Twee Engelse benedictinessen ver van huis. De brieven van Mary Percy (1569-1642) en de biografie van Gertrude More (1606-1633). (Bieke Verhoelst)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

In het begin van de zeventiende eeuw verlieten vele Rooms-katholieke religieuzen en anderen, die zich niet wilden conformeren aan de Anglicaanse kerk, hun land en zochten hun heil in onder meer Frankrijk, Spanje en Italië. Het waren vooral de Spaanse Nederlanden die het centrum werden van de Engelse contrareformatie, met een enorme opstoot van kloosters en colleges, waar jonge mannen gevormd werden tot missionarissen in Engeland[1]. In deze tijden maakten twee jonge vrouwen de oversteek van Engeland naar het vaste land. Beiden kenden elkaar waarschijnlijk op dat moment nog niet, toch hadden hun levens een aantal raakpunten. De vermoedelijk in 1569 geboren Mary Percy was de dochter van de zevende graaf van Northumberland, Thomas Percy en van Anne Somerset, de dochter van de tweede graaf van Worcester. Toen Thomas Percy in Schotland gevangen genomen werd, omwille van zijn verzet tegen de Anglicaanse kerk, vluchtte zijn vrouw met hun dochtertje Mary naar Vlaanderen. Hier probeerde zij losgeld bij elkaar te krijgen voor haar man en diplomatieke steun te verwerven van de hertog van Alva, de gouverneur-generaal van de Spaanse Nederlanden. Alle hulp kwam echter te laat. Thomas Percy werd in 1579 geëxecuteerd. De weduwe en de kleine Mary bleven achter in Vlaanderen onder de hoede van de koning van Spanje. Mary kreeg onderricht in een aantal kloosters, ook in Frankrijk. Op een bepaald ogenblik keerde Mary echter terug naar Engeland, waar ook zij enige tijd gevangen genomen zou worden voor haar katholieke geloof. Ze keerde dan voorgoed terug naar de Spaanse Nederlanden in de jaren 1590. Ze dacht eraan om een klooster op te richten in Brussel voor Engelse katholieke vrouwen. Vooraleer ze deze onderneming begon wilde ze zich eerst bekwamen in het conventuele leven en bracht hiervoor een tijdje door in de kloosters van de Augustijner kannunikessen in Brussel en in Leuven. Na een tijdje in een huis met een paar gelijkgezinde vrouwen gewoond te hebben, stichtte zij met enkelen van hen in 1599 te Brussel een klooster in de orde van Sint Benedictus: The Monastery of Our Lady of the Assumption. Aangezien de vrouwen eerst een noviciaat moesten doorlopen, werd er gezocht naar een geschikte Engelse non om de leiding over het nieuwe klooster te nemen. Deze eerste abdis werd Joanna Berkeley. Zij leefde voorheen in de benedictijner abdij van Sint Pieter te Rheims[2]. De jonge congregatie telde acht zusters en vier lekenzusters. Het klooster groeide snel, maar al snel verstoorden een aantal strubbelingen het rustige kloosterleven..

 

In 1624 scheurde zich een groepje van vier zusters af en stichtte een klooster te Gent, waaruit later ook de stichtingen van Boulogne (1652), Pontoise (1658), Duinkerke (1662) en Ieper (1665) groeiden. Mary Percy deed haar professie op 21 november 1600. Het was haar intentie om een kloostergemeenschap te stichten als oord van rust en vrede voor uitgeweken Engelse katholieke meisjes. Het draaide echter anders uit. Mary werd abdis van het klooster in 1616 en werd telkenmale herkozen. Het was onder haar bewind dat het klooster woelige tijden kende. Zelf schreef ze in 1630 een brief aan de aartsbisschop waarin ze vertelde dat de problemen in het klooster haar teveel werden. Ze voelde zich ziek en vond het vreselijk haar klooster in een dergelijke staat te zien:

Me trouvant malade et infirme (non par la grace de Dieu en peur de la mort encore, selon le iugement des medicins) … que Dieu m’ayt fait mere de ceste famille par trois fois (comme vostre Seigneur Illustrissime le scait) la voyant en se miserable estat comme elle est …[3]

Later werden belangrijke stappen gezet tot vrede in het klooster en Mary speelde hierin een kapitale rol. Ze overleed op 13 november 1643. Zij werd als abdis opgevolgd door Agnes Lenthall in 1642. Onder haar bewind en onder dat van haar opvolgster Alexia Blanchard (abdis van 1651 tot 1652) heerste er nog steeds geen echte vrede in het klooster. Die kwam er pas toen in 1652 Mary Vavasour aan het hoofd van de gemeenschap kwam. Ook na haar werd het klooster niet meer geconfronteerd met zware problemen. De zusters kwamen achtereenvolgens onder de hoede van Anne Forster (abdis van 1676 tot 1682), Dorothee Blundell (abdis van 1682 tot 1713), Theodosia Waldegrave (abdis van 1713 tot 1719), Mary Crispe (abdis van 1719 tot 1757), Maura Whettenhall (abdis van 1757 tot 1762). Onder het gezag van Mary Ethelred Mannock (abdis van 1762 tot 1773) kende het klooster wat problemen door financiële moeilijkheden. Haar opvolgster Ursula Pigott (abdis vanaf 1774) werd omwille van gezondheidsproblemen vanaf 1791 bijgestaan door Augustine Tancred. De Franse Revolutie verplichtte de kloosters terug te keren naar Groot-Brittannië. De zusters verlieten Brussel in juni 1794, maar zonder Ursula Pigott. Zij weigerde Brussel te verlaten. Ze bleef er tot haar dood in 1795. De gemeenschap vestigde zich in Winchester tot 1857 en verhuisde toen naar East-Bergholt, Suffolk. In 1940 verhuisde het voor een laatste keer naar Woolmer Hill in Haslemere, Surrey[4] waar het in 1976 uitstierf[5].

