Het cultureel beleid te Brugge tijdens het Calvinistisch Bewind (1578-1584). (Charlotte Coudeville)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING. PROBLEEMSTELLING, HEURISTIEK EN BRONNENBESPREKING

 

1. Probleemstelling en onderzoeksvragen

 

1.1 Inleiding

 

Over de zestiende eeuw – en vooral over de Reformatie en Opstand van de Nederlanden tegen Filips II – is al heel wat geschreven en gezegd. Toch is er nog maar weinig aandacht besteed aan de zogenaamde Calvinistische Republieken die rond 1578 opdoken in Brabant en Vlaanderen. Rond 1577 grepen vertegenwoordigers van de middenklassen de macht in Gent, Brussel en Antwerpen en installeerden ze calvinistischgezinde stadsbesturen. Praktisch overal in Brabant en Vlaanderen volgden andere steden hun voorbeeld[1].

Er is nog niemand in geslaagd de periode van de Opstand zo verfijnd uit te diepen dat zijn of haar interpretatie algemeen aanvaard wordt. Daarom wordt er sinds vele jaren op aangedrongen om ook aandacht te besteden aan de regionale situatie. Vele regionale of lokale studies zouden de basis kunnen vormen voor globale conclusies[2].

Het is dus voor de studie van de Calvinistische Republieken eerst aan te raden op lokaal niveau een grondige studie te beginnen alvorens tot een conclusie te komen voor Vlaanderen en eventueel voor de hele Nederlanden[3]. Deze studie zou niet alleen duidelijkheid moeten verschaffen over de zeer weinig bestudeerde periode tussen de Pacificatie van Gent en de val van Antwerpen, maar ook een bijdrage moeten leveren om in de complexe materie van de zestiende eeuw enig kluwen te ontwarren. Misschien komt er op een dag een algemene studie over de Calvinistische Republieken in de Nederlanden en zullen de vele onduidelijkheden van de periode 1578-1584/85 dan opgelost zijn. Mijn studie zou daartoe van enig nut kunnen zijn.

Het is tevens de bedoeling om met deze verhandeling een bijdrage te leveren aan de studie van de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw. Deze verhandeling is niet zo zeer een studie van de politieke en bestuurlijke ontwikkelingen van het Calvinistisch Bewind te Brugge, maar eerder van een aantal culturele aspecten.

Voorts wens ik er op te wijzen dat de termen calvinistisch, gereformeerd en in bepaalde gevallen protestants in mijn verhandeling als synoniemen worden beschouwd.

Het is belangrijk om eerst aandacht te besteden aan de godsdienstige pluriformiteit die heerste in de Nederlanden van de zestiende eeuw. Men mag niet denken dat er twee kampen waren, namelijk katholieken en calvinisten. Als lezer moet je afstappen van dit zwart-witbeeld en ook beseffen dat velen niet meer wisten welk geloof ze nu precies volgden. In de katholieke middens had je ook heel wat onenigheid. Het katholicisme was niet één homogene stroming, maar kende heel wat geledingen. Vooreerst had je een groep die voorstander was van de orthodoxe leer, zoals ze op de Concilie van Trente was geformuleerd. Daarnaast had je ook de zogenaamde protestantiserende katholieken die een afkeer hadden van elke vorm van dogmatiek en eerder vroomheid en ethiek nastreefden. Als laatste katholieke stroming had je de katholieken die het traditionele middeleeuwse katholicisme volgden. Zij waren de grootste groep. Naast het katholicisme had je nog andere belangrijke stromingen, namelijk die van de doperse, calvinistische en lutherse gemeentes[4]. De lutherse, Trentse en calvinistische orthodoxie bevonden zich in die tijd nog in een embryonale fase. De verschillende dogma’s waren nog geen traditie geworden. Dit gebeurde pas in de zeventiende eeuw. De generatie van 1550 en 1560 moest zelfs nog zijn houding bepalen tegenover de nieuwe principes van de godsdiensten en dat was een zware opgave. Velen zullen een persoonlijke weg hebben gekozen dat ergens het midden houdt tussen de verschillende stromingen. Het is daarom ook dat J. J. Woltjer het onjuist vindt de mensen in te delen in bepaalde theologische groepen, want ‘de vaagheid van alle verschillen en het vloeiende van alle overgangen was het voornaamste kenmerk van de kerkelijke situatie tot na het midden van de eeuw, op vele plaatsen tot 1566, en soms nog daarna’[5].

 

1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen

 

Ik wil in mijn onderzoek aandacht besteden aan het culturele beleid van Brugge tijdens de Calvinistische Republiek (1578-1584).

In deze studie gaat de aandacht hoofdzakelijk naar de stedelijke cultuur en haar relatie met het calvinisme. De vraag is immers of het calvinistisch stadsbestuur een volledige breuk wenste met het katholicisme en haar verleden of niet. Men moet zich daarbij steeds de vraag stellen in welke mate bepaalde maatregels een politiek of religieus motief hadden. De antwoorden op deze vragen zouden tevens een duidelijker beeld moeten scheppen van de stedelijke Brugse cultuur tijdens het Calvinistisch Bewind.

