Een historische biografie van keizer Caracalla (188-217). (Michiel Vanderhaeghe) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding:
De doelstelling van deze verhandeling is het voeren van een historisch biografisch onderzoek naar de Romeinse keizer M. Aurelius Severus Antoninus, die leefde van 188 tot 217 na Christus en beter bekend is gebleven als Caracalla (188-217 na Christus)[1]. Een omvangrijke biografie werd in de moderne historiografie nog niet ondernomen, wel is er al heel wat onderzoek verricht over bepaalde deelaspecten van zijn leven en heerschappij. Over het leven van zijn vader L.Septimius Severus werd wel waardevol biografisch onderzoek verricht en gepubliceerd.[2] Het is niet de bedoeling een geschiedenis van het Romeinse Rijk ten tijde van Caracalla te schrijven, maar wel een geschiedenis van diens leven. Een goede afbakening is daarbij van belang. Het onderzoek zal toegespitst worden op een aantal belangrijke fasen, feiten en problemen in het leven van Caracalla, die overwegend chronologisch zullen worden behandeld. De hoofdstukken vormen geen eilanden van informatie, maar staan met elkaar in verband, chronologisch, maar ook door een aantal algemene krachtlijnen. Een aantal elementen kenmerken zijn leven in het algemeen en zullen steeds terugkomen. Het is niet de bedoeling alle feiten en aspecten van Caracalla’s leven en regering grondig te onderzoeken. Zo zal in dit onderzoek weinig aandacht geschonken worden aan een aantal thema’s die op zich al aanleiding zouden kunnen geven tot omvangrijke onderzoeken, zoals het juridische beleid van Caracalla (met de beroemde “Constitutio Antoniniana”), zijn strijd tegen de Parthen en zijn financiële beleid.
Ik heb ervoor gekozen bij het onderzoek naar het leven van Caracalla een onderscheid te maken tussen 3 grote fasen, die in 3 hoofdstukken zullen besproken worden. Doorheen deze fasen gaan we in een chronologische verhaalvorm het leven van Caracalla trachten te reconstrueren. In een eerste hoofdstuk wordt het leven van Caracalla tot de dood van Septimius Severus besproken. Deze fase is uiterst belangrijk om de latere ontwikkelingen in Caracalla’s leven te begrijpen. Caracalla werd al keizer toen hij nog een kind was en dit dankzij een bijzondere opvolgingspolitiek van zijn vader. Veel aandacht zal uitgaan naar de manier waarop die dynastieke politiek werd verwezenlijkt en de vraag waarom die zo is gelopen. Als troonopvolger groeide Caracalla op aan het hof en in dat milieu ontstonden er diverse conflicten die een blijvende weerslag schijnen gehad te hebben op Caracalla’s persoonlijkheid. Vooral de conflicten met de prefect van de pretorianen, Plautianus en met zijn broer, Geta hebben een belangrijke rol gespeeld. De oorzaken, gevolgen en het verloop van deze conflicten zal onderzocht worden. Severus had bij zijn dood het Rijk in handen gelaten van een dubbelheerschappij van zijn twee zoons. Deze regering hield echter nog geen jaar stand en de vraag zal moeten gesteld worden waarom ze gedoemd was te mislukken.
Het tweede hoofdstuk staat in het teken van de korte dubbelheerschappij van Caracalla en Geta, die na de moord op Geta eindigde in een alleenheerschappij van Caracalla. De literaire bronnen besteden heel wat aandacht aan deze fase van Caracalla’s leven. Vaak schuwen zij de overdrijving niet en het zal de bedoeling zijn te achterhalen welke van hun beweringen op een grond van waarheid zijn gebaseerd. Het meeste aandacht zal besteed worden aan de maatregelen die Caracalla trof om na de broedermoord zijn alleenheerschappij te legitimeren en te consolideren.
