De publieke opinie ten tijde van de Brabantse omwenteling (dec.1789- dec.1790) Een comparatief personderzoek tussen Brabant en Vlaanderen (Eric Mielants)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Algemeen Besluit.

 

Als men de pamfletten analyseert, is het niet verwonderlijk dat Vlaanderen zich in de ogen van de toenmalige bevolking zeer progressief opstelde en Brabant een conservatief pro-Staats regime kende. De progressieven in Brabant deden begrijpelijker-wijze oproepen om het voorbeeld van Vlaanderen na te volgen. De statisten in Brabant waren verontwaardigd over het feit dat er in Vlaanderen geen meedogenloze repressie tegen de vonckisten plaatsvond zoals in Brabant (1). Deze regionale 'tegenstelling' valt ook af te leiden uit de "Zaamenspraak tusschen eenen Engelschman, eenen Gentenaar, eenen Brusselaar ende eenen Mechelaar". Dit pamflet is trouwens een typevoorbeeld van de toenmalige propagandatechniek : via dialoogvorm probeerde men de redeneringen van de tegenstander te ontzenuwen, om hem tenslotte van zijn ongelijk te overtuigen.

 

"Den Brusselaar : 'Het is wel waar, dat hier eenige zyn, die niet al te wel content en zyn, maar dit is hun eigen schuld ; sy onrusten zig zonder reden, en sy zyn hunne eigen beulen, om dat sy niet en willen verstaan dat de Staaten gelyk hebben, die altyd geweest syn de Representanten van het Volk...' (...)

 

Den Gentenaar : 'Ik ben ten hoogsten verwondert van te bespeuren de verschillentheid der gesteltenisse tusschen onse Provincie ende de andere, byzonderlyk tegens de gene van Brabant : wy genieten in Vlaanderen eenen gewenschten vrede ; wy aanzien elkanderen als broeders, wy zorgen voor het gemein-best, wy beminnen elkanderen (...) Wy moeten de Hemel danken over den goeden wille van onse Staaten, ende over den goeden raad, die sy

 

ongehouden gevraagt hebben van den Heere Cornet-de Grez ; ende waarlyk, men heeft zig weinig besig gehouden in onse Provincie om te onderzoeken, minder om te twisten, nogte over het gene het Volk van Vlaanderen regt hadde van te vraagen van hunne Staaten, om te bekomen eene betere Representatie, ofte om deelachtig gemaakt te worden over de exercitie ende uytvoering der Souvereine Regten ; de Staaten hebben gevolgt den wille van het Volk ; ende sy hebben van zelvs voorgestelt een provisioneel Plan van Organisatie, tot eene betere ende tot eene voldoende Representatie, zoo op het feiten van de Staaten zelvs, als over het exerceren van de Jure Majestatica, ende door deezen middel hebben sy niet alleen het Volk in het algemein vergenoegt ende content gestelt, maar men heeft zelvs des-zedert in Vlaanderen niet anders gezien als eenen geest ende eene ziele om het algemein welvaaren te beheerstigen, men bemind elkanderen als broeders...' (...)

 

Den Brusselaar : 'Maar Myn Heer, het geluk van uwe Provincie is, dat gylieden daar niet hebt eenen Vonck, eenen Walkiers, ende hunne geheel Clique...'

 

Den Mechelaar : 'Wy hebben tot Mechelen verscheide persoonen, die van de armée gekomen zyn, wy hebben'er verscheide binnen de Stad die ook in die secrete clique ofte comité van Brussel, lang voor de Revolutie gewerkt hebben en syn overtuygt dat het gedrag van Vonck zoo verre overtreft het gedrag van alle de andere, die ook in de verlossinge mede gewerkt hebben, als de Zon overtreft de maan...' (2).

 

Dit hervormingsgezind pamflet laat uitschijnen dat :

 

1) er in Vlaanderen weinig onrust is dankzij de vrij verzoeningsgezinde houding van de Staten ;

2) de Vlamingen onverdeeld trots zijn op dit compromis, en de Brabanders aanraden hetzelfde te doen opdat de rust in hun provincie zou kunnen terugkeren ;

3) na enig twijfelen ook de Mechelaar dit advies onderschrijft; 4) ook de 'objectieve' Engelsman, een buitenstaander, de Vlaamse oplossing de beste vindt

5) de Brusselaar in feite geheel alleen, zelfs geïsoleerd, staat met zijn pro-Staatse opvattingen en 'verheerlijking' van Van der Noot als regeringsleider .