Mijn onderzoek rond het cultureel beleid heb ik opgesplitst in drie luiken: het calviniseringsproces, de intellectuele praktijken en de publieke cultuur.

Het hoofdstuk over het calviniseringsproces behandelt de kerkelijke infrastructuur. Deze kan ons niet alleen iets zeggen over hoe het bestuur omging met deze katholieke gebouwen, maar ook iets over een mogelijke acculturatie tussen de twee godsdiensten. Waren deze gebouwen een essentieel element in het calviniseringsproces? Om het volk te kunnen calviniseren had men predikanten nodig. Wat was het standpunt vanwege het bestuur tegenover deze nieuwe geestelijken? Kan er eigenlijk wel sprake zijn van een calviniseringsproces?

In het volgende hoofdstuk worden de intellectuele praktijken besproken. De intellectuele praktijken tijdens het Calvinistisch Bewind zijn in het verleden door andere historici eventjes aangeraakt. Er zijn er immers die beweren dat Brugge in de jaren 1570 nog nauwelijks intellectuele opstoten kende en dat met de installatie van het Calvinistisch Bewind het intellectuele leven was stilgevallen[6]. Ik wens te onderzoeken of dit wel klopt en op die manier eindelijk eens een duidelijk beeld scheppen over het intellectuele leven van Brugge in de periode 1578-1584. Het stedelijk onderwijs kan ons leren hoe het bestuur omging met het calvinisme. In welke mate werden de stadsscholen bijvoorbeeld hervormd? Door het analyseren van deze instellingen kan ik te weten komen of het Brugs bestuur wel overtuigd was van de kansen van de Reformatie en of men wel werkelijk achter de hervorming stond. De intellectuele praktijken moeten ons tevens iets leren over het cultureel beleid tijdens het Calvinistisch Bewind.

In het laatste hoofdstuk over het cultureel beleid tijdens het Calvinistisch Bewind wordt de publieke cultuur geanalyseerd om de houding van het stadsbestuur tegenover de traditionele verenigingen, zoals de rederijkers en de schuttersgilden, te reconstrueren. De manier waarop werd omgegaan met de publieke ruimte die een zeer belangrijke rol speelde in de visie en habitat van de mens in de zestiende eeuw, leert ons iets over de stedelijke cultuur. Het analyseren van de feestcultuur kan een bijdrage leveren of een antwoord bieden over de houding van het calvinistische bestuur tegenover festiviteiten die ooit tot de katholieke traditie behoorden.

In het laatste deel van deze verhandeling gaan we in op de vraag of Brugge tijdens het Calvinistisch Bewind katholiek of calvinistisch was.

De centrale probleemstelling richt zich dus op de inhoud van het cultureel beleid en daarbij wens ik een algemeen overzicht te bieden van een aantal culturele aspecten van Brugge tijdens het Calvinistische Bewind.

 

 

2. Heuristiek

 

Bij mijn onderzoek vond ik het belangrijk me eerst wat te verdiepen in de algemene geschiedenis van de Reformatie en de Opstand. Dat bleek geen problemen te vormen: over de zestiende eeuw is er heel wat literatuur voorhanden. Vervolgens besteedde ik aandacht aan de lokale geschiedenis. Het algemene werk over de geschiedenis van Brugge van prof. dr. J. A. van Houtte was hierbij heel nuttig[7]. Ik wou in de eerste fase van mijn onderzoek vooral lezen. Daarom heb ik ook de bibliografie van de geschiedenis van de Belgische gemeenten[8] doorgenomen en daar stootte ik op een verzamelwerk van artikels die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op het Calvinistisch Bewind van Brugge. Het gaat om het boek ‘Brugge in de Geuzentijd’[9]. Er bestaat ook een bibliografie van de geschiedenis van Brugge. Dit naslagwerk wordt regelmatig vernieuwd door Vanhoutryve. Er staan verschillende onderdelen in, waaronder literatuur naargelang het onderwerp, maar ook titels van werken met uitgegeven bronnen. A. Vanhoutryve maakt bovendien een onderscheid tussen gewone en verhalende bronnen. Voor de Reformatie te Vlaanderen en Brugge zijn heel wat bronnen uitgegeven door A. C. De Schrevel en L. Gilliodts-Vanseveren. Wat de verhalende bronnen betreft zijn onder andere het verslag van Willem Weydts en de lamentatie van Zeger van Male uitgegeven.

Na het raadplegen van literatuur en de naslagwerken heb ik me beziggehouden met het archiefonderzoek. De beknopte inventaris van A. Vandewalle[10] maakte me duidelijk dat er op het stadsarchief van Brugge voldoende bronnen aanwezig zijn wat betreft de wetgeving en administratie. De archieven van de rederijkers en schuttersgilden liggen er ook. Voor de stedelijke jongenschool was er ook materiaal voorhanden uit de zestiende eeuw, alsook voor de meisjesschool. Verder leken er twee interessante familiearchieven te zijn, namelijk die van de Blende en van Nieulant. Voor de kerkelijke archieven moest ik op het Rijksarchief en Bisschoppelijk Archief van Brugge zijn.

