Miss Blanche en Chiehelette. Verkennend historisch onderzoek naar de weerslag van het homoseksuele gebeuren in de gerechtelijke archieven en publieke opinie in Vlaanderen rond de eeuwwisseling. (Els Maes) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL 2: Situatie in Vlaanderen
In deel 1 werd een algemene situatie geschetst van de periode eind negentiende-begin twintigste eeuw en van wat in deze periode met homoseksualiteit te maken had. Het is een synthese van verschillende werken die elk een deeltje van de problematiek bespraken.
Deel twee zal specifiek de situatie in Vlaanderen bespreken rond de eeuwwisseling. Dit gebeurt op basis van de analyse van de processen die voor de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, Gent en Turnhout werden gevoerd. Er zal getracht worden een vergelijking op te bouwen met de situatie zoals die uit de literatuurstudie naar voor is gekomen.
In hoofdstuk 1 zullen dezelfde onderwerpen aan bod komen als in hoofdstuk 3 van deel 1, namelijk het voorkomen van homoseksuele handelingen in Vlaanderen, de houding van het gerecht in de vervolgingen en tenslotte de repressie. Hoofdstuk 2 zal handelen over de publieke opinie. Uit de processen kan de opinie van de gewone man gedistilleerd worden, uit kranten de meer algemene opinie, afhankelijk van de strekking van de krant.
Bij het gebruik van archieven, moet men steeds rekening houden met de aard van de bron. Wie maakte ze, waartoe diende ze, wat is er in terug te vinden ?
Gerechtelijke archieven worden geproduceerd door een repressief apparaat. Iemand klaagt iemand aan en probeert deze zijn schuld te bewijzen. Deze geeft ofwel toe, ofwel probeert hij zijn onschuld te bewijzen. In beide gevallen doet de rechter pogingen de gebeurtenissen zo correct mogelijk te reconstrueren. Hiertoe komen getuigen verklaringen brengen. En dit maakt dat gerechtelijke archieven kleine fragmenten van het leven van doordeweekse mensen kunnen bevatten. In proces-verbalen tekent men sporen op van alledaagse bezigheden van mensen uit alle lagen van de bevolking. Niet alle verklaringen bevatten noodzakelijkerwijs de waarheid en niets dan de waarheid, maar ze vormen een historisch evenement als talige gebeurtenis. In de verklaringen opgetekend in proces-verbalen vindt men de woorden terug die tijdgenoten gebruikten om ergens over te spreken, de tijdsgeest kan eruit gezeefd worden en de manier van denken van de verschillende sociale groepen. Men vindt er gedragspatronen in terug, omgangsvormen, al dan niet ingeloste verwachtingen, ideaalbeelden van geluk, van wat hoort en van wat niet hoort, argumenten die verklaren waarom men iets al dan niet aanvaardt.
Het is de taak van de onderzoeker aandacht te hebben voor het feit dat niet steeds de eigenlijke woorden van de getuigen werden neergeschreven. Men moet trachten te achterhalen waar diegenen die het proces-verbaal opmaakte zijn eigen woorden heeft gebruikt. Ook moet men nagaan hoe de individuele handelswijzen kaderen in de kollektieve gedragsmodellen en hoe anderzijds het verhaal van een individu over handelingen en feiten passen in sociaal aanvaardbare scenario's.
Zoals boven reeds vermeld, vinden we in de strafprocessen ingespannen wegens homoseksualiteit, slechts een deel van homoseksuele handelingen, namelijk de strafbare. Het zijn diffuse vormen van homoseksualiteit die heteroseksualiteit bij de daders niet uitsluiten.
De processen hadden steeds plaats achter gesloten deuren wegens gevaar voor openbare schending van de zeden. Het gerechtelijk apparaat besteedde dan ook de grootste zorg aan de bewoordingen waarmee men deze zaken behandelt. Vaak wordt er wat rond de pot gedraaid en geeft men allerlei omschrijvingen om homoseksualiteit aan te duiden, hoewel men eind negentiende eeuw toch reeds over de term beschikte, ook in het Nederlands. De zedenzaken zijn niet herkenbaar als homoseksuele delicten. Men moet gaan kijken naar de getuigenissen van betrokkenen waar de handelingen beschreven worden, om de aard van de delicten te achterhalen.
Hoofdstuk 1: Homoseksualiteit en de reactie hierop in Vlaanderen
Nogmaals wil ik een laatste keer drukken op het feit dat hier niet het voorkomen van homoseksualiteit zal worden beschreven, maar een bepaalde vorm waarover de archieven ons documenteren.
Ook is het nodig te wijzen op het verschil dat er heerst tussen de gebruikte bronnen. De processen van Antwerpen[136] en Turnhout[137] situeren zich grotendeels in dezelfde periode. Die van Gent[138] hadden wat later plaats. Maar het voornaamste verschil ligt in het feit dat Antwerpen een grote stad was die een homosubcultuur kende. Turnhout daarentegen was ruraal en bovendien ressorteerde de bedelaarskolonie van Merksplas onder dit arrondissement. Deze kolonie was een soort opvangtehuis annex gevangenis voor mannen zonder inkomen noch eigendom. De gevangenen sliepen er in gemeenschappelijke slaapzalen. Overdag deden ze handenarbeid, onder andere hielden ze een boerderij draaiende.
Dat er in deze homosociale omgeving meer homoseksuele contacten voorkwamen, spreekt voor zich. Ze waren dan ook duidelijk verschillend van aard van de praktijken die in een stad plaatsgrepen, waar wel vrouwen voorhanden waren en waar men de homoseksuele contacten moest gaan opzoeken, met alle risico's vandien. In Merksplas waren de gevangenen vaak mentaal niet helemaal in orde en het gebeurde dan ook dat de handelingen van die mannen onder elkaar niet meer waren dan het bevredigen van seksuele lust, zonder dat daar een echt verlangen was naar seks met iemand van het eigen geslacht.
Bovendien is de kans dat men betrapt wordt in zo'n gesloten gemeenschap natuurlijk groter dan ik een grootstad. Vandaar dat het aantal gevallen in absolute cijfers moet gerelativeerd worden en niet echt als vergelijkingsmateriaal kan gebruikt worden.
§ 1. Voorkomen
Om te komen tot een zo volledig mogelijke synthese werden de processen systematisch aan volgende vragenlijst onderworpen:
Wie was erbij betrokken, wat was hun leeftijd en tot welke sociale klasse behoorden ze ?
Over welk soort handelingen gaat het ? Hoe frequent hadden seksuele partners contact ? Werd er geweld gebruikt, of chantage, of stemden beide partners in ? Ging het om prostitutie ?
Waar hadden de gebeurtenissen plaats ?
Hoe benaderden de partners elkaar ?
Verder is er speciale aandacht besteed aan eventuele beschrijvingen van een homosubcultuur en aan de verschillen tussen stad en platteland wat het voorkomen van homoseksualiteit betreft.
a. Wie ?
Voor een onderzoek naar de leeftijd van de betrokkenen werd een onderscheid gemaakt tussen beschuldigden en slachtoffers. Een beschuldigde is diegene die ofwel betrapt werd met een andere beschuldigde, ofwel iemand die homoseksuele handelingen verrichtte met iemand die daar niet mee instemde.
Een slachtoffer is ofwel een minderjarige (voor seksuele handelingen was de minimumleeftijd tot 1912 op veertien jaar bepaald, daarna werd het zestien jaar), tenzij duidelijk bleek dat de minderjarige instemde. Ofwel is het een meerderjarige die met geweld aan dergelijke handelingen onderworpen was geweest.
Beschuldigden:
In totaal ging het hier om zestig beschuldigden, waarvan 58 mannen en twee vrouwen. Deze vrouwen vormden een samenwonend koppel.
De leeftijd werd opgetekend met intervallen van vijf jaar.
Van 15 tot 20 jaar: 12 beschuldigden
21 tot 25 jaar: 8 beschuldigden
26 tot 30 jaar: 5 beschuldigden
31 tot 35 jaar: 6 beschuldigden
36 tot 40 jaar: 5 beschuldigden
41 tot 45 jaar: 6 beschuldigden
46 tot 50 jaar: 7 beschuldigden
51 tot 55 jaar: 1 beschuldigde
56 tot 60 jaar: 3 beschuldigden
61 tot 65 jaar: 4 beschuldigden
66 tot 70 jaar: 2 beschuldigden
71 tot 75 jaar: 1 beschuldigde
De leeftijdsgroep tussen 15 en 20 jaar is dus sterkst vertegenwoordigd. Meestal zijn deze jongens nog ongehuwd. Het lijkt me dan ook dat in hun homoseksuele contacten de factor van het experimenteren op weg naar seksuele volwassenheid belangrijk is. Wanneer we de processen van dichterbij bekijken, blijkt dat ze meestal vrijwillig contact hadden met oudere mannen of leeftijdgenoten. Slechts drie onder hen zijn agressor, twee keer ten opzichte van kinderen en een keer ten opzichte van een volwassene. De leeftijdscategorieën daarna vertonen een lichtgolvend patroon en vanaf de leeftijd van 50 jaar neemt het aantal beschuldigden langzaam af. Hierbij moet rekening gehouden worden met de algemeen aangenomen veronderstelling dat oudere mensen minder seksuele contacten hebben dan jonge mensen.
Wat betreft de burgerlijke stand van de beschuldigden, is de grote meerderheid onder hen (achtenveertig op zestig) ongehuwd. Zes personen zijn gescheiden, vier met kinderen, twee zonder kinderen. Zes anderen waren op het moment van de beschuldiging gehuwd, twee met kinderen, vier zonder kinderen. Mannen uit het ideale en stereotype kroostrijke gezin komen hier dus weinig of niet aan bod.
Uit de literatuurstudie bleek dat vooral leden uit de lagere sociale klasse voor de rechter moesten verschijnen omdat zij hun homoseksuele verlangens op openbaar terrein moesten bevredigen, waar de kans betrapt te worden veel groter was. Het is nodig hier een onderscheid te maken tussen de processen van Antwerpen, Turnhout en Gent. In de bedelaarskolonie van Merksplas die onder Turnhout ressorteerde, zaten immers alleen mensen uit de laagste sociale klasse. Vijftien van de drieëntwintig processen uit dit arrondissement gingen over de kolonie. Dit zou dus voor een vertekend beeld zorgen.
In Antwerpen ging het om drie zeemannen, drie leeglopers[139], twee leraars, een verzekeringsagent, een rentenier, een toneelspeler, een hotelbediende, een arbeider, een huisvrouw, een sigarenmaakster, een schoenmaker en een koopman. In Gent werd een geestelijke, een cafébaas en een letterkundige beschuldigd.
In Turnhout raakten volgende personen in een proces verwikkeld: vier arbeiders, vijf kleermakers, vier landbouwers, vier dagloners, twee schoenmakers, twee voermannen, twee mijnwerkers, een schrijver, een metserdiender, een rentenier, een sigarenmaker, twee houtbewerkers, drie bedelaars, een gemeenteontvanger, een leurder, een mecanicien, een diamantslijper en een typograaf.
Het is wel opmerkelijk dat er in al de processen slechts één geestelijke betrokken was. In de gepubliceerde rechtspraak die bijna allen in de tweede helft van de negentiende eeuw plaats hadden, ging het zeer frequent om geestelijken hetzij in verpleeghuizen, in abdijen of in kostscholen.
Indien we de personen uit de bedelaarskolonie buiten beschouwing laten, zien we inderdaad dat het meestal om mensen uit de lagere sociale klassen gaat, maar niet steeds, vooral op het platteland stonden nogal eens rijkere mensen terecht. Deze werden niet betrapt, maar verklikt bij het gerecht via anonieme brieven.
Slachtoffers:
In totaal gaat het om 26 personen, allen van het mannelijk geslacht, behalve een meisje dat bij beide vrouwen woonde. De meesten onder hen zijn kinderen of jonge mannen. Geen enkele was gehuwd.
Van 5 tot 10 jaar: 3 slachtoffers
11 tot 15 jaar: 11 slachtoffers
16 tot 20 jaar: 3 slachtoffers
21 tot 25 jaar: 3 slachtoffers
26 tot 30 jaar: 3 slachtoffers
Verder was er nog iemand van 39 jaar, 45 jaar en 60 jaar oud.
De slachtoffers kwamen wel zonder uitzondering uit de lagere sociale klasse. Naast scholieren, een kelner en een boekbinder, waren het allen knechten in dienst van landbouwers of ambachtslui.
b. Wat ?
Hoe ging alles in zijn werk rond de eeuwwisseling ? Wat was voldoende om een proces wegens zedendelicten te moeten ondergaan ?
Bij de bestudering van de aard van de contacten, blijkt dat er een onderscheid bestaat tussen de handelingen die plaatsgrepen op openbaar terrein en de contacten die mensen uit een gesloten en homosociale inrichting hadden.
Op openbaar terrein:
Uit de processen bleek dat er een duidelijk verschil is tussen homoseksuele contacten die in een stedelijk kader worden aangegaan en diegenen die op het platteland plaatshadden.
In de processen gaat het, zowel wat betreft de stad als het platteland, vooral om gevallen waarbij volwassenen seksueel contact hebben met jongens, gaande van 7 tot 14 jaar. Sommige van deze jongens bieden weerstand, maar niet allemaal. Verder komen ook gevallen aan bod waar twee personen met wederzijdse toestemming contact hebben met elkaar. In de stad komt dit dubbel zoveel voor als op het platteland, waar bijna alle contacten ofwel met seksueel minderjarigen ( - 14 jaar) plaatshebben, ofwel met geweld gepaard gaan.
Het gaat hier bijna uitsluitend om mannelijke homoseksuele contacten. In één proces is er sprake van twee vrouwen. Ze leefden samen in een huis en baatten er een café uit. Het is meteen ook het enige geval waar de beide partners werkelijk samen leven. Beide vrouwen waren gehuwd en hadden kinderen, maar waren bij hun man weg. De dochter van één der vrouwen woonde bij hen in. De buren zouden heel wat over het koppel roddelen. Men had één van beide vrouwen de bijnaam Jef gegeven, volgens de politie omdat zij eigenlijk de man was van de andere vrouw. Ook in andere processen werden vrouwelijke spotnamen of bijnamen voor vermeende mannelijke homoseksuelen teruggevonden. Hieruit blijkt een weliswaar onbewust aanhangen van de theorie van Ulrichs dat een homoseksueel eigenlijk een vrouw in een mannenlichaam is en daarom mannen opzoekt.
Wat verstaan we hier onder homoseksueel contact ? Waarvoor verscheen men voor de rechter ? Dit kon gaan van het tasten naar de geslachtsdelen boven de broek, tot anale penetratie en alles daartussen. Het overgrote deel was enkel gericht op bevrediging van de seksuele lusten. Slechts één keer is er sprake van dat men twee mannen elkaar heeft zien kussen en knuffelen.
Wederzijdse masturbatie kwam veruit het meest voor, zowel in de stad als op het platteland. Ook wat ik verder aanranding zal noemen, kwam nogal frequent voor, maar dan vooral op het platteland. Onder aanranding versta ik hier het aanraken van de geslachtsdelen tegen de wil van het slachtoffer. Tot anale penetratie kwam het maar drie keer op achttien processen, en men had slechts twee keer een geval van fellatie te berechten.
Het voornaamste verschil tussen stad en platteland dat hier terug te vinden is, is de frequentie waarmee seksuele partners contact met elkaar hadden. Uiteraard gaat het hier enkel om die gevallen waar beide partners op vrijwillige basis met elkaar omgingen. In de stad waren de contacten bijna zonder uitzondering anoniem, eenmalig en toevallig. De mannen kwamen elkaar op straat tegen of vroegen jonge mannen de weg. Deze liepen dan soms een eindje mee en dan passeerde men voorbij het park of andere afgelegen plaatsen. Soms nodigde men als eerste contact iemand in een herberg uit om een pint te drinken of bood men sigaren of sigaretten aan. Wanneer het om contact met kinderen gaat, kenden de beschuldigden de slachtoffers vaak op een of andere manier. De handelingen vonden dan plaats wanneer men even met de jongere alleen was.
Op het platteland kenden de seksuele partners elkaar meestal reeds een tijdje en waren ze op de hoogte van elkaars verlangens. Ze hadden dan ook regelmatig contact met elkaar en trokken veel met elkaar op. Er moet wel opgemerkt worden dat deze vrijwillige contacten hier zeer schaars waren.
