocratische vorming van de beweging en werd het leiderschap van Van Severen sterker benadrukt, waarbij de reportages van de Landdagen een belangrijke rol speelden. De redactie werd aangevuld met Jef van Bilsen, Jef de Langhe, Henri Bruning, Albert Derbecourt, Luc Delaforterie en Paul Persyn. Na 1937 kwam het redactiesecretariaat in handen van Jef François, in 1939 bij Pol Le Roy, het beheer kwam eind 1939 terug bij van Herzeele. Met de inval van 10 mei 1940 en het wegvoeren van Van Severen werd het blad stopgezet. Pas in augustus 1940 kreeg Hier Dinaso! opnieuw toelating kregen van de bezetter om als weekblad te verschijnen. In januari 1941 kwam het weekblad in handen van de Gentse groep François-Le Roy, die aanstuurde op collaboratie. Na 7 juni 1941 ging het blad op in De Nationaal-Socialist, waar de redactie voornamelijk uit oud-Dinaso’s bestond.[197]
2 Strijd
De weekbladpers van het VNV was tot 1935 verdeeld over tientallen lokale bladen geleid door de lokale VNV-mandataris. Medio 1935 werd aan de Samenwerkende Venootschap Dietschland in Aalst de uitgave van het concentratieweekblad Strijd toevertrouwd. De meeste lokale bladen werden toch al gedrukt in Aalst en waren inhoudelijk reeds gedeeltelijk gelijkvormig. De eerste editie van Strijd werd vanaf 14 december 1935 op 50.000 exemplaren te koop aangeboden. Het blad was tweeledig opgesteld: het eerste deel bestond uit acht pagina’s met voornamelijk binnenlands politiek nieuws en vraagstukken, alsook één pagina werd besteed aan buitenlandse gebeurtenissen, het tweede deel was volledig gewijd aan het plaatselijke nieuws en advertenties. Vanaf januari 1937 verscheen Strijd in drie verschillende edities: West/Oost-Vlaanderen, Antwerpen/Aalst, Brabant. In het begin behandelden de auteurs, die zelden hun artikels ondertekenden, voornamelijk de Vlaams-nationale belangen en de Dietse toekomst. De voornaamste medewerkers van Strijd waren onder andere: H.J. Elias, Albert D’Haese, Reimond Tollenaere, Jan Timmermans, Frans Wildiers, Gerard Romsee, Victor Leemans, Karel Lambrechts, Jef Devroe, Jef Cool en Staf Van Nuffel. Tussen 1936 en 1939 werd het weekblad ook gekenmerkt door grote abonnementscampagnes. Strijd werd door de partij beschouwd als het officiële VNV-orgaan, vooral omdat Volk en Staat pas na 1937 volledig onder controle kwam van het VNV, na een machtsstrijd met hoofdredacteur Herman van Puymbrouck. Met de editie van 1 januari 1939 werden enkele veranderingen doorgevoerd. Sinjaal, het tijdschrift van het Vlaams Nationaal Syndicaat, verdween en kreeg ter vervanging een rubriek “Sociaal Leven” in Strijd. Tegelijkertijd werd het formaat van Strijd vergroot en het aantal bladzijden van zestien naar acht teruggebracht. Op de eerste pagina werd aandacht besteed aan de politiek actualiteit, pagina twee was voorbehouden voor binnen- en buitenlands nieuws. De derde pagina werd gevuld door syndicaal- en mutualiteitsnieuws en geregeld werd er ook aandacht besteed aan de middenstand en de landbouw. Pagina’s vier en vijf bevatten rubrieken voor de jeugd en vrouwen en over sport, manifestaties, kunst en allerlei mededelingen. Pagina’s zes en zeven waren volledig gewijd aan plaatselijk nieuws, terwijl de laatste pagina gevuld werd met advertenties. Vanaf 24 september 1939 verscheen het blad op zes pagina’s. Vanaf 18 december 1939 was Strijd verboden lectuur in het leger. Bij de Duitse inval hield het weekblad op te verschijnen, het VNV zou pas met De Nationaal-Socialist in juni 1941 een nieuw weekblad hebben.[198]
3 De Nieuwe Staat
Als leider van Rex-Vlaanderen kreeg Paul De Mont van Leon Degrelle een dagblad ter beschikking als spreekbuis. Dit idee werd besproken in juli 1936 en al in september van dat jaar verscheen het eerste nummer van het dagblad De Nieuwe Staat. Paul De Mont was vanzelfsprekend hoofdredacteur en redactiesecretaris werd Hubert Leynen. Het voornaamste doel van het dagblad was de lezers overtuigen van de oprechtheid van het door Rex gehuldigd flamingantisme. Met de verkiezingsnederlaag in 1937 trok De Mont zich terug uit Rex-Vlaanderen zodat Leynen hoofdredacteur werd. Met het verdwijnen van De Mont werd De Nieuwe Staat een politiek strijdblad, terwijl in mei het aantal bladzijden daalde van acht naar zes en in augustus naar vier pagina’s. Vanaf mei 1938 werd aangekondigd dat De Nieuwe Staat een weekblad zou worden ten gevolge van de negatieve politiek conjunctuur van Rex. Pas vanaf 1 oktober 1938 verscheen het orgaan van Rex-Vlaanderen als weekblad en vanaf 29 oktober werd alle hoop op een terugkeer naar een dagblad opgegeven. De voorpagina bevatte steeds een uitgebreid editoriaal van Hubert Leynen, Leon Degrelle of Odiel Daem. In januari 1939 verscheen het weekblad, als symbool voor de vernieuwing van Rex, op een kleiner formaat. Vanaf februari kwamen grote delen van het weekblad overeen met het weekblad Rex. In juli 1939 werd het verdere verschijnen van De Nieuwe Staat heel twijfelachtig en op 27 augustus 1939 verdween het weekblad uit de handel.[199]
4 Nieuw Vlaanderen
De Nieuwe Orde leefde ook onder de katholieke intellectuelen, zeker bij zij die bezorgd waren over de toekomst van het christelijke Vlaanderen. Met twee proefnummers in december 1934 ging het ‘professorenblad’ Nieuw Vlaanderen van start en verscheen het wekelijks vanaf 1935 tot 1944. Tot 1940 verscheen het weekblad op 24 pagina’s, tijdens de oorlog werd het teruggebracht tot 8 pagina’s. Al hoewel het oorspronkelijke een cultuurblad was, viel het tot midden 1941 vooral op door zijn politieke standpunten, niet het minst van hoofdredacteur H.J. Van de Wijer. Nieuw Vlaanderen stelde zich op als katholiek en Vlaams, maar toch onafhankelijk. Oorspronkelijk pleitte het enkel voor de volstrekte ééntaligheid in Vlaanderen, maar stap voor stap werden de standpunten geradicaliseerd. Midden 1935 pleitte het weekblad voor federalisme en nam het het voortouw in de concentratiebeweging die de Vlaamse vleugel van de katholieke partij en het VNV moesten samenbrengen. Na de verkiezingen van 1936 gaf Nieuw Vlaanderen aan die concentratie een rechtse invulling waarbij men pleitte voor een autoritaire en corporatieve staatsvorm. Nieuw Vlaanderen schoof steeds meer op naar VNV-standpunten en ook verschillende VNV-leden leverden vanaf nu bijdragen. Vanaf maart 1937 kwam het weekblad helemaal in ban van het autoritair corporatisme en werd het pleitbezorger van een nieuwe sociale en politieke orde in België tegen de ‘decadenties van de parlementaire democratie’. Rond het project Nieuw Vlaanderen kwamen dus twee belangrijke elementen uit de ‘Revolution von Rechts’ samen: de nationale gemeenschapsgedachte en het zoeken naar een nieuwe sociale ordening. Met de Tweede Wereldoorlog kwam er een korte onderbreking in de publicatie van het weekblad. Pas op 5 oktober 1940 kon het opnieuw verschijnen. Van de Wijer probeerde zijn blad uit de openlijk collaboratie te houden, maar kon toch niet vermijden dat er een Duitse schaduw over het blad hing. In de loop van 1941 werden politieke bijdragen uit het blad geweerd en Nieuw Vlaanderen werd een louter cultureel weekblad tot het op 2 september 1944 verdween. Het was na de Tweede Wereldoorlog te gecompromitteerd om het nog te laten verschijnen.[200]
5 De Nationaal-Socialist
Bij de vorming van Eenheidsbeweging-VNV had het Verdinaso zich verweerd om haar weekblad Hier Dinaso! te behouden. François en Le Roy waren akkoord met een naamsverandering en de opname van enkele VNV-ers in de redactie. Zo verscheen op 14 juni 1941 het eerste nummer van De Nationaal-Socialist, gedrukt op de persen van de Vooruit. De eerste hoofdredacteur werd Pol Le Roy, die het nationaal-socialisme wou verbreidden door voorlichting, vorming en scholing. Er werden in het weekblad ook verschillende suggesties aangevoerd voor de nieuwe plaats van Vlaanderen in Europa. Daarover was de redactie evenwel verdeeld. Le Roy en Delvo propageerden een Groot-Germaans Rijk, Deckmyn en Derbecourt dachten eerder aan een Dietsland zonder de Walen. Deze laatste ideologische piste had de voorkeur van Leider De Clercq, waardoor in september 1941 Le Roy mocht opstappen en Deckmyn de nieuwe hoofdredacteur werd. Deckmyn was lid van het Dietsch Eedverbond en mag dan ook niet verwonderen dat het blad een Diets karakter kreeg. De Nationaal-Socialist wilde een blad zijn met een verleden, dat wilde aantonen dat zijn ideeën reeds voor de bezetting een aanhang had. Daarbij werd meestal een parallel getrokken met de ideeën verkondigd door Hier Dinaso! en Joris Van Severen. Het weekblad bevatte uitgebreide reportages over de oorlog, buitenlandse en sociaal-economische artikelen, een culturele en een vrouwenrubriek. Later kreeg De Nationaal-Socialist nog een bijlage van de Dietsche Militie – Zwarte Brigade, “Help U self”, dat vanaf augustus 1944 een zelfstandig weekblad werd. Vanaf 1943 kwam het weekblad op voor het herstel van de 17 provincies, een duidelijke terugkeer naar de Bourgondische ideeën van het Verdinaso. De VNV-leiding vond dan ook dat de artikelen de groeiende dissidentie binnen de beweging teveel voedde. De bezetter kon de aanvallen tegen de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap moeilijk toelaten, mede omwille van de machtsstrijd tussen de SS en het MB. Midden mei kreeg het weekblad dan ook een verschijningsverbod voor onbepaalde duur. Op 17 juni 1944 verscheen De Nationaal-Socialist opnieuw, nu onder leiding van Antoon Mermans. Deze laatste redactieperiode verschilde in veel opzichten van de vorige. Het blad werd gedrukt in Antwerpen, een niet-Dinaso had de leiding, er was geen kritiek meer te horen en ideologische onderwerpen werden gemeden. De Nationaal-Socialist stond “houe en de troue” rond de Leider Elias, die overstelpt werd met lofbetuigingen. Het laatste nummer verscheen op 2 september en viel samen met de start van de geallieerde bevrijding van België.[201]