Tenslotte wil ik nog zeggen dat ik bij het identificeren van namen vooral gebruik heb gemaakt van hulpinstrumenten zoals de ‘Biographie Nationale’, het ‘Nationaal Biografisch Woordenboek’ en zelfs in één geval van de ‘Bibliotheca Belgica’.

 

 

3. Bronnenbespreking

 

3.1 Archivalische bronnen

 

3.1.1 Stadsarchief Brugge

 

A. Bronnen uitgaande van de stedelijke overheid

 

1. Resolutieboeken

Om het (cultureel) beleid na te gaan van het stadsbestuur van Brugge tijdens het Calvinistische Bewind, raadpleegde ik deze boeken waarin de beslissingen van de schepenen werden genoteerd. Het voordeel van de Brugse resolutieboeken, ook wel ‘Secrete Resolutien’ genoemd, is dat ze zeer goed bewaard zijn. Ze zijn te bekijken op microfilm. Het handschrift echter is van mindere kwaliteit. Er werd duidelijk een vlugschrift gebruikt bij het noteren van de resoluties, waardoor de beslissingen nu slecht leesbaar zijn. Gelukkig zijn er een aantal resoluties uit de periode 1578-1584 uitgegeven door A. C. De Schrevel[11]. Het handschrift van de uitgegeven resoluties vergeleek ik dan met de onuitgegeven beslissingen. Op die manier kon ik enigszins het handschrift ontcijferen.

De vraag is natuurlijk of al deze beslissingen werden uitgevoerd. Daarop kunnen we geen eenduidig antwoord geven, maar we weten alleszins wat de intentie was van de schepenen en dat is al heel wat. Voorts mogen we ervan uitgaan dat heel wat van de resoluties toch zijn uitgevoerd.

In de resolutieboeken heb ik naar die beslissingen gezocht die mij iets meer konden vertellen over de culturele aspecten in Brugge in de periode van 1578 tot 1584, dat wil dus zeggen beslissingen in verband met onderwijs, de kerkelijke infrastructuur, intellectuele initiatieven, feestelijkheden, rederijkers, schuttersgilden, biddagen, de houding tegenover de katholieke en hervormde geestelijken, enzovoort, kortom alles wat me maar iets kon zeggen over het cultureel beleid van de stad.

 

2. Stadsrekeningen

Zoals de naam het al zegt vermelden deze rekeningen de ontvangsten en uitgaven van de stad Brugge. De rekeningen liepen gelijk met een dienstjaar van de schepenen, ze begon in september van een bepaald jaar en eindigde in september van het daaropvolgende jaar.

Ze zijn zeer nuttig en geven meer duiding aan bepaalde resoluties, bovendien komen er zaken in voor die niet in de resolutieboeken vermeld zijn. De stadsrekeningen zijn zeer goed bewaard en in vergelijking met de resolutieboeken is het handschrift zeer goed leesbaar.

Het nadeel van deze bronnen is dat er een mogelijkheid bestaat dat er bepaalde zaken in het verleden zijn weggelaten, misschien wel om frauduleuze redenen? De exacte datum van de uitgave is zeer vaak weggelaten waardoor het moeilijk is om na te gaan, zeker bij het dienstjaar 1577-1578 en dienstjaar 1583-1584 of de betaling is gebeurd tijdens het Calvinistisch Bewind of er juist vóór of na.

In de stadsrekeningen heb ik vooral gezocht naar elke vorm van sponsoring van een cultureel project (van rederijkers of van schuttersgilden), naar intellectuele activiteiten, naar de salarissen van professoren en dergelijke meer.

 

3. Hallegeboden

De stedelijke wetgeving werd aan de bevolking kenbaar gemaakt via hallegeboden. Deze geboden werden immers vanop de Halletoren uitgeroepen.

Voor Brugge zijn voor zowat de hele Nieuwe Tijden de hallegeboden bewaard. Ze kunnen geraadpleegd worden op microfilm en zijn duidelijk leesbaar.

Door de hallegeboden te raadplegen kom ik niet alleen iets te weten over het bestuur van de stad zelf, maar ook over het effect ervan op de bevolking. Het gebeurde wel eens dat hallegeboden regelmatig werden herhaald wat er op wijst dat de bevolking nogal laks omging met bepaalde geboden.

 

B. Bronnen uitgaande van het stedelijk onderwijs

 

1. Bogaardenschool

De Brugse Bogaardenschool heeft een zeer groot en mooi bewaard archief nagelaten[12]. Voor deze stedelijke instelling is er dus voldoende bronnenmateriaal dat tot op vandaag nog steeds niet onderworpen is geweest aan een zeer grondige studie.