Geweld en bedreiging zijn factoren die wel aan bod komen, maar minder frequent dan ik in eerste instantie had vermoed. Jonge kinderen lieten zich vaak overrompelen of gingen akkoord wanneer er een beloning in het vooruitzicht werd gesteld. Wanneer ze kleine sommen werden betaald voor hun gewilligheid, kwamen ze zelfs meerdere keren bij de "klant" terug. Onder de beloningen vielen chocolade, kettinkjes, muntstukken en sigarettenhouders. Om hier werkelijk van prostitutie te spreken, zou misschien te ver gaan, maar het had er toch betrekking op.
Chantage was een gevaar waar de homoseksuelen aan bloot stonden. Dit zal sterkst tot uiting komen in de beschrijving van de homosubcultuur van Antwerpen (zie infra). In de processen die handelden over voorvallen op het platteland, werd tweemaal gerept over afpersing. Een keer opperde men de mogelijkheid dat het proces een manier was om af te rekenen met personen waar men problemen mee had. In de eerste gevallen ging het om mannen die ervan beschuldigd werden de eerbaarheid van jongens te hebben aangetast. De vaders van de jongens zouden volgens de beschuldigden gedreigd hebben een proces in te spannen indien de beschuldigde weigerde te betalen zonder dat er in werkelijkheid iets was gebeurd. De beschuldigden, beiden gegoede burgers, weigerden en zagen zich veroordeeld. In het tweede geval meende een jongeman dat hij valselijk beschuldigd werd, omdat hij ooit als getuige ten laste was opgetreden tegen de vader van het kind.
In gesloten instellingen:
In de processen kwamen drie soorten gesloten homosociale instellingen naar voor in 17 processen: een geval aan boord van een schip, verscheidene voorvallen in de bedelaarskolonie van Merksplas en één in een psychiatrische instelling.
Wat betreft de aard van de seksuele contacten, werd wederzijdse masturbatie ook hier veruit meest toegepast, gevolgd door anale penetratie, kussen en knuffelen, aanranding en fellatie ; in deze volgorde. De twee laatste vormen kwamen eigenlijk maar één keer voor. Verder was er ook nog sprake van "posséder comme une femme" en "acte de pédérastie, acte d'immoralité" zonder dat dit verder gespecifieerd werd. Het grote verschil met het homoseksuele leven buiten de instellingen is dat er meer vaste partners zijn, en dat er tussen hen ook werkelijk een soort relatie scheen te bestaan. De contacten waren op drie uitzonderingen na vrijwillig. Wanneer men een partner had, trok men er binnen de instelling voortdurend mee op. De partners hadden veel meer dan buiten de instellingen, regelmatig contact met elkaar. Eenmalige contacten waren zeldzaam, zeker als het om vrijwillige contacten ging. Bovendien zochten ze naast seksuele bevrediging ook affektie bij elkaar. Er werd meer gezoend en geknuffeld. In de persoonlijke spullen van een van de gevangenen vond men zelfs een soort liefdesbrieven naar een vroegere medegevangene die reeds vrijgelaten was[140]. Wanneer men hen betrapte, bekenden ze beiden, ofwel ontkenden ze beiden, maar nooit probeerde de ene er zich uit te praten door de andere te beschuldigen en dit in tegenstelling tot de meesten die betrapt werden op openbaar terrein. Wat ook voorkwam was dat beiden, wanneer ze betrapt werden door medegevangenen, deze zwijggeld aanboden. Eén keer sprak een beschuldigde over de liefde die hij voelde voor zijn seksuele partners. Het ging om een geestelijke die psychiatrische patiënten verzorgde. "Ook beken ik [...] dat ik hun heel gaarne zag en ik meer uit liefde, al is deze naam ook niet de echte, mij overgaf aan zulke betreurenswaardige feiten".[141]
Geweld en chantage komen in deze context dan ook veel minder aan bod.
De homosubcultuur:
De homosubcultuur van Antwerpen kwam aan het licht in een zeer lijvig dossier over een zedenproces, gevonden tussen de andere dossiers die zedendelicten in eerste aanleg behandelden[142]. Het proces had in 1909 plaats en was in eerste instantie gericht tegen een toneelspeler van het Vlaams theater te Antwerpen, waar hij jongens die er tewerkgesteld waren, zou hebben lastiggevallen. Getuigenissen van deze jongens en andere betrokkenen, brachten nog andere zaken aan het licht. Drie andere jonge mannen, allen vooraan in de twintig, moesten naast de toneelspeler voor de rechtbank verschijnen. Zij bleken spilfiguren te zijn uit een soort van prostitutienetwerk voor jongens. Dit ging als volgt te werk: in sommige urinoirs van Antwerpen die bij homoseksuelen en bij de politie bekend stonden als ontmoetingsplaatsen, kwamen mannen, meestal gematigd gegoed, binnen. De jonge mannen rekruteerden op straat jongens van ongeveer elf à twaalf jaar. Dezen werd geleerd wat ze moesten doen. Ze voegden zich bij de mannen in de urinoirs. De oudere jongens bleven er soms bij staan kijken. De jongens kregen de opdracht hun penis te tonen aan de heren. Wanneer de heren hierop ingingen, deden de jongens teken met hun pet naar de jonge mannen die dan ook het urinoir binnenstapten en dreigden de politie te verwittigen indien de heer niet betaalde. De jonge mannen gaven de jongens een deel van de winst. De zaak is vermoedelijk aan het licht gekomen toen men aan een verkeerde man geld vroeg en deze de politie erbij haalde.
Chantage was hier dus het sleutelwoord. De politie kreeg dan ook anonieme brieven van mensen die slachtoffer waren geworden van deze chantage en die de bende wilden opgerold zien.
Andere getuigen maakten gewag van de jonge mannen die ze aanduidden als "gekend medelooper der persoonen die de pederasten vergezellen". Ze omschreven hun taak als volgt: "Dat een persoon die zij gewoonlijk opdoen in het park en 't omliggende der statie kunnen mede nemen tot op een eenzame plaats, gewoonlijk door een hunner vergezeld"[143].
Van de andere facetten van de homosubcultuur is minder bekend. De politie was wel op de hoogte van enkele herbergen die "verzamelplaatsen voor pederasten" zouden geweest zijn. Ook een proces uit Gent vermeldt het bestaan van "een gesloten huis waar enculeurs gaan". Het parket van Gent was eveneens op de hoogte van enkele herbergen waar homoseksuelen zouden samenkomen.
c. Waar en wanneer ?
In de stad hadden homoseksuele praktijken zowat overal plaats: thuis, in het park, in het urinoir en op straat. Een enkele keer was de bioscoop plaats des onheils en ook wel eens een herberg. Parken en urinoirs, overal in de stad verspreid, waren traditioneel plaatsen waar homoseksuelen elkaar opzochten om seksuele diensten uit te wisselen. Op straat zocht men meestal een donker hoekje uit, ofwel week men uit naar de rand van de stad. De seksuele contacten met kinderen hadden meestal plaats ofwel op straat, waar men de kinderen aansprak, ofwel thuis. Dit was vooral het geval op het platteland. Daar kende men de kinderen immers en men lokte hen binnen. Op het platteland was er trouwens zeer weinig sprake van contact op straat. In een dorp gebeurt heel weinig op straat dat niet wordt opgemerkt. De meeste gevallen hadden er plaats gehad in het veld of in het bos, waarschijnlijk om dezelfde reden van beschutting waarvoor men in de stad naar het park trok.
Het feit dat men kon veroordeeld worden voor openbare zedenschennis, zelfs indien de handelingen thuis plaats hadden gehad, toont aan hoe diep de overheid doordrong in die privé-sfeer. "Openbaar" reikte tot in de slaapkamer indien deze niet voor toevallige getuigen op slot was. De deur dicht doen was niet voldoende.
In de gesloten instellingen gebeurde het meestal in de verschillende werkplaatsen, aangezien de mannen daar meest met elkaar in contact kwamen. Maar het kwam evengoed buiten, in de verblijfzalen en vanzelfsprekend ook in de slaapzalen voor.
De grote meerderheid van de contacten had overdag plaats, op alle mogelijke uren. In de stad waren de avondlijke uren, nadat het donker was ingetreden, zeer in trek, alweer om reden van beschutting. Nachtelijke avonturen waren alleen in de gesloten instelling mogelijk, waar patiënten of gevangenen slaapzalen met elkaar deelden.
§ 2. Gerechtelijke vervolging
In deze paragraaf wordt de houding van het gerecht doorlicht. Op basis van welke artikels uit het strafwetboek werden deze processen gevoerd ? Wat was de strafmaat ? Verder worden de onderzoeksmethoden van gerechtelijke dokters en psychiaters die kwamen getuigen onder de loupe genomen en wordt het woordgebruik van juristen en dokters opgetekend.
a/ Strafwetartikel en strafmaat
strafwetartikel
In totaal werden 37 processen teruggevonden, maar verscheidene onder hen kenden meer dan één aanklacht.
Artikel 385, openbare schending van de zeden, kwam twintig keer voor in een akte van inbeschuldigingstelling.
Artikel 372, aanranding van de eerbaarheid, dus contact met personen jonger dan veertien jaar, kwam tien keer voor.
Artikel 373, aanranding van de eerbaarheid met geweld, zowel ten opzichte van minderjarigen als volwassenen, kwam negen keer voor.
Artikel 380, aansporing tot ontucht, dat in de studie van Peter Colle[144] ook naar voor werd geschoven als artikel dat vaak gebruikt werd om homoseksuele gedragingen te bestraffen, werd slechts één keer gebruikt, in het proces over de homosubcultuur in Antwerpen.
* Strafmaat
Wat betreft de strafmaat zal hier onderzocht worden of de aard van de handeling een groot verschil uitmaakte in de bestraffing, of de strafmaten evolueerden met de tijd, wat de verhouding tussen geldboete, gevangenisstraf en collocatie was, en of het sociale aanzien van de beschuldigden van enige invloed was op de straf die ze kregen.
Bij het bestuderen van de straffen, werd in eerst instantie een onderscheid gemaakt tussen de straf voor fellatie, penetratie, aanranding, masturbatie en aanzetten tot ontucht. Verder hield ik rekening met het al dan niet toepassen van geweld bij de uitvoering en met de betrokkenheid van kinderen.
Op 37 processen ging men drie keer over tot collocatie van de beschuldigde. Waarom men dit deed en niet overging tot gewone gevangenisstraf is niet duidelijk, maar meestal werd de collocatie aanbevolen door gerechtelijke geneesheren of psychiaters die de beschuldigden hadden onderzocht. De ernst van de vergrijpen was in elk geval niet ernstiger dan in andere gevallen. Algemeen is het zo dat deze artsen onderzochten of iemand verantwoordelijk kon worden gesteld voor zijn daden of niet. Als het wel zo was, kreeg iemand een gevangenisstraf. Als iemand niet verantwoordelijk werd geacht, colloqueerde men deze persoon. Een jongen van veertien die zich gewillig had onderworpen aan de seksuele handelingen, werd onder staatstoezicht geplaatst in een rijksinstelling tot hij eenentwintig jaar zou worden. Vanaf zestien jaar worden de jonge mannen veroordeeld zoals volwassenen.
Hekma had in zijn studie[145] al opgemerkt dat anale penetratie niet zwaarder werd bestraft dan de andere vormen van seksuele omgang. Dit werd hier bevestigd. Men kreeg gemiddeld drie maanden gevangenisstraffen een geldboete van gemiddeld 26 frank voor zowel vrijwillige penetratie, fellatie of wederzijdse masturbatie. Regelmatig werd aan deze gemiddelde straffen toegevoegd dat aan veroordeelden voor vijf jaar hun burgerrechten werden ontzegt, vooral in Antwerpen.
Wanneer er geweld mee gemoeid was (artikel 373) of wanneer er kinderen bij betrokken waren, lagen de straffen hoger: van een half jaar tot een jaar met dezelfde boete van gemiddeld zesentwintig frank. Een enkele keer maakte het ook helemaal geen verschil uit of de partner al dan niet (seksueel) minderjarig was.
Deze straffen lijken niet erg logisch. Voor de penetratie van een kind kreeg iemand eens zeven maand gevangenisstraf en iemand anders vijf jaar voorwaardelijk. Naar hedendaagse normen zijn dit lichte straffen. Anderzijds werd aanranding (zoals boven reeds gedefinieerd als het aanraken van de genitaliën of een poging daartoe) van een kind bestraft met effectieve gevangenisstraffen van één jaar tot drie jaar, en dan ook nog eens een geval van slechts drie maand. Voor aanranding van volwassen personen met geweld kwam men er vanaf met straffen die gingen van een halve maand gevangenisstraf tot twee maand, en de standaardboete van gemiddeld zesentwintig frank.
Twee opmerkelijk zware straffen ontsnappen eveneens aan alle logica. In Antwerpen werd iemand in 1910 veroordeeld tot negen jaar en een maand gevangenisstraf en de kosten van het proces die toen 341 frank bedroegen, waar dat normaliter slechts om enkele franken tot maximaal dertig frank ging. Dit voor het masturberen van een jongen van veertien zonder geweld[146]. In Gent werd een Zwitser veroordeeld tot vijf jaar internering in een psychiatrische instelling omdat hij kleine jongens in een urinoir trachtte te lokken door zichzelf in hun bijzijn te masturberen[147].
Voor het aansporen van minderjarigen tot ontucht werden in het ene vookomende geval twee beschuldigden bestraft met gevangenisstraffen van twee jaar en één moest zeven maand brommen[148].
Van enige evolutie in de tijd is geen spoor, tenzij dat rechters van de rechtbank van Turnhout tot ongeveer 1900 een onderscheid maakten bij de bestraffing tussen de actieve en de passieve partner bij wederzijdse masturbatie. De eerste werd merkelijk zwaarder gestraft (twee à drie maand gevangenisstraf) dan de tweede (ongeveer twee weken gevangenisstraf). Beiden kregen dezelfde geldboete en na 1900 ook dezelfde gevangenisstraf.
Zeven beschuldigden werden vrijgesproken. In drie gevallen werden deze mensen verdedigd door één of meestal twee advokaten ; in vier zaken was er geen advokaat aanwezig, maar drie van deze vier gevallen hadden betrekking op de gevangenen van de bedelaarskolonie te Merksplas. Slechts één advokaat verdedigde in twee verschillende zaken een homoseksueel. Men kan dus niet stellen dat sommigen advokaten zich in dergelijke zaken zouden specialiseren. Als reden voor de vrijspraak werd telkens aangevoerd dat de zaak niet voldoende bewezen was. In twee gevallen leek deze uitspraak bijzonder vreemd. In een eerste vond men tussen het persoonlijk materiaal van een beschuldigde liefdesbrieven aan een andere man en in het andere geval bekende één van beide partners seksueel contact gehad te hebben met de andere.
De drie zaken van Merksplas buiten beschouwing gelaten, waren de vrijgesprokenen steeds gegoede burgers: een koopman in graan, een toneelspeler met vaste functie en een ontvanger voor een gemeentelijke liefdadigheidscommissie. Uitzonderingen waren hier de twee huisvrouwen die samen woonden.
Anderzijds werden ook twee renteniers veroordeeld, hoewel ze beiden door een advokaat werden bijgestaan. Kan dan de opmerking van Hekma, namelijk dat dergelijke zaken van rijke mensen wel vaker met de mantel der liefde bedekt worden, bekrachtigd worden ? Ja, maar dan misschien uitsluitend voor wat betreft het platteland. In de dossiers van twee processen werden anonieme brieven van verontwaardigde dorpelingen gericht aan de onderzoeksrechter terug gevonden. In één ervan worden burgemeester en veldwachter van een gemeente ervan beschuldigd een rentenier te beschermen[149]. In het andere geval schreef men dat die zaken reeds lang bekend waren bij iedereen in het dorp, maar dat er nooit niets aan gedaan werd omdat de beschuldigde een rijk en voornaam man was[150].
b/ Onderzoeksmethoden
Om te oordelen over het al dan niet gefundeerd zijn van een beschuldiging, werkt het gerecht natuurlijk niet alleen met de verhalen van getuigen.
Reeds van in de vroege negentiende eeuw hadden gerechtelijke geneesheren hun vaste plaats in de processen betreffende sodomie en pederastie. Het was hun taak de zowel beschuldigden als slachtoffers fysisch te onderzoeken in gevallen waar men tot penetratie was gekomen. Er werd onderzoek gedaan naar de vorm van de penis van de actieve partner en naar de anus van de passieve partner[151]. Dit pleitte voor de theorie van de verworvenheid. Maar bij de uitdoktering van de homoseksueel in de tweede helft van de negentiende eeuw, moest deze gerechtelijke geneeskunde plaats maken voor de forensische psychiatrie[152]. Dit had zijn invloed op de onderzoeksmethodes van het gerecht.
Op 37 processen werden zeven medische dossiers teruggevonden. De rechtbank van Turnhout liet echter niet één keer een dokter of geneesheer een onderzoek verrichten. Voor dit arrondissement was er alleen een klein verslag van de medische dienst van de bedelaarskolonie te Merksplas.