 

Dat Mechelen grotendeels hervormingsgezind zou zijn, is geenszins het geval en mag dus gerust geïnterpreteerd worden als vonckistische propaganda. Dat alle Vlamingen onverdeeld gelukkig waren met het voorgestelde compromis, valt ook sterk te betwijfelen (3). Toch geeft dit lijvig pamflet duidelijk de geopolitieke krijtlijnen weer van het beeld dat bij de publieke opinie heerste : Brabant en Vlaanderen leken na de gebeurtenissen van 15 maart lijnrecht tegenover elkaar te staan.

 

Dit beeld dat ook in de wetenschappelijke literatuur soms opduikt, dient echter duidelijk genuanceerd te worden. Het beeld dat in de pamfletten en in de propaganda tot uiting komt, is geen getrouwe weergave van de feitelijke context : de publieke opinies stonden inderdaad grotendeels tegenover elkaar, maar de provincies zelf heel wat minder.

Zo mag men het hervormingsgezinde karakter van de Staten van Vlaanderen zeker niet overdrijven. Soms wordt de 'progressieve' provincie Vlaanderen diametraal geplaatst tegenover de 'conservatieve' provincie Brabant (4).

 

Zo stelt Dr. P. Rogghé immers : "Meer dan alle andere Staten van de Vereenigde Belgische Provincies hebben zij gepoogd door het voeren van een tijds- en volksverbonden politiek het nationaal belang te dienen. Indien zij er niet in geslaagd zijn hun politiek ideaal te verwezenlijken dan is dit te wijten aan de kortzichtigheid van een Van der Noot en een Van Eupen, die de Staten van Brabant aan den leiband hielden en het congres zelf tot het bittere einde toe wisten te verblinden" (5).

 

Ten eerste moet men zich geen illusies maken over het 'nationaal belang' en het idealisme dat de de Staten van Vlaanderen zogezegd zouden hebben ten toon gespreid (6). Net als de Staten van Brabant wensten zij de bestaande structuren in stand te houden ; de Staten van Vlaanderen dienden als vertegenwoordiging van grootgrondbezitters, notabelen en de grote kerkelijke instellingen, en zij namen, wanneer de publieke opinie dit enigszins toeliet, zo veel mogelijk conservatieve standpunten in. Hun houding in de zaak Van der Meersch is hiervan slechts één bewijs.

 

Alleen was de bereidheid tot het doorvoeren van hervormingen groter wegens de druk van de hervormingsgezinde publieke opinie in Gent en omstreken. Het Plan van Cornet de Grez werd gedeeltelijk het voorwerp van scherpe kritiek en eerst geruime tijd verdaagd, daarna uitgehold (7). De voornaamste oppositieleiders werden door toedoen van de Staten van Vlaanderen opgepakt, en na een reeks strubbelingen werd binnen de magistraat zelfs bijna een meerderheid gevonden tégen het omstreden organisatieproject.

De gebuurten boden zelfs een petitie aan waarbij de vervroegde vernieuwing van Collatie en magistraat geëist werd (8).

 

Dit wijst nogmaals op het feit dat de wil van de publieke opinie in Vlaanderen weinig invloed had op het bestuursniveau, zelfs niet in de Collatie, toch hét meest hervormingsgezinde en progressieve orgaan bij uitstek (9). De magistratuur liet overigens al in maart 1790 huiszoekingen plaatsvinden, omdat men er van uitging dat er in verscheidene huizen in de stad geheime vergaderingen zouden plaats hadden waar besprekingen werden gevoerd, die schade konden berokkenen aan het algemeen welzijn (10). Deze conservatieve houding van de verschillende instellingen - ook in Vlaanderen - valt zeer goed te verklaren door het feit dat de input van de hervormingsgezinden erg klein is gebleven. De blijvende invloed van de lokale machtigen doorheen de hele revolutietijd is sterk waarneembaar (11).