 

1.1 Rekeningen van de boekhouder

In de rekeningen van de boekhouder staan de ontvangsten en uitgaven van de Bogaardenschool per dienstjaar. Er werd telkens een gouverneur aangesteld als boekhouder, deze hield dan de financiën van de school bij.

Deze rekeningen zijn zeer goed leesbaar en bovendien is de kans kleiner dat dingen weggelaten zouden zijn, want de rekeningen werden gecontroleerd door het stadsbestuur. Ik heb in deze bronnen vooral gezocht naar de leveringen van boeken om zo te weten kunnen komen in welke mate de reformatie werd doorgevoerd in het onderwijs. Ook de namen van de gouverneurs staan in het begin van de rekeningen vermeld.

 

1.2 Leerlingenlijsten

Het doornemen van de leerlingenlijst van 1571 tot 1604 heeft weinig opgeleverd voor de periode van het Calvinistische Bewind. Het boekje is ook niet echt praktisch, want de gegevens staan – in alfabetische volgorde - op naam geklasseerd en niet volgens jaar.

1.3 Livre des fondations de Bourses

In dit boek vind je een lijst met de stichtingen die in het onderhoud van een aantal leerlingen voorzagen. Met het geld van een fundatie kregen de studenten een beurs waarmee de studiekosten werden vergoed.

De stichtingen of fundaties staan chronologisch gerangschikt. Bovenaan de bladzijde staat duidelijk geschreven om welke fundatie het gaat, daarna volgen – in een vrij duidelijke handschrift - de namen van studenten die genoten van een beurs met hun (eventuele) studies. De lijst is zonder enige twijfel zeer rijk aan informatie in verband met studiefinanciering. Het is wel zo dat de theorie niet vaak overeenkwam met de praktijk. De fundaties stonden vaak in voor minder kinderen dan uiteindelijk de bedoeling was van de stichting, maar dit zal blijken uit mijn verder betoog.

In deze bron heb ik vooral gezocht naar studenten tijdens het Calvinistisch Bewind en heb ik me de vraag gesteld wat ze studeerden en waar.

 

2. Sint-Elizabethschool

De stadsschool voor meisjes heeft ook een uitgebreid archief, maar net zoals bij de jongensschool ontbreekt een zeer grondige studie, ondanks het vele en goed bewaarde bronnenmateriaal[13].

 

2.1 Rekeningen

Hierin staan de ontvangsten en uitgaven van de Sint-Elizabethschool per dienstjaar. Net zoals bij de Bogaardenschool was hier ook een gouverneur de boekhouder en ontvanger van de school. De rekeningen zijn zeer nauwkeurig opgetekend, wellicht ook omdat ze werden gecontroleerd door het stadsbestuur.

Net zoals bij de rekeningen van de boekhouder van de Bogaardenschool ben ik hier op zoek gegaan naar levering van boeken en dergelijke meer met dezelfde reden: nagaan in welke mate de reformatie was doorgevoerd in het stadsonderwijs.

 

2.2 Leerlingenlijsten

In het boek van de leerlingenlijsten vind je ellenlange opsommingen van kinderen die werden opgenomen in de Sint-Elisabethschool: je krijgt de naam van het meisje, de maand waarin ze in de school werd ingeschreven en het jaar. En dit alles in chronologische volgorde.

Deze bron heb ik gebruikt om een grafiek te maken van het aantal ingeschreven leerlingen in de periode 1578-1584.

 

C. Varia

 

Verder heb ik ook nog de reeks ‘Brieven en akten’ doorgenomen voor de periode 1578-1584. Deze serie moet alleszins eens grondig worden geïnventariseerd. De brieven zijn voornamelijk gericht aan het stadsbestuur van Brugge en komen voornamelijk van andere steden die in de nabije omgeving liggen (dat wil zeggen het Brugse Vrije)[14]. Er zijn brieven van de commissarissen van de Geestelijke Goederen[15], maar over het algemeen heb ik voor mijn studie niets nuttigs gevonden.

De familiearchieven van Nieulant en de Blende heb ik ook doorgenomen. Ik had immers een vermoeden dat het wel eens om mensen kon gaan die een belangrijke positie hadden bekleed in het bestuur van het Calvinistisch Bewind, maar het resultaat was nihil.

Wat betreft de rederijkers is er nagenoeg geen bronnenmateriaal overgeleverd uit de zestiende eeuw. Wat ik wel heb kunnen gebruiken is een negentiende-eeuws handschrift over de kamer van de Heilige Geest[16].

 

3.1.2 Rijksarchief Brugge

 

A. Bronnen uitgaande van de kerkfabrieken

 

1. Rekeningen van de kerkfabriek van Onze-Lieve-Vrouw

De kerkfabriek van Onze-Lieve-Vrouw heeft voor de periode van het Calvinistisch Bewind weinig informatie nagelaten, maar in vergelijking met andere kerkfabrieken was de (katholieke) bron beduidend rijker aan informatie. Het feit dat de kerk als laatste werd overhandigd aan de calvinistische gemeente zal daar zeker een rol in hebben gespeeld[17].