In een derde hoofdstuk zal dan het eigenlijke keizerschap van Caracalla besproken worden. Caracalla was tijdens zijn heerschappij bijna voortdurend onderweg doorheen het Rijk in het kader van verschillende expedities. Het verloop van Caracalla’s tochten en van zijn verblijven in de verschillende delen van het Rijk zal hier onderzocht worden. Caracalla had verschillende drijfveren om voortdurend onderweg te zijn en de vraag zal moeten gesteld worden welke deze waren en wat de oorzaken daarvan waren.
Tenslotte gaan we in een algemeen besluit de belangrijkste conclusies trachten te formuleren in verband met het leven van Caracalla. Daarbij zullen we een aantal algemene invloeden en tendensen aanduiden die het leven van Caracalla hebben gekenmerkt doorheen de drie fasen.
Vooraleer men begint aan een historische studie over het leven van Caracalla is het noodzakelijk eerst een blik te werpen op de bronnen die ons daarover inlichten. Voor het onderwerp beschikken we over een veelheid aan bronnen. Deze bronnen zijn divers en omvatten literaire, epigrafische, numismatische, juridische, papyrologische en archeologische overleveringen. De meeste informatie komt voort uit het literaire werk van Cassius Dio, Herodianus en de Scriptores Historiae Augustae, dat kwalitatief erg verschilt. Eerst zal de vraag moeten gesteld worden naar de historische waarde van deze werken vooraleer ze te gebruiken als bron voor een biografie van Caracalla. Schrijven de auteurs vanuit een bepaalde vooringenomenheid? Wordt de waarheid vaak verdraaid of overdreven in functie van het beeld dat men van de figuur wil ophangen? Met een aantal kritische opmerkingen over het bronnenmateriaal in het achterhoofd zullen we beter kunnen onderscheiden wat waarheid en fictie is in de verschillende feitenrelazen.
De meeste en belangrijkste informatie halen we uit de literaire werken van historici, zowel tijdgenoten als latere compilatoren. De belangrijkste bron is ongetwijfeld de “Romeinse Geschiedenis”, in 80 boeken, van de Griekse historicus Cassius Dio Cocceianus (163-230). Cassius Dio beschreef op annalistische wijze de Romeinse geschiedenis van het begin tot de eigen tijd, waarbij de klemtoon werd gelegd op de contemporaine periode.[3] Deze historicus en zijn werk werd door Millar in een omvangrijke monografie bestudeerd.[4]
De oorspronkelijke tekst van Dio werd slechts fragmentarisch overgeleverd. Enkel in de boeken 36-54 (van 68 tot 10 voor Christus), in enkele fragmenten uit de boeken 55-60 (van 9 voor Christus tot 46 na Christus) en in een stuk van de boeken 79-80 (van de dood van Caracalla tot het midden van de heerschappij van Elagabalus) vinden we de originele tekst van Cassius Dio terug. Dus beschikken we voor de periode van Caracalla’s leven niet over Dio’s oorspronkelijke relaas. Wel is er heel wat informatie overgeleverd in de vorm van uittreksels en verkorte versies. Daarvan is, voor de periode die wij bestuderen, het belangrijkste het Epitome van de boeken 36-80, van de periode van Pompeius tot Severus Alexander, door de 11e eeuwse monnik Ionnes Xiphilinus van Trapezus.[5] Zijn werk vormt eerder een selectie in het materiaal van Dio dan een allesomvattende samenvatting. Soms voegt hij wel persoonlijke commentaar toe aan de tekst.[6] Voor de studie van de periode van de Severi is Cassius Dio van onschatbare waarde, en dit omdat hij zich in een uitstekende positie bevond om te getuigen. Dio behoorde tot de ordo senatorius en kende een bloeiende loopbaan onder de Severi. Hij stond in de gunst van Septimius Severus en bekleedde tijdens diens heerschappij het consulaat. Als amicus van zowel Severus als Caracalla maakte hij ook vaak deel uit van het keizerlijk consilium.[7] Cassius Dio was dus op verschillende momenten ooggetuige, en daar waar hij het niet was, was hij vrij goed op de hoogte.[8] Immers had hij wellicht ook toegang tot officiële documenten en de keizerlijke verslagen aan de senaat.[9] Het probleem voor de studie van het leven van Caracalla is dat Cassius Dio zeker niet objectief over deze persoon schreef, maar sterk antagonistisch.[10] Hij haatte Caracalla en dit bracht hem ertoe een eenzijdig negatief beeld van hem op te hangen. Bij het gebruik van Cassius Dio als bron voor het leven van Caracalla zal men dus steeds rekening moeten houden met deze partijdige houding om een onderscheid te kunnen maken tussen hetgeen waar is en hetgeen door Dio toegevoegd of overdreven is in het kader van het eenzijdig negatieve beeld dat hij van de keizer wil schetsen. Desalniettemin vormt Dio dankzij zijn positie een bevoorrecht getuige en voor de studie van het leven van Caracalla is zijn getuigenis de meest waardevolle van onze literaire bronnen.
