Met de drietand in de rug ! Het Algemeen Boerensyndicaat en de doorbraak van het direct agrarisch syndicalisme in Vlaanderen (1962-1969). (Bart Coppein)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK IV / DE BB IN DE KERING (1963-1969)

 

         Achteraf beschouwd waren de jaren zestig voor de BB veeleer overgangsjaren. De BB probeerde het ABS zoveel mogelijk te negeren en te boycotten, maar zag zich uiteindelijk gedwongen, na een onderbreking van zes jaar, opnieuw directe syndicale acties te organiseren. Minstens even belangrijk was dat in de jaren zestig de basis werd gelegd voor de ingrijpende structuurwijziging die de BB in het begin van de jaren zeventig doormaakte. Een aantal van die veranderingen kwam tegemoet aan verzuchtingen die reeds tijdens de drietandacties waren geuit. Al deze elementen bewijzen dat de impact van het ABS reëel was.

 

1. Houding t.a.v. het ABS

 

         De BB heeft op het plaatselijke niveau geprobeerd zijn invloed aan te wenden om het ABS te dwarsbomen. Eerder werd al uitgeweid over de rol die de proosten konden spelen. In bepaalde gemeenten moesten ABS-vergaderingen afgelast worden, omdat de uitbater de zaal niet mocht ter beschikking stellen. Waarschijnlijk was dit het gevolg van zware druk van de lokale boerengilde, maar dat kan niet bewezen worden[719]. Op bepaalde BB-vergaderingen lieten BB-vertegenwoordigers zich laagdunkend uit over het ABS. Hun houding was dan misschien wel te begrijpen, maar niet altijd goed te praten. Binnen het ABS werd het voorval op de Centravee[720]-vergadering in Dilsen van 14 maart 1963 zeer berucht. Op die vergadering had René Laermans, die belast was met de radiovoorlichting bij de BB, beweerd dat Basiel Ferket voor zijn voorzitterschap van het ABS 250.000 fr. ontving en dat hij dat geld goed kon gebruiken omdat hij amper de kost verdiende op zijn bedrijf. Om dat te bewijzen wilde Laermans de bedrijfsboekhouding, die Ferket in 1956 had laten opmaken bij de BB, bekend maken aan het publiek. Zover kwam het niet omdat de aanwezige ABS-leden hem uitjouwden en de verdediging van hun voorzitter op zich namen. De Drietand publiceerde een uitgebreid relaas over het gebeuren en ontkende categoriek dat Ferket een loon ontving als voorzitter van het ABS[721]. Ferket zelf sprak later over een laffe leugen[722]. Volgens Hinnekens kreeg Laermans een interne berisping voor zijn onbetamelijke houding: over bedrijfsboekhoudingen mocht immers niet gecommuniceerd worden met derden[723]. Evarist Maeseele liet zich tijdens de BB-vergadering van 16 juli 1963 in Langemark ontvallen dat ABS-ondervoorzitter Willy Persyn 150.000 fr. zou aanvaard hebben van een veevoederfabriek alsmede een vergoeding voor de onkosten aan zijn wagen. De Drietand ontkende ook dit gerucht en wees erop dat het enkel en alleen bedoeld was om het ABS en zijn ondervoorzitter in een slecht daglicht te stellen[724]

         Toen de Bondsraad besliste om de lidgelden voor 1964 te verhogen, vroegen bepaalde leden zich luidop af of dit wel opportuun was: Daar de drietand nog zeer aktief optreedt zou (een) verhoging van (de) bijdrage een jaar moeten uitgesteld worden. Binnen een jaar zal de drietandaktie fel verflauwd zijn[725]. Er moet opgemerkt worden dat de BB steevast de populaire benaming ‘de drietand’ gebruikte voor het ABS, waarmee hij de organisatie als het ware wilde bagatelliseren tot enkele losstaande, ongecoördineerde acties[726]. Die naam vond zijn oorsprong in het feit dat het ABS als erfgenaam van de Vlaamse drietandacties ook het symbool ervan had overgenomen, zoals trouwens ook bleek uit de naam van zijn ledenblad. Het citaat maakt duidelijk dat wel degelijk een mogelijke weerslag op het ledenbestand gevreesd werd. Daarom ging de ledenwerving voor 1964 ook gepaard met een grootschalige propagandacampagne bij bepaalde doelgroepen. Niet-leden kregen drie gratis nummers van De Boer toegestuurd en bestuursleden brachten persoonlijke huisbezoeken. De BB won als gevolg van die strategie enkele honderden nieuwe leden bij, vooral in de streek rond Eeklo en in de provincie West-Vlaanderen[727]. Het effect daarvan werd echter geneutraliseerd door een lichte daling van het totale ledenbestand[728].

         De Dienst voor Toezicht vuurde zijn opzieners aan om een offensieve strategie te hanteren en verwierp met klem de houding van vreedzame coëxistentie die bepaalde van zijn medewerkers aannamen. Tevens klaagde de dienst erover niet altijd even goed ingelicht te zijn over het ABS[729]. Dat laatste moet echter gedeeltelijk genuanceerd worden. Op alle ABS-betogingen en op een aantal ABS-vergaderingen van de beginjaren was ofwel de lokale opziener aanwezig ofwel een informant, die niet persoonlijk door de landbouwers gekend was. In andere gevallen speelden de voorzitter van de lokale boerengilde of de zaakvoerder inlichtingen door[730]. Naar aanleiding van de herstructurering van de BB maakten vijf provinciale werkgroepen onder leiding van de provinciale hoofdopziener in 1966 een inventaris op van de nog bestaande landbouworganisaties in hun provincie. Alhoewel de inventaris gedeeltelijk subjectief was, bevestigde hij voor het ABS de al geschetste toestand[731]. De BB was vooral op het einde van de jaren zestig relatief goed op de hoogte van wat er zich in het ABS afspeelde. Bewijs daarvan waren de fotokopieën van de correspondentie tussen ABS-Aalst en ABS-West-Vlaanderen die in zijn archieven werden teruggevonden[732]. Bovendien waren er na de afscheuring van de West-Vlaamse ABS-afdeling contacten met de ABS-voorzitter van het arrondissement Ieper, Willem Lozie. Lozie wilde zelfs toetreden tot de BB met het hele arrondissement, maar daar werd niet op ingegaan[733].