Dit is zeker het geval in de Zuidelijke Nederlanden wanneer men de elite analyseert in relatie tot politieke regimewisselingen. Ook in het Waasland stellen we politieke dynastievorming van notabelen vast, die zich doorheen de turbulente periodes van 1787-1830 de politieke macht kunnen blijven toeëigenen. Uiteraard was het vermogen (familiebezit) een niet te onderschatten factor, zelfs onontbeerlijk voor een politieke loopbaan (12).

Het grondbezit bleef in deze periode immers de basis voor de economische en politieke macht, en verkleinde zodoende aanzienlijk de politieke doorbraakkansen van de lagere sociale klassen (13).

In recent gepubliceerd onderzoek, toegespitst op Gent (toch hét democratisch bolwerk bij uitstek) wordt deze realiteit nog eens onderstreept : na analyse van de turn-over der politieke mandaten blijkt dat we in de crisisperiode 1790-94 wel degelijk een niet onaanzienlijk aantal nieuwe figuren in de bestaande machtsstucturen (schepenbanken e.d.) zien opdagen, maar dat zij er niet in slagen daar stand te houden. Na de staatsgreep van Napoleon komt er een definitieve ommekeer tot stand en krijgen de oude notabelen weer voorrang : de politieke beheerders van voor 1789 maken weer de overgrote meerderheid in de machts-structuren uit. Enkel tijdens de periode 1790-94 stijgen de politieke doorbraakkansen, en voor de eerste en enige maal kwamen, en voor zeer korte tijd, lagere beroepsgroepen uit de ambachts-wereld in het politiek beheer. Toch bleef de groep die een politieke doorbraak kon bewerkstelligen, vrij miniem. Het grootste mutatieproces vond trouwens alleen plaats in de Gentse Collatie. Men kan bovendien gerust stellen dat diegenen die op zuiver radikaal-ideologische basis in een doorbraaktijd als 1789-90 militeerden en daarmee ambieerden in het politiek beheer terecht te komen, falikant mislukten. Van een ommekeer in de sociale recrutering inzake de magistratuur was er al evenmin sprake. Men kan dus besluiten dat het politiek personeel zich bijzonder traag aan de nieuwe sociaal-economische evoluties aanpaste en dat de continuïteit van bestaande sociale machtsposities zeer lang stand hield (14). De Collatie streefde bijgevolg nooit een radicale politieke opstelling na. Dit is niet meer dan logisch wanneer blijkt dat vooral secundaire notabelen en enkele gekende advocaten er enige machtspositie wisten te verwerven (15).

 

Ook al verschilde de publieke opinie in beide provincies van elkaar, van echt "gevaarlijke conflicten" (16) tussen de provincies Vlaanderen en Brabant, was er in realiteit op bestuursniveau weinig of geen sprake, zeker niet op ideologisch vlak. De provinciale wrijvingen omtrent welbepaalde economische voordelen (17) situeerden zich m.a.w. in een ander kader dan dr. Rogghé voorstelt.

 

Men moet zich dus niet verbazen wanneer men leest in het pamflet "Lettre d'un brabançon à un flamand" dat de tegenstelling die men meende waar te nemen, in werkelijkheid bijzonder klein was :

 

"Depuis quelque tems l'on n'entend plus prononcer d'autres mots que ceux d'aristocrates & de démocrates ; tout le monde dit ici que vous êtes pour la démocratie & nous pour l'aristocratie. J'ai donc lu avec avidité votre projet d'organisation provisionele, & (...) je me suis jetté avec empressement sur l'organisation particulière du pays d'Alost & puis sur celle de la châtellenie d'Audenarde, où j'ai aussi quelques possessions. Mais, quelle fut ma surprise d'y voir que dans ces châtellenies vous êtes autant aristocrates que nous" (18).

 

Men moet er zich ook voor hoeden het meer hervormingsgezinde Vlaanderen als één entiteit voor te stellen. Vooral Gent was na de rellen in maart en het daaropvolgende pronunciamento van het leger in de Vereenigde Belgische Staaten het bolwerk van de democratische krachten geworden (19). P. Lenders stelt :

"Gent was de tweede stad van de Oostenrijkse Nederlanden en bakermat van de industriële mowenteling. Haar samenleving was bijzonder gevoelig en dynamisch. Zij maakte de veranderingen erg intens mee. Wat te Gent gebeurde, werd in de kleine steden van Vlaanderen en op het platteland besproken en had zijn weerslag op het graafschap. Niet alleen te Gent kwamen veranderingen in gedraging en mentaliteit tot uiting, maar verder uitdeinend, deden deze zich ook voor in heel Vlaanderen en vonden hun weerslag in een voorzichtige modernisatie van het administratieve apparaat. Het was op deze wijze dat een voorsprong bereikt werd op het meer conservatieve Brabant" (20).