6 De SS-Man
Het kampblad van de Algemeene Schut Scharen Vlaanderen verscheen voor het eerst op 7 december 1940 onder hoofdredactie van Ward Hermans. Hermans bleef slechts tot 8 maart 1941 hoofdredacteur, Wim Fret werd beheerder van de SS-Man. In mei 1941 werd de beweging voor de eerste maal herschikt door de nieuwe Leider Jef de Langhe en de gevolgen waren ook merkbaar bij het weekblad. Wegens papierschaarste werd er op een kleiner formaat gedrukt, maar de 8 pagina’s bleven behouden. Maurtis van de Walle werd hoofdredacteur en Flor van Nooten kreeg het beheer in handen. De SS-man werd nu gedrukt bij drukkerij “De Vlijt” in Antwerpen in plaats van drukkerij LOKI. Met de opname van de Algemeene SS Vlaanderen in de Rijks-SS in september 1941 werd de beweging omgevormd tot 1e SS Standaard Vlaanderen en kreeg Raf Van Hulse de leiding in handen. Voor het weekblad veranderde er niet veel, behalve de ondertitel, die nu “Kampblad van de SS in Vlaanderen” werd. Eén jaar later zou de ondertitel nogmaals aangepast worden, ditmaal in “Kampblad der Germaansche SS-Vlaanderen”. In de SS-Man werd steeds meer aandacht besteed aan de manifestaties van de DeVlag en ook de samenwerking tussen beide bewegingen werd steeds duidelijker zichtbaar in het weekblad. Op 14 november stelde men een totaal nieuwe lay-out voor, die gedrukt werd op de persen van drukkerij Steelandt in Brussel, de huisdrukker van de DeVlag. Inhoudelijk besteedde de SS-Man voornamelijk aandacht de Duitse cultuur en politiek, de Oostfronters hadden met “Hier is de Wapen-SS” een aparte rubriek in het weekblad en ook de geschiedenis van Vlaanderen werd heldhaftig beschreven. De SS-Man verscheen het laatst op 2 september 1944. Hoewel de meeste leden van de Germaansche SS naar Duitsland vluchtten, werd de SS-Man daar niet opnieuw uitgegeven. Maurtis van de Walle werd hoofdredacteur van het DeVlag-blad Balming. [202]
7 Balming
Het perslandschap van de DeVlag werd overheerst door het culturele maandblad De Vlag en enkele kleine weekbladen die een uitsluitend culturele inhoud hadden. Tot 1943 waren alle DeVlag-tijdschriften nogal intellectualistisch en niet gericht op het brede publiek. Om dit gebrek op te vangen stichtte de DeVlag in 1943 het weekblad Balming en het dagblad De Gazet. Balming maakte van bij het begin duidelijk dat het een propagandablad was van de DeVlag en hoewel het gericht was op het grote publiek moest het in de eerste plaats het lijfblad worden van de beweging. De titel verwijs naar de naam van het zwaard van de Germaanse mythische figuur Siegfried. Het formaat en de opmaak leken sterk op het Duitse weekblad Das Reich. De redactie bestond uit Gerard Angenent, Blanka Gijselen, Robert Verbelen, Johan Sacré, Walter Weyler, Pol Le Roy en Toon Maes. Balming verscheen iedere zaterdag op acht pagina’s, dit aantal werd op 27 mei 1944 gehalveerd. Het weekblad werd gevuld met actuele berichten, bijdragen van politieke en sociaal-economische aard, de rubrieken “Het geestelijk getij” en “Kultuurleven”, artikelen over jeugd, vrouw, gezin en sport. Op 18 april verscheen het eerste nummer van het weekblad op 8000 exemplaren, in juni 1943 bereikte men het toppunt van 12000 exemplaren. Het laatste nummer van Balming in Vlaanderen verscheen op 2 september 1944. Midden september verscheen het tijdschrift in Duitsland onder leiding van Maurtis van de Walle en werd het gedrukt in Hildesheim. De ondergang van het Derde Rijk en de DeVlag betekende ook het einde voor Balming.[203]
ASSV: Algemeene Schutscharen Vlaanderen
Dinaso: Dietsche Nationaal Solidarist
DMO: Dietsche Militanten Orde
DeVlag: Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft
GSSV: Germaansche Schutzstaffeln Vlaanderen
KVV: Katholieke Vlaamsche Volkspartij
MB: Militair Bestuur of Militärverwaltung
MO: Militaire Organisatie
SS: Schutzstaffeln
Verdinaso: Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen
VNB: Vlaamsch Nationaal Blok
VNV: Vlaamsch Nationaal Verbond
1 Bronnen
1.1 Tijdschriften
Hier Dinaso. Strijdblad van het Verbond van Dietsche Nationaalsolidaristen, 1932-1941.
Nieuw-Vlaanderen. Algemeen Weekblad, 1937-1940.
Strijd. Weekblad van het Vlaamsch Nationaal Verbond, 1935-1940.
De Nieuwe Staat. Orgaan van Rex-Vlaanderen,1938-1939.
De SS-Man. Kampblad voor de Algemeene SS-Vlaanderen, 1940-1944.
De Nationaalsocialist. Orgaan der Eenheidsbeweging van het Vlaamsch Nationaal Verbond, 1941-1944.
Balming. Weekblad, 1943-1944.
1.2 Andere
VAN SEVEREN, J. De Vlaamsche Beweging, België en de gebondenheid der Nederlanden: de Dietsche Rijksgedachte van het Verdinaso. Gent, [1935], 24p.
DEGRELLE, L. en DE MONT, P. Rex et la Flandre. Brussel, 1936, 16p.
DE MONT, P. Het akkoord Rex-VNV en zijn nationale betekenis. Brussel, 1936, 15p.
DE CLERCQ, S. Inzichten en standpunten. Aalst, 1937, 40p.
FRANCOIS, J. Oslo-Douchy-Den Haag, naar een Nederlandsch-Belgisch-Luxemburgsche oeconomische unie. s.l., 1937, 30p.
AMEYE, L.C. Rapport sur la pensée des dirigeants au sujet de l'organisation économique de l'Europe. s.l., 1940.
VAN PUYMBROUCK, H. Vlaanderen in de nieuwe wereldorde. Antwerpen, 1940, 39p.
VAN SEVEREN, J. Programma van het Verbond van Dietsche Nationaalsolidaristen. s.l., 1940.
VAN DE WIELE, J. Op zoek naar een vaderland. Brussel, 1942, 104p.
ENGELBEEN, K. Grootruimte-economie. Antwerpen, 1943, 32p.
2 Werken
ABRAMOWICZ, M. Extrème-droite et anti-semitisme en Belgique de 1945 à nos jours. Brussel, 1993, 159p.
ALBONETTI, A. Préhistoire des Etats-Unis de l’Europe. Parijs, 1963, 311p.
ALDCROFT, D.H. “The federal idea in Europe before 1914” in: P. KING (ed.) A constitution for Europe: a comparative study of federal constitutions and plans for the United States of Europe. Londen, 1991, 187-198.
BELL, D.S. The development of the European idea since the middle ages. Ashgate-Aldershot, 1997.
BERDING, H. (ed.) Wirtschafliche und politische Integration in Europa im 19. und 20. Jahrhundert. Göttingen, 1984, 308p.
BEYEN, M. Oorlog en verleden: nationale geschiedenis in België en Nederland, 1938-1947. Amsterdam, 2002, 606p.
BLINKHORN, M. Facism and the Right in Europe, 1919-1945. Londen, 2000, 177p.
BOEHME, O. Revolutie van rechts en intellectuelen in Vlaanderen tijdens het interbellum: ideeënhistorische bijdragen. Leuven, 1999, 278p.
BONNEFOUS, E. en SIEGFRIED, A. L’idée européenne et sa réalisation. Parijs, 1950, 357p.
BORCHARDT, K.D. De Europese eenwording. Oorsprong en groei van de Europese Unie. Luxemburg, 1995, 80p.
BOSSUAT, G. Dictionnaire historique de l'unité européenne. Brussel, 2002, 1000p.
BOSSUAT, G. en VAICBOURDT, N. (red.) Etats-unis, Europe et Union européenne: histoire et avenir d'un partenariat difficile (1945-1999). Brussel, 2001, 283p.
BOTERMAN, F. Oswald Spengler en Der Untergang des Abendlandes: cultuurpessimist en politiek activist (Speculum Historiale XII). Assen, 1992, 402p.
BRADLEY, J. en MERTENS-FELDBAUSCH, E. Das dritte Reich: die deutsche Illusion eines 1000jährigen Imperiums von den Anfängen bis 1945. Herssching, 1981, 256p.
BREMS, M. Rex-Vlaanderen (1936-1941). Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Sociale Wetenschappen, 1987, 192p.
BRUGMANS, H. L’idée européene 1920-1970. Brugge, 1970, 405p.
BRUYNING, L.F. “De Europese Gedachte: gebruik en misbruik van een idee” in: W.A.F. CAMPHUIS en C.G.J. WILDEBOER SCHUT (red.) Europese eenwording in historisch perspectief (Anno VI). Nijmegen, 1991, 10-21.
BURRIN, P. La France à l’heure allemande. Paris, 1997, 559p.
BUSSIERE, E., DUMOULIN, M en TRAUSCH, G. (red.) Europa: de Europese idee en identiteit, van de Griekse Oudheid tot de 21ste eeuw. Antwerpen, 2001, 396p.
BUYSE, A. e.a. De staat van het nationalisme. Groot-Bijgaarden, 1995, 96p.
CHABOT, J.L. L’idée d'Europe Unie de 1919 à 1939. Grenoble, 1978, 614p.
CONFRANCESCO, D.“Ideas of the Fascist Government and Party on Europe” in: W. LIPGENS (ed.) Documents on the history of European Integration. Continental plans for European Union 1939-1945 (European university institute. Series B / History 1.1). Berlijn, 1985, 179-184.
CONFRANCESCO, D. “Il mito europeo del fascismo (1939-1945)”. Storia contemporanea, XIV (1983), 5-45
CONIX, E. Spenglers kultuur- en geschiedenisopvatting: receptie in België en Nederland 1919-1939. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1982, 146p.
CONWAY, M. Collaboration in Belgium: Léon Degrelle and the Rexist movement 1940-1944. New Haven, 1993, 364p.
COOLSAET, R. België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000. Leuven, 2001, 725p.
CORIJN, E. (ed.) Collaboratie in Vlaanderen. Vergeten en vergeven ? Antwerpen, 2002, 214p.
CREVE, J. “Bilsen, Jef van”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 497-498.
CREVE, J. “Hier Dinaso!”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998) 1448-1449.
CREVE, J. “Persyn, Paul”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998) 2462-2463.
CREVE, J. Recht en trouw: de geschiedenis van het Verdinaso en zijn milities. Antwerpen, 1987, 138p.