In 1623 maakte een ander jong Engels meisje eveneens de tocht naar de Spaanse Nederlanden. Ook zij lag aan de bakermat van een nieuwe kloostergemeenschap. Helen More was de achterkleindochter van waarschijnlijk een van de bekendste slachtoffers van de godsdienstperikelen op de Britse Eilanden, Thomas More Helen werd geboren op 25 maart 1606 op het landgoed van haar vader, Cresacre More, Low Leyton te Essex[6]. Cresacre was de oudste zoon van Sir Thomas More en de kleinzoon van John More, de zoon en erfgenaam van de bekende Thomas More. Helen’s Moeder was de dochter van Sir John Gage; die een hoge positie aan het Engelse hof bekleedde. Zij stierf echter toen Helen amper vijf jaar oud was. Helen werd grotendeels opgevoed door haar vader, die nooit zou hertrouwen. Helen bleef tot haar zeventiende bij haar vader in Engeland. Benedict Jones[7], de biechtvader van Helen, zag in het jonge meisje een uitstekende kandidate om samen met een aantal leeftijdsgenoten een katholiek benedictijns klooster te stichten in de Spaanse Nederlanden. Helen was hier aanvankelijk niet voor gewonnen, maar vertrok uiteindelijk toch.. Samen met acht andere jonge meisjes uit Engeland kwam ze in 1623 naar de Spaanse Nederlanden om een klooster op te richten. Bij hun aankomst op het continent verbleven de meisjes een tijdje in Douai tot een geschikte plaats voor het klooster gevonden werd. Tegen het einde van het jaar 1623 namen de meisjes hun intrek in de abdij van Femy te Kamerijk. Aanvankelijk hadden ze het gebouw slechts in leen, maar in 1638 kwam het in hun bezit. Ze doopten de abdij om tot The Abbey of Our Lady of Consolation[8]. Bij haar professie in 1625 zou Helen de naam Gertrude More aannemen. Om deze jonge groep een goede start te geven werd de hulp van drie zusters uit de gemeenschap van Brussel ingeroepen, namelijk Frances Gawine, Pudentiana Deacons en Viviana Yaxley.[9] In 1629 verkozen ze uit de negen oorspronkelijke meisjes Catherine Gascoigne tot hun abdis. Ook de Kamerijkse gemeenschap bleef niet gespaard van problemen. Gertrude droeg bij aan de oplossing voor dit conflict. Zij was tevens een voorbeeld voor haar medezusters. Gertrude stierf evenwel op 17 augustus 1633 aan de pokken. De tien jaar die zij in het klooster verbleef waren niet zonder betekenis. In 1640 werd het klooster opgewaardeerd tot een volwaardige abdij met al de privilegies en rechten die hier bij hoorden. De gemeenschap van Kamerijk leefde een vrij rustig bestaan tot aan de Franse Revolutie. In deze periode werd de gemeenschap bestuurd door achttien abdissen en legden ongeveer 160 zusters hun geloften af. In 1651 stichtten een aantal zusters uit Kamerijk een filiaal te Parijs. De zus van Gertrude, Bridget More, werd de eerste abdis.

In oktober 1793 werden de zusters te Kamerijk gearresteerd en gevangen gezet voor achttien maanden. Ze werden gedeporteerd naar Parijs, maar daar vrijgelaten en teruggestuurd naar Engeland waar ze in 1795 aankwamen. Na een aantal omwegen kwamen ze in 1838 terecht in Stanbrook Abbey te Worcester, waar de kloostergemeenschap nog steeds verblijft[10].

 

Gertrude More, gravure door R.Lochon[11]

 

Voor een goed begrip moet er toch een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen het klooster te Kamerijk en dat van Brussel. Hoewel beiden benedictijnse stichtingen waren is er een groot verschil in jurisdictie. Het klooster te Brussel van Mary Percy was een voorbeeld van de kloosters die gesticht werden door een of meerdere vrouwen die wilden samen leven volgens de regel van Sint Benedictus. Zij waren onafhankelijk van andere kloosters en stonden onder de jurisdictie van hun bisschoppen. Andere voorbeelden hiervan zijn de kloosters in Gent, Boulogne, Pontoise, Duinkerke en Ieper. Het klooster te Kamerijk was echter een uniek geval in deze contreien. Dom Benedict Jones was een van de monniken van de recent heropgeleefde English Benedictine Congregation en het klooster dat hij oprichtte voor de negen Engelse meisjes was enkel afhankelijk van deze groep.

 

Het thema van de Engelse kloosterzusters speelt al lang een belangrijke rol in de historiografie. Reeds in 1889 schreef A. Bonvarlet een studie over de Engelse nonnen die zich in een abdij te Duinkerke gevestigd hadden, getiteld: L’ abbaye des Dames nobles bénédictnes anglais de Dunkerque. Een gelijkaardig boek is dat van Patrick Nolan, OSB. Deze studie handelde over het klooster te Ieper, waarin Ierse meisjes leefden. The Irish Dames of Ypres, being a history of the Royal Irish Abbey of Ypres founded A.D. 1665 and still flourishing and some account of Irish jacobitism. Dit werd geschreven in 1908. In 1914 publiceerde Peter Guilday een belangrijke studie over de Engelse katholieke vluchtelingen op het continent. Hierin behandelde hij ondermeer een heel aantal Engelse congregaties, zowel van mannen als vrouwen die zich in deze contreien gevestigd hadden. Deze studie is een onmisbaar instrument bij het onderzoek naar Engelse kloosterzusters in de Spaanse Nederlanden. Ook de Catholic Record Society bundelde in het begin van de twintigste eeuw een deel uitgegeven bronnen in verband met deze zusters. Alexandre Pasture gaf in 1930 wat correspondentie van de Engelse kloosterlingen met Rome uit. Al deze studies behandelden voornamelijk de institutionele en religieuze geschiedenis van deze gemeenschappen. Naast een voortzetting van deze institutionele geschiedenis door onder andere L. Van Meerbeeck, die het Brusselse klooster van de Engelse nonnen uitvoerig behandelde in het Monasticon Belge uit 1964, is er een verschuiving naar een interesse voor de individuele zusters, met een meer biografische inslag. Een goed voorbeeld hiervan is Benedict Weld-Blundell die de geschriften van Baker over en de geschriften van Gertrude More uitgaf in 1910. In 1931 gaf Benedict Knowles de biografie van Lucy Knatchbull uit, geschreven door Sir Tobie Matthew.