In deze rekeningen staan de ontvangsten en uitgaven van de kerkfabriek. Voor de jaren 1578 en 1579 staat er nog veel genoteerd dat ons iets kan leren over het leven rond en in de kerk. Voor de jaren 1580 en 1581 staan er maar bitter weinig uitgaven genoteerd.

In deze rekeningen ben ik vooral op zoek geweest naar gegevens die me iets meer konden vertellen over de kerkelijke infrastructuur: reparaties, bewakingsmaatregelen, enzovoort.

 

2. Rekeningen van de kerkfabriek van Sint-Jacob

De rekeningen van de kerkfabriek van Sint-Jacob staan telkens vermeld onder een rubriek van drie jaar. Voor de jaren 1581 tot 1583 ontbreken de rekeningen. Voor de periode 1578-1579 hebben we wel gegevens waaruit blijkt dat alles nog zijn normale gang ging.

Ook hier heb ik gezocht naar gegevens in verband met de kerkelijke infrastructuur.

 

3. Rekeningen van de kerkfabriek van Sint-Walburga

Deze rekeningen zijn zeer onvolledig. Slechts voor de jaren 1580 en 1581 zijn er een aantal zeer gebrekkige gegevens. De gegevens die er zijn gaan dan meestal om ontvangsten, zoals renten, sterfhuizen, enzovoort.

 

B. Varia

 

In de kerkarchieven van Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Jacob en Sint-Walburga waren ook nota’s te vinden in verband met het weghalen van de klokken. Voor Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Walburga betrof het een kopie van de resolutie van de schepen van Brugge waarin werd bevolen alle klokken van alle parochiekerken over te leveren aan het bestuur[18].Voor Sint-Jacob gaat het om een stukje geschreven tekst waarin wordt verteld hoe de klokken van Sint-Jacob door de geuzen ‘ghenomen’ en ‘ghebroken’ werden[19].

 

Na het raadplegen van de inventaris[20] van het archief van de kerkfabriek van Sint-Gillis kwam ik tot het besluit dat er voor deze kerk amper materiaal uit de tijd van de hervormden is overgeleverd. Alle rekeningen van 1563 tot 1583 ontbreken. Er start wel een nieuwe rekening vanaf de Reconciliatie in 1584.

 

3.1.3 Bisschoppelijk Archief Brugge

 

A. Bronnen uitgaande van de kerkfabrieken

 

1. Rekeningen van de kerkfabriek van Sint-Salvator

De rekeningen van de kerkfabriek van Sint-Salvator zijn voor de periode van de Calvinistische Republiek onvolledig. De jaren 1580, 1581, 1582 en 1583 zijn niet terug te vinden. Voor de jaren 1579 en 1580 waren er wel gegevens te vinden. Het handschrift is duidelijk leesbaar.

Opnieuw zocht ik naar informatie betreffende de kerkelijke infrastructuur.

 

2. Rekeningen van de kerkfabriek van Sint-Donaas

De rekeningen van de kerkfabriek van Sint-Donaas zijn opgesteld in het Latijn, maar ik kon me met mijn (gebrekkige) kennis van het Latijn niet behelpen om de rekeningen te ontcijferen. Dit is op zich geen ramp, omdat ik me wel kon beroepen op andere bronnen om iets te weten te komen over de infrastructuur van de Sint-Donaaskerk.

 

B. Rekeningen van de Geestelijke Goederen

 

In de eerste jaren van het Calvinistische Bewind werden de goederen van de kerkelijke instellingen geïnventariseerd. Het beheer ervan werd overgelaten aan particuliere ontvangers die allen onder leiding stonden van een algemene ontvanger, namelijk Pieter Dominicle. Al de ontvangsten en uitgaven staan vermeld in dit register. Het geld van deze kas werd vooral gebruikt om de calvinistische kerkorganisatie te financieren[21].

In deze bron ben ik vooral op zoek gegaan naar de predikanten en hun salaris, de veranderingen die werden aangebracht aan de kerken, de betaling van ander kerkpersoneel, enzovoort.

 

3.2 Beeldvorming

 

Dat er over de Calvinistische Republiek wordt geschreven is op zich niet nieuw. In het verleden werd al aandacht besteed aan dit bewind.

In de zestiende eeuw hadden Willem Weydts en Zeger van Male al een beeld gevormd van deze tumultueuze periode. Twee eeuwen later besteedde Custis ook aandacht aan het Calvinistische Bewind en vormde (wellicht onbewust) een beeld erover. In de negentiende eeuw schreef Janssen ook een aantal bladzijden vol over dit verschijnsel en keek evenzeer door een bepaalde bril, wat zijn betoog dan weer een ander kleurtje gaf.

Het leek me interessant om toch enigszins stil te staan bij de beeldvorming in de berichtgeving en ‘geschiedschrijving’ van de Calvinistische Republiek van Brugge.