CROMBEZ, B. “De Algemene-SS Vlaanderen”. Bijdragen tot de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, XVII (1995), p. 165-202.
CROMBEZ, B. “SS-Vlaanderen”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998) 2823-2824.
CROMBEZ, B. Van Algemeene SS Vlaanderen tot Germaansche SS: geschiedenis van een collaboratiebeweging. Licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, dept. Geschiedenis, 1993, 192p.
DE BRUYNE, A. De kwade jaren. (5 dln.) Antwerpen, 1971-1976.
DE BRUYNE, A. Joris van Severen: Droom en daad. Zulte, 1961, 341p.
DE DEYGERE, R. “Het uur van Vlaanderen: Vlaanderen in het Duits-Europese Rijk volgens Cyriel Verschaeve”. Wetenschappelijke Tijdingen, I (1982), 1-14.
DE GIUSTINO, D. A Reader in European Integration. Harlow, 1996, 296p.
DEHAN, X. “Jeune Europe, le Salon Didier et les éditions de la Toison d’Or (1933-1945)”. Bijdragen tot de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, XVII (1995), p. 203-236.
DEHAN, X., DEMEULENAERE, P. e.a. Penser l'Europe à l'aube des années trente: quelques contributions belges. Louvain-la-Neuve, 1995, 212p.
DE JONGHE, A. Hitler en het politieke lot van België (1940-1944): de vestiging van een Zivilverwaltung in België en Noord-Frankrijk. Antwerpen, 1982, 488p.
DELAFORTRIE, L. Het Genootschap Joris van Severen: Dinaso-actie tijdens de bezetting. Antwerpen, 1989, 128p.
DELMARTINO, F. Profiel van de Europese Unie. Een inleidend handboek. Leuven, 2002, 200p.
DE MUNCK, L. Van het Daensistisch weekblad De werkman tot het Vlaams-nationaal concentratieweekblad Strijd 1918-1940: historiek en repertorium. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Communicatiewetenschappen, 1983, 230p.
DEN BOER, P. Europa. De geschiedenis van een idee. Amsterdam, 1997, 167p.
DEPREZ, K. en VOS, L. (red.) Nationalisme in België: identiteiten in beweging 1780-2000. Antwerpen, 1999, 352p.
DE ROUGEMONT, D. Vingt-huit siècles d'Europe: la conscience européenne à travers les textes: d'Hésiode à nos jours. Parijs, 1961, 427p.
DE SAINTE-LORETTE, L. L’ idée d'Union fédérale européenne. (Collection Armand Colin CCXCVIII) Parijs, 1955, 204p.
DE SCHRYVER, R. Historiografie. Vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa. Leuven, 1997, 426p.
DE WEVER, B. “Berghe, Ernest van den”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 465-466.
DE WEVER, B. “Collaboratie”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 760-775.
DE WEVER, B. Greep naar de macht: Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde: het VNV 1933-1945. Tielt, 1994, 701p.
DE WEVER, B. “Military collaboration in Belgium” in: W. BENZ, J. HOUWINK TEN CATE en G. OTTO (red.) Die Bürokratie der Okkupation. Berlijn, 1998, 166-170.
DE WEVER, B. “Rex”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998) 2604-2606.
DE WEVER, B. Oostfronters: Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen SS. Tielt, 1984, 180p.
DE WEVER, B. Staf De Clercq. Brussel, 1989, 237p.
DE WEVER, B. “Strijd”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998) 2876.
DE WEVER, B. “Van wierook tot gaslucht. De beeldvorming over de Vlaams-nationalistische collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Vlaamse historiografie” in: J. ART en L. FRANCOIS (red.) Docendo discimus. Liber Amicorum Romain Van Eenoo. Gent, 1999, 607-614.
DE WEVER, B. “Vlaamsch Nationaal Verbond”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III, (1998) 3380-3387.
DEWILDE, M. De Kollaboratie, deel 1 (België in de Tweede Wereldoorlog V). Antwerpen, 1985, 123p.
DEWILDE, M. De Nieuwe Orde (België in de Tweede Wereldoorlog III). Antwerpen, 1982, 128p.
DUCHENNE, G. Visions et projets belges pour l'Europe: de la Belle Epoque aux Traités de Rome (1900-1957). (Euroclio. Etudes et documents XXII) Brussel, 2001, 302p.
DUMOULIN, M. en STELANDRE, Y. (red.) L’idée européene dans l’entre-deux-guerres. Louvain-la-Neuve, 1992, 183p.
DURAND, Y. Le Nouvel Orde européen Nazi: la collaboration dans l'Europe allemande 1938-1945. Brussel, 1990, 341p.
DU REAU, E. L’idée d’Europe au XXe siècle. Des mythes aux réalités. Parijs, 1995, 372p.
DURNEZ, G. “Delafortrie, Luc”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 890-891.
DURNEZ, G. “Melis, Willem”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998) 2031-2032.
DUROSELLE, J.B. en MONNET, J. L’idée d’Europe dans l’histoire. Parijs, 1965, 341p.
ESKENS, E. Filosofie tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland en Vlaanderen. 2002. http://www.xs4all.nl/~nox/Oorlog.htm
FREYMOND, J. Le IIIe Reich et la réorganisation économique de l’Europe 1940-1942. Origines et projets. Leiden, 1974, 302p.
GERARD, E. “Nieuw Vlaanderen”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998) 2201-2202.
GERARD, E. “Vlaamsche Concentratie”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998) 3402-3404.
GILLI, M. L idée d'Europe, vecteur des aspirations démocratiques: les idéaux républicains depuis 1848 (Annales littéraires de l'Université de Besançon DXXI). Parijs, 1994, 336p.
GIRAULT, R. “Chronologie d’une conscience européenne” in: R. GIRAULT (ed.) Identité et conscience européennes au XXe siècle. Parijs, 1994, 171-201.
GIRAULT, R. en BOSSUAT, G. (red.) Les Europe des Européens. Parijs, 1993, 156p.
GIRAULT, R. en BOSSUAT, G. (red.) Europe brisée, Europe retrouvée: nouvelles réflexions sur l'unité européenne au XXe siècle. Paris, 1994, 431p.
GOOR, D. Het Verdinaso en het VNV: Groot-Nederlandse en Vlaams-nationalistische gedachten tijdens het Interbellum. Licentiaatsverhandeling, Koninklijke Militaire School, Brussel, 1986, 121p.
GOTOVITCH, J. en GERARD-LIBOIS, J. L’an 40. La Belgique occupée. Brussel, 1971, 517p.
GOWAN, P. en ANDERSON, P. The Question of Europe. Londen, 1997, 399p.
GROENEVELD, E.G.
Biografie van Goedewaagen, Tobie. 2002.
http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/goedewaagen
GROSBOIS, T. L’idée européenne en temps de guerre dans le Benelux (1940-1944). Louvain-la-Neuve, 1994, 267p.
GRUTER, E. L’idée européenne (Dossier Sciences humaines XXXII). Parijs, 1971, 96p.
HARRYVAN, A.G. “De historiografie van de Europese integratie, 1945-1985” in: W.A.F. CAMPHUIS en C.G.J. WILDEBOER SCHUT (red.) Europese eenwording in historisch perspectief (Anno VI). Nijmegen, 1991, 23-45.
HEATER, D. The idea of European unity. Leicester, 1992, 206p.
HENDRIX, P.A.
Biografie van Deterding, Henri Wilhelm August. 2002.
http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/deterding
HERMANS, T., WILS, L. en VOS, L. (red.) The Flemish movement: a documentary history 1780-1990. Londen, 1992, 476p.
HERZSTEIN, R.E. When Nazi dreams come true: The horrifying story of the Nazi blueprint for Europe. Londen, 1982, 301p.
HUYSE, L. en DHONDT, S. Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1945. Leuven, 1991, 312p.
JANSEN, H.P.H. Geschiedenis van de Middeleeuwen. Utrecht, 1995, 580p.
JOLL, J. “Europe: An historian’s view”. History of European Ideas, I (1980), 7-19.
KANTOROWICZ, E.H. The King's Two Bodies: A Study in Mediaeval Political Theology. Princeton, 1957, 624p.
KERREMANS, B. Internationale politiek sinds 1945. Leuven, 2003, 307p.
La Joven Europa, 1942. 2000. http://www.filosofia.org/hem/med/m007.htm
LAUGHLAND, J. The tainted source: the undemocratic origins of the European idea. Londen, 1998, 402p.
Les immortels de
l’Académie française: Jacques Bainville. 1999-2003.
http://www.academie-francaise.fr/immortels/base/academiciens/fiche.asp?param=568
LEUPEN, P. Keizer in zijn eigen rijk. De geboorte van de nationale staat. Amsterdam, 1998, 208p.
LIPGENS, W. “General Introdution” in: W. LIPGENS (ed.) Documents on the history of European Integration. Continental plans for European Union 1939-1945 (European university institute. Series B / History 1.1). Berlijn, 1985, 1-33.
LUYTEN, D. “Het centrum Lippens: een Belgische nieuwe orde in een nazistisch Europa?”. Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, LXXI (1993), 875-912.
LUYTEN, D. Ideologisch debat en politieke strijd over het corporatisme tijdens het Interbellum in België. Brussel, 1996, 240p.
MARTIN, D. Archief Vlaamsch Nationaal Verbond (Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Inventarissen. XVII). Brussel, 1985, 88p.
MORGAN, P.J. “The Italian Fascist New Order in Europe” in: P.M.R. STIRK en M.L. SMITH, (red.) Making the New Europe, European Unity and the Second World War. Londen, 1990, 27-45.
MORREN, P. (red.) De Tweede Wereldoorlog. Een keerpunt in de geschiedenis. (2 dln.) Brussel, 1985, 555p.
MOULAERT, L. Joris van Severen en het Verdinaso (oktober 1931 – mei 1940): analyse van een beeldvorming. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1987, 260p.
MUET, Y. Le débat européen dans l’entre-deux-guerres. Parijs, 1997, 158p.
NEULEN, H.W. Eurofaschismus und der Zweite Weltkrieg. Europas verratene Söhne. München, 1980, 221p.
NEULEN, H.W. Europa und das 3. Reich. Einigungsbestrebungen im deutschen Machtsbereich, 1939-1945. München, 1987, 466p.
O’DOWD, L. en WILSON, T.M. (red.) Borders, nations and states: frontiers of national sovereignty in the new Europe. Avebury/Aldershot, 1996, 237p.
PAIUSCO, P.
L’Accademia d’Italia motore di cultura: riflessioni critiche. 2002.
http://www.centroitalicum.it/giornale_2002/paiusco_34_02.htm
PASTURE, P. “The Interwar Origins of International Labour’s European Commitment (1919-1934)”. Contemporary European History, X (2001), 221-237.
PAUWELS, L. De ideologische evolutie van Joris van Severen (1894-1940): een hermeneutische benadering. Ieper, 1999, 272p.
PEGG, C.H. Evolution of the European idea 1914-1932. Chapel Hill, 1983, 228p.