         In de jaren zestig waren er zo goed als geen contacten tussen de leiding van het ABS en die van de BB[734]. BB en ABS richtten pas op 27 april 1969 hun eerste gezamenlijke betoging in te Langemark voor de goedkeuring van de pachtwet[735]. De BB verwaardigde zich ook meestal niet om te reageren op de concrete aantijgingen aan zijn adres, die in De Drietand verschenen. Die negatie van het ABS was een bewuste strategie, zoals uit zijn ledenblad bleek: Men verwijt de BB wel eens dat hij zo zelden antwoordt op verdachtmakingen. Wij kunnen onze krachtsinspanningen wel nuttiger elders gebruiken. Met perspolemieken, scheldpartijen en kwaadsprekerij worden de belangen van de boerenstand niet gediend[736]. Aanvankelijk haalde De Boer naar aanleiding van de jaarlijkse ledenwerving wel scherp uit naar het ABS. De veroordelingen waren altijd zeer vaag en vermeldden nooit concrete personen, feiten of gebeurtenissen. Evenmin werd de naam van het ABS vernoemd. Zelfs zonder die feitelijke informatie wist elke toenmalige lezer onmiddellijk op welke Vlaamse organisatie de aanklachten betrekking hadden. Het BF was immers na de Tweede Wereldoorlog zo verzwakt, dat het geen bedreiging meer vormde voor de BB.

         De BB hanteerde consequent dezelfde argumenten, die hij destijds tijdens de drietandacties had gebruikt. De landbouwers werden er allereerst op gewezen dat zij er zelf belang bij hadden om zich te verenigen in één sterke standsorganisatie, daar hun aandeel in de bevolking voortdurend verminderde. Daarmee werd uiteraard de BB bedoeld, die het grootste ledenaantal had. In die logica gingen landbouwers die zich bij het ABS aansloten tegen hun eigen belangen in[737]. Ten tweede werd het ABS verweten zelf geen enkele verantwoordelijkheid op te nemen en zich te beperken tot afbrekende kritiek[738].  Tenslotte werd de eigen ruime belangenverdediging bewierookt en werd aanstoot genomen aan de kritiek die het ABS daarop had: En zeggen dat er mensen zijn – ze durven daarbij dan nog beweren de boerenstand te dienen – die het de BB kwalijk nemen dat hij tracht overal aanwezig te zijn waar over de belangen van boeren en tuinders moet gewaakt worden, dat de BB ijvert voor de oprichting van eigen koöperatieve organisaties zoals zuivelfabrieken, veilingen, aankoopafdelingen, raiffeissenkassen en al deze organisaties tracht samen te brengen tot een machtig blok in dienst van boeren en tuinders[739].

         De veroordelingen in De Boer lokten op hun beurt een hevige polemiek uit in De Drietand, waar de bovenstaande argumenten werden gecounterd. Er werd aangevoerd dat de leden van het ABS ook een sterke organisatie wilden, die daadwerkelijk via directe syndicale acties de belangen van land- en tuinbouwers verdedigde. Het ABS was precies ontstaan omdat de BB op dit gebied was te kort geschoten. Waar de BB sprak van zijn ruime belangenverdediging, werd gewezen op de belangenvermenging en de verzieking van de coöperaties, die het gevolg was van de bemoeizucht van de BB[740]. De kritiek dat het ABS zelf geen verantwoordelijkheid opnam, was terecht maar miste zijn uitwerking. Het ABS was niet betrokken bij het politiek overleg met de regering, maar probeerde via directe syndicale acties druk uit te oefenen op deze onderhandelingen en dan vooral op het standpunt van de BB. Het ABS was met andere woorden in de eerste plaats een drukkingsgroep, die met de drietand de BB in de rug prikte opdat hij een krachtdadiger houding zou aannemen[741]. Dat een dergelijke zweeporganisatie vooral op korte termijn dacht en geen uitgebalanceerd eisenprogramma had, kon niet als een verrassing overkomen.

        

         De reactie van de BB op het ABS moet gezien worden vanuit het feitelijke monopolie dat hij in Vlaanderen voor 1962 had. Tot dan was er niet echt een alternatief, aangezien het BF bij velen zichzelf onmogelijk had gemaakt. Het nieuwe ABS was niet met die oorlogssmet belast en werd door de BB als een serieuze bedreiging ervaren. Het verklaart waarom de BB met alle mogelijke middelen in de tegenaanval trok. Die strategie was de meest voor de hand liggende en de gemakkelijkste, maar bleek niet altijd even efficiënt. Onvermijdelijk werd in De Drietand uitvoerig bericht over de plaatselijke tegenwerkingen en de veroordelingen in De Boer. De houding van de BB was voor het ABS met andere woorden een bijkomende legitimatie om kritiek te leveren op de BB en versterkte de polarisatie tussen beide organisaties. Bovendien werd de BB door de voortdurende directe syndicale acties van het ABS gedwongen zichzelf meer te profileren en zijn eigen belangenverdediging te beklemtonen, wilde hij het contact met zijn leden niet verliezen. Dat de BB uiteindelijk zelf opnieuw syndicale acties organiseerde, moet mede in dat licht gezien worden.

 

 

2. De herontdekking van de directe syndicale actie

 

         Aan het einde van de jaren vijftig had de BB vier betogingen gehouden, maar het zou tot 1967 duren vooraleer hij opnieuw betoogde. De melkstaking die de BB in 1965 inrichtte,  was  de voorbode van die herontdekking van de directe syndicale actie.  Die ommezwaai was opmerkelijk en stond op het eerste gezicht haaks op de strategie die de BB normaliter gezien voerde. De BB had een uitgebreide sociaal-economische werking uitgebouwd voor zijn leden en verdedigde hun belangen traditioneel via het politieke overleg met de regering, dat hij het meest doeltreffend achtte. Betogen was het ultieme middel, dat slechts kon aangewend worden als alle andere middelen gefaald hadden[742]. Vanuit die houding had de BB de directe syndicale acties van het ABS altijd scherp veroordeeld. Hij beschouwde ze als wilde en spontane uitingen van mistevredenheid, die in de praktijk niets oplosten. Of zoals Hinnekens het uitdrukte op de Kerststudiedagen van 1962: Wie te pas en te onpas zijn eisen op straat moet brengen, bewijst daarmee alleen zijn onmacht om anders gehoor te vinden[743]. Wellicht speelde op de achtergrond ook de vrees mee dat betogingen altijd risico’s inhielden en konden ontaardden in gewelddadige confrontaties met de ordediensten, zoals bleek uit de reactie van de BB op de ABS-betoging van Oudenaarde, waar één dode viel[744].