Een tweede literaire bron die het leven behandelt van Caracalla is de “Romeinse Geschiedenis” van Herodianus (ca 178/180-245), die in 8 volumes de periode beschrijft vanaf Marcus Aurelius tot de troonsbestijging van Gordianus III in het jaar 238. Het is de enige contemporaine bron over het leven van Caracalla die intact is overgeleverd. In vergelijking met Cassius Dio schreef Herodianus niet vanuit zo’n bevoorrechte positie. Volgens sommigen was hij een vrijgelatene van oosterse origine, volgens anderen een Syrische ridder, maar het is zeker dat hij te Rome in staatsdienst werkte. Hoewel Herodianus zelf beweerde dat hij schreef uit eigen ervaring, was dit voor de periode van Caracalla’s leven niet het geval. Het is vrijwel zeker dat hij zijn werk pas heeft geschreven na 238, vermoedelijk na het keizerschap van Philippus Arabs (244-249). Bij Herodianus gaat het dus niet echt over contemporaine geschiedschrijving wat het leven van Caracalla betreft; de auteur heeft het werk pas een kwart eeuw later neergeschreven en heeft daarbij voornamelijk gebruik gemaakt van het geheugen.[11] Feit is dat hij voor het belang van de overlevering een veel zwakker historicus was dan Dio. Zo werd de historische waarde van zijn werk sterk geminimaliseerd door Hohl.[12] Hij wees erop dat zijn relaas vaak onjuist en onbetrouwbaar is, hetgeen in dit onderzoek vaak zal blijken. Bovendien schrijft ook hij, net als Dio, duidelijk vanuit een negatieve houding ten opzichte van Caracalla zodat de zaken vaak vertekend worden voorgesteld. Toch is zijn werk voor de studie van Caracalla’s leven geenszins waardeloos en bevat het elementen die nergens anders werden overgeleverd. Het doel zal zijn na te gaan of ze plausibel zijn of eerder het resultaat zijn van de rijke fantasie van deze auteur.[13] Zeer vaak steunt Herodianus op Cassius Dio, en neemt hem dan op zijn eigen kenmerkende wijze over.[14] Op die manier vormt zijn relaas ook een bevestiging van de waarde van Dio’s getuigenis.