PECTOR, K. Nieuw Vlaanderen en de Vlaams-katholieke koncentratie 1935-1944. Licentiaats, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1979, 159p.
POISSONNIER, H. De Europese gedachte en het Europees bewustzijn in de vroege jaren 1920: een onderzoek in de Belgische tijdschriften. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 2001, 218p.
POLLERS, G. Het weekblad Balming van de DeVlag: nazi-propaganda in Vlaanderen. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1987, 102p.
PROVOOST, G. “Dietsche Beweging”. Winkler Prins Encyclopedie van Vlaanderen, I (1972) 303.
PROVOOST, G. Vlaanderen en het militair-politiek beleid in België tussen de twee wereldoorlogen. (2 dln.) Leuven, 1977.
RADEMACHER, M.A.
Biographisches Archiv 1871-1945. 2003.
http://www.wissenschaft-on-demand.de/regional/vipd.html
REYNEBEAU, M. Het klauwen van de leeuw: de Vlaamse identiteit van de 12e tot de 21e eeuw. Leuven, 1995, 306p.
REYNEBEAU, M. “Met raad en daad”. Knack Extra: Vlaanderen, een zelfportret. 3 juli 2002, 104-107.
ROOBOL, W.H. “The prospects for the German domination of Europe in the era of the world wars” in: P.M.R. STIRK en M.L. SMITH (red.) Making the New Europe, European Unity and the Second World War. Londen, 1990, 19-26.
SALEWSKI, M. “Ideas of the National Socialist Government and Party” in: W. LIPGENS (ed.) Documents on the history of European Integration. Continental plans for European Union 1939-1945 (European university institute. Series B / History 1.1). Berlijn, 1985, 37-54.
SCHNEIDERS, P. en ENDENBURG, M. Facisme en Nationaal-Socialisme. Utrecht/Antwerpen, 1986, 118p.
SEBERECHTS, F. “Balming”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 389-390.
SEBERECHTS, F. “Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 994-997.
SEBERECHTS, F. Geschiedenis van de DeVlag: van cultuurbeweging tot politieke partij 1935-1945. Gent, 1991, 125p.
SEBERECHTS, F. Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie (Davidsfonds XV). Leuven, 1994, 211p.
SEIDLMAYER, M. Dantes Reichs- und Staatsidee. Heidelberg, 1952, 215p.
SMITH, M.L. “Introduction: European unity and the Second World War” in: P.M.R. STIRK en M.L. SMITH (red.) Making the New Europe, European Unity and the Second World War. Londen, 1990, 1-17.
SMITH, M.L. “The Anti-Bolshevik Crusade and Europe” in: P.M.R. STIRK en M.L. SMITH (red.) Making the New Europe, European Unity and the Second World War. Londen, 1990, 46-65.
STEENHAUT, W. en VAN DE STEEN, M. Archief DeVlag (Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Inventarissen. VII). Brussel, 1977, 152p.
STENGERS, J. “Belgium” in: H. ROGGER en E. WEBER (red.) The European Right, a historical profile. Berkeley – Los Angeles – Londen, 1965, 128-161.
STIRK, P.M.R. A history of European integration since 1914. Londen, 1996, 308p.
STIRK, P.M.R. “Anti-Americanism in National Socialist propaganda during the Second World War” in: P.M.R. STIRK en M.L. SMITH (red.) Making the New Europe, European Unity and the Second World War. Londen, 1990, 66-86.
STIRK, P.M.R. (ed.) European Unity in context: The Interwar Period. Londen, 1989, 225p.
STIRK, P.M.R. “The origins: From the treaty of Versailles to the end of the Second World War, 1918-1945” in: P.MR. STIRK en D. WEIGALL (red.) The origins and development of European Integration. Londen, 1999, 1-30.
STIRK, P.M.R. “The Preconditions of European intergration: observations on the years 1918-1945” in: W.A.F. CAMPHUIS en C.G.J. WILDEBOER SCHUT (red.) Europese eenwording in historisch perspectief (Anno VI). Nijmegen, 1991, 174-185.
THEUWEN, J. De Europese Gedachte bij Nieuw-Rechts in Vlaanderen. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 2003, 102p.
TOMMISSEN, P. “Engelbeen, Karel”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 1078.
VAN APELDOORN, B. Transnational Capitalism and the Struggle over European Integration. London/New York, 2002, 240p.
VAN BERNE, “Michel, Ernest”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998) 2052.
VAN CAUSENBROECK, B. “Nationaal-Socialist, De”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998) 2151.
VAN DE MEERSCHE, P. Internationale Politiek 1815-1945: overzicht en interpretaties. Leuven, 2001, 331p.
VAN DINGENEN, J. Zijn doel, zijn middelen: Staf De Clercq, het VNV en de collaboratie. Antwerpen, 1995, 447p.
VAN DOORSLAER, R., GOTOVICH, J. en RAES, K. Herfsttij van de 20ste eeuw: extreem-rechts in Vlaanderen 1920-1990. Leuven, 1992, 160p.
VANHEES, D. De nationaalsocialist (1941-1944): het weekblad van de eenheidsbeweging – VNV. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1981, 109p.
VAN HEES, P. “Bruning, Henri”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 622.
VAN HEES, P. “Diets”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I (1998) 943-944.
VANLANDSCHOOT, R. “Severen, Joris Van”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998) 2739-2745.
VANLANDSCHOOT, R. “Thiers, Emiel”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998) 3059-3061.
VANLANDSCHOOT, R. “Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998) 3192-3204.
VAN LOOCKE, M. De mens- en wereldvisie van het Verdinaso. Gent, 1987, 155p.
VAN MEERBEECK, P., VERHOEYEN, E. en VAN DE VIJVER, H. De tijd der vergelding en het verzet. Brussel, 1988, 94p.
VAN ROON, G. Kleine landen in crisistijd: van Oslostaten tot Benelux, 1930-1940. Amsterdam, 1985, 522p.
VAN ROON, G. “Toenaderingsgolven, de voorgeschiedenis van de Benelux” in: A. POSTMA, H. BALTHAZAR e.a. (red.) Benelux in de kijker: 50 jaar samenwerking. Tielt, 1994, 13-38.
VAN SEVEREN, A. De ondergang van het Verdinaso. Izegem, 2001, 80p.
VAN WAEIJENBERGE, F. “De Nieuwe Staat”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998), 2206.
VAN WAEIJENBERGE, F. “Mont, Paul de”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998), 2085-2086.
VERBEECK, G. “Schaduwen uit het verleden. Extremisme van rechts: definitie, ideologie en geschiedenis”. De gids op maatschappelijk gebied, LXXXV (1994), 217-241.
VERHOEYEN, E. e.a. De kreeft met de zwarte scharen: 50 jaar rechts en uiterst rechts in België. Gent, 1981, 174p.
VERSTRAETE, P.J. “Poppe, Leo”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998), 2499-2500.
VERVLIET, R. “Vermeylen, August”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998), 3264-3269.
VINCX, J. Vlaanderen in uniform 1940-1945. (7 dln.) Antwerpen, 1981.
VOS, L. Nationalisme en rechtse stroming bij de Vlaamse studenten te Leuven tijdens het interbellum. Leuven, 1977, 44p.
VOS, L. Rechts-radicale traditie in het Vlaams-Nationalisme (Historica Lovaniensia CCLVI). Leuven, 1994, 20p.
VOS, L. “Rechts-radicalisme”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, III (1998) 2550-2566.
VOS, L. “The Extreme Right in Postwar Belgium. From Nostalgia to building for the future” in: B. HAGVET en S.U. LARSSEN, (red.) Modern Europe after Facism. 1945-1980. New York, 1998, 1344-1388.
VOS, L. “Vlaams-nationalisme: de historische dimensie”. De nieuwe maand, XXIV (1981), 84-97.
VOYENNE, B. Histoire de l'idée européenne (Petite bibliothèque Payot LXIX). Parijs, 1964, 248p.
WERKERS, J. Het archief en de verzamelingen van het Nationaal studie- en documentatiecentrum Joris van Severen. Aartselaar, 1994, 11p.
WILLEMSEN, A.W. Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940. 1969, 501p.
WILS, L. Joris van Severen: een aristocraat verdwaald in de politiek. Leuven, 1996, 71p.
WILS, L. Vlaanderen, België, Groot-Nederland: mythe en geschiedenis. Leuven, 1994, 507p.
WINTLE, M. (ed.) Culture and identity in Europe: perceptions of divergence and unity in past and present. Avebury/Aldershot, 1996, 226p.
WITTE, E., CRAEYBECKX, J. en MEYNEN, A. Politieke geschiedenis van België. Van 1830 tot heden. Antwerpen, 1997, 478p.
WOUTERS, N. en GUNST, P. “Liesenborghs, Maurits”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II (1998) 1888-1889.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] DE ROUGEMONT, D. Vingt-huit siècles d'Europe: la conscience européenne à travers les textes: d'Hésiode à nos jours. Parijs, 1961, 427p.
[2] DE SAINTE-LORETTE, L. L’idée d’Union fédérale européenne. (Collection Armand Colin CCXCVIII) Parijs, 1955, 204p.
[3] BRUGMANS, H. L’idée européene 1920-1970. Brugge, 1970, 405p.
[4] HARRYVAN, “Historiografie van de Europese integratie”, 24-28.
[5] Naar aanleiding van de Koreaanse Oorlog en het toenemende communistisch gevaar kwam in Europa de idee voor een Europese Defensie Gemeenschap (EDG) van de grond. Nadat de Amerikanen de Britten en Fransen hadden geconfronteerd met de idee Duitsland te herbewapenen en de Fransman Philip André er niet in geslaagd was een Europees leger via de Raad van Europa te lanceren, kwam René Pléven met het plan voor een defensiegemeenschap. Op 27 mei 1952 ondertekenden de Europese Zes het EDG-verdrag, dat naast een Europees leger ook voorzag in een Europese Politieke Gemeenschap (EPG). Zowel de EDG als de EPG gingen na de Koreaanse Oorlog ten onder aan nationale belangen. KERREMANS, Internationale politiek, 77-82.
[6] HARRYVAN, “Historiografie van de Europese integratie”, 28-32.
[7] Idem, 33-35.
[8] Idem, 35-36.
[9] Idem, 37-39.
[10] HARRYVAN, “Historiografie van de Europese integratie”, 39.
[11] VAN APELDOORN, B. Transnational Capitalism and the Struggle over European Integration. London/New York, 2002, 240p.
[12] GIRAULT, R. en BOSSUAT, G. (red.) Europe brisée, Europe retrouvée: nouvelles réflexions sur l'unité européenne au XXe siècle. Paris, 1994, 431p.
[13] DEN BOER, P. Europa. De geschiedenis van een idee. Amsterdam, 1997, 167p.
[14] BUSSIERE, E., DUMOULIN, M en TRAUSCH, G. (red.) Europa: de Europese idee en identiteit, van de Griekse Oudheid tot de 21ste eeuw. Antwerpen, 2001, 396p.
[15] LAUGHLAND, J. The tainted source: the undemocratic origins of the European idea. Londen, 1998, 402p.