         De betogingen van de UPA konden nochtans op meer sympathie rekenen van de BB. Over de incidentrijke betoging in Bergen van 29 juli 1963, die was ingericht om de afschaffing te eisen van een provinciale taks op tractoren, schreef De Boer bijvoorbeeld: Er doen zich omstandigheden voor waarin ernstige landbouworganisaties beroep moeten doen op het hulpmiddel van de betoging om de rechten van de boeren te vrijwaren[745]. Dat de reactie op betogingen van de UPA zoveel verschilde met de reactie op ABS-betogingen, is te verklaren doordat de UPA in de ogen van de BB een ‘ernstige’ landbouworganisatie was. De UPA vormde sinds 15 november 1962 immers officieel een Gemeenschappelijk Front met de BB en de AAB en was betrokken bij het politiek overleg. Die welwillende houding veranderde in september 1966, toen de BB de contacten met de UPA verbrak. De aanleiding daartoe was de radicale Waalse positionering van de UPA tegenover de Vlaamse BB en de AAB, die als zusterorganisatie te zeer met de BB geliëerd was. De contacten werden hernomen in september 1968 op verzoek van de UPA[746]. Opvallend is wel dat de UPA in 1967 liefst 12 betogingen organiseerde, terwijl hij in de periode 1963-1965 slechts negen maal op straat kwam[747]. Het lijkt alsof de UPA pas voluit zijn syndicale acties kon ontplooien op momenten waarin de verstandhouding met de BB minder goed was. 

 

2.1 Een melkstaking sui generis

 

         Op vrijdag 12 maart 1965 organiseerde de BB voor de eerste keer in zijn geschiedenis een melkstaking. De aanleiding was een negatief advies van de Belgische prijzencommissie over de verhoging van de melkprijs. De melkprijs was in 1964 vastgesteld op 4,45 fr./liter met 33° vetgehalte voor de winter en 4,25 fr. voor de zomer[748]. De BB eiste dat de melkprijs op zijn minst de kostprijs van 4,82 fr. zou dekken, alhoewel die prijs enkele centiemen hoger lag dan de maximumprijs die de Raad van Ministers van de EEG had ingesteld[749]. Enkele dagen na de melkstaking werd de melkprijs verhoogd tot 4,55 fr./liter met 33° vetgehalte. Dat was minder dan de BB had gehoopt, maar die prijs gold voortaan voor het hele jaar[750]. De BB liet niet na in zijn ledenblad te wijzen op het positieve  gevolg van zijn melkstaking[751].

         De melkstaking van de BB verschilde fundamenteel van de eerdere melkstakingen van BF en ABS. Bij die twee organisaties staakten de landbouwers zelf één dag hun melklevering. De melkstaking van de BB eiste eigenlijk geen actieve rol van de landbouwers, maar steunde op de medewerking van de zuivelfabrieken, die instemden om op die dag geen melk op te halen. Dat was mogelijk omdat de BB zelf een grote invloed had in de coöperatieve zuivelfabrieken, die aangesloten waren bij het AVCZ, zoals eerder werd aangetoond. De andere zuivelfabrieken, die niet het statuut hadden van een coöperatieve vennootschap en die verenigd waren in de Unie der Belgische Zuivelnijverheid, verleenden eveneens hun medewerking. Landbouwers mochten noch stakingspiketten plaatsen aan de zuivelfabrieken noch andere directe syndicale acties ondernemen[752]. De organisatie van een dergelijke melkstaking was een bewuste keuze.  De BB stond weigerachtig tegenover een melkstaking door de landbouwers zelf, omdat die volgens hem minder kans op succes bood en het gevaar niet denkbeeldig was dat die uit de hand liep[753].

         De melkstaking was dus duidelijk een initiatief van bovenaf en kwam voor de meeste BB-leden over als een totale verrassing. Dat was een gevolg van de snelheid waarmee alles werd beslist. Het Hoofdbestuur had pas op woensdag 10 maart besloten om een melkstaking te organiseren. Op donderdag 11 maart werd het bericht meegedeeld in het radionieuws en hadden de coöperatieve zuivelfabrieken briefjes in de melkkruiken gestoken. Pas op de dag van de melkstaking zelf, 12 maart, verscheen een verklarend artikel in De Boer[754]. Bovendien verwachtten weinig leden dat de BB zelf een melkstaking zou organiseren, aangezien hij zich het jaar voordien met hand en tand had verzet tegen de melkstakingen van het ABS. Wellicht schuilde precies daar de verklaring voor de BB-melkstaking. Toen het Hoofdbestuur had vastgesteld dat er ook in 1965 een grote mistevredenheid heerste onder de landbouwers over de melkprijs, wilde het ten allen prijze vermijden dat het ABS opnieuw het heft in handen zou nemen, zoals het jaar daarvoor was gebeurd. De enige mogelijkheid daartoe was zelf een directe syndicale actie voeren.

 

2.2 Betogingen

 

       De BB nam vanaf 1967 opnieuw zijn toevlucht tot betogingen om de belangen van zijn leden te verdedigen. Een eerste vond plaats in Sint-Niklaas op zondag 24 september 1967. Die betoging was gericht tegen de geplande massale onteigeningen van landbouwgronden in het Waasland en was een reactie tegen de betoging, die in oktober zou gehouden worden door het ABS en het plaatselijke comité Zelfverdediging Linkeroever. Toen de BB zijn plannen bekend maakte, riepen ABS en Zelfverdediging hun leden op om mee te betogen en zagen ze af van een afzonderlijke manifestatie. Er waren naar schatting zo’n 2000 à 4000 landbouwers aanwezig en zo’n 250 à 300 tractoren. De betoging beperkte zich eigenlijk tot een openluchtvergadering op de grote markt van Sint-Niklaas, waar BB-voorzitter Constant Boon, de voorzitter en de ondervoorzitter van het arrondissementsverbond van Sint-Niklaas de verzamelde menigte toespraken. De ABS-leden werden expliciet verwelkomd. Na de ontbinding belemmerden de tractoren het verkeer in het centrum van Sint-Niklaas. Aangezien geen optocht plaats vond, was er strikt genomen volgens de definitie van Smits geen sprake van een betoging. De Boer maakte in tegenstelling tot De Drietand dit onderscheid niet[755].

         De BB mobiliseerde zijn leden vervolgens om massaal op straat te komen naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie om de richtprijs voor melk voor 1968-1969 aanzienlijk te verlagen. Daarmee beoogde de Commissie een daling van de melkproductie, wat op zijn beurt moest leidden tot een vermindering van de zuiveloverschotten. Tegelijk met de prijsdaling wilde de Commissie een massale omschakeling van melkveehouderij naar vleesveehouderij doorvoeren. Het beslissingsrecht lag echter bij de Europese Raad van Ministers, die op zijn vergadering van 27 tot 29 mei 1968 in Brussel de knoop moest doorhakken[756]. De BB organiseerde in het weekeinde dat daaraan voorafging drie betogingen, respectievelijk in Eupen, Deinze en Geel om de Belgische minister van Landbouw Charles Héger te steunen in zijn verzet tegen een verlaging van de melkprijs. Tractoren waren niet toegelaten[757]. Aan de betoging in Eupen op 24 mei 1968 namen zo’n 4000 personen deel[758]. De opkomst in de betogingen van Deinze en Geel lag beduidend hoger: in Deinze waren er ongeveer 15.000 en in Geel zelfs 20.000 deelnemers. Op beide betogingen waren de ABS-leden goed vertegenwoordigd. In Deinze mocht Camiel Verhaeghe, een lid van de West-Vlaamse provinciale raad van het ABS, zelfs het woord voeren. Hij verheugde zich in zijn toespraak over het eensgezinde optreden van alle landbouworganisaties. De andere sprekers waren steevast BB-voorzitter Boon en lokale BB-prominenten. Kop van jut in de toespraken en in de spontane slogans die de landbouwers meedroegen, was de Europese Landbouwcommissaris Sicco Mansholt[759].  