 

3.2.1 Willem Weydts en zijn verslag ‘Dyt es van zommeghe zaeken dye gheschyet zyn hier te Brugghe ende daer ontrent’ (1571 tot 1583)

 

Willem Weydts was een ambachtsman. Met zijn verslag krijgen we dus niet de visie van een staatsman of van een jurist, maar de visie van een man van het volk. Dit verslag is op een eenvoudige en onbevangen manier geschreven. Zijn beoordeling is anders dan die van een politicus, maar kan zijn mening wel doorgaan als de mening van het volk?

Hij was een vrome katholiek en beschouwde zich zelf als een vijand van de geuzen. Dit nam echter niet weg dat hij afkerig stond tegenover de acties van de malcontenten. De malcontenten waren troepen Waalse katholieken die de regio rond Brugge onveilig maakten. Voorts was Weydts trouw aan Filips II, maar was hij tegen de Spanjaarden. Hij schreef zoals hij praatte, namelijk in een Brugs dialect. Zijn verslag heeft een intiem karakter door de vele (zowel goede als slechte) indrukken die hij weergeeft. In 1582 raakte hij zelfs voor een zeer korte tijd opgesloten, omdat hij betrokken was geraakt bij een relletje dat was ontstaan toen Frans van Anjou een speciaal voor hem toegelaten katholieke mis bijwoonde. In zijn verslag staat onder andere een uitgebreide beschrijving van zijn gevangenneming[22]. Willem Weydts heeft ook gevoel voor ironie. Wanneer hij over de maatregelen praat die werden genomen tegen priesters, zegt hij ‘anzyet eens desen lyberteyt van Calvynys en de deucht van zyn decypelen’[23]. Willem Weydts was dus helemaal niet te vinden voor de calvinisten. Wanneer de zusters uit hun kloosters werden verdreven om plaats te maken voor soldaten heeft hij veel medelijden met hen en spreekt hij over ‘de aerme zusters’[24]. Wanneer ik dus in een voetnoot naar Weydts verwijs als bron, moet je altijd indachtig zijn dat deze bron het product is van een katholiek die de calvinisten helemaal niet kon luchten en die trouwens niet te vinden was voor het toenmalige bestuur.

 

3.2.2 Zeger van Male: Deerlicke lamentatie ende beclagh vanden distructie vande Stede van Brugghe

 

Zeger van Male schreef zijn werkstuk in 1590-91[25], dat wil dus zeggen minimum zes jaar na de ondergang van de Calvinistische Republiek. Men kan dus onmogelijk stellen dat het werk een direct ooggetuigenverslag is. Hij was met de lamentatie niet aan zijn proefstuk toe. Rond het midden van de zestiende eeuw had hij reeds een uitgebreid werk over de toestand en werking van de Bogaardenschool geschreven. Hij was trouwens gouverneur van deze instelling[26]. In tegenstelling tot het werk van Willem Weydts is zijn werk niet direct een aanklacht te noemen tegen de hervormers[27], maar is het volgens mij eerder een klaagzang over de ondergang van Brugge. De slechte samenstelling van de Brugse magistraat is er de oorzaak van dat Brugge in een crisis terecht kwam. De schuld van de slechte samenstelling is volledig te wijten aan de stad Gent[28]. Zeger van Male legde vooral de nadruk op de economische ondergang van Brugge na de Opstand tegen Spanje. Men mag niet vergeten dat zijn werk bedoeld was als een soort handleiding voor de magistraat, hoe het geacht werd te denken, te handelen, enzovoort[29]. Hij had dus een doel voor ogen toen hij zijn werk schreef, namelijk aantonen wat voor de magistraat de juiste handelswijze was om Brugge weer te doen opleven. Bovendien was Zeger van Male een overtuigde katholiek. Hiermee moet men dus rekening houden wanneer men werkt met dergelijke bron. Zeger van Male had immers het beeld gevormd dat vooral het bestuur en Gent verantwoordelijk waren voor de ondergang van Brugge.

 

3.2.3 Charles Custis en zijn Jaer-boecken

 

De jaarboeken van Charles Custis zijn uitgegeven in de eerste helft van de achttiende eeuw, meer bepaald in 1738, meer dan 150 jaar na de feiten.

Uit een andere studie is al gebleken dat de jaarboeken van Custis vaak onvolledig en niet betrouwbaar zijn. Zo kwamen de data van verschillende intredes van bisschoppen niet overeen met de data zoals ze voorkwamen in de bronnen en werden zeer belangrijke gebeurtenissen weggelaten[30]. In mijn geval kwamen de data van de inval van de Gentse troepen en de installatie van het nieuwe bestuur niet overeen met de data die ik in andere archiefbronnen tegenkwam.