 

Vlaanderen mag dus niet in zijn geheel als 'progressief' bestempeld worden. Gent was bij uitstek de radicale exponent in de provincie. Dit radicalisme mag toch ook niet overschat worden. Casusonderzoek wijst verder uit dat de locale omstandigheden in provincies zelf sterk van elkaar verschillend konden zijn. Brugge was bijvoorbeeld al veel minder progressief gezind dan Gent (21). Ook hier slaagden de notabelen er (voorlopig) in hun machtspositie in stand te houden. De streek van Zuidoost Vlaanderen, met als kerngebied het westelijk deel van het Land van Aalst, was -zoals we gezien hebben- bijzonder keizersgezind. Eind mei 1790 kwam het er tot een regelrechte opstand. De paupers op het platteland kwamen in opstand tegen de lokale machtigen,tegen de notabelen, tegen de aristocratie (inzonderheid de hoge adel), tegen de locale geestelijkheid en de tienden (de kerk werd als grootgrondbezitter tot de bestaande uitbuiting gerekend) (22). Op politiek vlak werd binnen de driepool vorst-lokale machtigen-machtelozen op het platteland door deze laatsten de vorst als een fundamenteel en weldoend bondgenoot beschouwd die de dominantie van de lokale machtigen kon verbreken. Vandaar het keizersgezinde aspect van de opstand (23). Diepgaand onderzoek wijst trouwens uit dat deze opstand tegen de Staten in correlatie stond met de te hoog geachte grondbelasting en de gevoerde graanpolitiek (24).

Elke opstand en revolutionaire beweging ten spijt, was er weinig verandering gekomen in de politieke en sociaal-economische positie van het volk in de kleine steden en op het platteland van het Oosten en Zuidoosten van de provincie Vlaanderen voor, tijdens en na de Omwenteling van 1789-1790.

 

Ook daar was van een hervormingsgezinde doorbraak geen sprake geweest ; vonckistische propaganda in 1790 kwam haast niet voor en de partijstrijd liet de plattelandsbevolking er vrijwel geheel onberoerd (25). De repressie hield net als in Brabant of Vlaanderen de daadwerkelijke macht van de plaatselijke heren in stand (26). De statisten trachtten bovendien de royalistische plattelandsbevolking nog te beïnvloeden door middel van propagandistische pamfletten (27). Het merendeel van de publieke opinie bleef  er weliswaar keizersgezind, maar dit veranderde niets aan de bestaande situatie.

 

In West-Vlaanderen kan men evenmin spreken van een politieke doorbraak van hervormingsgezinden. In de akten van de Staten van West Vlaanderen zoekt men tevergeefs naar een geest van vernieuwing. Al was er in de Vlaamse provincies een sterke democratische fractie aanwezig (die zich o.m. inspande om Van der Meersch weer in Vlaanderen te krijgen), toch waren de Staten van West-Vlaanderen nooit uit de band van de conservatieve politiek van de Staten-Generaal en het Congres gesprongen (28). De pamfletten die hier verspreid werden, schijnen aan te tonen dat het merendeel der West-Vlamingen als één man achter Van der Meersch stond. Dit was waarschijnlijk ook zo. Alleen was er - ook hier - een verschil tussen het politieke discours, de publieke opinie en de propaganda van een aanzienlijk deel van de bevolking enerzijds en de realiteit van de onaangetaste bestaande machtsstructuren anderzijds (29). 

 

De Staten van Vlaanderen waren dus in se wel degelijk statistisch en conservatief gebleven, maar hun machtspositie was wél meer beperkt dan in Brabant (30).