         De BB was niet alleen in zijn verzet tegen een verlaging van de melkprijs; met uitzondering van Nederland werden in elk ander land van de EEG protestbetogingen ingericht. In Wallonië hielden de UPA en de AAB een gezamenlijke betoging in Libramont op 23 mei 1968[760]. Die Europese betogingsgolf werd bekroond met de eerste manifestatie van het Comité des Organisations Professionnelles  Agricoles (COPA)[761] in Brussel op 27 mei 1968. Na een woelige vergadering wilden de drieduizend deelnemende landbouwers en hun afgevaardigden optrekken naar het Congressenpaleis waar de Raad van Ministers bijeen was, maar dat werd hen belet door de rijkswacht[762]. Het uiteindelijke resultaat was bijzonder gunstig. De richtprijs voor melk voor 1968-69 bleef behouden op de prijs van 1966. De facto veranderde er dus ook niets aan de Belgische prijs van 4,55 fr./liter met 33° vetgehalte. Bovendien mochten België, Luxemburg en Frankrijk tijdelijk hogere interventieprijzen uitkeren voor boter en mager melkpoeder[763].

         De betoging in Langemark op 27 april 1969 was samen ingericht door de BB en het ABS. Die betoging werd reeds besproken bij de ABS-betogingen en zal hier niet opnieuw behandeld worden.  De BB organiseerde op 25 oktober 1969 zijn laatste betoging van de jaren zestig in Sint-Truiden naar aanleiding van de crisis in de Belgische fruitteelt. De oorzaak daarvoor lag in het feit dat de Franse regering de overschotten van zijn fruittelers had opgekocht en naar het buitenland exporteerde. Op die manier werd de Belgische markt overspoeld door goedkoop Frans fruit en stortten de prijzen in elkaar. De Belgische fruittelers eisten dat de Belgische regering op zijn beurt zou overgaan tot interventie en vroegen tevens een rooipremie voor oude fruitbomen. In Sint-Truiden waren ongeveer 10.000 fruittelers aanwezig. Ook hier namen veel ABS-leden deel aan de betoging[764]. Héger beloofde gedeeltelijk in te gaan op de eisen, maar de uitvoering liet op zich wachten[765]. Zowel de betoging van Langemark als die van Sint-Truiden verliepen zonder tractoren. 

 

2.3 Met de drietand in de rug?

 

         Op de vraag waarom de BB in de jaren zestig plots opnieuw directe syndicale acties organiseerde, kunnen in essentie twee antwoorden gegeven worden. De impact van het ABS mag zeker niet onderschat worden. De melkstaking van 1965 en de betoging van Sint-Niklaas van 24 september 1967 waren duidelijk doelbewuste pogingen om het ABS de wind uit de zeilen te nemen. De BB werd als het ware gedwongen door de voortdurende directe syndicale acties van het ABS zichzelf meer te profileren en zelf over te gaan tot syndicale acties om niet te vervreemden van zijn basis. Die druk vanuit de basis kwam ondermeer tot uiting in het feit dat op bijna alle ABS-betogingen een minderheid van BB-leden aanwezig was.  De directe syndicale acties van de BB weerspiegelden echter altijd zijn eigen aard. Zo werd de melkstaking van de BB bijvoorbeeld niet van onder uit maar van boven af opgevat. Bij de BB-betogingen van de jaren zestig werden nooit tractoren gebruikt. Door het hoger ledenaantal van de BB lag de opkomst ook altijd aanzienlijk hoger dan op de ABS-betogingen. Dat elke BB-betoging ook bijgewoond werd door talrijke ABS-leden, kon weinig verwondering wekken.

         De tweede verklaring ligt in de uitdeining van het GLB in de jaren zestig. Daardoor verschoof het machtscentrum inzake landbouwpolitiek in de praktijk voor een groot deel van het Belgische naar het Europese niveau. Elke beslissing diende unaniem genomen worden in de Europese Raad van Ministers. De goede contacten die de BB altijd met de regering had onderhouden, verloren in die context veel van hun waarde, terwijl betogingen daarentegen interessanter werden. Dit kwam bijvoorbeeld duidelijk tot uiting in de betogingsgolf van 1968 voor het behoud van de melkprijs. De betogingen die de BB organiseerde in mei van dat jaar waren bedoeld om de Belgische minister van Landbouw Héger te steunen in zijn verzet tegen een verlaging van de melkprijs. Krachtdadige betogingen met een grote opkomst moesten de onverzettelijkheid van de Belgische landbouwers illustreren. De BB maakte daarbij handig gebruik van de contacten die hij binnen het COPA onderhield met buitenlandse landbouworganisaties. BB-voorzitter Boon had hen per brief opgeroepen om de Belgische eis te ondersteunen door zelf ook op straat te komen en zijn verzoek was met veel enthousiasme beantwoord geworden[766]. Dergelijke uitgebreide en supranationale directe syndicale acties beperkten in belangrijke mate de onderhandelingsruimte van de zes Europese ministers van Landbouw[767]. De facto zagen ze zich veelal verplicht, al was het maar uit electorale overwegingen, om de radicale voorstellen van de Commissie af te zwakken. Dit was ook het geval in 1968: tegen de wil van Mansholt in bleef de richtprijs voor melk behouden op 4,55 fr. per liter met 33° vetgehalte.

         Voor de verklaring van de BB-betoging van de jaren zestig moeten beide aangehaalde factoren in rekening gebracht worden. Op het Belgische niveau was de impact van het ABS reëel. Op het Europese niveau echter bleek het betogingswapen het geschikte alternatief om de waardevermindering van het nationale overleg te compenseren. Daar verschoof de moeilijke verstandhouding tussen BB en ABS naar de achtergrond. In mei 1968 bijvoorbeeld betoogde het ABS mee aan de zijde van de BB om de nationale landbouwbelangen te verdedigen.