Charles Custis was een geboren Bruggeling en ging rechten studeren aan de universiteit van Leuven. Na zijn studies keerde hij terug naar zijn geboortestad en nam er hoge bestuursfuncties waar[31]. Aangezien hij leerling was van het Brugs jezuïetencollege[32] en studeerde aan de katholieke universiteit van Leuven, kunnen we vermoeden dat hij zelf ook een overtuigde katholiek was. Is zijn beeld van het Calvinistisch Bewind dan negatief? Zijn voornaamste bronnen zijn onder andere de werken van Willem Weydts en Zeger van Male. In hun bijdragen waren zij zeker niet mals voor de calvinisten en hun bewind, maar dat lijkt Custis niet te hebben overgenomen. Hij geeft eerder een opsomming van feitjes en wil daarmee blijkbaar zijn erudiete kennis ten toon spreiden. Hij werpt zich wel op als katholiek wanneer hij praat over de heiligschennissen die werden gepleegd door plunderende soldaten[33]. De invloed van de Contrareformatie is nooit ver weg. Zo vertelt hij in een anekdote dat kerkmeester Lieven de Vogelaere de relieken zou ingemetseld hebben en telkens hij kon voor de muur zou hebben geknield en hebben gebeden[34]. De anekdote kan kloppen, maar kan evenzeer ontsproten zijn aan de fantasie van Custis. Hoe dan ook wil hij aantonen hoe vroom en katholiek die man wel was. Misschien moeten we allemaal wel een voorbeeld aan hem nemen?

Custis heeft heel veel aandacht voor feiten, maar geeft geen interpretatie van zijn bevindingen.

 

3.2.4 Hendrik Janssen en zijn Kerkhervorming te Brugge

 

Hendrik Quirinus Janssen was een dominee uit de negentiende eeuw van Sint-Anna-ter-Muiden in Zeeuws-Vlaanderen. Zijn beide werken ‘De Kerkhervorming van Brugge’ en ‘De Kerkhervorming van Vlaanderen’ worden beschouwd als pionierswerken wat betreft de studie van de periode 1578-1584/85. Het werk werd onderwerp van een polemiek tussen de doopsgezinde kerkhistoricus Christiaan Sepp die het werk van Janssen prees en de Brugse kanunnik A. Carton die Janssen veroordeelde als iemand van wie de ziel vol vooroordelen zit tegenover de katholieke godsdienst[35].

Janssen beweerde dat het niet te ontkennen valt ‘dat er in blinden ijver daden van woest geweld gepleegd waren die onverantwoordelijk aandruischen tegen de Gendsche pacificatie en den Godsdienstvrede van Matthias[36]’. De oorzaken zocht hij in de Roomse kringen waar de gemoederen verbitterd waren, maar ook in Gent waar Hembyze en Ryhove nu de baas waren en de predikanten Modet en Dathenus het volk opjutten. Deze mentaliteit sloeg volgens hem over naar Brugge[37]. Janssen gaat gevoelige zaken waaruit zou kunnen blijken dat de calvinistische regering in een slecht daglicht kwam te staan uit de weg. Zo schrijft hij op een bepaald moment ‘…zullen wij de houding van den magistraat tegenover de Roomschgezinden niet gadeslaan…[38]’. Bovendien blijkt uit zijn taalgebruik dat hij eerder geneigd is om de kant te kiezen van de calvinisten. Hij gebruikt geen enkele keer het scheldwoord geuzen, maar wel de term nieuwgezinden of hervormden. Met Janssen hebben we dus een ander beeld. Het calvinistische beleid en de hervormden zelf worden in zijn verhandeling absoluut niet als boemannen afgeschreven zoals dat wel het geval is bij de katholieken Weydts en Van Male.

 

3.2.5 Conclusie

 

Er wordt in de berichtgeving of geschiedschrijving altijd een beeld gevormd[39]. Dat beeld kan zowel positief als negatief zijn. Naargelang het geloof (en opvoeding) van de persoon die het onderwerp behandelt, brengt men een positief of negatief beeld van de Calvinistische Republiek te Brugge. De katholieken Weydts en Van Male zijn niet mals voor de hervormden en hun beleid. De protestant Janssen daarentegen is eerder geneigd het beleid in een positief daglicht te stellen. Er ontstaat dus altijd een beeld bij het behandelen van het verleden. Ik zelf heb getracht zo objectief mogelijk te blijven, maar zal (onbewust) toch een bepaald beeld hebben gevormd. Daarom lijkt het me interessant om iets te zeggen over mijn opvoeding, want zowel het katholicisme en calvinisme zijn voor mij volledig nieuw. Ik heb immers een vrijzinnige opvoeding genoten. Welk beeld heb ik me nu precies gevormd? Ik laat het aan u over om een antwoord op die vraag te vinden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Blom (J.) en Lamberts (E.) (red), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 2001, p. 113.

[2] Van Peteghem (P.), ‘Vlaanderen in 1576: revolutionair of reactionair?’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 89 (1976), p. 335.