Deze trend werd verder gezet wanneer Paul Renaudin Gertrude More opnam in zijn studie: Quatre mystiques anglais uit 1945. In zijn A literary and Biographical History of the English Catholics, from the breach with Rome in 1534 to the present time uit 1969 gaf Joseph Gillow heel wat biografische gegevens over een aantal Engelse nonnen die hier verbleven. Verder kwamen er ook uitgaven door de kloostergemeenschappen zelf, die hun geschiedenis te boek stelden. Een voorbeeld hier van is het boek van de zusters van Teignmouth, die hun ontstaansgeschiedenis in het klooster te Duinkerke uitgaven in 1958, geholpen door John Stephan en Wyndham Lewis. De benedictinessen van Stanbrook, de voortzetting van de stichting te Kamerijk bleven ook niet onverschillig voor hun geschiedenis en gaven in 1956 een studie uit over hun klooster. Het gaat hier vooral om een eerbetoon aan een van hun abdissen, maar zij behandelen tevens hun vroege geschiedenis in de Spaanse Nederlanden. Dit boek bevat al heel wat elementen van een trend die vooral de dag van vandaag tot uiting komt. Er komt een meer sociaal-culturele inslag in het relaas. De afkomst van de meisjes, het kunnen lezen en schrijven en de literaire achtergrond van de meisjes wordt als een zeer interessant aspect beschouwd. Vooral in de jaren negentig wordt deze trend doorgezet. In zijn artikels behandelt Paul Arblaster ondermeer het contact van de Brusselse Engelse zusters met de Aartshertogen en verschuift in zijn studie over dit Brusselse klooster duidelijk het zwaartepunt van een institutionele geschiedenis naar een cultureel-sociale geschiedenis, met veel aandacht voor het literaire kunnen van de vrouwen. Ook Margaret Truran, de archivaris van het klooster te Stanbrook, besteed hier in haar artikel True Christian Amazones in Downside Review van juli 1997 veel aandacht aan. De interesse voor een geschiedenis van de kloosterzusters uit de zeventiende eeuw, al dan niet van Engelse komaf, wordt duidelijk met een studie van Craig Harline. Hij combineert het cultureel-sociale aspect met het biografische in De verzoekingen van zuster Margriet: het Vlaamse kloosterleven in de zeventiende eeuw. Hierin vertelt hij over een jonge zuster die heel wat persoonlijke moeilijkheden ondervond tijdens haar kloosterleven. Het thema van ziekte en hysterie speelt hier een belangrijke rol in. Dit zien we ook in een artikel over Elisabeth Strouven, een vrouwelijke geestelijk uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, van Florence Koorn uit 1992. Concha Torres schreef in 1996 een artikel over de brieven van een zeventiende-eeuwse Spaanse zuster in de Spaanse Nederlanden genaamd Ana De Jesus Hierin komt het thema van ziektes en hysterie terug. Hieruit blijkt dat ook de geschriften van de zusters worden gezien als een interessante bron voor hun geschiedenis. De aandacht voor de Engelse kloosterzusters die zich hier vestigden is nog niet voorbij.

 

Eind vorig jaar verscheen er immers een nieuwe uitgave van Bakers, The Life and Death of Gertrude More, door Ben Wekking. Het Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique: monasticon van Pascal Majérus is hier ook een belangrijk voorbeeld van. Dit verscheen in 2001. De sociaal-culturele aspecten van het leven van Engelse kloosterzusters nemen ook in deze studie een belangrijkere plaats in dan ze deden in het artikel van Van Meerbeeck voor het Monasticon belge.

 

Mijn onderzoek sluit aan bij deze recente ontwikkelingen. In de volgende hoofdstukken worden een aantal sociale en culturele aspecten van de geschiedenis van de Engelse kloosterzusters uit de doeken gedaan. Dit gebeurt aan de hand van eigen geschriften van de zusters. In de eerste plaats is dit de correspondentie van de Engelse kloosterzusters van de gemeenschap te Brussel met de aartsbisschop te Mechelen. Deze is bewaard in het archief van het aartsbisdom te Mechelen. Vooral de brieven van Mary Percy zijn hierin bijzonder interessant. Daarnaast speelt ook de biografie van Gertrude More een belangrijke rol. Zij schreef ook een aantal eigen geschriften, maar deze handelen eerder over haar religieuze leven. De biografie die haar biechtvader, Baker, over haar schreef is echter een zeer interessante bron voor mijn onderzoek. Andere bronnen, als de uitgegeven professielijsten, uitgegeven correspondentie van de zusters met Rome en van de nuntius, en de literatuur zijn een boeiende aanvulling. De sociale achtergrond van de meisjes is een eerste aspect: het sociale milieu waaruit zij kwamen, de leeftijd waarop zij binnentraden in het klooster en hun motivering hiervoor, de sociale contacten die zijn onderhielden met landgenoten, … Een ander aspect is hun culturele achtergrond: of ze konden lezen en schrijven, welke boeken ze lazen, welke talen ze spraken, etc. De institutionele geschiedenis van beide kloosters wordt echter niet vergeten. De spanningen in het klooster te Kamerijk en vooral te Brussel zijn op zich al heel wetenswaardig, maar vooral de manier waarop de zusters hiermee omgingen is zeer boeiend. Dit zal duidelijk blijken uit hun brieven. Een laatste aspect past meer in de gendergeschiedenis: hoe gingen de vrouwen om met hun mannelijke biechtvaders en oversten, hoe functioneerde een puur vrouwelijke gemeenschap en welke plaats nam solidariteit in bij deze kloosterlingen.