 

3. De betekenis en de limieten van de herstructurering

 

         Het 75-jarig bestaan van de BB in 1965 vormde de rechtstreekse aanleiding voor een grondige herstructurering. BB-voorzitter Maurice Van Hemelrijck had net voor zijn overlijden de wens geuit om de viering daarvan zeer sober te houden en de hele BB-structuur te herdenken. Zijn opvolger Constant Boon respecteerde zijn wens en belastte de algemeen secretaris Jan Hinnekens met de concrete uitwerking. Vanaf 1966 werden vijf jaar lang alle echelons van de  BB-organisatie bevraagd. De Bondsraad van de BB keurde op zijn zittingen van 25 oktober en 22 november 1971 een drastisch gewijzigde grondkeure goed; op de zitting van 31 januari 1972 volgden nog een aantal modelkeuren voor de nieuwe structuren[768]. In essentie veranderde de BB na 1971 op een viertal punten van gelaat. Hieronder zal telkens kort geschetst worden waaruit die wijziging bestond om zo duidelijk het contrast te stellen met wat daarvoor in voege was. Waar mogelijk zal gewezen worden op de impact van het ABS. De vervlechting van de sociale en de economische BB werd in 1971 niet ter discussie gesteld, maar zou in de jaren negentig formeel worden opgeheven.

 

         Het eerste en belangrijkste kenmerk van de herstructurering was de ontdubbeling van de sociale BB in een landelijke beweging en een beroepsorganisatie. In de plaats van de boerengilden kwamen nieuwe landelijke gilden, waarbij alle plattelandsbewoners konden toetreden. Binnen deze landelijke gilden werden bedrijfsgilden ingericht, die exclusief bestemd waren voor de actieve land- en tuinbouwers. Wie lid werd van de bedrijfsgilde, werd tegelijkertijd ook lid van de landelijke gilde. Hetzelfde model werd nagevolgd bij de Katholieke Landelijke Jeugd (KLJ) en bij het Katholieke Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen (KVLV) onder de vorm van Groene Kringen en Agrakringen[769]. De invoering van het nieuwe BB-model was ingegeven door de daling van het aantal landbouwers. De vaststelling dat in de jaren zestig steeds meer niet-landbouwers lid werden van de BB speelde eveneens een belangrijke rol. Een ontleding van het ledenbestand van de BB in 1969 toont de twee fenomenen duidelijk aan. De BB telde in 1969 92.966 leden. Daarvan waren er 64.500 actieve landbouwers, 5758 actieve tuinbouwers, 9190 gewezen land- en tuinbouwers, 13.157 niet-land- en tuinbouwers en 301 ereleden. In relatieve cijfers maakten de actieve land- en tuinbouwers nog 75,6 % van het ledenbestand. De drie andere categorieën waren samen goed voor de overige 24,4 %[770]. Daar waar de BB zijn beroepskarakter dus gedeeltelijk aflegde na 1971, zou het ABS de standsexclusiviteit blijven volhouden.

         Een tweede kenmerk was de toenemende specialisering. Land- en tuinbouwers waren lid van de bedrijfsgilde van hun parochie of gemeente, maar konden zich vanaf 1972 ook aansluiten bij gespecialiseerde bedrijfsgilden, die opereerden in een ruimer territoriaal kader. Op het provinciale en centrale niveau werden er per sector vakgroepen ingesteld, die de gespecialiseerde bedrijfsgilden overkoepelden. Die innovatie sloot aan bij de transformatie die zich in de landbouw voordeed, waarbij specialisatie steeds belangrijker werd[771]. De vakgroepen waren het concrete antwoord van de BB op de ontwikkelingen op het terrein. De BB stelde immers vast dat jonge landbouwers van grote en gespecialiseerde bedrijven vanaf de tweede helft van de jaren zestig in snel tempo de onaangepaste parochiale boerengilden verlieten en onder elkaar eigen studieclubs oprichtten. Die elitevorming binnen de landbouw hing als een zwaard van Damocles boven de traditionele structuur. Het fenomeen ondergroef de corporatistische basisgedachte van de BB dat landbouwers van grote en kleine bedrijven in één enkele organisatie moesten samenwerken en dwong tot een krachtige tegenreactie[772].

    De democratisering van de hogere bestuursorganen van de beroepsorganisatie was een derde verandering. Reeds voor 1971 werd al aan bepaalde eisen, die ondermeer tijdens de drietandacties geuit werden, tegemoet gekomen. Zo was Maurice Van Hemelrijck de laatste voorzitter van de BB die nog een politiek mandaat bekleedde. Zijn opvolger Constant Boon stelde bij zijn aanstelling expliciet dat de voorzitter van een boerenorganisatie de handen vrij moet hebben[773]. Hij ging er bovendien altijd prat op dat hijzelf de zoon was van kleine boeren uit het Hageland[774]. In 1965 werd een algemene leeftijdsdrempel ingesteld op 70 jaar om de veroudering van de centrale bestuursorganen een halt toe te roepen[775]. De herstructurering van 1971 ging verder op het ingeslagen elan. Van de Bondsraad maakten nu ook vertegenwoordigers van de centrale vakgroepen, Agra-kringen, Groene Kringen en coöperaties deel uit[776]. In de praktijk werden dus de eerste vrouwen en jongeren lid. In het Hoofdbestuur moesten de actieve land- en tuinbouwers voortaan de meerderheid vormen. Vijf van hen werden nog altijd verkozen door de Bondsraad. De andere twee die noodzakelijk waren om de meerderheid te halen werden gecoöpteerd. De zeven waren verplicht hun mandaat neer te leggen bij het beëindigen van hun bedrijfsactiviteiten. Tevens werd bepaald dat de eerste ondervoorzitter verplicht onder hen verkozen moest worden. Statutair zetelde hij in het Dagelijks Bestuur, maar niet in het Coördinatiecomité[777]. Het voorzitterschap van de BB kon nooit door een land- of tuinbouwer worden vervuld; de voorzitter werd benoemd binnen de eigen kring van Leuvense technocraten. De reden daarvoor lag in het feit dat de voorzitter van de beroepsorganisatie tegelijk ook voorzitter was van het Coördinatiecomité van de BB, dat de onderlinge samenwerking van alle diensten en afdelingen regelde en uiteindelijk de financiële verantwoordelijkheid opnam voor het geheel van de Boerenbondwerking[778]. Een ‘boerende boer’ werd niet bekwaam genoeg geacht om die complexe taak op zich te nemen en zou zich bovendien niet altijd kunnen vrijmaken[779]. Daar botste met andere woorden de democratische gedachte op de technocratie, die inherent was aan de BB. 