[3] Er bestaat weliswaar een werk over de hervormde bewinden in Vlaanderen, namelijk dat van Wittman (T.), Les Gueuz dans les bonnes villes de Flandre, 1577-1584, Budapest, 1969. Deze Hongaarse historicus vertrok vanuit een marxistische probleemstelling, maar nam een aantal fabeltjes op in zijn werk, en besteedde te weinig aandacht aan de kerkelijke problematiek. Hij stelde de Opstand bovendien als een burgerlijke evolutie veel te simpel voor via zijn schema van revolutie en contrarevolutie. Zie ook Tijdschrift voor Geschiedenis, 84 (1971), pp. 94-96 en Bijdragen tot de Geschiedenis, 53 (1970), pp. 106-108.

[4] Woltjer (J.J.), Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse Opstand (1555-1580), Amersfoort, 1994, pp. 14-17.

[5] Ibid., p. 15.

[6] Zie bijvoorbeeld De Boodt – Maselis (M.C.), Anselmus Boëtius de Boodt (Brugge 1550-1632). Een Vlaams humanist met Europese faam, Handzame, 1981, p. 7 en pp. 26-28.

1 Van Houtte (J.A.), De geschiedenis van Brugge, Tielt, 1982.

[8] Beusen (P.), Rombaut (H.) en Michel (P.), Bibliografie van de geschiedenis van de gemeenten van België en het Groothertogdom Luxemburg, Brussel, 1998.

[9] Van der Bauwhede (D.), Brugge in de Geuzentijd: bijdragen tot de geschiedenis van de hervorming te Brugge en in het Brugse Vrije tijdens de 16de eeuw, Brugge, 1982.

[10] Vandewalle (A.), Beknopte inventaris van het stadsarchief van Brugge, Brugge, 1979.

[11] In het volgende werk zijn heel wat stedelijke wetgevende bronnen uitgegeven, waaronder ook een aantal Brugse bronnen: De Schrevel (A.C.), Recueil de documents relatifs aux troubles religieux en Flandre 1577-1584, 3 delen, Bruges, 1921-24. In heel wat vroeg twintigste-eeuwse werken werden ook de bronnen in hun geheel opgenomen, zo ook een aantal Brugse resoluties in een ander werk van De Schrevel, namelijk Histoire du séminaire de Bruges, 2 delen, Bruges, 1883-1895.

[12] De uitgebreide inventaris is te raadplegen in de leeszaal van het stadsarchief van Brugge. Bovendien bestaat er een inventaris van de diplomatieke bronnen van de Bogaardenschool: Gilliodts-Van Severen (L.), Inventaire diplomatique des archives de l'ancienne école Bogarde à Bruges, Bruges, 1899-1900. In deze laatste inventaris vond ik geen nuttig materiaal betreffende mijn periode.

[13] Ik heb ook nergens een inventaris van het archief van deze stedelijke instelling kunnen vinden.

[14] Vooral in de portefeuille 1570-1579.

[15] In de portefeuille van 1582-1583-1584.

[16] SAB, nr. 389/1, ‘Beschrijving van de overoude en wijdvermaerde redenrijcke hooftgilde van den H. Geest, voerende kenspreuk: Mijn werk is hemelijk’.

[17] Dit komt verder in deze verhandeling aan bod.

[18] Kerkarchief Onze-Lieve-Vrouw, nr. 1340. en Kerkarchief Sint-Walburga, nr. 165.

[19] Kerkarchief Sint-Jacob, nr. 20.

[20] Mertens (J.), Inventaris van het Archief van de kerkfabriek van Sint-Gilliskerk te Brugge, Brussel, 1967. Het werk ligt op het Rijksarchief te Brugge en draagt het nummer INV.38.

[21] Vandamme (L.), ‘De calvinistische kerkorganisatie in Brugge, 1581-1584’, in: Bauwens (A.), Opstand en verval: aspecten van het dagelijks leven in het Brugse tijdens de laatste decennia van de 16de eeuw, Brugge, 1987, p. 35.

[22] Weydts (G.), Chronique flamande, 1571-1584, Bruges, 1869, pp. 65-70.

[23] Ibid., p. 88-89.

[24] Ibid., p. 97.

[25] Dewitte (A.) en Viaene (A.), De Lamentatie van Zegere van Male, Brugge, 1977, p. V.

[26] Ibid., p. VII.

[27] Ibid., p. VII-VIII.

[28] Ibid., pp. 20-21.

[29] Gyselen (G.), ‘De Lamentatie van Zeghere van Male’, Biekorf, 78 (1978), p. 115.

[30] Desmedt (A.), De koning is dood, leve de koning! Publieke rituelen in Brugge tussen 1598 en 1648, Gent (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, UGent), 2002, p. 14.

[31] BN, 4, kol. 592-593.

[32] Ibid., kol. 593.

[33] Custis (C.-F.), Jaer-Boecken der stad Brugge, behelsende de gedenckweerdighste geschiedenissen…, deel 2, Brugge, 1738, pp. 279-280.

[34] Ibid., p. 379.

[35] Decavele (J.), ‘Historiografie van het zestiende-eeuwse protestantisme in België’, Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, 62 (1982), p. 14.

[36] Janssen (H.Q.), De kerkhervorming te Brugge, Rotterdam, 1856, p. 177.

[37] Ibid., loc. cit.