 

Afgezien van enkele strubbelingen kan men stellen dat de samenwerking tussen beide Staten in de periode december 1789 - december 1790 vrij vlot verliep (31). De voornaamste strubbelingen  zouden pas ontstaan wanneer de publieke opinie in Vlaanderen de Staten van Vlaanderen onder hevige druk begon te zetten om de wijze waarop Van der Meersch door het Congres behandeld werd. De Staten bleven dus een conservatieve politiek voeren. Het feit dat de hertog van Ursel, één van de kopstukken van de vonckistische agitatie, op hun bevel in Vlaanderen werd gevangen gezet, kadert hier eveneens in (32). De Staten bleven zich echter onophoudelijk anti-Van der Meersch opstellen, en hun samenwerking met de Staten van Brabant of het Congres kwam eigenlijk niet daadwerkelijk in het gedrang (33).

 

De geopolitieke heterogeniteit die bestond in Vlaanderen kwam in de provincie Brabant overigens minder tot uiting : in Brabant was de publieke opinie in het algemeen erg behoudsgezind. Enkel in de stad Brussel poogde een concentratie van democraten een tegengewicht te bieden. De Staten van Brabant oefenden in deze periode zoveel mogelijk druk uit op de Staten van Vlaanderen opdat zij de handelingen van Van der Meersch tijdens de pronunciamento officieel en openlijk zouden afkeuren. Tegelijkertijd hoopten de statisten dat de reactie tegen deze coup van de officieren hen in staat zou stellen de hervormingsgezinde krachten die nog in Brussel actief waren, definitief uit te schakelen (34). Men kan dus stellen dat de hervormingsgezinde krachten in Vlaanderen veel meer bewegingsruimte genoten en enige invloed konden uitoefenen, daar waar zij in Brabant meedogenloos vervolgd werden. De zwakte van de democratische aanhang in Brabant was over het algemeen erg teleurstellend gebleken voor de vonckisten (35).

 

Tevens moet worden aangestipt dat de Omwenteling door de gepriviligieerden en de ambachten misschien ook als een middel werd gebruikt om de lagere volksklassen beter onder controle te houden, en aan hen te wenden als wapen tegen respectievelijk de keizersgezinden en de hervormingsgezinden (36). De gevestigde statistische regimes, zowel in Vlaanderen als in Brabant, zagen de vonckistische agitatie als een bedreiging, waardoor wat in beide provincies een niet aflatende propagandacampagne tot stand kwam (37). De oppositie tegenover het regime werd bijgevolg snel afgeschilderd als bestaande uit stromannen van Frankrijk of van Oostenrijk. In Vlaanderen was de campagne aanvankelijk meer beperkt ; later concentreerde ze zich voornamelijk op de Collatie. In Brabant was het effect op de publieke opinie duidelijk veel groter. In brede lagen van de bevolking werd Van der Noot er als de redder van het vaderland en van de godsdienst beschouwd. Aan andersdenkende stromingen werd weinig ruimte gelaten (38). De heldendichten die te zijner ere waren opgesteld en als pamfletten werden verspreid, zijn talrijk (39). Dit verschillend klimaat merkt men ook op wanneer men de verschillende loges met elkaar vergelijkt. De loges waren immers niet alleen bevolkt met progressieven. Te Brussel kon men er vooral leden aantreffen van de grote adel, hoge ambtenaren, magistraten en enkele negocianten. Te Gent was de situatie anders. Er waren meer loges dan in Brussel en zij telden een opvallend groot aantal negocianten en welgestelde ambachtslieden ( zoals goudsmeden, brouwers, vishandelaars, kleermakers, parfumeurs, suikerbakkers, enz. (40) ). De meeste Brusselse broeders hebben de zijde gekozen van de statisten. Van der Noot liet zich als lid van "L'Union" ook bij "Les Vrais Amis de l'Union" affiliëren en riep zich op 2 juni 1790 uit tot protector van de Belgische vrijmetselarij (41).

 

Een minderheid (waaronder de hertog van Ursel, de graaf van la Marck en burggraaf Walckiers) was te Brussel vonckist. In Gent daarentegen behoorden de vrijmetselaars echter tot de meest radicale vleugel der hervormingsgezinden (42).