Het vroegste rapport dateert uit 1909, het laatste uit 1929. Het verwachtingspatroon is dus dat in de rapporten de aandacht vooral zal uitgaan naar de psychiatrische elementen en naar het onderzoek naar eventuele erfelijke factoren. Deze thema's domineerden namelijk begin twintigste eeuw de discussie rond homoseksualiteit. Dit verwachtingspatroon zal gedeeltelijk ingelost worden.
De meeste rapporten bevatten zowel het relaas van een fysisch als van een psychisch onderzoek. Aan dit laatste werd wel de meeste aandacht geschonken. Drie van de vijf onderzoeken die in Antwerpen werden gevoerd, waren door dezelfde arts uitgevoerd. Hij was verbonden aan de psychiatrische instelling van Mortsel.
Doel van het onderzoek was meestal te bepalen of iemand verantwoordelijk kon gesteld worden voor zijn daden. Indien hij geestelijk labiel was, werd hij ontoerekeningsvatbaar verklaard. Een groot deel van het onderzoek naar de psychische gesteldheid van een beschuldigde, werd ingenomen door een onderzoek naar zijn verleden. Niet zelden werden ouders, broers en zussen onder de loupe genomen. Er werd nagegaan of er geen geestesziekten in de familie waren, of de familie door andere ziektes was geteisterd, of de ouders alcoholici waren, hun eventuele doodsoorzaak enz. Soms trok men het onderzoek door tot tantes en ooms. Dit uitspitten van de familiale achtergrond illustreert hoe men in de enorme discussie die wetenschappers toen voerden over het al dan niet aangeboren karakter van homoseksualiteit, ook sterk rekening hielden met de mogelijkheid van erfelijkheid.
De volledige carrière van iemand werd in deze dossiers beschreven: waar men naar school ging en wat de resultaten waren, welke beroepen men uitgeoefend had. Er werd bij de beschuldigden ook geïnformeerd of ze vaak en veel alcohol dronken en of ze als jongen masturbeerden of geïnteresseerd waren in vrouwen. Verder probeerde men hun intelligentie te testen, en bekeek men in hoeverre iemand op de hoogte was van de werking van politiek en administratie en hoe het gesteld was met zijn religieuze overtuiging. Indien iemand getrouwd was, peilde men naar de relatie met zijn vrouw en kinderen.
Het fysisch onderzoek van de beschuldigden was ook behoorlijk uitgebreid: men testte de reflexen van iemand, bestudeerde zijn huid, het trillen van zijn tong en vingers. De grootte en het al dan niet goed functioneren van oren en ogen werd opgetekend evenals de vorm en omtrek van de schedel. Ook werd er een lijst toegevoegd die alle ziektes en ongevallen opsomde die de beschuldigde ooit had opgelopen.
Men verklaarde iemand niet verantwoordelijk voor zijn daden op grond van eerdere collocaties, erotische visioenen, angstaanvallen en dergelijke.
De twee andere onderzoeken uit Antwerpen, werden door andere dokters geleid. Zij hadden enkel tot doel vast te stellen of er inderdaad sporen waren van anale penetratie. Hiertoe volgden ze de traditionele wegen: onderzoek naar de penis van de actieve partner die spits hoorde te zijn. Bij de passieve partner werd de anus bestudeerd. De sluitspier werd verondersteld uitgerokken te zijn en ook scheurtjes en fistels waren kenmerkend. In geen van de gevallen waren deze tekenen aanwezig, maar de artsen verklaarden dat dit geen bewijs was dat de daad niet had plaatsgegrepen. In deze twee gevallen was van psychisch onderzoek geen sprake.
De medische afdeling van de bedelaarskolonie liet geen enkel onderzoek uitvoeren, maar stuurde wel een brief naar de rechtbank waarin hun opinie over een beschuldigde naar voren kwam: "... is van de laagste der moreel ontaarden, zijn wezen is typisch zowel lichamelijk als zielkundig en verraadt de uitdrukking der gemeenste gevoelens, der dierlijkste instincten ; hij is tot alle vuil in staat ; zijn plaats is op de zielkundige afdeling of het gekkenhuis."[153]
De opmerkelijkste onderzoeksmethode werd echter in Gent gehanteerd, reeds in 1929. Voor het onderzoek achtte men een ware reconstructie nodig van de feiten. Het dossier bevat foto's van de plaatsen waar de feiten waren voorgevallen en de aanklagers moesten er de posities innemen die ze op het moment van de feiten aangenomen hadden. Bovendien werd een nauwkeurige plattegrond van de plaats des onheils toegevoegd. Een merkwaardig positivistische aanpak met weinig nut gezien de beschuldigde bekende.
Het psychisch en fysisch onderzoek van beschuldigde en slachtoffers verliep zoals boven beschreven, hoewel het fysisch onderzoek van de eerste nog uitgebreider was dan in vroegere tijden: hij werd gemeten en gewogen en urine en bloed werden onderzocht.
We kunnen hieruit besluiten dat rond de eeuwwisseling meestal beide aanpakken, fysisch en psychisch naast elkaar bestonden.
c/ Woordgebruik in gerechtelijke bescheiden
Rond de eeuwwisseling had men reeds de termen homoseksualiteit en homoseksueel voorhanden, ook in het Nederlands. Maar het gerechtelijk apparaat zal er nog lang over doen vooraleer ze de zaken bij hun naam gaan noemen. Men gebruikte vaak dezelfde algemene termen voor verschillende vormen van seksueel contact. Wat er precies aan de hand geweest was, is alleen te achterhalen in de getuigenissen van de betrokkenen.
Hier zal alleen ingegaan worden op de bewoordingen van rechters, openbaar ministerie, advokaten, agenten en getuigende medici. De bewoordingen van getuigen komen later aan bod, tenzij zeker was dat tolken en klerken van de rechtbank de getuigenissen in hun bewoordingen neerschreven.
Openbaar ministerie, rechters en advokaten komen niet verder dan verwijzingen naar wat in de strafwetartikels staat: attentat à la pudeur, wat volgens Hekma ook in Nederland het geval was[154]. Agenten die de beschuldigden betrapten, beschrijven hoe deze "aan elkaars mannelijkheid speelden". De genitaliën werden ook schaamdelen genoemd.
Homoseksuelen werden aangeduid als pederasten (ook in 1931 was dit nog steeds het geval), personen die zich overleverden aan pederastie of "hebben de reputatie jongens aan te pakken".
Algemene termen voor verder niet gespecificeerde omgang tussen mannen, was "pédérastie", "attouchements immoraux", "scènes scandaleuses", "acte d'immoralité" en "oneerlijke aanrakingen met persoonen van het mannelijke geslacht". Verder had een tolk het over "avoir possedé comme une femme et avoir joué avec sa partie sexuelle". Vermoedelijk gaat het om anale penetratie en wederzijdse masturbatie. Ook "sexueele teederheden" brengen geen uitsluitsel over de aard van de handelingen.
Voor penetratie en wederzijdse masturbatie werden nogal vaak dezelfde termen gebruikt, hoewel toch ook reeds de term "masturbation" regelmatig opdook in de dossiers en dit sinds 1894.
Voor penetratie gebruikte men "il se livrait à des choses immondes" en "flagrant délit de pédérastie".
Dokters waren in hun rapporten iets preciezer. "Pédérastie" was voor hen steeds anale penetratie, maar zelfs tot in 1929 werd ook "tegennatuurlijke handelingen" hiervoor gebruikt[155]. Sommige dokters hielden zich op de vlakte door eveneens de term "attentat à la pudeur" te gebruiken. Masturbatie was een frequent gebruikt woord, hoewel een dokter het in 1925 ook nog omschreef als de "euveldaad"[156]. Het laatste proces, uit 1934, heeft het voor het eerst over "homosexualiteit" om intimiteiten tussen twee mannen aan te duiden[157].
§ 3. Repressie
Overal in West-Europa nam de repressie van overheidswege ten opzichte van homoseksualiteit toe, ook in België. De zedendiensten van politiekorpsen en diensten van de openbare hygiëne hielden zich in steden bezig met de reglementering van de seksualiteit, vooral prostitutie, maar ook met de bestrijding van homoseksualiteit. Deze zekerheid werd ons verschaft door de bestudering van de processen uit de arrondissementen Gent en Antwerpen. In de veronderstelling dat een studie van naderbij van een politiearchief nog meer aan het licht zou brengen over de manier waarop de politie die repressie en preventie organiseerde en over de mate waarin de politie op de hoogte was van het homoseksuele gebeuren, werd besloten het politiearchief van de stad Antwerpen voor de periode rond de eeuwwisseling na te kijken. Het resultaat was echter bedroevend. Harde bewijzen onder de vorm van orders tot bijzondere surveillance waren bijna niet terug te vinden, maar indirect bleek wel dat de politie op de hoogte was en bijzondere maatregels trof. Zo moesten de "hovingen" rond het Museum voor Schone Kunsten dag en nacht streng bewaakt worden. In 1920 schreef de hoofdcommissaris van politie een brief naar de Antwerpse burgemeester, waarin hij verklaart dat er voor de stedelijke parken bijzondere opzichters moeten aangesteld worden, vooral in het seizoen dat de planten veel bladeren hebben omdat dat "een goede schuilplaats voor de kwaaddoeners bij aankomst van de politie" zou zijn. Ook vraagt hij toelating om de toegang tot onvoldoende verlichte delen van het park te verbieden na bepaalde uren. Omdat de politiemacht voor deze controle onvoldoende groot was, werden reeds in 1919 in Antwerpen hiervoor oorlogsverminkten aangesteld[158].
Bovendien waren de geneesheren van de zedendienst van de Antwerpse politie bekend met deze problematiek. Op een bestellijst voor hun bibliotheek komen verscheidene werken voor van de toenmalige vooraanstaande auteurs op dit gebied. Zo waren er werken op terug te vinden van Hirschfeld, "Die homosexualität im Berlin" uit 1904, Chevalier, "L'inversion sexuelle, une maladie de la personalité" uit 1983, Garnier, "Les fétichistes pervertis et invertis sexuelles" uit 1895, Pouillot, "Psychopathie sexuelle, de l'onanisme chez la femme" uit 1897, Martineau, "Les déformations vulvaires et anales produites par la masturbation, le saphisme, la défloration et la sodomie" uit 1900 en nog anderen[159].
In diezelfde serie, getiteld geneesheren, zedelijke assistenten, briefwisseling, werden in de derde bundel nota's gevonden die van belang konden zijn, ware het niet dat het grootste deel van dit dossier verdwenen is. Tussen de papieren zat een brief van de politiecommissaris aan de burgemeester uit 1923. Deze meldt de burgervader dat er in 1922 bij hem een anonieme brief toekwam, waarin een herberg werd aangeklaagd als "vereenigingsplaats van invertis (pederasten)". De commissaris laat weten dat na een inval van de politie deze klacht gegrond werd bevonden. En dan zou er een aangekondigd verslag van de razzia moeten volgen, maar dit is in heel de bundel nergens terug te vinden.
Verder leek de zedendienst zich uitsluitend bezig te houden met de reglementering van prostitutie en de bestrijding van seksueel overdraagbare ziekten. Er werden lijsten van prostitutees en bordelen aangelegd. In Nederland kwam het nog wel eens voor dat aan deze lijsten een bijzondere lijst werd toegevoegd waarin bordelen werden opgenomen waar aan mannelijke prostitutie werd gedaan. In Antwerpen was dit niet het geval.
Toen bleven nog de dienstboeken der agenten over om enige informatie in terug te vinden, aangezien elke agent daarin optekende wat er tijdens zijn dienst was voorgevallen en ook de bijzondere orders van de commissaris voor de agenten werden er genoteerd. Uit de processen kon worden opgemaakt dat vooral in wijk twee van Antwerpen de politie te maken had gekregen met homoseksuele zedendelicten. Wijk twee was niet toevallig de buurt rond het Vlaams Theater, waar een urinoir fungeerde als belangrijke verzamelplaats voor homoseksuelen. Ook het proces waarin de homosubcultuur aan het licht kwam, speelde zich in die buurt af[160]. Daarom werd besloten enkele jaargangen van de dienstboeken van wijk twee door te nemen. Echter, de jaren waarvoor met zekerheid vanuit de processen kon gesteld worden dat de politie had geageerd tegen de homosubcultuur, waren niet de jaren waarvoor de dienstboeken bewaard waren gebleven. Toch werden drie jaren nagekeken voor deze wijk, zonder betekenisvol resultaat.
Er kwamen enkele gevallen voor die op homoseksuele toestanden betrekking zouden kunnen hebben, maar men bleef zo vaag in de bewoordingen dat dit niet met zekerheid kan gesteld worden. Het gaat hier onder andere om een bevel van 24 januari 1913 van de commissaris tot bewaking van de bordelen die te wensen laten, "alsook andere plaatsen bezocht door verdachte kerels (apachen) die geen andere bestaansmiddelen hebben dan de opbrengst der ontucht"[161]. Verder zijn er nog twee klachten van twee mannen tegen andere mannen wegens zedenschennis en nachtelijke aanranding[162], maar hier wordt buiten deze vermelding niet over gerept. En dan was er nog de nachtelijke vaststelling van een agent "dat twee personen zich aan onzedelijke feiten overgaven in de waterplaats Vlaamsche Schouwburg"[163]. Ze werden opgesloten en ter beschikking gesteld van de Procureur des Konings. Blijkbaar vervulde dit urinoir nog steeds haar functie in de subcultuur, ook nog na de schoonmaak die werd gehouden naar aanleiding van het proces uit 1910 die deze subcultuur aan het licht had gebracht.
Voor echt concrete aanwijzingen, zijn we dus alweer aangewezen op de dossiers van de correctionele rechtbank. Dertien van de 37 processen hadden in een stedelijke omgeving plaats, negen op het platteland en vijftien in de bedelaarskolonie van Merksplas. Vier keer op die dertien zaken uit de stad, waren de betichten betrapt door agenten. Dit lijkt weinig, maar wanneer we de omstandigheden van de delicten van naderbij bekijken, blijkt dat vijf gevallen plaats gehad hebben op straat of in een park en dan betrapte de politie de beschuldigden in vier op vijf gevallen op heterdaad.
Seksuele handelingen met kinderen hadden meestal thuis plaats en deze slachtoffers of hun familieleden gaven de zaak aan de politie aan. Op het platteland gebeurde het wel eens dat anonieme brieven een zaak aan de veldwachter meldden. In gesloten inrichtingen brachten meestal toevallige getuigen of opzichters de zaak aan het licht. Wie dergelijke zaken ter ore kwamen, of wie er getuige van was, reageerde meestal onmiddellijk om de verdachte personen aan te geven.
De politie was dus op zijn hoede in de stad. Wanneer men twee mannen samen 's avonds laat zag wandelen, was dit voor een plichtsbewust dienaar der wet al gauw een reden om hen verdacht te vinden en men volgde hen dan ook aandachtig: "Heden avond om 9 3/4 uur bemerkten wij twee personen die van de Moretuslei naar het Wipplein gingen. Dit kwam ons verdacht voor, zij gingen eerst links langs en schutsel en dan langs den rechter kant, waar het nogal donker was. Op korten afstand achter eenen hoek konden wij omtrent hen komen ..."[164]. Een andere agent die zijn ronde deed in het park: "Ik zag twee heren die tegen de rots bleven staan. Ik kreeg kwade gedachten en bukte mij...", waarop hij het tweetal nauwgezet bespiedde[165]. Maar vooral het proces over de subcultuur bracht zaken aan het licht[166]. Zo meldde een agent dat de agenten van wijk twee opdracht hadden gekregen het urinoir aan het Vlaams Theater te bewaken. Ook zijn tussen het dossier nota's terug te vinden van de agenten van wijk twee waarin ze nog andere plaatsen meldden die door homoseksuelen zouden gefrequenteerd worden zoals de omgeving rond de kathedraal, de hoek van de Boendaelestraat en de Vondelstraat en op de Handelslaan. Een agent verklaarde hoe hij de kleine jongens die de homoseksuelen moesten lokken, een tijd had geschaduwd. Aan het einde van het dossiers zijn dan "strikt vertrouwelijke nota's" van de politie van alle wijken van Antwerpen terug te vinden waarin per wijk "individus, connus comme se livrant à la pédérastie" werden opgesomd, met naam en adres. Over heel Antwerpen stonden aldus zestien mensen als zodanig bekend. Ook de gekende "bijeenkomsthuizen voor pederasten" werden hier vermeld, twee in totaal.