Een derde niet onbelangrijke bron is de “Historia Augusta”. De discussie rond het auteurschap en de datering is in dit onderzoek niet belangrijk[15]; wel van belang is de vermeende historische waarde van het werk. De levens van Septimius Severus, Caracalla en Geta werden er onder andere in beschreven. De historische waarde is verschillend al naargelang het betreffende levensverhaal. Het vita van Severus wordt beschouwd als het laatste van de “goede” vitae, hoewel de vitae van Caracalla en Elagabalus ook waardevolle elementen bevatten. Het vita van Geta kan men echter als vrijwel volledig fictief beschouwen. Hoewel de Historia Augusta heel wat correcte informatie bevat, vallen toch duidelijk de talrijke verzinsels en fouten op. Heel wat informatie (en heel wat foute) die we in de Historia Augusta aantreffen is gebaseerd op Herodianus. Maar waarschijnlijk heeft de auteur ook gebruik gemaakt van het originele werk van Cassius Dio.[16] Voor de “extra”, en dus meest waardevolle informatie zou de auteur als hoofdbron gesteund hebben op de verloren gegane geschriften van Marius Maximus, een senator die net als Dio vanuit een bevoorrechte positie over het gebeuren kon getuigen. Hij zou in de stijl van Suetonius een de vita imperatorum geschreven hebben met 12 biografieën. Van de biografie van Septimius Severus werden een aantal fragmenten bewaard in de Historia Augusta, maar van de levens van Caracalla en Geta werd niets overgeleverd. Vooral het feit dat deze Maximus heel wat schreef over de schandalige aspecten van de keizers trok de auteur van de Historia Augusta aan, zodat vele “pikante” details, die in de Epitomes van Dio of het werk van Herodianus niet vermeld worden, zijn overgeleverd. Het is de bedoeling de juiste elementen eruit te halen. Daarnaast werd er ongetwijfeld ook op andere bronnen gesteund, die verloren zijn gegaan, zoals onder andere de autobiografie van Septimius Severus, waarvan Dio en Herodianus eveneens melding maken.[17] Voor de studie van het leven van Caracalla stelt de Historia Augusta hetzelfde probleem als Cassius Dio en Herodianus, namelijk het eenzijdig negatieve beeld dat deze bronnen schetsen van de keizer als persoon.[18]
Naast deze 3 hoofdbronnen zal er in deze dissertatie ook gebruik gemaakt worden van de geschriften van Philostratus[19], Aurelius Victor[20] en Eutropius[21]. Daar waar Philostratus over sommige aspecten van Caracalla’s leven waardevolle informatie levert, zijn de werken van Aurelius Victor en Eutropius van geringe waarde. Zij kunnen vooral gebruikt worden om bepaalde elementen uit onze hoofdbronnen te bevestigen. Daar waar ze nieuwe informatie leveren zal moeten onderzocht worden of die dan als plausibel kan beschouwd worden.
Tenslotte zijn er nog vele niet-literaire bronnen die ons informeren over diverse aspecten van Caracalla’s leven namelijk: epigrafisch, numismatisch, papyrologisch en archeologisch materiaal. Het is niet de bedoeling al dit materiaal in zijn volledigheid te bestuderen; enkel daar waar ze leiden tot relevante inzichten zullen ze worden aangehaald.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] zijn oorspronkelijke naam was L. Septimius Bassianus; cfr infra: p.11
[2] Het standaardwerk over het leven van Septimius Severus is BIRLEY (A.). Septimius Severus: The African Emperor. London: Eyre & Spottiswoode, 1971, 398 p’s (heruitgegeven in 1988); daarnaast ook
DAGUET-GAGEY (A.). Septime Sévère: Rome, l’Afrique et l’Orient. Paris: Biographie Payot, 2000, 537 p’s.
[3] ARNAUD-LINDET (M.P.). Histoire et politique à Rome: Les historiens romains IIIe siècle avant J.C.-Ve siècle après J.C.. Paris: Bréal, 2001, p. 289
[4] MILLAR (F.). A study of Cassius Dio. Oxford: Clarendon Press, 1964, 239 p’s.
[5] BIRLEY (A.). Septimius Severus: The African Emperor. London: Eyre & Spottiswoode, 1971, p.6; MILLAR(F.). A Study of Cassius Dio, p. 1-2
[6] ARNAUD-LINDET (M.P.). Histoire et politique à Rome, p. 291; MILLAR (F.). A Study of Cassius Dio, p. 2: Millar verwoordt het treffend: “...not so much a précis of Dio as a rather erratic selection from his material, substantially, but not invariably, in Dio’s order and often keeping very close to Dio’s wording”.