 

Het voornaamste bronnenmateriaal van dit onderzoek bestaat uit zes dozen losse documenten bewaard in het archief van Mechelen. Deze documenten zijn hoofdzakelijk brieven van de zusters van het klooster te Brussel aan de Aartsbisschop van Mechelen. Daarnaast bevatten de dozen ook rekeningen, visitatieverslagen en officiële documenten. Het interessantste materiaal voor dit onderzoek zijn echter de brieven. Het grootste deel van de brieven dateren uit de eerste helft van de zeventiende eeuw en kennen een hoogtepunt in de jaren 1629 tot 1635. Dit is tevens de periode waarin het klooster in grote moeilijkheden verkeerde. De brieven zijn zowel in het Engels, het Frans, het Oudnederlands, als in het Latijn geschreven. Het grootste deel is in vrij goede staat en in een redelijk leesbaar handschrift. Deze egodocumenten moeten natuurlijk met de nodige kritische zin benaderd worden. Enerzijds zijn ze goud waard als rechtstreekse getuigen van de toenmalige gebeurtenissen. Anderzijds zijn ze subjectief, aangezien ze de mening vertolken van personen die dicht bij de kwestie betrokken waren. Wanneer men dit echter in het achterhoofd houdt zijn deze bronnen zeer waardevol en geven ze een mooi beeld van hun schrijfsters en van de omstandigheden waarin zij geschreven werden. Er mag ook niet vergeten worden dat deze brieven de kijk op de wereld verkondigen van een vrouwen die in een gesloten gemeenschap leefden. In studies wordt er op gewezen dat deze visies vaak eng zijn en dat de ideeën vaak ingefluisterd zijn door ondermeer de biechtvaders van de zusters[12]. Het zijn ook vaak de enige documenten die de historicus kan helpen de geschiedenis van kloosters te onderzoeken. Deze bronnen werden echter niet altijd graag vrijgegeven door de katholieke kerk. Zij zagen de historicus als een indringer in de private sfeer van het klooster. De dag van vandaag is er ten aanzien hiervan meer openheid[13]. Van al deze brieven waren er ongeveer 200 zeer bruikbaar voor mijn onderzoek. De citaten die de bevindingen zullen illustreren komen rechtstreeks uit een aantal van deze brieven. Deze citaten zullen zo nauwkeurig mogelijk worden weergegeven door hun spelling aan te houden. Alleen de afkortingen worden voluit geschreven. De onduidelijk geschreven of weggevallen woorden worden tussen vierkante haken geïnterpreteerd. Voor het klooster te Brussel zijn deze brieven de hoofdbron. Voor het klooster te Kamerijk is dit de biografie van Gertrude More. Deze is geschreven door haar biechtvader Augustine Baker. Bij het lezen van deze uitgegeven bron kwamen vele interessante gegevens aan het licht. Het gaat hier echter om een literaire bron en die moet dus anders benaderd worden dan de brieven. Ook hier moet de nodige voorzichtigheid aan de dag gelegd worden. Het gaat hier om een spirituele biografie, waarin het leven van Gertrude beschreven wordt met als rode draad haar spirituele progressie. Vaak werd dit werk beschouwd als een soort hagiografie. Dit wordt echter door historici, als Ben Wekking, tegengesproken. Baker idealiseert Gertrude niet. Hij wijst zelfs vaak op haar fouten. Daarenboven bekritiseert Baker in zijn boek de hagiografie die enkel de heiligheid en de perfectie benadrukt en niet het proces waardoor deze werd bereikt. Een groot deel van de biografie is natuurlijk wel een uiteenzetting van de leer van Baker. Gertrude, zijn beste leerling, wordt hierin opgevoerd als voorbeeld om de lezer te inspireren[14]. De nadruk ligt dus duidelijk op de verdediging van deze leer. De bron moet dus ook vanuit deze context gelezen worden.

 

In een eerste hoofdstuk wordt ten eerste de sociale achtergrond en leeftijd van intreden van de zusters bekeken. Dit gebeurt met behulp van de uitgeven professielijsten. Daarnaast wordt er getracht een beweegreden om deze stap te zetten te vinden. De biografie van More is hier een groot hulpmiddel. Het culturele krijgt ook aandacht. Dat de zusters konden lezen en schrijven blijkt uit de brieven, maar wat lazen ze nog en in welke talen schreven ze? Wat waren daarnaast hun andere bezigheden in het klooster? In een tweede hoofdstuk worden de sociale contacten die de zusters onderhielden met het thuisland en met landgenoten in de Spaanse Nederlanden onderzocht. De brieven zijn hier een belangrijke bron. In een derde hoofdstuk worden de moeilijkheden die beide kloosters ondervonden uiteengezet. Deze feiten zijn gekend vanuit de literatuur, maar worden geïllustreerd aan de hand van de brieven, de biografie en uitgegeven correspondentie van de Brusselse zusters met Rome en van de nuntius. In een laatste hoofdstuk wordt er ingegaan op het genderaspect. Vooral de gezagsproblematiek en de solidariteit onder de vrouwen worden hierin behandeld. Daarnaast wordt er getracht een beeld te vormen van hoe zij met de mannelijke biechtvaders en oversten omgingen en hoe deze over deze vrouwengemeenschappen dachten.