Ook in Gent was men op de hoogte. Naar aanleiding van een proces meldde het parket van Gent dat er wel vaker bijeenkomsten van homoseksuelen waren in een hotel-restaurant aan de Kortrijksesteenweg en in de Frans Ackermanstraat, met een lijst van deelnemers. Ook had men een lijst van de "persoonen die allen zich zouden overleveren aan pederastie" uit Gent. Het parket van Dendermonde verstrekte de Gentse politie informatie over iemand "die bekend staat als pederast".
Op het platteland, waar geen homosubcultuur heerste, is dit alles dan ook niet van toepassing. De veldwachter kwam er meestal getuigen voor de rechtbank om te verklaren dat in het dorp het gerucht de ronde deed dat iemand homoseksuele praktijken had of om de zedelijkheid of het gedrag van iemand aan te klagen. Slachtoffers van ongewenste intimiteit, gingen vaak bij de veldwachter de klacht gaan neerleggen, die deze dan doorspeelde.
Globaal bekeken, voerden de politiediensten dus een vrij repressief beleid. Het lijkt of ze er een beetje op getraind waren verdachte koppels op te merken en te volgen teneinde een delict te kunnen vaststellen. Ook kan besloten worden dat ze wel degelijk op de hoogte waren van een eventuele subcultuur, waar die plaatshad en wie er de spilfiguren in waren. Men was in ieder geval in deze zaken geïnteresseerd, getuige de lijsten die men opmaakte. Maar het is waarschijnlijk zo dat ze slechts een deel ervan kenden, gezien de grote geheimhouding die homoseksuelen hanteerden.
Hoofdstuk 2: De publieke opinie
"La conscience sociale de ce pays réprouve quasi-unanimement l'homosexualité. [...] L'opinion publique se rassure en acceptant de considérer l'homosexuel comme un dégénéré ou un malade ; cet individu fait l'objet d'une sorte de mépris et "l'homme de la rue" ne craint pas de le poursuivre de ses sarcasmes."[167]
Poupart, een rechtsgeleerde, schreef dit in 1964, niet onwaarschijnlijk naar aanleiding van de discussie over de op til zijnde wetgeving in verband met een hogere minimumleeftijd voor homoseksuele contacten, die in 1965 werd goedgekeurd. "Quasi-unanimement" en dit in de woelige jaren zestig, waarin zoveel staat te gebeuren wat betreft zeden en seksualiteit. Men hoeft zich dan ook geen illusies te maken dat meer dan een halve eeuw vroeger dit anders zou zijn. Bijna niemand stond positief ten opzichte van homoseksuelen, tenzij dan enkele "uranisten" zelf die probeerden onder de criminalisering uit te komen door aan te tonen dat homoseksualiteit een natuurlijke zaak was, want aangeboren. Anderen, meestal artsen waarvan men niet zeker is of ze al dan niet zelf uranist waren, pleitten wel eens voor wat meer begrip voor deze mensen. Hier en daar durfde een schrijver in een boek een homoseksuele relatie beschrijven, maar hij werd daarvoor bijna steeds veroordeeld. De Belgische auteur Eekhoud werd wellicht vrijgesproken omdat hij voor de rechtbank dergelijke relaties afkeurde, en verklaarde dat hij gewoon de psychologie van mensen met deze aangeboren seksuele afwijking wilde beschrijven.
Volgens Charles[168] verklaren volgende elementen deze verwerping door de maatschappij: ten eerste zou het produceren van feiten, zelfs indien ze wetenschappelijk onderbouwd zijn, op zich niet voldoende zijn om een verandering, hier aanvaarding, in de mentaliteit van een groep te bewerkstelligen. Ten tweede kent de seksuele moraal twee verschillende niveaus die beide naast elkaar, maar onafhankelijk van elkaar, binnen een sociale groep bestaan: de privé-moraal en een abstrakte publieke moraal. Het individu zoekt om zichzelf te beschermen, iemand om zijn schuldgevoelens op te projecteren, want die schuldgevoelens brengen in hem een tegenstelling teweeg tussen de twee vormen van moraal. Deze projectie gebeurt bij voorkeur op non-conformistische personen of personen met afwijkingen. En ten derde worden dergelijke non-conformistische en afwijkende gedragingen vooral door autoritaire figuren op een agressieve manier verworpen. Men vindt bij deze personen de meeste irrationele vooroordelen en ze blazen ook het homoseksuele probleem op. De stereotype vooroordelen ten opzichte van homoseksuelen waren die van de luie, ongedisciplineerde, verwijfde homoseksueel, gevaarlijk voor kinderen en het menselijk ras[169]. Het gerecht zou dit beeld hebben overgenomen en bevestigd. Volgens Colle spraken de rechtbanken over homoseksuelen als verwijfde mannen, verstoken van alle mannelijkheid. In geen van de processen echter die voor dit onderzoek werden geraadpleegd, werd iets dergelijk teruggevonden. In één medisch rapport werd wel vermeld dat betichte "gros, lourd, paresseux, ennemi du moindre effort"[170] was, alle vooroordelen op een rijtje.
Het is hier dus niet de vraag welke strekkingen of groepen voor of tegen homoseksuele omgang waren, maar in welke nuanceringen men tegen was. Hiervoor zullen zoals in de inleiding vermeld, de proces-verbalen van de correctionele dossiers worden nagegaan en de reacties van de pers op de processen van Oscar Wilde in 1895 en Georges Eekhoud in 1900.
Alvorens in de bewoordingen van tijdgenoten op zoek te gaan naar sporen van oorzaken van hun homo-aversie of antihomoseksualiteit, wordt hier een overzicht van de mogelijke oorzaken gegeven zoals Maks Banens ze in zijn werk heeft beschreven[171].
Laten we beginnen met de factoren die mogelijk spelen bij de homo-aversie, volgens Banens een constante doorheen de tijd.
Heel wat emancipatoren wezen met een beschuldigende vinger naar de christelijke religie die de basis zou gelegd hebben voor de homo-aversie. Maar Banens merkte op dat er ook in niet-christelijke tijden een afkeer voor homoseksualiteit zou bestaan hebben. Enkele historici delen zijn mening, zoals de Amerikaan Boswell[172]. Volgens hem kende de christelijke theologie op zich geen bijzondere vijandigheid ten opzichte van homoseksualiteit, maar heeft de christelijke gemeenschap de bestaande aversie van sommige regeringen en theologen overgenomen en versterkt. De Engelse socioloog Weeks is het hier helemaal niet mee eens[173]. Het valt natuurlijk niet te ontkennen dat vanaf het christelijke tijdperk homoseksualiteit tegelijk zonde en wereldlijk delict was. De veroordeling was werelds, wegens de wereldse angst voor het heil van het volk, maar de achterliggende aversie was religieus. De christelijke ideologie is dus wel historisch verbonden met homo-aversie, maar is daarom nog niet een oorzaak.
De wetenschap zou ook een rol hebben gespeeld, vooral de medicaliseringstheorie in de negentiende eeuw. Maar de theorie als zou homoseksualiteit een ziekte zijn, was niet geschikt voor de strafbaarstelling ervan, want je kan niet iemand straffen voor een ziekte. De criminalisering beriep zich op christelijke opvattingen van moraliteit. Er is dus geen verband met de verscherping van de wetgeving eind negentiende-begin twintigste eeuw en de verwetenschappelijking. Een verschil met de periode daarvoor is de individualisering van de aversie. Die individualisering was een voorwaarde voor de invoering van het biologisch-medisch begrip en is zich daarna gaan doordrukken in de aversie (zie bv. de registratie van homoseksuelen door de politie) en dan ook in homoseksualiteit zelf.
Over de historische relatie van de homo-aversie met het patriarchaat wil Banens geen standpunt innemen. Volgens hen hebben de twee een liefde-haat verhouding met elkaar. In de patriarchale maatschappij zou het mannelijk geslacht het vrouwelijke onderdrukken. Dit zorgt logischerwijze voor een sociale verwijdering tussen de geslachten, waardoor de leden van beide seksen meer op elkaar zouden aangewezen zijn. Maar is dit wel zo ? Misschien zorgt dat juist voor meer concurrentie binnen de geslachten.
De noodzaak tot reproduktie lijkt een plausibele verklaring voor een diepere homo-aversie. Volgens Banens kan die aversie ontstaan als gevolg van de bewustwording van de relatie tussen voortplanting en heteroseksualiteit, maar kan het ook, en dit vindt hij aannemelijker, een instinct zijn. Dat dit instinct vandaag niet meer zo nadrukkelijk lijkt, wijdt Banens aan de ontwikkeling van de driftstructuren.
Tenslotte had de homo-aversie ook een politieke functie. Ze wordt door de sociale orde in stand gehouden ter versteviging van de maatschappelijke orde. De orde gebruikt alles wat ze kan, en laat dit vervolgens tot een principe verstarren waar haar voortbestaan van afhangt.
Voor de antihomoseksualiteit spelen andere factoren. Vaak werd geopperd dat antihomoseksualiteit een vorm van onderdrukt homoseksueel verlangen is dat bij iedereen aanwezig is. Banens meent echter dat dit zeer onwaarschijnlijk is. Antihomoseksualiteit komt immers voor in golven, terwijl een sluimerende onderdrukte homoseksualiteit een constante is. Daarom is het meer een mogelijk element in de homo-aversie.
Een andere theorie stelt dat de aanwezigheid van openlijke homoseksualiteit een antihomoseksueel gedrag in de hand werkt. Banens meent dat openlijke homoseksualiteit eerder een noodzakelijke voorwaarde dan een oorzaak voor antihomoseksualiteit is. Wat is dan wel doorslaggevend ? Vooral de sociaal-economische omstandigheden ; economische depressies zouden de antihomoseksualiteit doen opleven. Dit is al zo sinds de invoering van de sodommythe. Deze theorie berust op de sociale wetmatigheid dat mensen in periodes van economische recessie onzeker worden en willen steunen op gevestigde patronen en opvattingen. Maar Banens merkt op dat er vanaf de achttiende eeuw meer periodes van recessie voorkomen dan golven van antihomoseksualiteit.
Tot slot zou antihomoseksualiteit bijna uitsluitend een aangelegenheid voor mannen zijn, terwijl homo-aversie zowel door mannen als vrouwen in stand wordt gehouden. Vrouwen zouden dit trouwens in de opvoeding aan hun kinderen doorgeven. De historische oorsprong van homo-aversie blijft onbekend. Het kan deels een instinct zijn, maar zeker spelen ook culturele factoren een rol.
§1. De publieke opinie zoals weerspiegeld in de processen
De procesverbalen werden ofwel ter plaatse opgetekend door een agent, ofwel tijdens de zittingen van de rechtbank door een secretaris. Soms werden Franstalige verklaringen naar het Nederlands vertaald door een tolk. Hier gingen de oorspronkelijke bewoordingen van getuigen natuurlijk verloren. Maar ook in andere gevallen schreef de secretaris het verslag neer in zijn eigen bewoordingen, of toch gedeeltelijk. Alleen is het moeilijk te achterhalen wanneer dit precies het geval was. Wanneer bij verschillende getuigen ongeveer dezelfde woorden of uitdrukkingen voorkomen, ruikt men lont, maar het is niet steeds duidelijk.
Vaak wordt voor teksten waarvan de waardegeladenheid moet onderzocht worden, een inhoudsanalyse toegepast. Hier werd dit ook geprobeerd, maar de verhouding tussen de tijd die dit innam en de resultaten, kwam niet gunstig uit. Vandaar dat anders zal tewerk gegaan worden. De aard van de bron, namelijk deels Nederlands, deels Frans, deels woorden van getuigen in een dialect, deels woorden van secretarissen en tolken, leent zich beter tot een minder strikte werkwijze.
a. Vocabulaire
Om de geslachtsdelen te benoemen, vindt men volgende bewoordingen terug: meest frequent gaat het om de "mannelijkheid", ook wel "schameldelen" of de "schamelijkheid". Ook "mijn ding" en "zijn kulleke" werden aangetroffen.
Wanneer men het over homoseksuele handelingen in het algemeen had, werden volgende bewoordingen teruggevonden: "zulke zondige feiten", "ontuchtige feiten", "dat ze aan elkander bezig waren", "akelig schouwspel", "ontuchtige gesprekken" en verscheidene keren had men het over "onzedige feiten". De buurvrouw van de twee samenwonende vrouwen zei het als volgt: "Eerst zag ik er geen kwaad in als ze naakt stonden, maar als ik zag wat zij deed, zag ik er schandaal in". Het was hier trouwens de echtgenoot van één van de vrouwen die de zaak bij de politie ging aangeven. Zijn motivatie hiervoor was: "Ik mocht mijne vrouw niet meer gebruiken en daardoor bewijst genoeg dat zij samenleven [sic]"[174]. Eén keer verklaarde iemand een beschuldigde "behept met tegennatuurlijke neigingen". De echtgenote van een man die werd beschuldigd van homoseksualiteit, verklaarde: "Mijn echtgenoot is een enculeur. ... De jongeling die bij mijnen echtgenoot komt slapen is ook een enculeur.[175]"
Wanneer men wederzijdse masturbatie probeerde te omschrijven, want slechts één beklaagde verklaarde iemand "te hebben gemasturbeerd", hield men het bij "vuile manieren", "des actes immoraux", "met malkanders partij te hebben gespeeld", "poppen", zeer vaak "met zijne mannelijkheid spelen" of zijn "mannelijkheid afspelen tot hij zijne natuur verloor". Opmerkelijk is de uitdrukking van een getuige: "Ik heb hem betrapt terwijl hij bij [x] de natuurverkwisting bewerkte". Bij de ondervraging van een kleine jongen vraagt men: "heeft hij vuil beest gedaan ?" De jongen antwoordt bevestigend en weet blijkbaar waarover men het heeft[176].
Als het expliciet om penetratie ging, sprak men over "vleeschelijke betrekkingen", "des choses immondes", "onnoembare feiten", "vast te pakken zoals een meisje" en ook nog "dat ze bezig waren gelijk de honden".
"Ik wist niet dat er zulke menschen bestonden", verklaarde een jonge man, waarmee hij homoseksuelen bedoelde. Anderen verklaarden: "j'avais à faire à un pédéraste", "il est un pédéraste invétéré [sic] qui ose se présenter à des personnes inconnues qu'il n'a jamais vu", "il avait le nom d'un immoral", en ook nog "je le prends pour un sale personage" en "het zijn slechte, onzedelijke menschen", "saligauds que vous êtes" en "gij zijt vuilaarden". In Hasselt zouden homoseksuelen onder de naam "beerratten" bekend staan[177]. Een anonieme brief klaagde ook nog het gedrag van de "sodomieten" aan. Het lesbische koppel was mikpunt van heel wat roddels in de buurt. De wijkagent die bij de rechtbank de mening van de wijk komt verwoorden, zegt het als volgt: "Beiden vertoefden nooit dan in de slechtst befaamde middens, en hunne faam is allerslechtst. Beiden hadden geen andere omgang dan met dieren, en zelfs nog van de beruchte soort. Ze hebben alle gevoel voor zedelijkheid verloren."[178]
Index van de gebruikte adjectieven:
zondig 1 X
ontuchtig 2 X
akelig 1 X
onzedig 3 X
tegennatuurlijk 1 X
vuil 5 X
immoral 4 X
immonde 1 X
onnoembaar 1 X
gelijk de honden 1 X
slecht 1 X
schandalig - schandelijk - scandaleuse 3 X
betreurenswaardig 1 X
zoals een meisje 1 X
honteuse 1 X
invétéré [sic] 1 X
Wat kan men hieruit besluiten ? Ten eerste dat ook in Vlaanderen de mythe van de "vuile pederast" leeft, zoals Aron en Kempf ook in hun werk vermelden[179], vuil in een figuurlijke betekenis, op het gebied van de moraal. Naast het frequent voorkomen van het adjectief vuil, worden homoseksuelen ook "vuilaards" en "saligauds" genoemd. Verder vindt men homoseksuelen vooral "onzedig", "immoraal", en "ontuchtig", volledig volgens de denkwijze van de negentiende eeuw. Ook "schandalig" komt nogal vaak voor. Homoseksualiteit is dus vooral iets dat niet gedaan wordt ; waarom niet is een vraag waarmee men zich niet bezighoudt. Slechts zelden zijn nog woorden terug te vinden die doen denken aan vroegere tijden: "tegennatuurlijk", "zondig" en "sodomieten".
b. Andere reacties
Er waren niet alleen verbale reacties van getuigen of mensen die op de hoogte waren, men drukte zich ook op andere manieren uit. Uit de vele anonieme aangiften van homoseksuelen bij de politie, vooral op het platteland, kan men de verachting afleiden die de mensen voor dergelijke praktijken hadden. Bijna steeds wanneer iemand op de hoogte was van de delicten, gaf men de verdachten aan. Slechts in twee gevallen was dit niet het geval. Een keer waren de ouders van een jeugdig slachtoffer van homoseksuele intimiteiten op de hoogte, maar reageerden ze niet. Een buurvrouw bracht de veldwachter op de hoogte. In een andere zaak, werd een kelner door zijn baas gepenetreerd tegen zijn zin. De gedupeerde nam ontslag, maar legde geen klacht neer tegen zijn werkgever. De schoonzuster van de beklaagde die bij hem inwoonde, besloot omwille van diens homoseksuele handelingen te verhuizen, en legde klacht neer tegen hem. "Ik heb daar negen weken ingewoond. Ik heb dit huis verlaten omdat betichte zijne vrouw gedurig sloeg en op alle wijzen mishandelde, ten tweede omdat ik gewaar geworden ben dat hij een enculeur is."[180]
De vader van een jongen die vrijwillig aan homoseksuele handelingen had meegedaan, verklaarde dat hij die handelingen zo ernstig acht, dat hij zich niet meer in staat acht zijn zoon verder op te voeden. Hij vraagt dat deze zou opgenomen worden in een staatsinstelling. "Ik ben in de onmogelijkheid mijn zoon te bewaken en nu ik verneem aan welke feiten hij zich heeft plichtig gemaakt, verlang ik niet beter dan dat hij in eene staatsweldadigheidsschool opgenomen worde."[181]
Op het platteland is een geval bekend waar buren 's nachts potjes stoelgang op de drempel van het huis van een beschuldigde plaatsen. Ze zenden ook spotprenten[182].