[16] Zie in het bijzonder STIRK, P.M.R. en SMITH, M.L. (red.) Making the New Europe, European Unity and the Second World War. Londen, 1990, 202p.
[17] BURRIN, P. La France à l’heure allemande. Paris, 1997, 559p.
[18] DEHAN, X. “Jeune Europe, le Salon Didier et les éditions de la Toison d’Or (1933-1945)”. Bijdragen tot de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, XVII (1995), p. 203-236 en LUYTEN, D. “Het centrum Lippens: een Belgische nieuwe orde in een nazistisch Europa?”. Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, LXXI (1993), 875-912.
[19] Het doctoraat van Geneviève Duchenne onder begeleiding van Michel Dumoulin behandelt de Europese Gedachte in België vanaf het einde van de 19e eeuw tot het midden van de 20e eeuw. Zie: http://www.euro.ucl.ac.be/recherche/gehec/membres/biog-duchenne.html
[20] Cfr. infra, I, 2, 16-25.
[21] Cfr. Bijlagen, 84-90.
[22] Cfr. infra, I, 2.2, 22.
[23] THEUWEN, J. De Europese Gedachte bij Nieuw-Rechts in Vlaanderen. Licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 2003, 102p.
[24] Opgezet door Titolescu, Roemeens minister van Buitenlandse zaken, en Dino Grandi, Italiaans ambassadeur in Londen.
[25] Met het ‘oude’ Europa bedoelde men het verdeelde Europa van de parlementaire en democratische regimes.
[26] BRUYNING, “De Europese gedachte”, 16-17.
[27] De Accademia d’Italia werd bij decreet opgericht op 7 juni 1926, maar de inauguratie volgde pas drie jaar later op 28 oktober 1929. De academie wilde een ideale omgeving creëren voor de waardering van de Italiaanse cultuur en zo de fascistische overheid een cultureel duwtje in de rug te geven. De laatste samenkomst van de Accademia vond plaats in maart 1944, waarna ze samen met de Italiaanse Sociale Republiek van Salo ten onder ging. PAIUSCO, L’Accademia d’Italia.
[28] CONFRANCESCO, “Ideas of the Fascist Government and Party on Europe”, 179
[29] BRUYNING, “De Europese gedachte”, 17 ; MORGAN, “The Italian Fascist New Order in Europe”, 29-30.
[30] CONFRANCESCO, “Ideas of the Fascist Government and Party on Europe”, 181.
[31] Ibidem ; MORGAN, “The Italian Fascist New Order in Europe”, 29-30.
[32] CONFRANCESCO, “Ideas of the Fascist Government and Party on Europe”, 182.
[33] MORGAN, “The Italian Fascist New Order in Europe”, 30-31.
[34] Idem, 39 ; BRUYNING, “De Europese gedachte”, 18.
[35] In dit punt baseerden we ons hoofdzakelijk op SALEWSKI, “Ideas of the National Socialist Government and Party”, 37-54 en LAUGHLAND, “The Tainted Source”, 11-80.
[36] STIRK, “Anti-Americanism”, 74.
[37] STIRK, “The origins”, 7.
[38] DE GIUSTINO, A reader in European Integration, 6.
[39] SMITH, “Introduction”, 10-11 ; STIRK, “Anti-Americanism”, 72.
[40] LIPGENS, “General introduction”, 11.
[41] VOS, “Rechts-radicalisme”, 2551-2553.
[42] CREVE, Recht en trouw, 22-35 ; DE WEVER, Greep naar de macht, 70-73 ; VERHOEYEN, De kreeft met de zwarte scharen, 54.
[43] PROVOOST, “Dietsche Beweging”, 303 ; VAN HEES, “Diets”, 943-944.
[44] DE WEVER, Greep naar de macht, 93-144 ; VERHOEYEN, De kreeft met de zwarte scharen, 56.
[45] CREVE, Recht en trouw, 61-79 ; DE WEVER, Greep naar de macht, 181-182 ; VERHOEYEN, De kreeft met de zwarte scharen, 54-55.
[46] DE WEVER, Greep naar de macht, 202-222.
[47] BOEHME, Revolutie van Rechts, 81-83 ; CORIJN, Collaboratie in Vlaanderen, 83-86 ; DE WEVER, Greep naar de macht, 223-225 ; GERARD, “Vlaamsche Concentratie”, 3402-3404 ; GERARD, “Nieuw Vlaanderen”, 2201-2202 ; PECTOR, Nieuw Vlaanderen, 107-109.
[48] CONWAY, Collaboration in Belgium, 82-85 ; DE WEVER, Greep naar de macht, 225-229.
[49] DE WEVER, Greep naar de macht, 225-229.
[50] CREVE, Recht en trouw, 95-109 ; DE WEVER, Greep naar de macht, 393-398.
[51] DE WEVER, “Collaboratie”, 762-767 ; DE WEVER, Greep naar de macht, 343-407 ; DE WILDE, Kollaboratie, 54-77.
[52] CROMBEZ, “Algemeene SS Vlaanderen”, 165-172 ; DE WEVER, Greep naar de macht, 369-372 ; DE WILDE, Kollaboratie, 73-74.
[53] DE WEVER, Greep naar de macht, 448-458 ; SEBERECHTS, Geschiedenis van de DeVlag, 17-39.
[54] DE WEVER, Greep naar de macht, 408-425 ; DE WILDE, Kollaboratie, 84-86.
[55] DE WEVER, Greep naar de macht, 518-569 ; DE WILDE, Kollaboratie, 86-92 ; SEBERECHTS, Geschiedenis van de DeVlag, 73-78 en 85-87.
[56] De artikels werden ondertekend met EvdB. Het vermoeden dat het hier over Ernest van den Berghe gaat, werd bevestigd door verscheidene berichten in Hier Dinaso! betreffende zijn uitsluiting in december 1933. Hij werd door Joris Van Severen uitgesloten zodra duidelijk werd dat hij ook in het pas gestichte VNV actief was. Daar vervulde hij vanaf 1935 de functie van algemeen secretaris en realiseerde hij ondermeer de unificatie van de VNV-weekbladpers. Inzake de collaboratie nam hij een aarzelende houding aan (“geen tweede activisme”) en hoedde hij zich voor al te Duitsgezinde uitspraken. DE WEVER, “Berghe, Ernest van den”, 465-466.
[57] VAN DE MEERSCHE, Internationale politiek, 213 ; VAN DEN BERGHE, “Het pakt der vier mogendheden en Dietschland”, Hier Dinaso! I, nr. 34, 29 juli 1933 ; VAN DEN BERGHE, “Dietschland en het pakt tussen Italië en Rusland”, Hier Dinaso! I, nr. 44, 14 oktober 1933.
[58] VERREL, “Mussert snijdt in zijn vingers”, Hier Dinaso! II, nr. 36, 11 augustus 1934.
[59] Jacques Bainville (1879-1936) was een Frans historicus en auteur van Histoire de France (1931). Hij was royalist en lid van het autoritaire Action Française van Charles Maurras. Les immortels: Jacques Bainville.
[60] VAN DER PAS, “Het inzicht rijpt !”, Hier Dinaso! IV, nr. 49, 7 november 1936 ; MELIS, “Schijnwerpers naar rechts en links”, Hier Dinaso! IV, nr. 50, 14 november 1936 ; LANCELOET, “De regeering Van Zeeland en de Buitenlandsche politiek”, Hier Dinaso! V, nr. 1, 5 december 1936 ; DE CLERCQ, “Wie en wat kan het kommunisme tegenhouden”, Hier Dinaso! V, nr. 21, 24 april 1937 ; VAN SEVEREN, “Rede door J.V.S. uitgesproken op de openbare Dinaso-volksvergadering te Antwerpen.”, Hier Dinaso! V, nr. 21, 24 april 1937.
[61] Met name: België, Nederland en Luxemburg.
[62] VAN SEVEREN, “Vorst en volk, Nederland en België”, Hier Dinaso! VI, nr. 51, 19 november 1938.
[63] Cfr. infra, II, 1.1.6, 35-36.
[64] Ernest Michel (1899-1960) trad in 1934 als één van de eerste Nederlanders toe tot het Verdinaso. Zijn artikels in Hier Dinaso! waren berucht omwille van hun antisemitisch karakter. VAN BERNE, “Michel, Ernest”, 2052.
[65] Jef van Bilsen (1913-1996) kwam als student in aanraking met het Verdinaso en werd al snel hoofdman van verschillende afdelingen. Hij werd een fervent aanhanger van de Nieuwe Marschrichting, maar kwam als autoritair belgicist in conflict met Jef François en samen met Tony Herbert trad van Bilsen in het verzet. Na de oorlog bouwde hij een koloniale en academische carrière op. CREVE, “Bilsen, Jef van”, 497-498.
[66] MICHEL, “Groote politiek”, Hier Dinaso! III, nr. 16, 23 maart 1935 ; VAN BILSEN, “Oudejaarsavond-overweging”, Hier Dinaso! IV, nr. 5, 4 januari 1936.
[67] DUWAERT, “Dietsch Besef en Europeesch Besef”, Hier Dinaso! IV, nr. 52, 28 november 1936.
[68] Cfr. infra, II, 2.3.3, p. 49.
[69] DUWAERT, “Dietsch Besef en Europeesch Besef”, Hier Dinaso! IV, nr. 52, 28 november 1936.
[70] VANLANDSCHOOT, “Severen, Joris Van”, 2739-2745.
[71] DUWAERT, “Dietsch Besef en Europeesch Besef”, Hier Dinaso! IV, nr. 52, 28 november 1936.
[72] Willem Melis (1907-1984) was al actief geweest in verschillende Vlaams-nationale jeugd- en studentenorganisaties wanneer hij in 1934 koos voor het Verdinaso. Hij werd al spoedig één van de belangrijkste medewerkers van Joris van Severen en inspireerde hem mee tot de Nieuwe Marschrichting. In 1936 hervormde hij Hier Dinaso! tot een blad waar plaats was voor een open redactionele houding. In 1938 nam hij ontslag uit het Verdinaso omwille van de gevolgde methode, maar hij bleef het gedachtengoed vurig verdedigen. DURNEZ, “Melis, Willem”, 2031-2032.
[73] MELIS, “Schijnwerpers naar Rechts en Links”, Hier Dinaso! V, nr. 8, 23 januari 1937 ; SMITH, “The anti-Bolshevik Crusade and Europe”, 47.
[74] Henri Bruning (1900-1983) werd samen met Ernest Michel en Ernst Voorhoeve lid van het Verdinaso. Hij lag mee aan de basis van de Nederlandse afdeling van het Verdinaso, die onder zijn invloed een sterk anti-semitisch discours hanteerde. VAN HEES, “Bruning, Henri”, 622.
[75] BRUNING, “Dietsche Strijd”, Hier Dinaso! IV, nr. 5, 4 januari 1936.
[76] We hebben geen verdere gegevens over deze persoon teruggevonden.
[77] SCHEPERS, “Nationalisme en Internationalisme”, Hier Dinaso! IV, nr. 2, 14 december 1935.