 

 

Hoofdstuk 1: De vrouwen achter het habijt

 

Leven in een klooster was de droom van Mary Percy. Ze deelde deze droom met vele anderen. De kloosters te Brussel en Kamerijk ontvingen echter niet zomaar iedereen in hun midden. Het is dan ook interessant om eens te bekijken uit welk midden deze meisjes kwamen en of ze oud of jong waren toen ze de eerste voet in het klooster zetten. Dan kunnen we ons afvragen om welke redenen ze die stap gezet hadden en hoe ze zich bezighielden eens ze in het klooster opgenomen werden.

 

 

1 .Wie waren ze?

 

Na zelf een vergelijkende studie gemaakt te hebben van de professielijsten[15] van de kloosters van Kamerijk en Brussel kwamen we tot enkele resultaten omtrent leeftijd en afkomst van de meisjes. De registers van Brussel geven informatie over 137 zusters, die van Kamerijk over 230 meisjes die in het klooster zijn ingetreden. Deze laatste zijn niet allemaal choirsister geworden. Van de 230 zijn er 37 laysisters en 88 hebben het klooster verlaten. We moeten hierbij opmerken dat hoewel de betrouwbaarheid van deze documenten vrij groot is aangezien deze gegevens grotendeels bevestigd worden door de literatuur en de archieven te Mechelen, er hier en daar toch vragen kunnen rijzen. Zo is er een hiaat in de lijst van Brussel tussen de jaren 1644 en 1652. Kunnen we hieruit veronderstellen dat er in deze periode geen zusters werden opgenomen? Ook vinden we soms namen van novicen in de documenten in het aartsbisdom Mechelen die niet in deze registers voorkomen. We moeten dus deze gegevens met enige voorzichtigheid hanteren en we benadrukken dat de hieronder weergegeven resultaten enkel bij benadering juiste cijfers zijn. Als we gaan kijken naar de gemiddelde leeftijd bij het intreden van het klooster (dus niet de professie) in die periode dan zien we dat deze in Kamerijk ongeveer 19.4 jaar was en in Brussel ongeveer 18.8 jaar. De meisjes waren dus ongeveer 19 jaar bij het intreden in het klooster. Slechts een kleine 8% in Kamerijk en 4.5% in Brussel is ouder dan 30 bij het intreden in het klooster.

In Kamerijk was de jongste 7 en de oudste 77, in Brussel situeren de leeftijden zich tussen de 3 en de 50 jaar. In Kamerijk is er een duidelijke piek tussen 13 en 20 jaar. In Brussel ligt deze piek eerder tussen de 16 en de 20 jaar.

 

 

Dit kunnen we ook duidelijk zien op de grafiek.

 

Als we kijken naar de verhalen van Mary Percy en Gertrude More zien we dat Gertrude perfect in dit profiel past. Zij was zeventien toen ze in het klooster aankwam. Mary Percy was betrekkelijk ouder (reeds 29), maar we moeten wel bedenken dat Mary reeds enkele jaren in andere kloosters had verbleven. Wat betreft de leeftijd van professie, moeten we ons tevreden stellen met enkel de gegevens uit Brussel aangezien deze in de lijsten van Kamerijk niet gegeven zijn. De gemiddelde leeftijd ligt hier iets hoger, namelijk op ongeveer 22 jaar. Dit is niet verwonderlijk aangezien de professie meestal een aantal jaren na de intreding in het klooster plaats vond. De jongste zuster die haar geloften aflegde was 16 jaar. De oudste te Brussel was reeds 52 jaar oud. De grafiek geeft dit goed weer.

 

 

Van de 88 meisjes die het klooster van Kamerijk verlaten hebben ligt de gemiddelde leeftijd rond de 17.5 jaar. Een kleine 73% van die 88 zijn jonger dan 20. Er zijn slechts 6 zusters die na hun dertigste de stap zetten om het klooster te verlaten. Hier moeten we echter opmerken dat een aantal van deze uittredende zusters, het klooster verlaat om zich in een ander klooster te vestigen.

 

 

Al snel bleek uit de verschillende werken en bronnen dat er vooral meisjes uit de hogere klasse in het klooster waren.. In een van de brieven van Mary Percy staat het volgende:

Notre Monastère est commencé pour les Anglois seulement encore que n’avons pas nul obligation de ne recepvoir celles des autres nations lors qu’il sera a propos.

Et encore aussy que nous ne sommez pas obligez de ne y recepvoir que personnes de qualité exeptè deux ou trois.[16].

 

Hier uit blijkt duidelijk dat ze enkel meisjes van goede huize aanvaardde. Ze gaat zelfs verder:

 

…nous recepvons pour soeures converses ou coadiutrices celles qui n’apportent rien pour les entretenir[17].