         Een laatste opvallend kenmerk was de declericalisering van de BB. Parallel hiermee vond een voorzichtige deconfessionalisering plaats[780]. De BB snoeide drastisch in het aantal proosten dat in zijn besturen zetelde. In de praktijk bleef alleen de algemene proost nog van alle centrale besturen deel uitmaken[781]. In vergelijking daarmee lag het aantal priesters in de BB in de jaren zestig aanzienlijk hoger. In het Hoofdbestuur alleen al zetelden een algemene proost en een proost[782]. Elke boerengilde had bovendien haar eigen proost. Na de liquidatie van de Middenkredietkas mochten de proosten binnen de BB zich alleen nog bezig houden met religieuze en sociale aangelegenheden[783]. De algemene proost was aangesteld door het Belgische episcopaat en fungeerde als vertrouwenspersoon tussen hen en de BB. Als dusdanig was zijn invloed op beslissende momenten niet te onderschatten. Dat bleek bijvoorbeeld bij de opvolging van de overleden voorzitter Van Hemelrijck. Op de vergadering van het Hoofdbestuur van 19 oktober 1964 was Constant Boon eigenlijk al aangesteld tot de nieuwe voorzitter, maar hij mocht zich pas in die hoedanigheid bekend maken na de buitengewone vergadering van het Hoofdbestuur van 26 oktober 1964. Het tijdsverschil is te verklaren doordat de algemene proost mgr. Evrard Janssens eerst de instemming moest krijgen van het Belgische episcopaat over de benoeming van Boon. Daarvoor moest hij contact opnemen met Rome, waar de Belgische bisschoppen deelnamen aan het Tweede Vaticaans Concilie[784]. De inspraak van het Belgische episcopaat bij de benoeming van Boon kan verwondering wekken, maar was een rechtstreeks gevolg van de liquidatie van de Middenkredietkas. In de nasleep daarvan had kardinaal Van Roey een vetorecht geëist bij de benoeming van de toekomstige voorzitters en ondervoorzitters van de BB[785].

 

         Aan de vervlechting tussen de economische en de sociale BB werd in 1971 niet geraakt. De economische vennootschappen van de BB moesten na 1971 net als daarvoor in belangrijke mate de werking van de beroepsorganisatie financieren. Door de uitbreiding van het dienstbetoon en de stijgende personeelskosten namen de werkingskosten van de beroepsorganisatie voortdurend toe, wat resulteerde in hogere bijdragen van de economische BB. In de jaren zestig werd tevergeefs geprobeerd een verhouding te bereiken waarbij de beroepsorganisatie 55 % van zijn werking zelf zou bekostigen met eigen middelen en waarbij de economische vennootschappen de resterende 45 % zouden bijpassen. In de praktijk liep het aandeel van de laatste op tot meer dan de helft[786].

         De aanpassing en de verhoging van de ledengelden van de BB moeten tegen die achtergrond  gezien worden[787]. Voor de ledenwerving van 1963 waren voor de landbouwers vijf verschillende bijdragen in voege, afhankelijk van de bedrijfsoppervlakte. Wie een bedrijf had van minder dan 2 ha betaalde de minimumbijdrage 200 fr. Wie een bedrijf uitbaatte dat groter dan 20 ha was, betaalde de maximumbijdrage 600 fr. Daartussen bevonden zich de bedrijven in de grootteklasse van 2 tot 5 ha, 5 tot 10 ha en 10 tot 20 ha. Zij betaalden respectievelijk 300, 400 en 500 fr. lidgeld[788]. Het hele systeem was relatief complex en werd niet altijd even goed opgevolgd in de plaatselijke boerengilden: veel landbouwers betaalden een lagere bijdrage dan diegene die ze feitelijk zouden moeten betalen volgens hun bedrijfsoppervlakte[789]. Voor de ledenwerving van 1964 werd het bijdragenstelsel aanzienlijk vereenvoudigd, waardoor efficiënter kon gecontroleerd worden of landbouwers wel het juiste lidgeld betaalden. Voortaan golden nog slechts drie verschillende bijdragen voor de actieve landbouwers. In de grootteklasse onder de 10 ha bedroeg het lidgeld 300 fr. Landbouwers met een bedrijf waarvan de oppervlakte tussen 10 en 25 ha gelegen was betaalden 500 fr. Als de oppervlakte groter was dan 25 ha, liep het lidgeld op tot 700 fr. Gepensioneerde land- en tuinbouwers bleven 200 fr. betalen[790]. Voor de ledenwerving van 1971 werden de bijdragen in de 3 categorieën voor de actieve landbouwers verhoogd tot respectievelijk 450, 650 en 800 fr[791].

         De financiële solidariteit tussen de economische en de sociale BB werd vanaf de jaren zestig bovendien steeds nadrukkelijker ondergraven doordat de economische afdelingen zich meer en meer richtten tot de niet-landbouwers. Dat was een noodzakelijke evolutie gezien de gevoelige daling van de landbouwbevolking. In 1961 was bijvoorbeeld reeds 30 % van het spaarvolume van de CKL afkomstig van niet-landbouwers; in 1969 maakten landbouwers nog slechts de helft uit van zijn cliënteel[792]. Hetzelfde fenomeen deed zich voor bij ABB[793].

         Dat de band tussen economische en sociale BB werd aangehouden, zorgde er tenslotte voor dat beide nog steeds met elkaar vereenzelvigd werden en dat de kritiek van belangenvermenging, die ook al tijdens de drietandacties was geformuleerd, niet verstomde. De beslissing van AVV om vanaf het einde van de jaren zestig zijn eerste stappen te zetten in de contractteelt, legt het spanningsveld bloot. AVV voerde in de praktijk een autonoom beleid en bevond zich in een marktsituatie. Het bedrijf was gedwongen zelf integratieformules aan te bieden, wilde het zijn marktaandeel behouden en vermijden dat zijn commerciële concurrenten dit in zijn plaats zouden doen[794]. Hinnekens wees in zijn toespraak op de provinciale BB-dagen van 1970 op die eigen wetmatigheid van de economische afdelingen, die niet altijd overeenstemde met het standpunt van de beroepsorganisatie[795]. Het lijdt echter geen twijfel dat veel landbouwers het onderscheid niet maakten en het percipieerden alsof de beroepsorganisatie zich nu zelf bezondigde aan datgene wat zij altijd had veroordeeld.

         De formele loskoppeling tussen de economische en de sociale BB zou er pas komen in de jaren negentig met de fusie van ABB en Cera met de Kredietbank tot KBC Bank en Verzekeringen. Ook AVEVE, het vroegere AVV, werd toen bij de regeling betrokken. De jaarlijkse bijdragen voor de werkingskosten van de beroepsorganisatie werden stopgezet. In de plaats daarvan werd de sociale BB een éénmalig sociaal fonds uitgekeerd, dat indien het goed werd beheerd en belegd, de toekomstige werkingskosten ruimschoots moest kunnen dekken[796].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[719] PERSOON, “Op de drietand”, De Drietand (1 maart 1963) 3. “Diksmuide op zijn smalst”, De Drietand (1 januari 1964) 7.