[78] SCHEPERS, “Nationalisme en Internationalisme”, Hier Dinaso! IV, nr. 2, 14 december 1935.
[79] De Phony War was de eerste fase van de Tweede Wereldoorlog tussen oktober 1939 en mei 1940. Frankrijk en Engeland leefden wel op oorlogsvoet met Duitsland, maar van gevechten was er geen sprake. In beide landen heerste zelfs geen oorlogstemming. VAN DE MEERSCHE, Internationale politiek, 251.
[80] Luc Delafortrie (1912 - 1999) was sinds 1933 actief in het Verdinaso en schreef tot 1941 wekelijks in Hier Dinaso! In de lente van 1941 zocht hij toenadering tot het VNV en stond mee aan de wieg van Eenheidsbeweging-VNV, maar al snel kwam hij in aanvaring met de Duitse bezetter. Na de oorlog werd hij de hagiograaf van het Verdinaso en schreef veel over Priester Daens, van wie hij familie was. DURNEZ, “Delafortrie, Luc”, 890.
[81] DELAFORTRIE, “Het Staatsleven”, Hier Dinaso! VIII, nr. 1, 6 januari 1940.
[82] Ibidem.
[83] DELAFORTRIE, “Het Staatsleven”, Hier Dinaso! VIII, nr. 1, 6 januari 1940.
[84] DELAFORTRIE, “Het Staatsleven”, Hier Dinaso! VIII, nr. 5, 3 februari 1940.
[85] VAN BILSEN, “Het Verdinaso en het vlaamsch-waalsch federalisme”, Hier Dinaso! III, nr. 37, 17 augustus 1937.
[86] De Waag was een algemeen cultureel, politiek en economische weekblad in Nederland. Het verscheen van 16 januari 1937 tot 25 april 1945, met onderbreking tussen 9 mei 1940 en 23 mei 1941. Het werd uitgegeven door Stichting De Waag, eerst in Haarlem vanaf april 1938 vanuit Amsterdam. De Waag werd gefinancierd door H.W.A. Deterding, directeur-generaal van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij en bewonderaar van Hitler’s 'Wirtschaftswunder'. Toenadering en samenwerking met een naar zijn overtuiging te geïsoleerd blijvend Duitsland zou wellicht de oorlog kunnen voorkomen. In die geest ook steunde hij het weekblad De Waag, uitgegeven door zijn landbouwkundig adviseur M.D. Dijt en bedoeld om meer begrip aan te kweken voor het nieuwe Duitsland. De redactie was in handen van een aantal Hegeliaanse filosofen van de Bollandistische strekking, met name Jacob Hessing, Ir. Balthus Wigersma en Tobie Goedewaagen. De Waag evolueerde van een intellectueel en fascistisch weekblad naar een nazistisch propagandablad. ESKENS, Filosofie tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland en Vlaanderen ; GROENEVELD, Biografie van Goedewaagen ; HENDRIX, Biografie van Deterding.
[87] WIGERSMA, “De Zin van het huidige conflict”, Hier Dinaso! VII, nr. 43, 23 september 1939.
[88] “De economische oorlog”, Hier Dinaso! VII, nr. 55., 16 december 1939.
[89] Spengler’s filosofie, uiteengezet in zijn werk Der Untergang des Abendlandes, Umrisse einer Morphologie der Weltgeschichte, stelt dat de mensheid bestaat uit afzonderlijke beschavingen, die onafhankelijk van elkaar een zelfde levenscyclus doorlopen. Hij onderscheid acht beschavingen: de Egyptische, de Babylonische, de Indische, de Chinese, de Antieke (Grieks-Romeinse), de Arabische, de Mexicaanse en de ‘Abendländische’ (westerse). De levenscyclus bestaat uit de ‘Vorzeit’ (kindsheid), de periode van ‘Kultur’ (bloei), onderverdeeld in een ‘Frühzeit’ (jeugd) en een ‘Spätzeit’ (volwassen leeftijd) en de periode van ‘Zivilisation’ (ouderdom). De ‘Zivilisation’ is de tijd van verstarring en ontbinding, van overheersing door de wereldstad, die het gehele leven van het land in zich opzuigt, van verval van godsdienst en traditie. CONIX, Spenglers kultuur- en geschiedenisopvatting ; BOTERMAN, Oswald Spengler en Der Untergang des Abendlandes: cultuurpessimist en politiek activist ; DE SCHRYVER, Historiografie, 349-350.
[90] “Het Dinaso als kultuurdaad”, Hier Dinaso! V, nr. 25, 22 mei 1937 ; LE ROY, “De fakkeltocht”, Hier Dinaso! V, nr. 40, 4 september 1937 ; DELAFORTRIE, “Wat is een Dinaso-militant”, Hier Dinaso! V, nr. 49, 6 november 1937 ; DELAFORTRIE, “God met ons!”, Hier Dinaso! VI, nr. 4, 18 december 1937 ; BOEHME, Revolutie van Rechts, 163-164 ; SMITH, “Introduction”, 9.
[91] Paul Persyn (1912-1976) speelde een belangrijke rol in de Gentse Studentenbeweging en richtte samen met Frans Daels het Gentsch Studenten Corps (GSC) op. Nadat hij in 1935 het GSC verliet werd hij actief in het Verdinaso. Al snel behoorde Persyn tot de partijtop en bepleitte hij een verkiezingsdeelname van het Verdinaso. Zo kwam hij in aanvaring met Jef François die hem in 1941 uit de partij zette, waardoor Persyn in het verzet belandde. CREVE, “Persyn, Paul”, 2462-2463.
[92] PERSYN, “Genoeg Leuzen ! Halt !”, Hier Dinaso! VIII, nr. 13, 30 maart 1940.
[93] PERSYN, “In een nieuw Europa”, Hier Dinaso! VIII, nr. 24, 21 september 1940.
[94] Emiel Thiers (1890-1981) richtte in 1931 samen met Joris Van Severen het Verdinaso op, nadat hij zes jaar voor het Katholiek Vlaams Nationalistisch Verbond provincieraadslid was geweest. Binnen het Verdinaso bekleedde hij steeds een belangrijke bestuursfunctie en na de moord op Van Severen werd hij de nieuwe Leider van de beweging. Onder zijn leiderschap kwamen de interne tegenstellingen bovendrijven, waarbij hij zich terugtrok uit het Verdinaso. VANLANDSCHOOT, “Thiers, Emiel”, 3059-3061.
[95] “De inzet van den oorlog”, Hier Dinaso! VIII, nr. 27, 12 oktober 1940 ; “Een groote politieke rede van Leider Thiers”, Hier Dinaso! IX, nr. 3, 18 januari 1941.
[96] Leo Poppe (1911-1997) was binnen het Verdinaso belast met de uitbouw van een jeugdbeweging. Ook bij de Eenheidsbeweging-VNV was hij als stafleider van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV) belast met de jeugdwerking. Na de oorlog vluchtte hij naar Argentinië waar hij de drijvende kracht werd achter De Schakel – El Lazo, het maandblad voor de Vlamingen in Latijns-Amerika dat tussen 1954 en 1994 verscheen. VERSTRAETE, “Poppe, Leo”, 2499-2500.
[97] POPPE, “Tussen de Angelsaksische wereld en het nationaal-socialistisch Europa”, Hier Dinaso! IX, nr. 5, 1 februari 1941.
[98] Cfr. supra, I, 2.1, 21-22.
[99] POPPE, “Tussen de Angelsaksische wereld en het nationaal-socialistisch Europa”, Hier Dinaso! IX, nr. 5, 1 februari 1941 ; DELAFORTRIE, “Volk en Vaderland”, Hier Dinaso! IX, nr. 6, 15 februari 1941 ; DELAFORTRIE, “Croatie een onafhankelijke staat”, Hier Dinaso! IX, nr. 15, 19 april 1941.
[100] LAUGHLAND, The Tainted Source, 26-32.
[101] Louis C. Ameye publiceerde tijdens de Tweede Wereldoorlog verschillende studies inzake landbouw, voedselvoorziening en crisiseconomie. Een opmerkelijke studie was Rapport sur la pensée des dirigeants au sujet de l'organisation économique de l'Europe uit 1940.
[102] AMEYE, “Europa’s ekonomische wederopbouw”, Hier Dinaso! IX, nr. 2, 11 januari 1941.
[103] AMEYE, “Europa’s ekonomische wederopbouw”, Hier Dinaso! IX, nr. 2, 11 januari 1941.
[104] Ibidem.
[105] Ibidem.
[106] AMEYE, “Europa’s ekonomische wederopbouw”, Hier Dinaso! IX, nr. 2, 11 januari 1941.
[107] Om het begrip veelzijdig verrekeningsstelsel te verduidelijken citeren we het artikel van L.C. Ameye zelf, omdat deze in confrontatie met de literatuur een duidelijk voorbeeld geeft: “Wat verstaat men aldus door veelzijdige verrekening? Wanneer een land over een tegoed zal beschikken op de betalingsbalans aangaande de handel met een bepaald land, zal dit tegoed mogen gelden in de bewerkingen van een ander land. Verschijnt er bv. op de betalingsbalans betreffende het handelsverkeer tusschen Denemarken en Zweden, een actief saldo ten gunste van Zweden, zoo zal dit land over dit saldo mogen beschikken om invoerwaren te betalen, komende, laat ons zeggen, uit Duitschland”. AMEYE, “Europa’s ekonomische wederopbouw”, Hier Dinaso! IX, nr. 2, 11 januari 1941 ; LAUGHLAND, The tainted source, 40.
[108] AMEYE, “Europa’s ekonomische wederopbouw”, Hier Dinaso! IX, nr. 2, 11 januari 1941 ; LAUGHLAND, The tainted source, 39-46.
[109] “Gaat het Vlaamsche Vraagstuk alleen België aan ?”, Strijd I, nr. 5, 12 januari 1936 ; “De rechtse groeperingen in Frankrijk naar een concentratie”, Strijd I, nr. 48, 8 november 1936 ; “Na Spanje, Frankrijk – Na Frankrijk, België”, Strijd I, nr. 49, 15 november 1936 ; “Zanten en Zaaien”, Strijd I, nr. 49, 15 november 1936 ; “Eden spreekt”, Strijd I, nr. 52, 6 december 1936.
[110] Het militair akkoord was een geheim akkoord dat België nieuwe veiligheidsgaranties moest bieden. In 1936 stapte België uit het akkoord en hernam zijn neutraliteitspolitiek. Zie: PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid.
[111] DEWILDE, De Nieuwe Orde, 29.
[112] “Vrede!”, Strijd IV, nr. 48, 3 december 1939.
[113] Elémer Hantos was een Hongaarse economist, die in de vroege jaren ’20 staatssecretaris van Handel werd, en later uitgebreid schreef over de Europese integratie. Hij was ook lid van het Internationaal Comité voor een Europese Douane-unie. STIRK, The Origins, 15.