 

Dit was niet verwonderlijk aangezien de bruidsschat die de meisjes meebrachten de voornaamste bron van inkomsten was. Ook Paul Renaudin schrijft dat Dom Benet Jones een aantal vrouwen en meisjes uit de upper classes rond zich verzamelde om een kloostergemeenschap op te richten.[18] Uit studies blijkt dat alle koorzusters uit welgestelde families kwamen[19]. Als we dit nu statistisch gaan bekijken dan blijkt inderdaad uit de gegevens die we over het klooster in Brussel hebben dat alle volwaardige zusters van goede zoniet van zeer goede huize afkomstig waren. Toch waren er ook meisjes van lagere klassen. Voor deze gegevens baseren we ons op de vaders van de meisjes. Zo onderscheiden we de peers (hoge adel), baronets, knights en esquires (lage adel). In de tekst worden verder de vaders enkel benoemd door Sir of Mr. Hier kan het handelen over commoners of zonen van baronets of esquires.[20] Wanneer de vader geen titel kreeg hebben we de dochter ingedeeld onder ‘gemiddelde’ afkomst. Wanneer er ook geen Mrs. Of Miss voor de meisjes hun naam stond, hebben we deze als van ‘lagere’ afkomst beschouwd. Dit moet echter met de nodige voorzichtigheid gebeuren, aangezien dit enkel een negatief bewijs is en dus niet sluitend. Het was echter niet zo eenvoudig om een mooie vergelijking tussen Brussel en Kamerijk te maken aangezien zij geen eenvormig systeem van titulatuur gebruikten. Vandaar dat de verdeling in groepen van de vaders in Kamerijk verschilt van die van Brussel. In Kamerijk zaten 14 hoog adellijke meisjes. Een dochter van een graaf, vier dochters van een viscount en negen dochters van baronnen. Er waren 20 meisjes wiens vader baronet was, drie mochten zich dochter van een knight noemen en 99 meisjes waren de dochter van een weledelgeboren heer of esquire. Verder waren er 78 meisjes van gemiddelde afkomst en 13 van lagere afkomst. Deze laatste werden meestal vermeld als dochters van good honest people. De verdeling d.m.v. percentages wordt in grafiek gegeven.

 

 

De vier zusters van hoge adel in Brussel waren de dochters van twee baronnen en twee graven. Er waren verder zeven dochters van Baronets en 54 dochters van Esquires. Bij 23 van de meisjes werd hun vader betiteld als Sir en bij 40 als Mr. De overige 9 meisjes kunnen als van gemiddelde afkomst beschouwd worden.

 

 

Paul Arblaster bevestigt deze bevindingen in zijn artikel over het klooster te Brussel. Hij stelt dat alle koorzusters uit welgestelde families kwamen , de meeste uit de gentry en een aantal uit de nobility of wiens vaders succesvol waren in een beroep of in de handel. Hij merkt tevens op dat een groot aantal van hen afkomstig was van officieren die gediend hadden onder Queen Mary[21]. Mary Percy was als dochter van een graaf afkomstig uit de bovenste sociale laag in haar land. Gertrude komt voort uit de gentry.

 

 

2. De stap naar het leven in het klooster

 

Dat de reden om in het klooster te treden veelvuldig zijn bleek uit de professielijst van Kamerijk. Naast deze lijst werd er ook een graflijst opgenomen. Hierin staan de verhalen van enkele overleden zusters, waarin af en toe ook gewag wordt gemaakt van hun eventuele roeping of reden om in het klooster te treden. De meeste meisjes zijn ingetreden omwille van een roeping naar het religieuze leven. Soms vermelden de lijsten specifieke redenen. Zo blijkt het dat Margeret Gascoigne de volgende reden had voor haar keuze voor een religieus leven:

 

 , shee esteeming y innocence & native goodness shee had derived from her parents

to be insufficiant, therefore laboured for more purity of heart & perfection of divine love in Religion,…[22]

Sommige meisjes maakten deze keuze al vrij snel. Zo staat er bij Cecilia Hall:

 

Shee was called very young by All: God to ye holy state of religion, which vocation of hers, she was permitted by her pious parents to comply with,…[23]

Toch was ze al 19 toen ze in het klooster binnentrad en legde pas twee jaar later haar geloften af.[24]

Jane Martha Martin, een van de lekenzusters, had de kans gekregen om met een welstellende man te trouwen, maar ze koos ervoor om een arm religieus leven te leiden en vroeg haar aanbidder om zijn geld aan een Seminary of English in Flanders te schenken, wat hij dan ook deed.[25] Het verhaal van Sister Elizabeth Barbara Smith is dan weer even tragisch als mooi. Zij was een bastaardkind van een Engelse baronet. Zij leefde in zijn huis onder het mom een nichtje te zijn van een gentleman die in hetzelfde huis verbleef. Ze werd goed opgevoed en kwam niets te kort. Niemand vermoedde wie haar echte vader was, zelfs zij wist het niet. Aan dat gelukkige leventje kwam echter een einde toen de oudste zoon van de baronet (haar broer dus) verliefd op haar werd, (for she was very beautiful, of a good carriage & of an innocent harmless conversation).Haar vader stak echter een stokje voor de huwelijksplannen van zijn zoon door in samenspraak met de priester van de familie het meisje naar het klooster in Kamerijk te sturen. In haar noviciaat viel ze echter van de trap en bezweek aan haar verwondingen, na op haar sterfbed haar geloften te hebben afgelegd.[26]