 

In Vlaanderen was er dus wel degelijk sprake van meer tolerantie: de democratische hervormingen kenden er alleszins een grotere kans op slagen dan in Brabant. Het democratische gedachtengoed was door de gebeurtenissen van 1790 bij zeer velen aan een radicaliseringsproces  onderhevig geworden. In Vlaanderen was de oppositie aanzienlijk sterker gebleken dan in Brabant. Toch mag men deze voorzichtige Vlaamse democratische tendens niet te extreem laten uitschijnen. Zelfs de gematigde hervormingsgezinde voorstellen (zoals deze van Cornet de Grez) stuitten op hardnekkig verzet van de locale machthebbers. In Vlaanderen weliswaar minder dan in Brabant, maar ook de plattelandsopstand rond Schorisse toonde aan dat, eens hun macht werkelijk in het gedrang kwam, de Staten bereid waren zeer gewelddadig op te treden. De hechte bestaande machtsstructuren waren immers niet zo eenvoudig te doorbreken. De Franse revolutionaire bezettingsmacht zou dit vanaf 1792 eveneens ondervinden.

 

De Omwenteling van 1789-90 is dus een complex verschijnsel geweest : er was de confrontatie tussen het Jozefisme, dat de Katholieke Kerk ondergeschikt wilde maken aan de staat, en het ultramontanisme dat de kerkelijke invloed op maatschappelijk vlak zo groot mogelijk wenste te houden, er was de socio-economische spanning tussen conservatisme, verankerd in middeleeuws corporatisme, en progressisme (geïnspireerd door fysiocratisme en ontluikend liberalisme) (43).

 

Ook het particularisme was nog (en dit was ook bij de progressieven het geval) sterk aanwezig en zorgde voor de nodige spanningen tussen de provincies onderling : de disproportie tussen de zeer kleine machtsconcentratie aan de top en de grote provinciale autonomie aan de basis, evenals de financiële zelfstandigheid van de provinciale Staten (de verschillende gewesten kwamen als economische entiteiten tegenover elkaar te staan) onderstreept nog eens het feit dat het samenhorigheidsgevoel in de Zuidelijke Nederlanden rond 1790 relatief beperkt was (44). De strijd tussen de verschillende instellingen onderling en tussen de keizersgezinden, de traditionalisten, de democratische bourgeoisie en de radicale democraten maakten het onmogelijk de onafhankelijkheid te vrijwaren.

 

Bijzonder opvallend is hoe de strijd van de conservatieve en progressieve tendensen heel specifieke en veelzijdige vormen aannam naargelang de specifieke plaatselijke politieke, sociale en culturele omstandigheden. De publieke opinie verschilde in diverse regio's - zoals we vastgesteld hebben - trouwens aanzienlijk van elkaar. Een diepgaand vergelijkend micro-onderzoek dringt zich dan ook meer dan ooit op om de Omwenteling in al zijn complexe diversiteit te kunnen verklaren.

 

De term ‘Omwenteling’ is bewust gekozen en wijst op een revolte tegen de overheid, in dit geval de keizerlijke autoriteit van Jozef II. Een ‘revolutie’ wijst immers op een gebeurtenis die een poging tot algehele verandering inzake de bestaande staatkundige en /of maatschappelijke toestand impliceert. Zulk een revolutie heeft in de Zuidelijke Nederlanden in 1790 niet plaatsgevonden. Hoe kon het ook anders ?

 

Er bestond geen brede basis die de revolutie zou hebben moeten schragen : de landbouwer, de pachter, de dagloner die nooit enig noemenswaardige daadwerkelijke vorm van inspraak in de bestaande machtsstructuren had gehad, revolteerde niet om de macht in handen te nemen. De bestaande structuren werden door de plattelandsbevolking vaak zelfs niet in vraag gesteld : in Brabant kantte de publieke opinie er zich tegen de hervormingen van Jozef II. In Zuid-Oost Vlaanderen kantte zij zich tegen het verdwijnen van de keizerlijke autoriteit die één van de traditionele peilers was die een broos machtsevenwicht in stand hield. Het merendeel van de bevolking was vrij dociel en volgde hun locale machtshebbers : de clerus, de adel, de corporaties en de gevestigde traditionele instellingen waarin deze vertegenwoordigd waren.