[114] Omschrijving van een aantal democratische landen die in 1930 op de Conventie van Oslo besprekingen voerden met het oog op een economische unie tussen Belgisch-Luxemburgse Unie, Nederland en de Scandinavische landen. VAN ROON, G. Kleine landen in crisistijd: van Oslostaten tot Benelux, 1930-1940 en VAN ROON, “Toenaderingsgolven”, 28-33.
[115] “Een derde Europa”, Strijd V, nr. 7, 18 februari 1940.
[116] “Buitenlands overzicht”, Strijd IV, nr. 41, 15 oktober 1939.
[117] “De Europeesche samenhoorigheid op gebied van Landbouw”, Strijd IV, nr. 15, 19 maart 1939 ; SMITH, “Introduction”, 9.
[118] Paul de Mont (1895-1950) was tot 1936 vooral bekend als toneelauteur en hoofdredacteur van Het Algemeen Nieuws tot hij op vraag van Léon Degrelle gecoöpteerd senator werd voor Rex-Vlaanderen. In 1938 nam de Mont ontgoocheld afscheid van Rex-Vlaanderen, alhoewel hij pas in februari 1939 officieel de partij verliet. VAN WAEIJENBERGE, “Mont, Paul de”, 2085-2086.
[119] Cfr. Bijlagen, 86.
[120] Momenteel voert Genviève Duchenne aan de UCL een doctoraatsonderzoek naar de Europese gedachte in België, waarin ook Rex aan bod komt.
[121] COX, “Was Dante Rexist ?”, De Nieuwe Staat III, nr. 281, 7 januari 1939 ; SEIDLMAYER, Dantes Reichs- und Staatsidee.
[122] COX, “Was Dante Rexist ?”, De Nieuwe Staat III, nr. 281, 7 januari 1939.
[123] Cfr. supra, I, 1.1, 10-11.
[124] Cfr. supra, Inleiding, 3-4.
[125] Cfr. supra, II, 2.1, 43.
[126] VAN REYEN, “Buitenlandse Politiek”, Nieuw Vlaanderen IV, nr. 31, 30 juli 1938 ; VAN REYEN, “Buitenlandse Politiek”, Nieuw Vlaanderen IV, nr. 32, 6 augustus 1938.
[127] HEYMANS, “De Oslo-gedachte”, Nieuw Vlaanderen VI, nr. 11, 16 maart 1940.
[128] VAN REYEN, “Buitenlandse Politiek”, Nieuw Vlaanderen VI, nr. 2, 13 januari 1940 ; CLAES, “De huidige oorlog en de kleine staten en grootmachten”, Nieuw Vlaanderen, VI, nr. 7, 17 februari 1940.
[129] VAN REYEN, “Buitenlandse Politiek”, Nieuw Vlaanderen V, nr. 43, 11 november 1939 ; CLAES, “De huidige oorlog en de kleine staten en grootmachten”, Nieuw Vlaanderen, VI, nr. 7, 17 februari 1940.
[130] De leuze luidde oorspronkelijk “Wij willen Vlamingen zijn, om Europeërs te worden” en verscheen voor het eerst in Vermeylen’s Vlaamsche en Europeesche beweging uit 1900. VERVLIET, “Vermeylen, August”, 3266-3267.
[131] Maurits Liesenborghs (1889-1946) werkte tot 1935 als journalist mee aan verschillende tijdschriften en dagbladen. Tussen 1935 en 1944 was hij het redactiehoofd “Brussel” van het Antwerpse dagblad De Dag. Vanuit zijn Vlaams-nationale overtuiging werkte hij ook mee aan Nieuw Vlaanderen waar hij in 1940 en 1941 de politieke bijdragen verzorgde. WOUTERS en GUNST, “Liesenborghs, Maurits”, 1888-1889.
[132] LIESENBORGHS, “Gezonde wisselwerking en wederzijdsche verrijking”, Nieuw Vlaanderen VI, nr. 22, 26 oktober 1940.
[133] Karel Engelbeen (1909-1973) promoveerde in 1938 tot doctor in de handels- en de economische wetenschappen. In 1940 werd hij opgenomen in het kabinet van secretaris-generaal voor economische zaken Victor Leemans. Hij stond bekend als een groot verdediger van de grootruimte-economie. TOMMISSEN, “Engelbeen, Karel”, 1078.
[134] SALEWSKI, “Ideas of the National Socialist Government and Party”, 43.
[135] ENGELBEEN, “De Belgische economie in het kader van de Europese Grossraumwirtschaft”, Nieuw Vlaanderen VI, nr. 21, 19 oktober 1940.
[136] LIESENBORGHS, “Kruiden en distels uit eigen tuin”, Nieuw Vlaanderen VII, nr. 21, 24 mei 1941.
[137] BOEHME, Revolutie van Rechts, 163-164.
[138] DE CLERCQ, “En nu vooruit!”, Nationaalsocialist I, nr.1, 14 juni 1941 ; TOLLENAERE, “Vlaanderen weerbaar”, Nationaalsocialist I, nr. 1, 14 juni 1941 ; TOLLENAERE, “Het probleem onzer levensruimte”, Nationaalsocialist I, nr.4, 5 juli 1941.
[139] TOLLENAERE, “Vlaanderen weerbaar”, Nationaalsocialist I, nr. 1, 14 juni 1941 ; TOLLENAERE, “Het probleem onzer levensruimte”, Nationaalsocialist I, nr.4, 5 juli 1941.
[140] DERBECOURT, “Het Eerste gebod”, Nationaalsocialist I, nr. 25, 29 november 1941.
[141] Ibidem ; “Schijnwerpers naar links en rechts”, Nationaalsocialist II, nr. 5, 31 januari 1942.
[142] POPPE, “Boonenkoffie of Europeesche eenheid”, Nationaalsocialist III, nr. 5, 30 januari 1943.
[143] LAUGHLAND, The Tainted Source, 16-19 ; SMITH, “Introduction”, 9 ; LIPGENS, “General introduction”, 12.
[144] TOLLENAERE, “Het probleem onzer levensruimte”, Nationaalsocialist I, nr. 4, 5 juli 1941 ; DAELS, “Wij zijn een volk”, Nationaalsocialist I, nr. 22, 8 november 1941
[145] DERBECOURT, “Een volk zal nooit vergaan!”, Nationaalsocialist I, nr.5, 17 juli 1941 ; DERBECOURT, “Waar zijn de goede vaderlanders?”, Nationaalsocialist I, nr. 24, 22 november 1941 ; DERBECOURT, “Het Eerste Gebod”, Nationaalsocialist I, nr. 25, 29 november 1941.
[146] POPPE, “Boonenkoffie of Europeesche eenheid”, Nationaalsocialist III, nr. 5, 30 januari 1943.
[147] DAEM, “Te zijn, of niet te zijn”, Nationaalsocialist I, nr. 22, 8 november 1941.
[148] Ibidem ; DEVLO, “De strijd om een nieuw Europa in een herwordende wereld”, Nationaalsocialist II, nr. 9, 28 februari 1942.
[149] DERBECOURT, “Het Eerste gebod”, Nationaalsocialist I, nr. 25, 29 november 1941.
[150] DE CLERCQ, “Bolsjevisme of Nationaalsocialisme”, De Nationaalsocialist I, nr. 7, 26 juli 1941 ; DECKMIJN, “Bij het begin van het nieuwe jaar”, De Nationaalsocialist II, nr. 1, 3 januari 1942 ; SMITH, “The Anti-Bolshevik Crusade and Europe”, 46-64 ; LIPGENS, “General introduction”, 11.
[151] Vanaf 1942 verscheen in Berlijn Junges Europa, Blätter der Frontkämpfer der Akademischen Jugend Europas, een tijdschrift uitgegeven door de Inter-Universitaire Cultuurdienst met als hoofdredacteurs Dr. Rupert Rupp en Dr. Hans Bähr. In 1942-1943 veranderde de ondertitel respectievelijk in: Blätter der Akademischen Jugend Europas en Blätter der Studenten Europas. Bij het eerste nummer werd aangekondigd dat het nummer zou verschijnen in het Duits, Spaans, Italiaans, Fins, Frans en Bulgaars. Later kwamen daar nog Nederlands, Noors, Portugees, Hongaars en Roemeens bij. Het Engels daarentegen werd niet waardig geacht voor de teksten van de Europese jeugd. Het doel van Jong Europa was het propageren van de ‘ideeën der jonge volkeren’ over een vernieuwd Europa en deze ‘Europeesche vereeniging’ belichtten vanuit politiek, cultureel, economisch en technisch standpunt. La Joven Europa, 1942.
[152] MEYER, “De Europeesche Imperatief”, Nationaalsocialist III, nr. 37, 11 september 1943.
[153] MEYER, “De Europeesche Imperatief”, Nationaalsocialist III, nr. 37, 11 september 1943.
[154] Werner Daitz werd geboren op 15 oktober 1884 in Lübeck. Sinds 1931 was hij economisch adviseur in de NSDAP en in 1933 werd hij ook benoemd als kopstuk in het departement van Buitenlandse Zaken. In die hoedanigheden was hij een van de belangrijkste theoretici over de Europese samenwerking. Zijn voornaamste werken handelden over de Europese Grossraumwirtschaft en net zoals andere nazi’s zag hij de Europese integratie als een historisch anti-liberaal proces. RADEMACHER, Biographisches Archiv.
[155] DAITZ, “Vaderland en Europa”, Nationaalsocialist IV, nr. 3, 15 januari 1944.
[156] Ibidem.
[157] DE PAUW, “Europa zal zich zelf redden”, Nationaalsocialist II, nr. 47, 21 november 1942.
[158] “Schijnwerpers naar links en rechts”, Nationaalsocialist II, nr. 4, 24 januari 1942.
[159] DE PAUW, “Boer en Volk, Europa en Wij”, Nationaalsocialist II, nr. 32, 8 augustus 1942.
[160] Ibidem.
[161] VAN DER HAEGHEN, “De toekomst van de Europeesche ekonomie”, Nationaalsocialist III, 23 en 30 oktober 1943.
[162] HAMBROUCK, “Europa kan zichzelf voeden”, Nationaalsocialist II, nr. 36, 5 september 1942 ; VAN DER HAEGHEN, “De Europeesche opdracht voor ons volk”, Nationaalsocialist III, nr. 23, 1 juli 1944.
[163] VAN DER HAEGHEN, “De Europeesche opdracht voor ons volk”, Nationaalsocialist III, nr. 23, 1 juli 1944.
[164] “Schijnwerpers naar links en rechts”, Nationaalsocialist II, nr. 4, 24 januari 1942.
[165] “Europa Groeit”, De SS-Man I, nr. 16, 29 maart 1941 ; LAUGHLAND, The Tainted Source, 14-23.
[166] “Europa Groeit”, De SS-Man I, nr. 16, 29 maart 1941 ; SNIJDER, “De weg naar het einddoel?”, De SS-Man I, nr. 16, 29 maart 1941 ; MORGAN, “The Italian Fascist New Orde in Europa”, 29.