De sociale controle op het platteland speelde de homoseksuelen aldaar ook op ander gebied parten. Vaak werden anonieme brieven van dorpelingen naar Procureurs of onderzoeksrechters gestuurd. Zo werd in het arrondissement Turnhout een brief verstuurd, getekend "de Stem des Volks", waarin men het heeft over "het schandalig feit" en "zulke schandalen die zo lang geduurd hebben en nu in het publiek plaats gehad hebben". Het lijkt erop dat hier de zichtbaarheid van de homoseksualiteit de druppel was die de emmer deed overlopen en die de omgeving ertoe heeft aangezet de zaak te gaan aangeven. "De diepe zedeloosheid van dit dorp roept tot god" ; dit doet een beetje denken aan het verhaal van Sodom. Men dreigt zelfs met opschudding als de verdachten niet worden vervolgd. Andere brieven noemen te ondervragen personen, namen van getuigen ten laste, en een laatste brief beschuldigt twee mannen en zegt dat ze zich vaak afzonderen, steeds samen zijn en elkaar op "de schandelijkste manieren gebruiken"[183].
Ook beide vrouwen werden druk besproken in de wijk waarin ze woonden, hoewel dit een stedelijke omgeving was. Dit pleit voor de stelling dat in de Vlaamse steden nog steeds een dorpsmentaliteit heerste.
Slechts éénmaal werd een spoor van fysiek geweld tegen homoseksuelen teruggevonden, en dan nog bleef het bij een dreiging. Een gevangene van de kolonie van Merksplas die er getuige van was hoe twee gevangenen elkaar wederzijds masturbeerden, dreigde: "Partez d'ici, sinon je vous collerai la tête au mur, saligauds que vous êtes"[184]
Het enige milderende woord kwam uit de mond van de overste van de geestelijke die zich aan homoseksuele handelingen had schuldig gemaakt. Hij roept op medelijden te hebben met deze "minus habens"[185]. De beschuldigde geestelijke was ook de enige die berouw toonde over zijn daden: "... daar ze dan heel ontbloot uitgekleed de broek, hun waschten, ontstak ik mij de drift tot dien feiten die mij nu helaas te laat zoozeer berouwen. daar ik hem zoo familiaar behandelde ontzagen zij ook niet dergelijks te doen. Zoo kwam dan natuurlijkerwijze den val. Ook beken ik dat deze die voor mij hun uitgaan voor twee uren verkortte ik hun heel gaarne zag en ik meer uit liefde, al is deze naam ook niet de echte, mij overgaf aan zulke betreurenswaardige feiten".
Laten we hier nog even terugkomen op de bijnamen die de dorpelingen de homoseksuelen gaven. Het is enkele keren voorgekomen, zowel op het platteland als in de stad, dat aan homoseksuelen bijnamen werden gegeven. Het geven van bijnamen was tot voor kort een frequent voorkomend fenomeen in Vlaanderen. Men gaf mensen bijnamen naar hun meest frequent voorkomende of meest opmerkelijke eigenschappen of kenmerken. Mannelijke homoseksuelen kregen steeds een vrouwelijke bijnaam. Eén van de vrouwen van het lesbische koppel, had van haar omgeving de bijnaam "Jef" gekregen. Volgens de wijkagent: "In zekere middens wordt [x] genoemd Jef, waarmede men wil zeggen dat zij de man is van [y]"[186]. Blijkbaar kon men zich niet van het stereotiepe beeld van man en vrouw in een relatie ontdoen. Wanneer twee vrouwen met elkaar gingen, moest iemand van hen eigenlijk wel een man zijn ; bij mannelijke homoseksuelen gold het omgekeerde. Vandaar ook dat het stereotiepe van de verwijfde man voor de mannelijke homoseksueel en het manwijf voor de vrouwelijke homoseksueel zolang stand hield. Eigenlijk komt dit alweer neer op een bevestiging in de publieke opinie van de theorie van Ulrichs.
We kunnen hier besluiten dat homoseksualiteit werd ervaren als zeer verwerpelijk, en dat dit niet alleen voor rekening was van hen die er zich mee inlieten, maar dat de maatschappij daarrond zich erdoor bedreigd voelde. Men wil het uitgeroeid zien, niet omdat men bezorgd was voor de geestelijke gezondheid van de homoseksuelen, maar omdat de omgeving zich erdoor bedreigd voelde. Men dulde het niet in zijn omgeving.
§ 2. De pers en de processen van Wilde en Eekhoud
Alvorens in de pers te kijken naar de manier waarop men over deze processen rapporteert, volgt eerst een korte voorstelling van deze processen en hun betekenis.
1. Oscar Wilde[187]
De beroemde Engelse schrijver, Oscar Wilde, ontmoette in 1891 de jonge student Lord Alfred Douglas, zoon van de markies van Queensberry. Wilde en Douglas trokken zeer veel met elkaar op en vermoedelijk voelden zij meer dan vriendschap voor elkaar. In 1894 werd Wilde door de markies van Queensberry beledigd door middel van een postkaart waarop stond: "To Oscar Wilde, posing as a somdomite [sic]". Hierop spande Wilde een proces in tegen de markies wegens laster. Tijdens dit eerste proces, dat begon op drie april 1895, werd de bewijslast dat de belediging van de markies gegrond was, zeer groot en de advokaat van Wilde raadde hem aan de aanklacht te laten vallen. Wilde ging hiermee akkoord. De markies van Queensberry liet het hier echter niet bij, en legde op zijn beurt klacht neer tegen Wilde. Deze, samen met Alfred Taylor, een soort koppelaar van homoseksuelen, werden gearresteerd. Hun proces, het tweede dus, begon op 26 april. Een hele lijst mensen kwam tegen Wilde getuigen. Sommigen verklaarden met hem "sodomie" beoefend te hebben. Na vijf dagen was iedereen aan de beurt geweest en moest de jury tot een uitspraak komen. Die kwam er echter niet, want de jury kon niet tot een akkoord komen over de schuldvraag. Een nieuw en derde proces was nodig, waarin in een versneld tempo alles moest worden overgedaan. Deze keer werd Wilde dan toch schuldig verklaard. Hij werd bestraft met twee jaar dwangarbeid. De menigte in en buiten de gerechtszaal zou het verdict met grote vreugde hebben ontvangen.
In de argumenten voor de veroordeling, zijn de thema's die typisch waren voor het einde van de negentiende eeuw terug te vinden. Zo riep de markies van Queensberry de bescherming van het kind in, hoewel Lord Alfred op dat moment reeds een stuk in de twintig was. Men had ook nog grote moeite met de terminologie en met de precieze betekenis van termen. Net zoals overal in Europa hield men zich vooral bezig met het zoeken naar vage omschrijvingen die voor allerlei handelingen konden worden gebruikt.
Deze processen roepen heel wat vragen op. Ten eerste waarom Wilde zelf in eerste instantie naar de rechtbank is gestapt om klacht neer te leggen. Hij had toch kunnen vermoeden waarop het zou uitdraaien ? En waarom is hij niet gevlucht naar het vasteland toen de zaken er voor hem zo slecht uitzagen. Hij had er nochtans ruimschoots de gelegenheid voor gehad. Waande hij zich te bekend en geëerd opdat men hem op deze manier zou aanpakken ?
Waarom heeft men precies Oscar Wilde gekozen om hem te bestraffen ? Alle getuigen die kwamen bekennen betrekkingen met hem gehad te hebben, alsook Lord Alfred Douglas, heeft men met rust gelaten. Ze waren nochtans even schuldig als Wilde. Wou men wraak nemen op de schrijver die de Victoriaanse waarden in diskrediet bracht, alle deugden belachelijk maakte en de ondeugden verhief ? Wilde heeft volgens Robert Merle[188] de filosofie van de homoseksueel op punt gesteld, en zijn werken waren een samenvatting van alle thema's die de "inverti" eigen waren zoals de paria, het narcisme, de wreedheid, de decadentie en de onthechting.
Eind negentiende eeuw creëerde de maatschappij zich doorheen dergelijke processen een beeld van de homoseksueel. Ter gelegenheid van deze processen stak men een moreel verhaal af om de mensen schrik aan te jagen. Hiertoe zette men alle gevaren die dit gedrag met zich meebracht, dik in de verf. Voor de maatschappij zou het tonen van verachting voor homoseksuelen en het bestraffen van hun gedrag, een manier zijn om zichzelf te zuiveren en om duidelijk toegelaten en niet-toegelaten gedrag te definiëren.
2. Georges Eekhoud[189]
In de loop van de zomer 1899 werden bij een boekhandelaar in Heist alle exemplaren van vier verschillende boeken in beslag genomen, waaronder de franstalige roman Escal-Vigor van de Antwerpse schrijver Georges Eekhoud en de roman "L'homme en amour" van de auteur Camille Lemonnier. In 1900 liet het gerecht hem weten dat zij beiden omwille van hun werken zullen vervolg worden voor persmisdrijven. Maar eigenlijk ging het nier niet om een geval van van persmisdrijf, maar stelde men de "outrage aux bonnes moeurs" aan de kaak. Beide schrijvers hadden immers de twee taboes van hun tijd aangesneden ; Lemonnier schreef over het ontwaken van de seksualiteit en Eekhoud behandelde het thema van de homoseksualiteit. In de roman van Eekhoud figureert een graaf Kehlmark die een liefdesrelatie heeft met Guidon Govaertz, een jonge man. Er verschijnen ook twee vrouwen ten tonele die van de graaf houden, maar deze prefereert zijn "vriend" boven de liefde van de vrouwen. De ene vrouw begrijpt wat er aan de hand is en offert haar eigen geluk op om zonder hoop op liefdesgeluk in de schaduw van haar geliefde te kunnen blijven vertoeven. De andere, verblind door haar vurige wens gravin te worden, ziet niets, tot iemand er haar op wijst. Hierop veroorzaakt zij een incident dat naar een ramp zal leiden. Eekhoud zorgde ervoor de relaties platonisch te houden, en trachtte de burgermoraal te sussen door de twee minnaars in het verhaal door de bevolking te laten doden.
Vanaf het moment dat men op de hoogte was van de vervolging van Eekhoud, begon een steunbrief te circuleren, zowel in België als in Frankrijk. De meeste schrijvers toonden hem unaniem hun solidariteit. Picard, schrijver, mecenas, vooraanstaand jurist en advokaat nam de verdediging op zich. De man verdedigde wel vaker non-conformistische zaken. In zijn verdediging benadrukte hij vooral dat het werk van Eekhoud van grote literaire kwaliteit was en dat het de schrijver erom te doen was geweest de psychologie te beschrijven van de ongelukkigen die door de natuur met deze ziekte, deze afwijking waren belast.
Volgens de openbare aanklager was Eekhoud een gevaarlijke propagandamaker voor het "uranisme". Het proces nam drie dagen in beslag, op 25, 26 en 27 oktober 1900, achter gesloten deuren, hoewel dit tegen de zin van Picard was. Specialisten op allerlei terreinen kwamen getuigen. Een professor in de psychiatrie van de universiteit van Luik en een expert van het parket van Brugge kwamen een betoog brengen over het "uranisme" en hoe het uitgeroeid moest worden. Aangezien literatuur volgens hen een propaganda-instrument is, mag zij het niet over dergelijke dingen hebben. Ook enkele letterkundigen kwamen discussiëren over de vraag of Eekhoud hier al dan niet te ver was gegaan. Na drie dagen heen en weer gepraat had de jury slechts een half uur nodig om Eekhoud vrij te spreken.
In dit proces overheerste vooral de discussie over hoe ver de vrijheid van een artiest reikt, hoewel de openbare aanklager er een zedenzaak over homoseksualiteit van wilde maken. Het proces is een voorbeeld van uit een tijd toen een strijd aan de gang was tussen twee tegengestelde visies: die van een wereld onderworpen aan een zeer gesloten en strenge moraal, gebonden aan religie, en een meer open visie, zonder vooroordelen. Wat niet wil zeggen dat deze laatste groep een pleidooi voor homoseksualiteit wou brengen.
3. Reactie van de pers
Voor de analyse van deze krantenartikels werd geen strikt kwantitatieve inhoudsanalyse gehanteerd, maar eerder een hermeneutische benadering, met aandacht voor de gebruikte adjectieven, vormen van ironie enzoverder. Er werd ook zo veel mogelijk gebruik gemaakt van citaten omdat de woorden van toen nog steeds het best weergeven wat iemand bedoelde.
Bij de analyse werden per krant vier categorieën onderzocht:
de aandacht die de krant gaf aan het proces
de appreciatie van de krant voor de auteur
de bewoordingen waarin de krant over homoseksualiteit sprak
de houding van de krant ten opzichte van de vervolging en het proces
a/ Oscar Wilde in de pers
De data waar in de onderzochte kranten over dit proces werd geschreven, zijn terug te vinden in bijlage 1.
De manier waarop de kranten over dit buitenlands proces verslag uitbrengen, is voor bijna alle kranten gelijk. Het gaat meestal om korte artikels onder de rubriek van de korte buitenlandse berichten, bij het deeltje over Engeland. Het zijn artikels die zeer kort over de gebeurtenissen spreken, objectief en zakelijk en waarin niet de opinie van de krant naar voor komt.
a/1. De aandacht voor het proces
La Flandre libérale, Le Journal de Bruxelles, L'Indépendance belge, Le Peuple en La Réforme geven bijna dagelijks een kort verslag met de gebeurtenissen per zittingsdag. La Réforme, Le Peuple, La Flandre libérale en Le Journal de Bruxelles geven daarenboven ook nog alle mogelijke details die buiten de rechtszaal plaatsvonden.