Lucy Magdalene Cary had een deel van haar leven in ketterij geleefd, tot ze bekeerd werd door een benedictijn en uiteindelijk besloot om in het klooster te gaan.[27] Dit zijn echter zeer specifieke verhalen. De meeste van deze zusters hadden een roeping gekend. Volgens de zusters van het benedictijnse klooster te Stanbrook was het zelfs een noodzaak. Het zware lot dat op de schouders rustte van de zeventiende-eeuwse Engelse nonnen was er een van verbanning en armoede. Een lot dat ongeschikte kandidaten zou ontmoedigen. Het was geen dumpplaats voor meisjes die niet getrouwd raakten of die wat trager of zelfs zwakzinnig waren. Daarenboven was er ook geen mogelijkheid om een grote carrière uit te bouwen. Enkel diegenen die het ernstig meenden zouden hun land en familie voorgoed kunnen opgeven[28]. In hoeverre werd deze roeping gekleurd werd door de gebeurtenissen in hun land? Welke rol speelden hun ouders en de persoonlijke overtuiging van deze personen mee in de levenskeuzes van hun kinderen? Het verhaal van Catherine Gascoinge, de eerste abdis van de stichting te Kamerijk is hier een mooi voorbeeld van. Catherine , geboren in 1600 in Barnbow Hall, Yorkshire was afkomstig uit een kroostrijk gezin van tien kinderen. Haar ouders, Sir John Gascoinge en Anne Ingleby, waren welgesteld en hoog in aanzien. Zij waren verwant met vele van de leidende katholieke families van het noorden. Ze waren zelf ook fervente aanhangers van het oude katholieke geloof en voedden hun kinderen op met de gedachte dat ze hun geloof hadden kunnen bewaren door de martelaren die hadden gestreden voor hun county. Deze martelaren werden dan ook veelvuldig geprezen. Dit maakte veel indruk op Catherine als kind. Later verklaarde zij het volgende: Had an occasion of martyrdom for the defence of the Church and for the love of God offered itself[29] Ze vond van zich zelf dat ze voldoende moed had om haar leven joyfully and cheerfully voor Gods liefde neer te leggen. Aangezien dit niet onmiddellijk zou gebeuren veranderde ze haar plannen en wilde ze net als Teresa van Avila …dy a death more mystical and high dan de dood aan de galg[30]. Toen ze amper veertien jaar was, besloot ze een Rule of Life op te stellen, waarin ze zichzelf een quasi religieus leven oplegde. Ze tuchtigde zichzelf door minder vlees te eten en minder te slapen, door minder te babbelen en meer te lezen en te bidden. Ook wilde ze minder mooie kleren dragen. Haar ouders wilden echter zeker zijn van haar roeping en stelden haar op de proef door haar aan te sporen om meer aan het sociale leven deel te nemen. Ze veranderde echter niet van gedachten en op haar negentiende schreef ze naar de bisschop van Londen om het land te verlaten.

Het verhaal gaat dat dit geweigerd werd omwille van haar schoonheid. Catherine bad echter tot God om deze schoonheid weg te nemen en werd getroffen door de pokken. Toch werd ze gedwongen om terug te keren naar haar familie en deze brachten haar opnieuw in contact met het sociale leven. Ze maakte echter voor zichzelf een gelofte van maagdelijkheid om zo, als haar plannen om in een klooster te gaan misliepen, in haar eigen huis een religieus leven te kunnen leiden. Op haar drieëntwintigste werd haar wens echter werkelijkheid en mocht ze vertrekken. Na haar aankomst te Douai zou ze zich aansluiten bij het groepje van Gertrude More dat in Kamerijk een nieuw klooster wilde beginnen.

 

Catherine Gascoinge, gravure van Hainzelmann uit 1652.[31]

 

Uit het verhaal van Catherine Gascoinge blijkt dat zij een roeping had tot een religieus leven, maar dat dit wel sterk werd gekleurd door de gebeurtenissen en het milieu, waarin zij opgroeide. Volgens de biografie die Augustine Baker van Gertrude More schreef, bleek er bij haar aanvankelijk geen sprake te zijn van een roeping. Voor Bennet Jones haar aangeraden had om een religieus leven te beginnen omwille van haar goede aard[32], had Gertrude nooit nagedacht over een leven in een klooster. Ze had nog nooit een kloosterlinge gezien, laat staan dat ze wist wat het leven in een dergelijke gemeenschap inhield. Waarom zou ze haar zachte leventje tussen de muren van het domein van haar vader achterlaten? Waarom zou ze haar vader, die haar ontzettend lief had verlaten voor het onbekende? Net dat laatste gaf de doorslag. De liefde voor haar vader, het verlangen hem niet teleur te stellen, hoewel hij haar volledig de vrijheid gaf om haar eigen keuze te maken. We mogen niet vergeten dat haar vader Cresacre More was, achterkleinzoon van Thomas More, die gestorven voor het geloof. Ook bij haar was er dus sprake van een familietraditie van opoffering voor het geloof. Na twee of drie jaar nam ze het besluit om de stap te zetten en op het continent een kloostergemeenschap op te richten. Daar aangekomen wist ze echter nog steeds niet of dit wel het leven is dat voor haar bestemd was. Ze was erg ongelukkig in het klooster, maar liet dit niet aan haar omgeving merken, zelfs niet aan haar geliefde vader. In de weken voor haar professie probeerde ze meerdere malen Father President te spreken om hem te zeggen dat ze haar geloften niet zou afleggen, maar door omstandigheden of, zoals een zuster die haar goed kende[33], meende, as it should seem God would have it[34] heeft ze nooit de kans gekregen om hem te spreken. Op 1 januari 1625 legde ze haar geloften af, maar ze was er niet gelukkig mee. Dat bewijst een klein briefje van haar hand:

I entered the monastary of out Blessed Lady- for to our monastery had been given the name of our Blessed Lady of Comfort- in the 24th day of December, being a sunday, and I took the habit in the 31st of the same month and year. I was professed in 1625, in the 1st of January, the Feast of the Name of Jesus, falling that year on a Wednesday, it being also the year of Jubilee. I was eighteen years old, and as much as from the 24th of March.[35]

Ze beschrijft haar intreden en haar professie, maar zonder enig gevoel.

Waarom heeft ze dan toch haar geloften afgelegd? Baker heeft een mooie hypothese: Volgens hem is ze in het religieuze leven gestapt als het ware geblinddoekt, blindfold, niet goed wetende wat ze deed, voortgetrokken door haar fantasie.