 

Het was bovendien de eerste maal sinds de opstand tegen Spanje dat er met de publieke opinie zo werd rekening gehouden. De plattelandsbevolking was politiek vrij ongeschoold en dus ook niet van haar potentiële slagkracht bewust. De revolte in Zuid-Oost-Vlaanderen was een plotse , gewelddadige opstand die onvoorbereid was begonnen, zonder structuur gevoerd werd en bij voorbaat tot mislukken gedoemd was. De stedelijke sociale onderklasse leed minder onder de sociaal-economische situatie dan in Frankrijk : in Brussel bleek zij door de traditionele machthebbers nog steeds erg manipuleerbaar te zijn. Ook in Brugge slaagde de gevestigde klasse erin de sociale onrust in toom te houden.

Enkel in Gent, waar zich zowel een sociale onderklasse als een ambitieuse middenklasse bevond (die wel geschoold was en door de Omwenteling waaraan zij actief had deelgenomen) politieke invloed on haar bereik zag, ontstond een tijdelijke alliantie tussen beiden en een viel er een momentum van progressiviteit

waar te nemen. Opvallend is dat de Collatie zich in deze context toch niet als revolutionnaire instelling kon waarmaken. Misschien zijn de termen revolutionair en instelling wel contradictorisch te noemen. Hoe dan ook, zoals beschreven werd, remden de vertegenwoordigers van de Collatie het revolutionnair élan. De politieke vernieuwers hadden duidelijk een gebrek aan ervaring laten blijken en konden de door hen beoogde hervormingen in 1790 niet verwezenlijken. De heterogeniteit van de opposite moet zeker ook tot de oorzaken van hun mislukken ingecalculeerd worden.

Ook zonder de Oostenrijkse restauraties en de Franse bezettingsmacht zou het in het verlengde van de gebeurtenissen in Gent waarschijnlijk tot een dusdanige evolutie zijn gekomen, dat de Omwenteling wel degelijk een hervormingsgezinde koers zou zijn ingeslagen. Het politiseringsproces van de grote massa, de publieke opinie, was immers pas begonnen.

Feit is dat de Omwenteling een belangrijke fase was die zowel continuïteit als discontinuïteit inhield : continuïteit omdat de machtsafstand tussen gevestigde instellingen en de sociale onderklasse nog bijzonder groot was en lange tijd zou blijven, dicontinuïteit omdat de bestaande orde voor het eerst scherp publiekelijk in vraag waerd gesteld en voor het eerst de bevolking door een wijd spectrum van rivaliserende krachten aangesproken werd zodat er een, weliswaar uiterst langzame, maar toch nooit meer in te dijken politisering van de sociale onderklasse aanvang werd genomen. De eerste wortels van de wording van onze hedendaagse democratie liggen dan ook ongetwijfeld in deze bewogen periode besloten.

 

Ik besef ten volle dat het geen eenvoudige opgave is om de publieke opinie uit een ver verleden te doen herleven. Toch hoop ik via de bronnenstudie en de zeer grondige studie der pamfletten ( waaruit heel wat fragmenten werden geciteerd) deze publieke opinie in onze verschillende gewesten te hebben belicht. Ik besef wel dat pamfletten een gekleurd beeld opleveren, maar toch vormen zij de levendigste getuigen van de aangehaalde gebeurtenissen.

Tevens hoop ik een kleine bijdrage te hebben geleverd tot een ebter begrip van deze cruciale periode : liberalisme, anti-clericalisme en democratie komen hier, voor het eerst in conflictsituaties verenigd, zeer duidelijk op de voorgrond, en zullen het verder verloop van de geschiedenis in onze gewesten blijven beïnvloeden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Voetnoten bij het algemeen besluit

 

(1) RUG 233 A 159 (25)

(2) RUG 233 A 139 (5)

(3) ULB,dfp,LPB 1804/8

(4) Historische Winkler Prins Encyclopedie, deel 7, Amsterdam-Brussel, 1957, p. 465-466 ;

(5) P. Rogghé "De Omwenteling..." ibid., pp. 179 ;

(6) RUG bib. G. 17397 ; RUG bib. G. 17839

(7) L. Dhondt "De conservatieve..." ibid., pp. 438 ;

(8) L. Dhondt "De andere Omwenteling..." ibid., pp. 178 ;

(9) L. François "Elite en gezag..." ibid., deel III, p. 1301;

(10) D. Destanberg "Gent onder..." ibid., p. 213 ;