[720] Centravee staat voor Centrale vee- en vleesafzet. Het was een naamloze vennootschap waarvan 55 % van de aandelen in bezit was van ABB en AVV. Centravee had als doel de afzet van varkensvlees te bevorderen via de aan- en verkoop ervan. “Voelt de Boerenbond zich bedreigd?”, Landbouwleven (8 december 1962) 9.

[721] “Een aanval op onze voorzitter”, De Drietand (15 april 1963) 1-2. Overgenomen in “Schandelijke aanval op voorzitter van het Boerensyndikaat”, Landbouwleven (20 april 1963) 6.

[722] “Bij de familie Ferket”, Landbouwleven (19 oktober 1963

[723] Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001.

[724] “Is leugentaal zonde? Ja, meneer Maesele!”, De Drietand (15 januari 1964) 1-2.

[725] Verslag Bondsraad van 29 april 1963 in CBA 6.3.2.2.3. Gelijkaardige opmerking in verslag Hoofdbestuur van  8 april 1963 in CBA 6.3.3.1.9.

[726] De naam ABS werd het eerst gebruikt binnen het Algemeen Verbond van Coöperatieve Zuivelfabrieken (AVCZ), dat nauw met de BB geliëerd was. Dossier melkstakingen van 31 januari 1964 van AVCZ in CBA Aanvullingen 49A. Pas in 1967 werd op een vergadering van het Hoofdbestuur voor het eerst de naam ABS uitgesproken. Verslag Hoofdbestuur 13 november 1967 in CBA 6.3.3.1.13. Voor de Bondsraad gebeurde dit pas in 1971. Verslag Bondsraad 8 maart 1971 in CBA 6.3.2.2.11. Naar aanleiding van de betoging in Sint-Niklaas vermeldde De Boer voor het eerst de naam ABS. “Stop aan de grondroof”, De Boer (23 september 1967) 1. Ook Hinnekens sprak consequent over de drietand als hij het ABS bedoelde. Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001.

[727] Toelichting bij jaarverslag 1963 in verslag van algemene vergadering van 28 mei 1964 in CBA 6.3.1.3.

[728] In 1963 telde de BB 91 468 leden. Dat aantal was gedaald tot 90 233 in 1964. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 367.

[729] Nota van de Dienst voor Toezicht van 1 juni 1964 in CBA Aanvullingen 49A.

[730] Zie verslagen van de opzieners voor 1963 en 1964 in CBA Aanvullingen 49A.

[731] Verslagen van de provinciale werkgroepen van januari 1967 in CBA 2.3.3.1.

[732] Brief van Frans Van Ransbeeck aan Quaghebeur van 7 november 1969, brief van ABS-Aalst aan leden van ABS in West-Vlaanderen van 7 november 1969 en brief van ABS-West-Vlaanderen van 14 november 1969 in CBA Aanvullingen 48A.

[733] Memorandum van F. Vangeenberghe van 4 november 1969 in CBA 6.3.3.2.7.

[734] Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001. Er werden nauwelijks sporen gevonden van  correspondentie tussen BB en ABS. De BB reageerde alleen op een brief van het ABS inzake kosteloze entstof. “Kosteloze entstof”, De Drietand (1 oktober 1963) 3. “Kosteloze entstof voor verplichte entingen”, De Drietand (1 november 1963) 7. Of de BB reageerde op andere brieven van het ABS is niet bekend. “Open brief aan het Hoofdbestuur van de Boerenbond”, De Drietand (15 oktober 1963) 2.

[735] “Betoging te Langemark. Nieuwe pachtwet en verhoogde bedrijfszekerheid”, De Drietand (2 mei 1969) 1-3.

[736] “Doen wij het alleen, doen wij het met 1000 of doen wij het met 200 000?”, De Boer (28 november 1964) 1.

[737] “Ieder voor allen en allen voor ieder”, De Boer (7 september 1963) 1. Zelfde argument in “Eén landbouwfront”, De Boer (15 juni 1963) 7.

[738] “Ieder voor allen en allen voor ieder”, De Boer (7 september 1963) 2.

[739] “Doen wij het alleen, doen wij het met 1000 of doen wij het met 200 000?”, De Boer (28 november 1964) 1.

[740] “Eerlijk spel met 1000 … maar ook met 200 000”, De Drietand (15 december 1964) 1-2.

[741] Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001. Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001.

[742] “De organisatie en de belangenverdediging van boeren en tuinders”, De Boer (5 januari 1963) 7. “Korte metten”, De Boer (3 oktober 1964) 4.

[743] “De organisatie en de belangenverdediging van boeren en tuinders”, De Boer (5 januari 1963) 7. Zie ook toespraak van M. Van Hemelrijck op Algemene vergadering van 13 juni 1963 in CBA 6.3.1.  Verslag van Bondsraad van 28 oktober 1963 in CBA 6.3.2.2.3. “Korte metten”, De Boer (3 oktober 1964) 4.

[744] “Tragische afloop”, De Boer (2 december 1967) 1. Dit werd ook ter sprake gebracht door Hinnekens. Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001.

[745] “Boerenaktie te Bergen”, De Boer (3 augustus 1963) 3. Zie voor een relaas van deze betoging: “Betoging te Bergen”, De Drietand (1 augustus 1963) 1-2.

[746] Verslagen van Hoofdbestuur van 12 september 1966 en 9 september 1968 in CBA 6.3.3.1.12  en 6.3.3.1.14.

[747] Zie het overzicht van de landbouwersbetogingen in België na 1962 in bijlage 1g.

[748] “Melkprijs 4,55 fr.”, De Boer (20 maart 1965) 1.

[749] “Maximum 4,78 fr. voor Belgische melk”, De Boer (27 februari1965) 1.

[750] “Melkprijs 4,55 fr.”, De Boer (20 maart 1965) 1.

[751] “Onze zweepslag knalde luid en striemde scherp”, De Boer (20 maart 1965) 1.

[752] “Heden vrijdag 12 maart verwittigingsstaking melk”, De Boer (12 maart 1965) 1. “Melkstaking. Praktische onderrichtingen”, De Boer (12 maart 1965) 2.

[753] Verslag van Bondsraad van 15 maart 1965 in CBA 6.3.2.2.5.

[754] “Heden vrijdag 12 maart verwittigingsstaking melk”, De Boer (12 maart 1965) 1. “Bij de melkstaking”, De Drietand (27 maart 1965) 7. “De ééndag staking in de Antwerpse Kempen”, De Drietand (27 maart 1965) 2.

[755] “Boeren betogen te Sint-Niklaas”, De Drietand (30 september 1967) 3. “Boeren betoogden tegen grondroof te Sint-Niklaas”, Landbouwleven (30 september 1967) 24. “Stop aan de grondroof”, De Boer (23 september 1967) 1. “Waardige maar kordate en indrukwekkende betoging te Sint-Niklaas”, De Boer (30 september 1967) 1. Zie ook verslag van Hoofdbestuur van 11 september 1967 in CBA 6.3.3.1.13. DE STOOP, De bres, 127.