In een brief die in de rechtszaal werd voorgelezen en die door de markies van Queensberry was geschreven, viel de naam van lord Roseberry, toenmalig eerste minister van Engeland. Er werd in gesuggereerd dat ook hij een homoseksueel was. Alleen La Flandre libérale, La Réforme en Le Journal de Bruxelles vermelden dit en publiceren deze passage: "Oscar Wilde a montré qu'il était un lâche et le dernier de ces misérables du type de lord Roseberry"[190] of "... le dernier de ces misérables de la trempe de lord Roseberry"[191] Vooruit rapporteert minder uitgebreid en houdt zich alleen bezig met de hoofdzaken, maar is wel tendentieuzer dan de andere kranten. Ook zit het ten tijde van de processen in een debat verwikkeld met Het Volk over de zeden en de seksuele moraal. Het Volk had een artikel gepubliceerd over de "vrije liefde" van de socialisten en had deze seksuele moraal veroordeeld. Vooruit reageert daarop door de "vuile liefde" van de katholieken, en men heeft het hier over homoseksualiteit, aan de kaak te stellen. Deze strijd toont in welke mate katholieken en socialisten op het gebied van de moraal overeenkomen of niet. Hierover later meer. Het Volk wijdt slechts enkele regels aan het proces van Wilde. Men meldt wel dat hij veroordeeld is, maar niet over welke feiten het gaat.
a/2. Appreciatie voor de auteur
De meeste kranten vellen geen oordeel over de auteur. Vooruit meldt dat hij "één der beste engelsche dichters en toneelschrijvers"[192] is, La Réforme houdt het op "dramaturge et littérateur connu"[193]. Ten slotte vermeldt L'Indépendance belge dat hij in Londen een zeer slechte reputatie zou hebben gehad.
a/3. Over homoseksualiteit
Oscar Wilde verscheen voor de rechtbank omwille van vermeende homoseksuele omgang met verschillende partners. In het Engelse strafrecht stond hij terecht op basis van het artikel over "disdemeanour". De meeste kranten houden het, zoals de gewoonte was, bij een omschrijving van de feiten. Zo heeft La Flandre libérale het over "des débats scandaleux" en "extrêmement scabreux" wanneer men het over homoseksualiteit heeft. Blijkbaar moet deze vage formulering voor de lezers genoeg geweest zijn om te weten waarover men het had. Le Journal de Bruxelles is iets duidelijker en spreekt over "actes indécents" en "actes contre nature" en ook nog "pour lui procurer des jeunes gens dans un but que la loi réprouve". L'Indépendance belge meldt zijn lezers dat het hen de "détails nauséabonds" zal besparen uit eerbied, omdat ze te grof zijn om neer te schrijven. La Réforme is iets gematigder. Men vindt datgene wat de getuigen ten laste over Wilde komen vertellen nog steeds "des actes immoraux" en "répréhensible", "des faits vraiment scandaleux" en "les accusations les plus outrageants", maar uitdrukkingen als "piquants révélations" en "relations d'une nature fort délicate" getuigen toch van een meer rustige benadering van het onderwerp. De relatie tussen Wilde en lord Alfred Douglas wordt heel netjes onder woorden gebracht: " ... le jeune lord Alfred Douglas, devenir le compagnon de tous les instants de M. Oscar Wilde"[194].
Vooruit en Le Peuple gaan iets dieper in op het onderwerp. Hun verachting voor deze soort van seksuele omgang wordt niet onder stoelen of banken gestoken. Vooruit heeft het over "misdaden tegen de natuur met jongelingen", "zo schandelijk" en "onzedige daden". Het socialistisch standpunt ten opzichte van de seksuele moraal komt vooral naar voor in een artikel[195] over de "vuile liefde" van de katholieken, een reactie op een artikel in Het Volk over de "vrije liefde" van de socialisten[196]. De katholieken beweren in dit artikel dat de socialisten het familieleven en de huiselijke kring willen afschaffen. De socialisten geven in hun repliek te verstaan iets anders te bedoelen met zedelijkheid dan de katholieken. Men schrijft het voorkomen van homoseksualiteit toe aan de seksualiteitsleer van de katholieken die seks tussen man en vrouw nog steeds als een noodzakelijk kwaad ziet.
"Wij vinden de zedeleer der katholieken, welke de geslachtsgemeenschap tusschen man en vrouw als onkuisch beschouwd en het als een godewelgevallig werk aanziet geheel zijn leven lang onschuldig(?) te blijven, - als zeer walgelijk, omdat het tegen de natuur strijdt en aanleiding geeft tot die afschuwelijke viesheden, waardoor de broeders der christelijke leering zulke treurige faam verworven hebben."
"Maar wat wij weten is dat de natuur bij alle gezonde wezens hare rechten eischt en dat alle pogingen om ze te onderdrukken, slechts dienen om de tegennatuurlijkste zonden in het leven te roepen."[197]
Homoseksualiteit, of de "vuile liefde" zou dus een zaak geweest zijn van gefrustreerde katholieken. Maar niet alleen van de katholieken. De commentaar over het proces van Wilde werd voorafgegaan door de titels "Engeland - een beeld der hoogere wereld" en besloten met: "En de werklieden zullen daarbij nog eens gesticht zijn over de zedelijkheid der welgedane bourgeoisie."[198]
Homoseksualiteit was dus iets van katholieken en de decadente hogere klasse ; deugdzame arbeiders zouden er niets mee te maken hebben. Ook Le Peuple denkt er zo over. Men titelt: "Les scandales du high-life anglais" en spreekt erover in termen van een "épouvantable affaire", "actes contre nature", "un but que la loi réprouve", "actes indécents contre nature" en "actes d'indécence". Oorzaak van al deze verwerpelijke dingen zou liggen in de immer durende zucht naar luxe die de bourgeoisie kenmerkt en die leidt tot verval en decadentie:
"Ces scandales qui se succèdent prouvent que notre mauvaise organisation sociale qui rend à pousser toutes les activités vers la recherche du luxe et des sensations morbides, peut produire une oblitération mentale chez ceux qui devraient consacrer leur talent et leurs connaissances au développement de l'espèce humaine." [199]
Dit draait dus alweer uit op een aanklacht tegen de sociale orde. Men erkent wel dat het hier gaat om een psychiatrische afwijking. Het is trouwens de enige keer dat dit facet naar voor komt in deze artikels.
a/4. Houding ten opzichte van de vervolging
Algemeen houden de meeste kranten het op een afkeurende houding ten opzichte van wat de getuigen vertellen over de vermeende homoseksuele omgang van Wilde en zijn medeplichtigen. L'Indépendance belge schildert de getuigen af als slachtoffers van Wildes perversiteit, hoewel iedereen ouder dan twintig jaar was en er geen sprake was van dwang. Vooruit staat openlijk negatief ten opzichte van Wilde door te verklaren dat ondanks het feit dat de getuigen niet echt betrouwbaar zijn, "de feiten echter verpletterend blijven voor de beschuldigden" en dus veroordeelt men hem al bij voorbaat. La Réforme staat ook niet neutraal ten opzichte van Wilde, want men beweert in de krant dat Wilde de intentie zou hebben gehad te ontsnappen naar het buitenland om zijn proces te ontlopen, wat onwaar is. Men begrijpt dat de getuigen over hun exploten vertellen met een "répugnance assez compréhensible". Verder wordt Wilde afgeschilderd als de decadentie zelve: "de fort bonne grâce", rokend en drinkend.
De meeste kranten zijn het er wel over eens dat de straf die Wilde kreeg toch wel zeer zwaar was. Le Journal de Bruxelles vindt dat het openbaar ministerie een toch wel zeer streng rekwisitoor uitsprak, La Réforme is het hier mee eens. Le Peuple en L'Indépendance belge vinden het vonnis eveneens te streng en om dit nog eens te onderstrepen wijden beide kranten een artikel aan de straf van Hard Labour en wat dit precies inhoudt. Beide kranten pleiten voor de afschaffing ervan: "L'horrible supplice ... fait pour révolter les honnêtes gens les plus impitoyable pour les faiblesses d'autrui."[200]
En dan was er nog La Flandre libérale die met een toch wel eigenaardig artikel op de proppen kwam, onder de titel "Un Oscar Wilde ... Belge"[201]. Het was een verslag over een sodomietenproces uit de zeventiende eeuw. De zoon van de beeldhouwer Du Quesnoy die het beeld van Manneke Pis gemaakt heeft, zou in 1654 in Gent door de schepenen zijn veroordeeld en op de Korenmarkt zijn verbrand omwille van homoseksuele contacten. Het is toch op zijn minst eigenaardig dat een krant in 1895, wanneer het over homoseksuele handelingen gaat, nog een rechtstreekse gelijkenis ziet met een sodomietenproces uit de zeventiende eeuw.
b/ Georges Eekhoud in de pers
De artikels gewijd aan het proces van Eekhoud waren anders van aard. Het proces was ten eerste een binnenlandse affaire, en de polemieken errond werden toen vooral in de pers uitgevochten. Het proces was veel korter in tijd dan de processen van Wilde, dus kon men er niet zo heel lang over schrijven, maar de artikels waren veel langer en het waren niet alleen verslagen van wat er in de rechtszaal gebeurde, maar artikels waarin meningen werden geventileerd, over het proces, over het boek dat Eekhoud had geschreven, zelfs over het "uranisme".
Het is nuttig erop te wijzen dat het proces achter gesloten deuren plaats had en dat de pers bijgevolg niet in de rechtszaal kon aanwezig zijn. De meesten hebben hun verhaal van getuigen die de rechtszaal net verlaten hadden of van advocaten of agenten.
b/1. De aandacht voor het proces
Voor het proces van Oscar Wilde gaven alle kranten min of meer dezelfde hoeveelheid informatie zonder meer. Voor het proces van Eekhoud ligt dit anders. De ene krant geeft veel informatie en verkondigt haar mening, terwijl de andere het bij een kort verslag over de gebeurtenissen houdt.
Het Volk is hier de grote uitzondering, want het rept met geen woord over dit proces dat overal te lande onderwerp was van hoogoplopende discussies. Dit is zeer eigenaardig, want zelfs onder de rubriek van de "rechtskronijk" wordt het niet vermeld.
Het Journal de Bruxelles en L'Indépendance belge zijn de kranten die wel aandacht hebben voor wat in de rechtszaal wordt gezegd door zowel Openbaar Ministerie als verdediging. Ze geven echter geen opinie over het proces in tegenstelling tot alle andere kranten die hierna volgen.[202] Vooruit besteedde niet veel aandacht aan het proces op zich, maar publiceerde de dag voor de aanvang ervan een lang artikel waarin de krant duidelijk zijn verontwaardiging over de vervolging uitte en de inhoud van het boek toelichtte.
Het Journal des Tribunaux volgde de zaak aandachtiger, evenals La Flandre libérale, die ruime belangstelling toonde voor wat in de rechtszaal werd gezegd, en na de uitspraak in een opinieartikel de katholieken de mantel uitveegde voor zo'n stommiteit. Het is natuurlijk gemakkelijker na de uitspraak mee te gaan in het oordeel van een jury dan zijn mening vooraf af te kondigen.
Le Vingtième Siècle, Le Peuple en La Réforme toonden wel de meeste interesse in het hele gebeuren. Le Vingtième Siècle publiceert naast de gebruikelijke verslagen van rechtszaken drie lange opinieartikels, zowel tijdens als na het proces. La Réforme stuurde een reporter ter plaatse die vanuit de wandelgangen van het hof van assisen uitgebreide, maar zeer subjectieve artikels naar de redactie doorstuurt, die deze dan publiceert. Le Peuple spant echter de kroon wat betreft aandacht voor het proces. Uiteraard wordt de zaak op de voet gevolgd, maar de krant publiceert ook een appreciatie van één van de redacteurs over de roman van Eekhoud, Picard krijgt een forum in de krant om een artikel over het "uranisme" te publiceren, en in de maand december van 1900 verschijnen tien literaire interviews met Belgische schrijvers over het boek van Eekhoud en het proces. Deze interviews zullen apart besproken worden, aangezien ze niet de publieke, maar een persoonlijke opinie verkondigen.
Dat Le Peuple en Le Journal des Tribunaux Picard en zijn zaak goed gezind zijn, of hem een forum geven, hoeft niet te verwonderen. Naast jurist was Picard ook nog politicus, literator, journalist en kunstliefhebber. In eerste instantie behoorde hij tot de radikaal-liberale vleugel, maar met de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij deed zich bij hem een verschuiving naar links voor. Hij werd socialistisch senator en van 1893 tot 1907 vast medewerker bij Le Peuple.
Wat betreft zijn juridische publicaties, lag hij in 1878 mee aan de basis van de "Pandectes Belges" en op 15 december 1881 stichtte hij samen met de uitgever Fernand Larcier Le Journal des Tribunaux. Picard was er tot 1900 zowat de enige redacteur.[203]
b/2. Appreciatie voor de auteur
Le Journal de Bruxelles en L'Indépendance belge hebben totaal geen opinie over Eekhoud, La Flandre libérale en le Journal des Tribunaux evenmin. Le Peuple wijst op het talent dat Eekhoud heeft, La Réforme heeft het voortdurend over "notre cher ami" en Le Peuple steekt een ware lofrede af over de schrijver. Zo ziet men hem als een groot schrijver, een idealistische wijsgeer met verheven gedachten en een verheven doel, een schrijver die tot roem strekt, met "stiptheid in het wetenschappelijk opsporen van menschelijke documenten en waarheid in de toestanden." [204] Le Vingtième Siècle is het daar niet mee eens: "M. Eekhoud s'entendait à merveille pour vêtir d'or et de brocat les pourritures." [205]
b/3. Over homoseksualiteit
Een liefdesrelatie tussen twee mannen was het thema van de roman Escal-Vigor van Eekhoud. Volgens het Openbaar Ministerie was het publiceren hiervan in strijd met de openbare zeden en had Eekhoud bijgevolg een persmisdrijf gepleegd. De verschillen met het proces van Wilde zijn dus duidelijk groot. Niet alleen was het Wilde zelf die terechtstond en niet iets dat hij geschreven had, maar bovendien ging het in dit proces om seksuele daden die hij zou gesteld hebben. In het boek van Eekhoud wordt de liefde die de twee mannen voor elkaar voelen niet in seksuele daden omgezet ; het blijft allemaal spiritueel. Dit onderscheid tussen daad en handeling zullen sommige kranten ook maken wanneer ze het hebben over homoseksualiteit. Le Peuple[206] interviewde Georges Eekhoud en hij legde uit wat hij bedoelde in zijn boek:
"C'est un préjugé, de confondre la pédérastie et l'inversion, les gens vicieux et les gens irresponsables. Il y a des vicieux dans toutes les catégories humaines. Chez l'inverti, au contraire, on peut rencontrer toutes les noblesses de l'amour, sans qu'il descende jusqu'aux pratiques immondes dont il n'est pas question dans mon livre."
Volgens Eekhoud is wat hij noemt de "inversion" een aangeboren ziekte, een seksuele afwijking en geen ondeugd of schanddaad. De wetenschap heeft volgens de auteur de taak dit eeuwenoude vooroordeel uit de weg te ruimen.
"Ce fait scientifique doit faire justice du préjugé traditionnel en vertu duquel des malheureux, dotés par un sort cruel, de sensations et d'instincts homosexuels et privés des joies de la vie de famille, étaient considérés comme des êtres immoraux, uniquement dignes de mépris. Tout ami de la vérité et de l'humanité, apprendra avec satisfaction que le perverti sexuel est un malheureux et non un criminel. Il n'est pas un profanateur de la dignité humaine, mais un déshérité de la nature marâtre. Il ne mérite pas plus de mépris qu'un individu venu au monde avec une malformation physique."
De liefde van de "inverti" is zuiver, spiritueel: "Il a pour un autre homme des effusions de frère, mais non tachées de saleté." Het is niet de "inverti", maar de pederast, hij die de homoseksuele daden stelt, die de misdadiger is, die viezigheden pleegt.
Maar lang niet iedereen denkt erover zoals de schrijver. L'Indépendance belge rept met geen woord over homoseksualiteit. Le journal de Bruxelles geeft, om het thema van het boek aan te duiden, alleen de woorden van de Procureur des Konings weer en neemt dus niet zelf een standpunt in. Ook La Flandre libérale maakt zich er vanaf door te spreken over "l'ignomie" en "mauvaises passions". Men staat dus negatief ten opzichte van homoseksualiteit zonder enig onderscheid, maar dit wil niet zeggen dat men de vervolging goedkeurt. La Réforme, die expliciet de taak op zich neemt Eekhoud te verdedigen, vermijdt absoluut over het thema van het boek te schrijven. Men heeft het voortdurend over het standpunt dat het boek niet in strijd is met de zeden, maar nergens legt men uit dat het om homoseksualiteit gaat. Men komt niet verder dan vage suggesties zoals: "...qu'il aurait déclaré être un spécialiste en la matière dont il s'agit aux débats, mais ignorer quelques cas célèbres comme ceux de Socrate, de Shakespeare et de Wagner."[207] Eén keer laten ze wel doorschemeren wat hun seksuele moraal inhoudt. Het is een moraal die sterk aanleunt bij die van de socialisten [208]:
"L'amour, pourvu qu'il ne ressemble pas aux abjectes débauches de certains papes tels qu'Alexandre VI, ou de rois catholiques mille fois bénis par un clergé volontairement aveugle ou bassement complice ou de la plupart des dignitaires ecclèsiastiques de l'ancien régime qui cumulaient tous les vices avec un ferveur exemplaire, ou de tant de petits-frères modernes, l'amour est la plus admirable, la plus pure, la plus universelle et la plus nécessaire des passions. Il n'est sale que chez eux qui ne se lavent pas ou surtout ont l'âme fétide."[209]
Ook dit is een aanval op de katholieken en hun preutse moraal ; homoseksualiteit wordt hier alweer op rekening van vooral geestelijken geschreven, als zouden zij de bakermat vormen voor deze vorm van ondeugd.