[7] consul suffectus in 205 of 206;MILLAR (F.). A study of Cassius Dio, p. 16-17; BIRLEY (A.R.). “C.Dio Cocceianus”. In: Der Neue Pauly. Stuttgart: Metzler Verlag, vol 2 (ark-ci), 1997, p. 1014
[8] Op basis van informatie van collega-senatoren of anderen, op basis van geruchten,...
[9] BAHARAL (D.).Victory of Propaganda: The dynastic aspect of the imperial propaganda of the Severi: the literary and archaeological evdidence (A.D. 193-235). Oxford:BAR International Series 657,1996,p.6
[10] MILLAR (F.). A Study of Cassius Dio. p.150
[11] BAHARAL (D.). Victory of Propaganda, p.6
[12] HOHL (E.). “Herod und der Sturz Plautians”. In: SDAW. 2, 1956, p. 33-46.
[13] ARNAUD-LINDET (M.P.). Histoire et politique à Rome, p. 276; BIRLEY (A.). Septimius Severus: The African Emperor, p. 10; FRANKE (T.).”Herodianos”. In: Der Neue Pauly. bd 5, 1999, p. 467
[14] Uit onderzoek is gebleken dat Herodianus van het werk van Cassius Dio heeft gebruik gemaakt. Zie onder andere ALFÖLDY (G.). “Der Sturz des Kaisers Geta und die antike Geschichtsschreibung”. In: Antiquitas. 1972, p. 19-53; KOLB (F.). “Literärische Beziehungen zwischen Cassius Dio, Herodian und der Historia Augusta”. In: Antiquitas: Beitrage zur Historia-Augusta-Forschung. reihe 4, band 9, 1972, 196 p’s; KOLB (F.). “Cassius Dio, Herodian und die Quellen der Historia Augusta”. In: BONAMENTE (G.) & PACI (G.). Historia Augustae Colloquium Maceratense. Bari, Edipuglia, 1995, p. 179-193.
[15] zie voor een bondig overzicht van de discussie: JOHNE (K.P.). “Historia Augusta”. In: Der Neue Pauly. bd 5, 1999, p. 638-639; ARNAUD-LINDET (M.P.). Histoire et politique à Rome ,p. 325-331
[16] dat de geschriften van Dio en Herodianus gebruikt werden door de auteur van de Historia Augusta blijkt duidelijk in KOLB (F.).”Cassius Dio, Herodian und die Quellen der Historia Augusta”, p. 179-193.
[17] ARNAUD-LINDET (M.P.). Histoire et politique à Rome ,p. 277-278 en p. 326; BIRLEY (A.). Septimius Severus: The African Emperor, p. 11-13; JOHNE (K.P.). “Historia Augusta”, p. 638-639.
[18] HEINEN (H.). “Zur Tendenz der Caracallavita in der Historia Augusta”. In: Chiron, 1, 1971,p.421-435.
[19] “Vitae Sophisti” en “Het leven van Apollonius van Tyana”. CONYBEARE (M.A.). Philostratus: the life of Apollonius of Tyana (in 2 vol’s). London: William Heinemann Ltd, 1912
[20] Het “Liber de Caesaribus”, een collectie van keizerlijke biografieën van Augustus tot Constantinus dat gepubliceerd werd ca.360. DUFRAINE (P.). Aurelius Victor: Livre des Césars. Paris: Belles Lettres, 1975, 213 p’s. (inleiding)
[21] Eutropius was een tijdgenoot van Aurelius Victor die de “Breviarum ab urbe condita” schreef, een korte beschrijving van de Romeinse Geschiedenis van Romulus tot de eigen tijd. HELLEGOUARCH (J.). Eutrope: Abrégé d’histoire romaine. Paris: Les Belles Lettres, 1999, 274 p’s.