[756] SIMON-MATHY, Les problèmes du monde agricole belge, 130-131.

[757] “Handen af van de melkprijs”, De Boer (18 mei 1968) 1. “Minister, houd vol …!”, De Boer (18 mei 1968) 2. Zie ook verslag Hoofdbestuur van 13 mei 1968 in CBA 6.3.3.1.14.

[758] “Ook te Eupen betoogden de boeren voor behoud van de melkprijs”, De Boer (1 juni 1968) 4.

[759] “Boeren betoogden voor het behoud van de melkprijs”, Landbouwleven (1 juni 1968) 7. “Indrukwekkende betoging te Deinze, Geel en Brussel”, De Drietand (1 juni 1968) 1 en 4. “De betoging van de 15 000 te Deinze”, De Boer (1 juni 1968) 2 en 5. “Onder dit motto betoogden 20 000 boeren te Geel”, De Boer (1 juni 1968) 3.

[760] “Aanslag op de melkprijs? Neen!”, De Boer (25 mei 1968) 1. “Grote ongerustheid in Duitse landbouwmilieus”, De Boer (25 mei 1968) 4.

[761] COPA was de overkoepelende organisatie van de erkende landbouworganisaties uit de zes landen van de EEG. De organisatie werd opgericht in september 1958 als reactie op het Verdrag van Rome. TRACY, Agriculture in Western Europe, 270. Voor België maakten de BB, de UPA en de AAB deel uit van het COPA.

[762] «Boeren betoogden voor het behoud van de melkprijs», Landbouwleven (1 juni 1968) 7. “Indrukwekkende betoging te Deinze, Geel en Brussel”, De Drietand (1 juni 1968) 4.

[763] SIMON-MATHY, Les problèmes du monde agricole belge, 131. «Onze aktie voor behoud melkprijs», De Boer (1 juni 1968) 1.

[764] “De betoging te Sint-Truiden”, Landbouwleven (31 oktober 1969) 5. “De fruitkwekers tussen hamer en aambeeld”, De Drietand (31 oktober 1969) 1. “Zaterdag 25 oktober betoging Sint-Truiden”, De Boer (18 oktober 1969) 1. “De fruitteeltcrisis bereikt haar hoogtepunt”, De Boer (18 oktober 1969) 2. “10 000 fruittelers eisen gelijke kansen”, De Boer (1 november 1969) 1 en 7. Zie ook verslag Hoofdbestuur van 13 oktober 1969 in CBA 6.3.3.1.15.

[765] “Waar blijft de rooipremie?”, De Boer (15 november 1969) 1-2.

[766] “Minister, houd vol … !”, De Boer (18 mei 1968) 2. “Aanslag op de melkprijs? Neen!”, De Boer (25 mei 1968) 1.

[767] Zie ook SIMON-MATHY, Les problèmes du monde agricole belge, 146.

[768] Verslag van de Bondsraad van 4 februari 1963 in CBA 6.3.2.2.3. Brief van Jan Hinnekens, 27 januari 2002. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 349-350.

[769] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 351.

[770] Nota van 10 juni 1969 in CBA 2.3.3.4. De evolutie stopte geenszins in 1969. In 1989 telde de BB nog 79 000 leden, maar hiervan maakten nog slechts 28 300 of zo’n goede 40 % actieve land- en tuinbouwers deel uit. VAN MOLLE, Ieder voor allen, 347.

[771] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 351. Zie ook artikel 20 van de grondkeure van 1972 in CBA 2.3.4.

[772] Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001. Brief van Jan Hinnekens, 27 januari 2002.

[773] Verslag van Bondsraad 26 oktober 1964 in CBA 6.3.2.2.4.

[774] “Prof. Ing. C. Boon voorzitter van de Boerenbond”, De Boer (31 oktober 1964) 1. Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001.

[775] Verslag van Hoofdbestuur van 8 februari 1965 in CBA 6.3.3.1.11.

[776] Zie artikel 32 van de grondkeure van 1972 in CBA 2.3.4

[777] Zie artikelen 43, 44, 45, 49 en 51 van de grondkeure van 1972 in CBA 2.3.4.

[778] Parafrase naar artikel 51 van de grondkeure van 1972 in CBA 2.3.4.

[779] Verslag van Bondsraad van 28 juni 1971 in CBA 6.3.2.2.11.

[780] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 352.

[781] Zie artikelen 32, 43, 49 en 51 van de grondkeure van 1972 in CBA 2.3.4.

[782] Artikel 21 van de grondkeure van 1945 in CBA 2.3. De algemene proost was tot april 1962 K. Cruysberghs. Hij werd opgevolgd door E. Janssens. De tweede proost was gedurende de jaren zestig altijd kanunnik J. Mombaers. Ledenlijsten van Hoofdbestuur en Bondsraad in CBA 6.3.2.1.1.

[783] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 283.

[784] Verslagen van Hoofdbestuur van 19 en 26 oktober 1964 in CBA 6.3.3.1.10.

[785] VAN MOLLE, Ieder voor allen, 284.

[786] Verslag van Bondsraad van 29 april 1963 in CBA 6.3.2.2.3. Verslag van Hoofdbestuur van 9 januari 1967 in CBA 6.3.3.1.13.

[787] Uiteraard moet ook de inflatie van de jaren zestig in rekening gebracht worden, maar de impact daarvan mag toch niet overschat worden. Bij het ABS werd het lidgeld voor 1965 van 100 op 150 fr. gebracht. Pas voor 1970 werd 200 fr. lidgeld gevraagd. Cf. supra. In 1963 bedroeg de minimumbijdrage van de BB reeds 200 fr.

[788] Brief van september 1962 met de bijdragereeksen voor 1963 in CBA 6.3.3.3.

[789] Vertrouwelijke nota van 10 april 1963 in CBA 6.3.2.3.1.2.

[790] Verslag van Bondsraad van 29 april 1963 in CBA 6.3.2.2.3. Toespraak van M. Van Hemelrijck op de algemene vergadering van 13 juni 1963 in CBA 6.3.1.2.

[791] Verslag van Bondsraad van 6 juli 1970 in CBA 6.3.2.2.10.

[792] Verslagen van Bondsraad van 30 oktober 1961 en 26 januari 1970 in CBA 6.3.2.2.2 en 6.3.2.2.10.

[793] Verslag van Bondsraad van 3 juli 1967 in CBA 6.3.2.2.7

[794] Verslag van Bondsraad van 27 januari 1969 in CBA 6.3.2.2.9.

[795] Toespraak van Jan Hinnekens op provinciale BB-dagen van 1970 in CBA 3.1.3.

[796] DEVREESE, “Boerenverdedigers of boerenverraders”, De Morgen (20 maart 2002) 33.