Le Vingtième Siècle neemt openlijk een zeer vijandig standpunt in ten opzichte van homoseksualiteit. Het boek wordt door deze conservatieve katholieke krant veelvuldig een "apologie du vice contre nature" genoemd, of "l'apologie de Sodome" dat "outrageait la nature". Over homoseksualiteit zelf wordt gesproken in termen van "le vice de Sodome", "l'ignominie", "des immondes choses qui salissent à chaque page le livre de M. Eekhoud". Het zijn termen uit de vroegere christelijke antihomoseksuele traditie. Nergens wordt hier geopperd dat het om een ziekte of een psychiatrische afwijking zou kunnen gaan, hoewel dat toen toch de trend was.
Vooruit en Le Journal des Tribunaux laten een veel verdraagzamere stem opgaan. Le Journal des Tribunaux vond de toestand eerder amusant en merkt niet zonder leedvermaak op: "Oui, ce fut charmant cette cour d'assises qui semblait plutôt une Cour d'amour - d'amour homosexuel s'entend." [210] Vooruit spreekt over homoseksualiteit in termen van ziekte. Men heeft het over besmetting, een kwaal, aandoeningen en slachtoffers. Men beschrijft het hoofdpersonage als volgt: "... besmet met de hebbelijkheid waar Sodoma hare beroemdheid aan verschuldigd is, die ten tijde van het romeinse rijk Rome verpestte en waar menige paus, koning en andere groote mannen aan onderheving waren."[211] Vooruit probeert het te verklaren als "... niet eene dierlijke drift, het is eene wezenlijke, aangeborene ziekte, overgeërfd uit het geslacht", "een aangeborene kwaal", "aandoeningen die dikwijls ganse generatiën besmetten en den kring waarin zij zich bewegen, besmetten naar lichaam en geest". Het lijkt wel of men het hier over een heuse epidemie heeft. Vooruit is dan ook consequent in zijn houding ten opzichte van mensen die met deze "kwaal" zijn besmet: "...een zeker medelijden ... dat men heeft voor hysterieken, idioten en andere slachtoffers der menschelijke onberedeneerde teeldrift."[212]
Bij Le Peuple lopen de meningen nogal uiteen. Picard schreef in Le Peuple zijn artikel over het uranisme[213], en een andere redacteur van de krant, August Dewinne, schreef een artikel over Escal-Vigor[214] en deze artikels staan, wanneer het over homoseksualiteit gaat, nogal haaks op elkaar. Picard zet in het artikel zijn theorie uiteen van het verschil tussen uranisme en pederastie, een theorie die hij dus deelt met zijn cliënt Eekhoud. Hij definieert het uranisme als "l'affection tendre entre deux hommes" en hij voegt daaraan toe:
"telle que Socrate l'eut pour Alcibiade, Michel-Ange pour Cavalieri, Shakspeare [sic] pour Pembroke, sans que jamais ces âmes très héroïques et très purs aient, quoi qu'on en pense le vulgaire qui va si vite et si volontiers aux ignomies, sâli leur grand amour proche de l'amour paternel et de l'amour filial, aussi ardent, aussi passionné, aussi caressant..."
Het is een pleidooi, maar niet voor de homoseksualiteit zoals we die vandaag kennen. Picard heeft het over een soort platonische liefde, waar geen seksualiteit aan te pas komt. Hiertoe beroept hij zich op de klassieke voorbeelden zoals Socrates. Hij probeert ook de rollen om te keren. Niet de uranisten, maar diegenen die dit in verband brengen met seks tussen gelijkgeslachtige partners, zijn pervers.
"Le huis-clos m'empêcha de proclamer devant le grand public tant de vérités, sur un sujet obscur et diffamé et de laver une fois pour toute les grandes mémoires de Michel-Ange, de Shakspeare [sic] et de Socrate, des infamies dont les affuble l'obscène imagination de ceux pour qui l'uranisme ne saurait jamais être qu'une interversion sexuelle ignoble."
Auguste Dewinne ziet het toch anders. Hij maakt het onderscheid niet tussen uranisme en pederastie. Volgens hem is het boek wel een "glorification d'un vice immonde", waarvoor hij, en hij spreekt uit naam van de socialisten, steeds een "invincible répugnance" heeft gevoeld. Hij vindt medelijden hier dan ook niet op zijn plaats want pederastie acht hij een "crime contre l'amour et la vie". Homoseksuelen noemt hij nog steeds "sodomites" en hij laat er geen twijfel over bestaan, "le dégout nous monte encore aux lèvres". Dewinne wint zich ook op over het feit dat Eekhoud van zijn protagonist een superieur wezen heeft gemaakt, een poëet, musicus en schilder met een superieur concept van de liefde. Dit ging in tegen het traditionele beeld van de verlopen, marginale figuur die de homoseksueel moest zijn. Het enige motief voor de sterke weerzin die hij voelt ten opzichte van homoseksualiteit, is terug te vinden in de volgende passage:
"La pédérastie, l'onanisme, le sadisme, ce n'est pas l'amour, c'est la maladie, c'est la profanation de l'amour ; cela ressemble à la théorie de l'Art pour l'Art: une jouissance solitaire de malade, d'aberré, sans but et sans utilité."
Speelt hier nog steeds het motief van het nutteloze, dat stamt uit de Verlichting ? Moet nog steeds alles zin hebben, produktief zijn ? Dit is dan toch in contrast met wat vijf jaar eerder werd verkondigd in Vooruit in het artikel over de seksuele moraal van de socialisten[215]. Zij verweten de katholieken seks alleen toe te laten indien het in functie van de voortplanting was en verkondigden dat "de natuur bij alle gezonde wezens hare rechten eischt" en vonden dat seks ook moest kunnen zonder het doel zich voort te planten. Dit gold dus alleen wanneer de partners niet tot hetzelfde geslacht behoorden.
b/4. Houding ten opzichte van de vervolging
Zoals uit het voorafgaande reeds kon worden afgeleid, bevonden sommige kranten zich in een neutraal kamp en waren anderen zeer uitgesproken, maar niet fanatiek tegen de vervolging. Nog anderen bliezen hun verontwaardiging over dit proces van de hoogste toren, en één krant verkondigde het volledig eens te zijn met het parket van Brugge.
Le Journal de Bruxelles is een krant die geen standpunt wenst in te nemen, noch over Eekhoud en zijn boek, noch over de vervolging. L'Indépendance belge voelt zich ook niet geroepen positie in te nemen in deze zaak. De krant publiceerde wel een lijst met mensen die protest tegen de zaak aantekenden, en merkte op dat Eekhoud in het buitenland veel steun genoot.
La Flandre libérale is tegen de vervolging, maar went ook deze zaak weer aan in haar strijd tegen het katholicisme. De krant vindt deze vervolging "une des caractéristiques du régime cléricale"[216], "des procès aussi ridicules" en legt de nadruk op de artistieke vrijheid die kunstenaars moeten krijgen. Volgens de krant probeert de overheid zich ook op het terrein van de kunst te laten gelden en is dit volledig misplaatst. Dit is een typisch liberaal idee, gericht tegen de bemoeienissen van de overheid. Ook andere, niet liberale kranten, zullen deze visie delen.
La Réforme, de krant die zichzelf opwerpt als verdediger van zowel Lemonnier als Eekhoud, maar die in alle talen zwijgt over het thema homoseksualiteit, probeert op twee manieren op te komen voor Eekhoud: ten eerste door te blijven benadrukken dat de intelligentia van zowel binnen- als buitenland als één man achter Eekhoud staan, en ten tweede via persoonlijke aanvallen op de Procureur des Konings de Bisthoven, die men tracht belachelijk te maken, en dit op een toch wel kinderachtige manier. Opvallend is wel een volledig ontbreken van argumenten. Men schermt voortdurend met het feit dat alle intelligente mensen de vervolging veroordelen "la gigantesque stupidité de ces poursuites ... contre l'opinion de tous les hommes de lettres, de tous les artistes, de tous les gens intelligents dont la protestation contre sa fantaisie procédurière a été unanime"[217] en dat deze "poursuites ridicules" en "sottise énorme" het werk is van, alweer, de katholieken: "...et ce sont nos cléricaux - eux seuls ; qu'on le sache ! - qui l'ont l'audace impie d'attraire en cour d'assises le grand romancier national"[218]. Men probeert nog wel aan te duiden dat het eigenlijke onderwerp van al deze debatten in wezen de vrijheid van de kunst is, maar algemeen beschouwd lijkt de houding van de krant op die van iemand die bij een kinderruzie tot het grootste kamp behoort. Men deinst er niet voor terug een expert van het Openbaar Ministerie te omschrijven als "il a l'air d'un foetus à l'eau-de-vie" en men vond het nodig te vermelden dat de Bisthoven "la voix d'un âne" heeft.
Vooruit en Journal des Tribunaux veroordelen ook de vervolging, maar pakken de zaak toch wel iets volwassener aan. Het Journal des Tribunaux verwondert zich erover dat het parket van Brugge niets heeft geleerd uit vroegere processen tegen schrijvers zowel in binnen- als buitenland, die ook op een belachelijk maken van de gerechtsinstanties waren uitgedraaid. Verder pleit de krant voor meer openheid van geest die dergelijke vervolgingen in de toekomst zou uitsluiten.
"Les cervaux modernes ... veulent un peu plus de tolérance envers les idées. Ils réclament pour elles le droit de vivre. Et ce qui est consolant, c'est que l'opinion publique intervient, prononce, juge et fait reculer les vieilles étroitesses d'esprit."[219]
Dit was vermoedelijk een beetje te optimistisch. De publieke opinie bood wel weerstand maar die was gericht tegen de interventie van de overheid in de wereld van de kunstenaar. Maar wat betreft tolerantie en verruiming van de geest in het echte leven, bijvoorbeeld ten opzichte van homoseksualiteit, was nog weinig sprake, tenzij dan bij enkelingen zoals Picard en Eekhoud.
Vooruit vindt de vervolging eerder een anachronisme, iets dat niet meer op zijn plaats was begin twintigste eeuw. De Procureur des Konings is volgens de krant een "magistraat van het verachterd Brugge" met een "middeleeuwsche hersenkast". De vervolging is dan ook "een der grootste rechterlijke dwalingen", want het getuigt van een "blinde onderdrukking". Volgens de krant deed Eekhoud niets dan de "zieltoestand van zekere menschen" beschrijven, en niet "de verheerlijking eener ondeugd te hebben willen maken". Vooruit vindt de hele toestand dan ook "bespottelijk", "belachelijk", "zwans" en meent dat ze voortspruit uit "zekere politieke neigingen en konkelfoezerijen". De vrijspraak voor Eekhoud was dan ook een "bewijs van gezond oordeel".
Le Peuple legt vooral de nadruk op de vrijheid die een kunstenaar zou moeten hebben in zijn werk en verwondert zich erover dat het gerecht dit blijkbaar overal begrepen heeft, behalve in Brugge.
"Ce n'est pas seulement Eekhoud et Lemonnier, c'est tout l'art belge que le donquichottisme du parquet de Bruges vise, alors que partout on s'est abstenu de poursuites téméraires et vexatoires."[220]
Deze "poursuites incongrues et absurdes" zijn volgens de krant te wijten aan een "monomanie de pudeur" die in Brugge nog scheen te heersen. Men verheugt zich dan ook in de vrijspraak:
"Ce verdict réjouira tous ceux qui estiment que le parquet n'a pas mission de rétablir la censure sur les oeuvres d'art et qui n'ont vu dans pareilles poursuites, qu'une atteinte à la liberté de la pensée." [221]
Auguste Dewinne, liet zoals boven reeds aangetoond, een ander geluid horen uit de socialistische hoek[222]. Over de vervolging heeft hij echter dezelfde mening als de anderen ; hoezeer het boek hem ook tegen de borst stuit, het parket heeft in deze geen bevoegdheid en de auteur moet in ieder geval vrij blijven, maar Dewinne zou graag zien dat de Belgische auteurs zich wat meer aan socialistische literatuur zouden wijden, en de arbeiders met kunst in contact laten komen "et non pas à nous faire prendre à force d'ingéniosité et d'art, d'un tas d'immondices pour un parterre de fleurs".
"... qu'à lire nos écrivains modernes on serait porté à croire que notre société est composée exclusivement de prostituées, de gommeux et de rastaquouères. On y a ajouté maintenant les onanistes et les pédérastes. La littérature bourgeoise est complète." [223]
Le Vingtième Siècle, conservatief katholiek, was dus de enige krant die openlijk de vervolgingen durfde verdedigen en men legde hier de nadruk op de openbare zeden en niet op de artistieke vrijheid. Volgens de krant was het boek van Eekhoud wel een verheerlijking van de "vice de Sodome", en men veegde de progressieve katholieken de mantel uit omdat deze dit goedkeurden wanneer het in een kunstwerk werd verwerkt. Verder merkte de krant niet zonder ironie op dat plots zovele auteurs het zo roerend eens waren met elkaar, terwijl sommigen toch wel rivalen van elkaar waren. Bovendien beweerde de krant na het proces sommige van Eekhouds vrienden gehoord te hebben, zeggende dat het boek eigenlijk toch wel een "fameuse saleté" was. Men klaagt ook de lage beschimpingen aan het adres van de Procureur des Konings in de pers aan. Volgens Le Vingtième Siècle deed het parket alleen maar zijn plicht, aangezien het "gardien de la morale" was. En ook kunst had zich aan de moraal te houden ; l'art pour l'art was absoluut verwerpelijk. Het vonnis stemde deze moraalridders dan ook triest:
"... ce verdict ... il attristera ceux qui ont souci de la moralité publique et qui craignent à bon droit qu'aux yeux de la foule l'acquittement de l'écrivain n'équivaille à l'innocuïté reconnue de l'oeuvre. Là est le péril: grâce aux jurés de Bruges il semble acquis désormais que l'apologie de Sodome n'outrage pas les bonnes moeurs."[224]
Het paternalisme is hier toch zeer duidelijk aanwezig. Men veronderstelt dat de massa niet zelf kan uitmaken wat ze aanvaarden en wat niet. De krant merkt ook nog fijntjes op dat de vrijspraak slechts werd bekomen door zeven stemmen voor en vijf tegen, en dat dit toch wel zeer nipt was. Bovendien ontving en publiceerde de krant na afloop van het proces een brief van één der juryleden die reeds spijt betoonde Eekhoud te hebben vrijgesproken. Hij legde de schuld hiervan bij sommige katholieke journalisten van een meer progressieve strekking die het boek wel verdedigden. Hij was hen gevolgd in hun mening, zoals hij gewoon was te doen. Volgens het jurylid was dit ook bij andere leden het geval geweest en heeft Eekhoud zijn vrijspraak dus aan hen te danken.
4. Vlaamse auteurs over Eekhoud en Escal-Vigor
Deze interviews in Le Peuple zijn geen onderdeel van de publieke opinie, maar het zijn individuele standpunten van een bepaalde hogere klasse, mensen met een zekere intellectuele ontwikkeling. Bovendien waren het allen mensen die Eekhoud in deze zaak welgezind waren.
Het gaat om Jules Destrée, afgevaardigde in de kamer van Volksvertegenwoordigers voor de socialisten, Albert Giraud die op literair vlak als een tegenstander van Eekhoud werd beschouwd, Picard, advocaat van Eekhoud, Célestin Demblon, redacteur bij La Réforme, Emile Verhaeren, vriend van Eekhoud en socialist evenals Emile Vandervelde, Maurice Maeterlinck, eveneens vriend van Eekhoud, Eugène Demolder en Léon Bazalgette.[225]
Jules Destrée[226] vindt het boek van Eekhoud "intéressant, mais malsain". Hij vermijdt te spreken over homoseksualiteit, en heeft het bijgevolg alleen over de vrijheid van het schrijverschap. Volgens hem brengen de "pudibonderies" van de overheid, aan wiens oprechte zorg voor de zeden hij zegt te twijfelen, de vrijheid in gevaar.
Ook Albert Giraud[227] weigert over het boek te spreken. Het enige wat hij erover te zeggen heeft, is dat hij "toutes les peines du monde à y voir une atteinte aux moeurs" heeft. Bovendien vindt hij een jury in een rechtszaal niet geschikt voor de beoordeling van een kunstwerk.
De mening van Picard werd boven reeds uiteengezet. In het interview[228] breekt hij nogmaals een lans voor het uranisme en hij gebruikt daarvoor alweer de antieke voorbeelden.
"C'est faire preuve d'ignorance médicale, psychique et historique que d'imaginer qu'entre l'amitié au sens usuel et la sodomie, il n'y a place pour aucun autre sentiment entre deux hommes ... entre ces deux extrêmes, il y a l'amitié passionnée telle qu'elle exista entre Socrate et Alcibiade ..."
"Pour le vulgaire, dès que les hommes s'embrassent ou s'enlancent, cela signifie qu'il y a sodomie entre eux".