[167] Het beeld van het lichaam en ledematen is afkomstig uit de middeleeuwse politieke filosofie. Daar vinden we de machtstheorie van de twee Lichamen van de koning terug. De koning had twee lichamen, het Natuurlijk Lichaam (gewoon fysiek dus) en het Politieke Lichaam (corpus mysticum). Het Politieke Lichaam bestond uit het hoofd, de Koning, en de ledematen, de onderdanen. Zo werd zelfmoord gezien als een drievoudige misdaad: tegenover de natuur, tegenover God en tegenover de Koning, omdat hij één van zijn ledematen kwijt was. KANTOROWICZ, The King’s Two Bodies, 7-24.
[168] SNIJDER, “De weg naar het einddoel?”, De SS-Man I, nr. 16, 29 maart 1941 ; DE VOS, “Het Nieuwe Europa”, De SS-Man I, nr. 29, 28 juni 1941 ; LAUGHLAND, The Tainted Source, 14-23.
[169] “Kruispunt of voorpost”, De SS-Man I, nr. 29, 28 juni 1941.
[170] Cfr. supra, II, 1.2.2, 40.
[171] DE VOS, “Het Nieuwe Europa”, De SS-Man I, nr. 29, 28 juni 1941.
[172] “Europa’s economische zelfstandigheid”, De SS-Man II, nr. 13, 7 maart 1942 ; “Een weg dwars door Europa”, De SS-Man II, nr. 42, 26 september 1942 ; LAUGHLAND, The Tainted Source, 23-32.
[173] CROMBEZ, “SS-Vlaanderen”, 2823-2824 ; SALEWSKI, “Ideas of the National Socialist Government and Party”, 40-42.
[174] DE VOS, “Het Rijk en de politiek”, De SS-Man II, nr.41, 19 september 1942 ; DAITZ, “De Nederduitsche ruimte en het Rijk”, De SS-Man III, nr. 24, 23 mei 1943 ; VAN DE WALLE, “Het Rijk, ordeningsmacht”, De SS-Man III, nr. 28, 19 juni 1943 ; VAN ROOSBROECK, “Rijk en Europa”, De SS-Man III, nr. 37, 21 augustus 1943 ; RUTGEERS, “Duitsland’s zege is Europa’s zege!”, De SS-Man III, nr. 51, 27 november 1943.
[175] “Europa voor den ondergang!”, De SS-Man IV, nr. 39, 2 september 1944.
[176] SALEWSKI, “Ideas of the National Socialist Government and Party”, 40-42.
[177] “Wat is Europa?”, De SS-Man II, nr. 9, 7 februari 1942.
[178] LEUPEN, Keizer in zijn eigen rijk, 76 en 182-184.
[179] De zogenaamde Investituurstrijd was een strijd tussen paus Gregorius VII en diens opvolgers enerzijds en de heersers van Duitsland-Italië, Frankrijk en Engeland anderzijds. De inzet was de macht van de wereldlijke heersers over de kerk in deze rijken, meerbepaald de benoeming van bisschoppen en abten. De strijd bereikte haar hoogtepunt tijdens de strijd tussen keizer Hendrik IV van het Heilig Roomse Rijk (Duitsland, Bourgondië en Italië) en paus Gregorius VII (1075-1122). De machtsbasis van het Heilig Roomse Rijk lag bij de Rijkskerk, waarbij de keizer door benoeming de bisschoppelijke leenmannen aan zich bond en zo zijn keizerlijke macht garandeerde. De strijd, waarbij de keizer door de paus in de ban werd geslagen, werd besloten met het Concordaat van Worms (1122), een compromis over de bisschopskeuze in het Duitse Rijk. Het gevolg hiervan was dat in het Duitse Rijk de centrale macht verzwakte ten gunste van territoriale vorsten. Onder de Hohenstaufen (1138-1254) trachtten de keizers het rijksgezag opnieuw op te bouwen, maar onder andere Frederik II werd door de paus in de kerkban geslagen, zodat de territoriale versnippering in het Duitse Rijk een onomkeerbaar feit werd. JANSEN, Geschiedenis van de Middeleeuwen, 219-243 ; LEUPEN, Keizer in zijn eigen rijk, 87-99.
[180] Cfr. infra, III, 2.2.1, 72.
[181] “Wat is Europa?”, De SS-Man II, nr. 9, 7 februari 1942.
[182] “Uit andere pen”, Balming I, nr. 9, 13 juni 1943.
[183] Ibidem ; LAUGHLAND, The Tainted Source, 23-26.
[184] “Wij bouwen het Rijk”, Balming I, nr. 10, 20 juni 1943 ; LAUGHLAND, The Tainted Source, 14-23.
[185] “Wij bouwen het Rijk”, Balming I, nr. 19, 22 augustus 1943 ; “Uit andere pen”, Balming I, nr. 25, 3 oktober 1943 ; MUCHOW, “De tegenstelling tussen Staat en Rijk”, Balming I, nr. 31, 14 november 1943 ; KEUCHENIUS, “Het Rijk als levenswet”, Balming II, nr. 6, 5 februari 1944 ; LAUGHLAND, 34-35 ; LIPGENS, “General introduction”, 12-13.
[186] Voor een uitgebreide bespreking van de verschillende nationaliteiten die aan het Oostfront vochten, zie: NEULEN, Eurofaschismus und der Zweite Weltkrieg. Europas verratene Söhne.
[187] “Wij bouwen het Rijk”, Balming I, nr. 19, 22 augustus 1943 ; “Uit andere pen”, Balming I, nr. 25, 3 oktober 1943 ; MUCHOW, “De tegenstelling tussen Staat en Rijk”, Balming I, nr. 31, 14 november 1943 ; KEUCHENIUS, “Het Rijk als levenswet”, Balming II, nr. 6, 5 februari 1944.
[188] Het begrip Derde Rijk is ontleend aan de chiliastische denkwereld van Joachim di Fiore (12e eeuw), die spoedig de aanvang van het Rijk van de Heilige Geest verwachtte, na dat van de Vader en dat van de Zoon. De notie van een Derde Rijk bleef nadien een belangrijke plaats innemen in de geschiedfilosofie, voornamelijk in het denken van de Duitse theoreticus Arthur Moeller van de Bruck (1876-1925). Hij meende dat Duitsland na de nederlaag van 1918 een conservatieve revolutie moest doormaken, die het Derde Rijk zou mogelijk maken, na het middeleeuwse Heilig Roomse Rijk en Bismarck’s Tweede Keizerrijk. Het was een pleidooi voor een ander Duitsland, geleid door een Führer, een uitverkoren leider die land en volk tot nieuwe grootheid zou brengen. Aan hem ontleenden de nationaal-socialisten de term “het Derde Rijk”. POLLERS, Het weekblad Balming, 55-60.
[189] “Wij bouwen het Rijk”, Balming I, nr. 19, 22 augustus 1943 ; MUCHOW, “De tegenstelling tussen Staat en Rijk”, Balming I, nr. 31, 14 november 1943.
[190] “Uit andere pen”, Balming I, nr. 9, 13 juni 1943.
[191] Bruto-Register-Tonnen of Bruto Tonnenmaat, een gewichtmaat in de scheepvaart.
[192] “Uit andere pen”, Balming I, nr. 11, 27 juni 1943 ; LAUGHLAND, The Tainted Source, 26-32.
[193] “Wij bouwen het Rijk”, Balming I, nr. 1, 18 april 1943 ; HERMANS, “Europeesch optimisme en pessimisme”, Balming II, nr. 12, 18 maart 1944 ; STIRK, “Anti-Americanism”, 72 ; SMITH, “The anti-Bolshevik Crusade and Europe”, 46 en 54.
[194] BRANDI, “Wat verdedigen wij met het Avonland?”, Balming II, nr. 32, 5 augustus 1944.
[195] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie, 61-64 en 95.
[196] VOS, L. “The Extreme Right in Postwar Belgium”, 1344-1388 en VERHOEYEN, “De kreeft met de zwarte scharen”, 64-69 en 85-91.
[197] CREVE, “Hier Dinaso!”, 1448-1449 ; Vanaf de 2e jaargang is Hier Dinaso! quasi volledig aanwezig in het extern magazijn van de KULeuven, raadpleegbaar in de tijdschriftenzaal van de Centrale Bibliotheek. De eerste jaargang en andere ontbrekende nummers werden geraadpleegd in het Studiecentrum voor Oorlog en Maatschappij in Brussel.
[198] DE WEVER, “Strijd”, 2876 ; DE MUNCK, “Van het Daensistisch weekblad”, 70-76 ; Het weekblad Strijd is erg fragmentarisch aanwezig in het extern magazijn van de KULeuven. De ontbrekende nummers werden in het Studiecentrum voor Oorlog en Maatschappij geraadpleegd, zodoende werden alle nummers van dit weekblad onderzocht.
[199] VAN WAEIJENBERGE, “De Nieuwe Staat”, 2006 ; BREMS, “Rex-Vlaanderen”, 52-55 ; De weekbladeditie van De Nieuwe Staat was volledig op microfilm te raadplegen in de Koninklijke Bibliotheek. Wij bestudeerden De Nieuwe Staat enkel in zijn wekelijkse editie, dit vanaf 1 oktober 1938 tot 27 augustus 1939.
[200] BOEHME, “Revolutie van rechts”, 81-83 ; CORIJN, Collaboratie in Vlaanderen, 83-86 ; GERARD “Nieuw Vlaanderen”, 2201-2202 ; PECTOR, Nieuw Vlaanderen, 118 ; Nieuw Vlaanderen is vanaf de eerste proefnummers tot 2 september 1944 te raadplegen in de Centrale Bibliotheek van Leuven. Wij onderzochten het vanaf midden 1936, wanneer er een duidelijke verschuiving was naar het autoritair corporatisme, tot eind 1941 wanneer alle politieke bijdragen uit het weekblad geweerd werden.
[201] VAN CAUSENBROECK, “Nationaal-Socialist”, 2151 ; VANHEES, “De Nationaal-Socialist”, 84-86 ; De Nationaal-Socialist berust volledig in de archieven van het Studiecentrum voor Oorlog en Maatschappij te Brussel.
[202] CROMBEZ, “Algemeene SS Vlaanderen”, 172-174 ; Alle jaargangen van de SS-Man, met uitzondering alle edities van het jaar 1943, zijn onderzocht in het Studiecentrum voor Oorlog en Maatschappij. De uitgaven van het jaar 1943 zijn geraadpleegd op microfilm in de Koninklijk Bibliotheek in Brussel.
[203] SEBERECHTS, “Balming”, 389-390 ; POLLERS, “Het weekblad Balming”, 10-16 ; SEBERECHTS, “Geschiedenis van de DeVlag”, 60 ; Het weekblad Balming werd tot de editie van 2 september 1944 onderzocht in het Studiecentrum voor Oorlog en Maatschappij waar het raadpleegbaar is op microfilm. Van de edities in Duitsland hebben wij geen exemplaren teruggevonden, maar dit is van minder belang omdat deze edities in strikte zin geen deel meer uitmaken van het onderzoek.