(11) L. Dhondt "In de tegenstroom van Westerse Omwentelingen 1780-1815" in Culturele Geschiedenis van Vlaanderen, deel 3 , Uitg. Baart, Deurne, 1983, pp. 84-92 ;

(12) L. François "Wase notabelen en politieke regimes (eind 18e -begin 19e eeuw)" in Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas,XCII, 1989, pp. 175 ;

(13) H. Balthazar (red.) "Het komen en gaan..." ibid., pp. 41;

(14) H. Balthazar "Verzet, Vernieuwing en Aanpassing : het dooreenstromen van oude en nieuwe politieke Elites te Gent (1780-1850)" in Standen en Landen, XCVI, 1993, pp. 139-154 ;

(15) L. Dhondt "Verlichte monarchie..." ibid., deel VII (3), p. 608 ;

(16) E. Defoort "De staten van...", ibid.,  p. 88 ;

(17) L. Dhondt "Verlichte monarchie..." ibid., deel VII (2) p. 363-367 ;

(18) 15.4.1790 RUG 233 A 172 (4) & KUL,B,A43979/XVII

(19) "Réponse d'un des souverains de la Province de Flandre à celui des souverains de Brabant" Gent, 12.4.1790  RUG 233 A 117

L. François "Elite en gezag..." ibid., deel III, p. 1301 ;

(20) P. Lenders "Gent, een stad tussen..." ibid., p. 8 ;

(21) Y. Vanden Berghe "Specifieke kenmerken..." ibid., in J. Lorette (red.) "Handelingen van..." ibid., 1984, pp. 218 ;

(22) A. D'hocker-Claeys "De omwenteling..." ibid., 1972, pp. 205;

(23) L. Dhondt "Verlichte monarchie..." ibid., deel VII (3) p. 676-683 ;

(24) L. Dhondt "De plattelandsopstand der Gelijken van 1790. Bijdrage tot de kennis van de crisis van de Oude Maatschappij en de politieke en ideologische geschiedenis van het platteland" in Handelingen van de geschied- en Oudheidkundige kring van Oudenaarde, XIX, 1978, pp. 185-259 ;

(25) A. D'hocker-Claeys "De omwenteling..." ibid., 1972, pp. 206;

(26) A. Claeys "De Omwenteling..." ibid., p. 106-107 ;

(27) KUL,B,A28412/I

(28) Redevoering van d'heer Malou-Riga, commissaris der vrijwillige van West-Vlaanderen (04.07.1790), gelezen en goedgekeurd ter vergaedering van de staeten van West-Vlaenderen. KUL,BG,180C6/16/28

(29) E. Defoort "De Staten van...", ibid., p. 124 ;

(30) "Dialogue entre de Grave et un démocrate" RUG bib. G.17792

(31) RA 1176 doc 3307789

(32) J. Van der Hoop "Griefs du général D'Arberg", Bruxelles, 2 juin 1790, RUG 233 A 119 ; L. François "Elite en gezag..." ibid., deel III, p. 1019 ;

(33) "Copie et extrait d'une lettre des Etats de Flandre au Congres Souverain" 29.5.1790, chez G. Huyhe KUL,Bib.,s.n., 62

(34) ULB, dfp, LPB 1802/39 Gand/Bruxelles, 4.4.1790

(35) L. Dhondt "Verlichte monarchie..." ibid., deel VII (2) p. 434 ;

(36) J. Craeybeckx "De Brabantse..." ibid., pp. 328 ;

(37) L. Truyens "Revolutie en reactie..." ibid., p. 140 ;

(38) L. François "Elite en gezag..." ibid., deel IV, p. 1535 ;

(39) RUG 233 A 212 (57)

(40) B. Van der Schelden "La Franc-Maçonnerie belge sous le régime autrichien (1721-1794)" , Louvain, 1923, bijlagen met ledenlijsten.

(41) L. François "Elite en gezag..." ibid., deel IV, p. 1536 ;

(42) J. Craeybeckx "De Brabantse..." ibid., pp. 319 ;

(43) J. Van den Broeck "Eigenheden..." ibid., p. 244 ;

(44) E. Defoort "Particularisme en eenheidsstreven. De Verenigde Nederlandse Staten." in Spiegel historiael, II, 1967, pp. 553-560;