Célestin Demblon[229] vindt homoseksualiteit een "thème désagréable et fâcheux", maar gaat volledig akkoord met het onderscheid dat Picard maakte tussen "inversion" en "pédérastie". Hij vond de vervolging dan ook totaal misplaatst.
Emile Verhaeren[230] heeft een originele visie op homoseksualiteit: "... puisqu'il y a passion, c'est-à-dire désir, rivé au coeur d'une nature humaine, j'avoue ne point comprendre ce mot contre-nature." Over het paternalisme van de katholieke overheid zegt hij het volgende: "Si le public s'offusque, qu'il n'achète point ses livres et tout sera dit. Les parquets n'ont point à intervenir."
Emile Vandervelde[231] benadrukt zijn sympathie voor Eekhoud, maar vindt desondanks dat de auteur hier te ver is gegaan. "Je ne puis m'empêcher de regretter qu'un artiste du talent et de la valeur d'Eekhoud consacre toutes ses dernières oeuvres à étudier un cas pathologique et tourne toutes ses préoccupations sur ce sujet."
Maurice Maeterlinck[232] weigert nog verdere uitleg te verschaffen. Hij getuigde ten gunste van Eekhoud op diens proces en vindt dat daarmee alles is gezegd.
Eugène Demolder[233] behandelt het onderwerp zeer uitgebreid. Hij klaagt de preutsheid van het Brugse parket aan en vindt dat de West-Europese zeden van dat ogenblik te strikt zijn: "... les antiques, les écrivains du XVIième siècle, les écrits de gens d'autres races ... font pâlir tout l'érotisme européen." Demolder gaat ook dieper in op het onderwerp homoseksualiteit. " un cas d'uranisme, c'est-à-dire amitié passionnée, et presque d'amour d'un homme pour un jeune garçon. On a dit que c'était la phénomène dont il ne fallait point parler et qui était indigne de la littérature." Hij is het hier niet mee eens en verwijst naar de werken van Horatius en Vergilius, en naar antieke samenlevingen zoals te Thebe waar "liens d'amour, plus que fraternel" sommige mannen aan elkaar bond.
"L'uranisme a donc été une passion admise et fort pratiqueé dans le monde antique. Elle existe peut-être plus intensivement dans le monde oriental: la littérature arabe et sémitique ne laisse aucun doute à ce sujet. Aujourd'hui l'uranisme a-t-il disparu d'Europe? Non, il existe encore. ... Cette passion a donc une force encore sérieuse ; la police connaît la profondeur du mal. Est-ce un reste de sang païen, ou l'affection est elle plus profonde et gît-elle dans les mystères secrets de l'amour, de l'animalité, de la vie ?"
Demolder neemt niet expliciet een standpunt in, maar tussen de regels valt toch wel enige sympathie voor homoseksualiteit te lezen. Over de behandeling van homoseksuelen in zijn periode, neemt hij wel positie in:
"Chez nous, ceux qui le subissent sont traités en lépreux moraux, rejetés au chenil des parias. Pourtant, pour qui sait se pencher sur l'âme humaine et saisir ses détresses et ses fatalités, ils ne sont pas les maîtres de leurs esprits, de leur physiologie, ces malheureux intervertis [sic] ; on ne sait quelle hérédité morbide les pousse vers l'opprobre. Environnés d'un monde qui réprouve la forme de leur amour les maudits luttent avec leur nature, avec le sang étrange qui coule en leurs veines, avec les instincts sourds et exceptionnels qui germent en eux et qui font trembler leur âme."
Dit is een oproep voor medelijden en begrip. Demolder neemt blijkbaar wel de ziekte theorie aan, maar pleit voor een betere behandeling. Ook verzet hij zich tegen het traditionele beeld dat men van de homoseksuelen had als onderontwikkelde, verlopen figuren. "Un uraniste n'est pas nécessairement un abruti ou un vagabond !"
Alles beschouwd is dit zowat de meest progressieve visie op homoseksualiteit die rond 1900 in Vlaanderen werd gevonden.
Léon Bazalgette[234] wou alleen kwijt dat het enige positieve gevolg van de vervolging de publiciteit was die aan het boek werd gegeven en die als resultaat had dat iedereen het boek had gelezen.
5. Besluit:
Om een goed overzicht van de pers te krijgen, wordt als besluit per krant haar strekking en houding naast elkaar geplaatst.
Van de katholieke kranten staat alleen de conservatieve Vingtième Siècle zeer negatief ten opzichte van homoseksualiteit. De krant vertegenwoordigt het paternalisme van de conservatieve katholieken die vinden dat de Staat de moraal van het volk moet dicteren en controleren. Homoseksualiteit is voor hen nog steeds de tegennatuurlijke zaak waar Sodom aan ten onder is gegaan.
Het Volk doet of zijn neus bloedt en brengt geen verslag uit over dergelijke zaken. Het Journal de Bruxelles staat in het repertorium van Vermeersch[235] ook als conservatief-katholieke krant aangeduid, maar de krant is in deze zaken in ieder geval gematigder dan Le Vingtième Siècle. Deze krant bracht de meest neutrale verslaggeving en vermeed te allen tijde een standpunt in te nemen. L'Indépendance belge als liberaal-katholieke krant legt wel een preutse houding aan de dag door zijn lezers de walgelijke details over homoseksualiteit te willen besparen, maar heeft verder geen opinie over de zaken.
Tot de liberale kranten horen La Flandre libérale en La Réforme. Beide kranten zijn voelbaar antikatholiek. La Flandre libérale is gematigder dan La Réforme en neemt in de zaak Wilde geen standpunt in. De zaak van Eekhoud ziet men als een katholieke aanval op de artistieke vrijheid. Over homoseksualiteit vermijdt men te spreken. Dit geldt ook voor het veel radicalere La Réforme die de vervolging van Eekhoud zeer sterk veroordeelt, maar vergeet te vermelden op grond van welke principes. In de zaak Wilde toont de krant zich iets meer genadig ten opzichte van Wilde en zijn homoseksualiteit dan de meeste kranten.
De socialistische kranten tenslotte, Vooruit en Le Peuple, hebben duidelijk een ander standpunt in de zaak van Wilde dan in de zaak van Eekhoud. In de zaak Wilde leggen ze vooral de nadruk op de decadentie van de hogere klasse en op de preutsheid van de katholieken die homoseksualiteit met zich mee zouden brengen. In die zin dient dit proces dan ook hun zaak in hun strijd tegen de bourgeoisie. Voor de zaak Eekhoud vindt Vooruit het van achterlijkheid getuigen een kunstenaar voor dergelijke feiten nog te vervolgen. Le Peuple heeft in deze verschillende meningen. Picard zorgt voor de progressieve visie door een onderscheid te maken tussen pederastie en uranisme (zie boven). Uranisme is voor hem aangeboren, pederastie verworven. Welke plaats bekleedt hij dan tussen de theorieën van die tijd ? Hij zag uranisme net als de medische wereld als een ziekte, als een psychiatrische afwijking. Alleen waren de medici er nog niet uit of dit al dan niet aangeboren was.
Impliciet is deze theorie van Picard ook terug te vinden in de juridische wereld, in die zin dat men overging tot collocatie wanneer een gerechtelijk geneesheer besloot dat de homoseksuele handelingen bij iemand voortkwamen uit een psychiatrische afwijking. Maar meestal kwam de gerechtelijke geneesheer niet tot die conclusie en deelde men gevangenisstraffen uit. Dan zou het dus om pederastie gaan, naar de definitie van Picard.
Maar waarschijnlijk was de meer conservatieve houding van August Dewinne meer representatief voor hoe de socialisten over homoseksualiteit dachten: een "vice immonde".
Le Journal des Tribunaux was niet aan een politieke strekking verbonden, maar wel aan Picard en stond dan ook negatief ten opzichte van de vervolging van Eekhoud, niet omwille van een politiek motief, maar omwille van het feit dat vroegere processen tegen schrijvers reeds hadden aangetoond dat zo'n strakke moraal niet meer van die tijd was.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[136] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers.
[137] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers.
[138] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers.
[139] Een leegloper werd in de processen gedefinieerd als iemand die geen bestaansmiddelen heeft en geen werk.
[140] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 404.
[141] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 6260 bis.
[142] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 3265.
[143] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 3265.
[144] P. COLLE, Historisch-sociologische analyse van homoseksualiteit als wettelijk strafbare ontucht, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), Criminologie, 1988. (Sem. Criminologie)
[145] G. HEKMA, Homoseksualiteit, een medische reputatie. De uitdoktering van de homoseksueel in negentiende-eeuws Nederland, Amsterdam, SUA, 1987, p. 109.
[146] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 517.
[147] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 2064.
[148] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 3265.
[149] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 831.
[150] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 750.
[151] J.P. ARON et R. KEMPF, Le bourgeois, le sexe et l'honneur, Bruxelles, Editions Complexe, 1984, p. 67.
[152] G. HEKMA, Homoseksualiteit, een medische reputatie. De uitdoktering van de homoseksueel in negentiende-eeuws Nederland, Amsterdam, SUA, 1987, p. 50.
[153] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 982.
[154] G. HEKMA, Homoseksualiteit, een medische reputatie. De uitdoktering van de homoseksueel in negentiende-eeuws Nederland, Amsterdam, SUA, 1987, p. 110.
[155] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 6260 bis.
[156] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 982.
[157] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 20764.
[158] Stadsarchief Antwerpen, Politiearchief, bundel 41.793 parken en plantsoenen, brief van 20 maart 1920 en zitting van burgemeester en schepenen van 27 mei 1919.
[159] Stadsarchief Antwerpen, Politiearchief, bundel 2319, geneesheren, zedelijke assistenten, briefwisseling, 1e bundel (1915-1925).
[160] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 3265.
[161] Stadsarchief Antwerpen, Politiearchief, bundel 3449 dienstboeken wijk 2, boek 2.
[162] Stadsarchief Antwerpen, Politiearchief, bundel 3449 dienstboeken wijk 2, boek 1 op datum van 19/06/1912 en boek 2 op datum van 5/2/1913.
[163] Stadsarchief Antwerpen, Politiearchief, bundel 3449 dienstboeken wijk 2, boek 2 op datum van 9/2/1913.
[164] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 3511.
[165] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 180-181.
[166] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 3265.
[167] J.M. POUPART, "Les aspects médico-psychologiques et juridiques", Revue de droit pénal et de criminologie, 1964-1965, p. 808.
[168] R. CHARLES, "Propos sur l'article 372 bis du code pénal", Revue de droit pénal et de criminologie, 1982, novembre, p. 824.
[169] P. COLLE, Historisch-sociologische analyse van homoseksualiteit als wettelijk strafbare ontucht, Gent, RUG (ontuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, p. 42. (Sem. Criminologie)
[170] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 6260 bis.
[171] M. BANENS, De homo-aversie, een analyse van de maatschappelijke onderdrukking van homoseksualiteit, Groningen, Historische uitgeverij, 1981, 176 p.
[172] J. BOSWELL, Christianity, Social Tolerance and Homosexuality. Gay people in Western Europe fronm the Beginning of the Christian Era to the Fourteenth Century, Chicago, 1980.
[173] J. WEEKS, Coming out, homosexual Politics in Britain, from the nineteenth Century to the Present, London, Quartet Books, 1977, 278 p.
[174] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 4233.
[175] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 10357.
[176] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 641.
[177] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr 982.
[178] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 4233.
[179] J.P. ARON et R. KEMPF, Le bourgeois, le sexe et l'honneur, Bruxelles, Editions Complexe, 1984, p. 53.
[180] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 10357.
[181] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 4031.
[182] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 517.
[183] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 750.
[184] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Turnhout, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 880.
[185] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Gent, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 6062 bis.
[186] Rijksarchief Beveren-Waas, Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, correctionele griffie, strafdossiers, griffienr. 4233.
[187] wie meer over dit proces wil weten zie:
- E. MAES, Le procès d'Oscar Wilde comme exemple de la morale victorienne, Rouen, Université de Rouen, 1995, 35 p. (département d'histoire)
-H.M. HYDE, Oscar Wilde, les années maudites, Mayenne, Mercure de France, 1968, 254 p.
-H.M. HYDE, Les procès d'Oscar Wilde, Mayenne, Mercure de France, 1966, 303 p.
-R. MERLE, "Le procès d'Oscar Wilde", Les temps modernes, 1951, janvier, pp. 1206-1224.
-R. ELLMAN, Oscar Wilde, New-York, Alfred A. Knoph Inc., 1988, 680 p.
[188] R. MERLE, "Le procès d'Oscar Wilde", Les temps modernes, 1951, janvier, p. 1206
[189] voor meer informatie over dit proces zie:
-J. DETEMMERMAN, "Le procès d'Escal-Vigor",Revue de l'université libre de Bruxelles, 1984, nr. 4-5, pp. 141-166.
ook werd er een verhandeling over dit proces geschreven door Ch. Scherlinck, Georges Eekhoud et le procès d'Escal-Vigor, Antwerpen, Universitaire Instelling Antwerpen, 1974-1975.
[190] La Réforme, 06.04.1895/3,C.
[191] Journal de Bruxelles, 06.04.1895/2,F.
[192] Vooruit, 08.04.1895/2,B.
[193] La Réforme, 06.04.1895/3,C.
[194] La Réforme, 06.04.1895/3,C.
[195] "Het Catholicisme en de vuile liefde", Vooruit, 21.04.1895/1,A,B,C.
[196] P. GISSELEIRE, "Het socialisme en de vrije liefde", Het Volk, 19.04.1895/1,A.
[197] "Het Catholicisme en de vuile liefde", Vooruit, 21.04.1895/1,A,B,C.
[198] Vooruit, 11.04.1895/2,D.
[199] Le Peuple, 18.04.1895/2,C.
[200] Le Peuple, 07.06.1895/3,C.
[201] La Flandre libérale, 11.05.1895/1,A.
[202] De geraadpleegde exemplaren van het Journal de Bruxelles waren wel beschadigd en misten vaak delen van de voorpagina.
[203] Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, Paleis der Academiën, deel IV, pp. 773-776.
[204] Vooruit, 23.10.1900/1,B.
[205] Le Vingtième Siècle, 26.10.1900/3,A.
[206] Le Peuple, 02.12.1900/1,D,E.
[207] La Réforme, 26.10.1900/1,E.
[208] "Het Catholicisme en de vuile liefde", Vooruit, 21.04.1895/1,A,B,C.
[209] C. DEMBLON, "Camille Lemonnier poursuivi !", La Réforme,23.10.1900/1,A,B,C. Het artikel handelt zowel over de zaak van Lemonnier als over die van Eekhoud.
[210] Journal des Tribunaux, 01.11.1900/3,C.
[211] Vooruit, 23.10.1900/1,B.
[212] Vooruit, 23.10.1900/1,B.
[213] E.PICARD, "L'Uranisme", Le Peuple, 19.11.1900/1,A,B.
[214] A.DEWINNE, "Escal-Vigor", Le Peuple, 28.11.1900/1,A,B.
[215] "Het Catholicisme en de vuile liefde", Vooruit, 21.04.1895/1,A,B,C.
[216] La Flandre libérale, 29.10.1900/1,A.
[217] La Réforme, 25.10.1900/1,E,2,A.
[218] La Réforme, 23.10.1900/1,A,B,C.
[219] Journal des Tribunaux,18.03.1900/3,B.
[220] Le Peuple, 28.10.1900/1,B,C.
[221] Le Peuple, 28.10.1900/1,B,C.
[222] A. DEWINNE, "Escal-Vigor", Le Peuple, 28.11.1900/1,A,B.
[223] A. DEWINNE, "Escal-Vigor", Le Peuple, 28.11.1900/1,A,B.
[224] Le Vingtième Siècle, 28.10.1900/1,A,B.
[225] Voor de meeste van deze auteus is een beknopt biografisch artikel terug te vinden in de Dictionnaire des auteurs, Paris, Laffont-Bompiani, 1956, 2 dln.
[226] Le Peuple, 03.12.1900/1,E,F.
[227] Le Peuple, 05.12.1900/1,F,2,A.
[228] Le Peuple, 07.12.1900/1,C,D.
[229] Le Peuple,10.12.1900/1,D,E.
[230] Le Peuple, 12.10.1900/1,E.
[231] Le Peuple, 17.12.1900/1,D,E.
[232] Le Peuple, 18.12.1900/1,D.
[233] Le Peuple, 24.12.1900/1,C,D,E.
[234] Le Peuple, 26.12.1900/1,D.
[235] A.VERMEERSCH e.a., Répertoire de la presse bruxelloise, 1799-1914, Leuven-Parijs, Ed. Nauwelaerts, ICHG Bijdragen 50, 1968, p. 417.