Hij gaat nog verder:

 

 I don’t really think that she had a call from God that she could percieve.[36]

Later zou blijken dat ze wel degelijk een roeping had, dus dat kon haar niet weerhouden hebben om toch haar geloften af te leggen. Baker heeft hier echter een aantal wereldlijke redenen voor[37]. Ten eerste, het klooster had haar bruidsschat nodig om te overleven. Ten tweede, wat zou ze doen als ze terug de wereld zou instappen? Ze had nooit echt de intentie gehad om te trouwen en nu ze al een tijdje op het continent vertoefde, zou ze in Engeland ook geen echte goede huwelijkspartners meer vinden. Ze twijfelde tot op het laatste moment en zelfs op het moment van haar professie zou ze niet volledig zeker geweest zijn van haar keuze. Ook daarna kon ze geen rust vinden. Zo zei ze tegen haar novicemeesteres: Here is Gertrude, but I would to God Sister Helen were here again.[38]

Ze raakte verbitterd en kon nog amper de naam van de man die haar naar hier bracht horen.

De zuster die haar goed kende schreef:

 

At one time, when others did speak of him (Bennet Jones), saying what a friend and father he was to the house and how much we were obliged to him and especially how great a friend of hers he was (as she hath told me since), that she was not able to here it with patience; but fretting in mind, did say to herself, Yea, marry, he had served her turn indeed![39]

Wanneer ze echter met Baker in contact kwam en door zijn lessen eindelijk de zin van haar religieuze bestaan zou ontdekken, legde ze opnieuw haar geloften af. Zo schrijft een zuster/vriendin aan Baker:

 

Gertrude told me, after she had entered into the spiritual course into which you, long after her profession had put her, she could not be quiet in mind nor satisfied in conscience until our Right Rev. Father President who then was had given her leave to renew her vows privatly to him. To this he yielded for her satisfaction; and so she did it , and that on account of a doubt, or fear at least, of the validity of her former profession[40].

 

Op deze manier komt Gertrude tot rust en zal haar religieuze leven zich toch ontwikkelen. Dit verhaal moet echter duidelijk in het licht gezien worden van het genre waaruit dit relaas komt. De biografie van Baker over Gertrude was een spirituele biografie. Naast de levensbeschrijving was het zeker ook een pleidooi voor de leer en religieuze begeleiding van Baker zelf. Het spreekt dus voor zich dat Baker zichzelf een belangrijke rol toeschrijft in het doorbreken van de twijfel over haar roeping. Ook is de manier waarop hij dit proces beschrijft schatplichtig aan het genre en zijn een aantal gemeenplaatsen onvermijdelijk. Een term als blindfolded is hier een goed voorbeeld van. Het is echter een feit dat velen twijfelden aan hun keuzes of dat anderen hier hun twijfels bij hadden. Dit blijkt duidelijk uit een aantal brieven uit het archief te Mechelen, waarin aan de aartsbisschop melding gemaakt wordt van twijfels over de echtheid van de roeping van sommige novicen. Zo zijn er een hele reeks brieven over een zekere Frances Parker. Reeds in 1622 schreef Elisabeth Southcott met de vraag om Frances niet toe te laten tot de professie. Ze vond haar te zwak en had moeilijkheden om haar portion, of bruidschat bijeen te krijgen. Een jaar later schreef Ursula Hewick in haar brief van 17 mei 1623 aan de aartsbisschop dat er vragen gerezen waren bij de roeping van Frances Parker. Zij had hier blijkbaar een gesprek over met Frances en doet haar relaas in de brief:

 

I animated her that no perswations might preveil with her to make her take thes course without she had a riall vocation to it & I proposed to her the danger & discomfort to her soule in such a case[41].

 

Ze geeft ons ook Frances Parkers antwoord hierop:

 

Truly , since you spoke to me, me thinkes I have more vocation than ever I had before, therefore I beseech you give me your[counsaite] what I shall doe, for now I have no desire to retorne to the dangers of the world for I hope God will me that vertue & corrage that is necesarie for my poore abilities to serve & please him in religion[42].

 

In de professielijsten wordt geen melding gemaakt van een Frances Parker. Paul Arblaster merkt dit ook op in een van zijn artikels over het Brusselse klooster. Volgens zijn informatie deed zij toch haar professie op 18 september 1622, maar verliet het klooster omwille van haar zwakke gezondheid en werd uiteindelijk opgenomen door de Augustijner kannunikessen te Leuven[43].

 

In een brief van 29 oktober 1624 schreef Ursula Hewick over problemen met de novice Margerie Cotton.

 

…Si incertaine de la vocation d’estre religieuse quel a manifestie en la peu de zeale & affection quel a monstre en la practique de son estate… Quand le temps de son election s’aprochait elle prenait l’exercise spirituell de son confesseur le Révérende Père Kensington et luy m’avait dict qu’il l’avait prouvé & percevant qu’elle avait une vocation d’estre religieuse de ceste ordre & en ceste monastére[44].

 

Naarmate de dag van haar professie dichterbij kwam begon Margarie echter te twijfelen. Ze dacht dat ze nooit gelukkig zou kunnen worden in het klooster. Ook van haar wordt geen melding gemaakt in het register. Er kan dus verondersteld worden dat ook zij een andere levensweg gekozen heeft. Soms twijfelde men echter niet aan de roeping van een van de novicen. In een brief van 29 juli 1651 van Alexia Blanchard schrijft ze over Helena Thomson, een novice die graag haar professie wilde doen het volgende:

 

Elle sa monstre fort obeisante et d’avoir une vray vocation et son esprit ast esté prové en diverses occaions[45].

 

De reden waarom Alexia (op dat ogenblik abdis van het klooster) hierover naar de Aartsbisschop schreef is waarschijnlijk het feit dat Helena Thomson reeds twee zonen had. We kunnen dit afleiden uit het vervolg van de brief waarin Alexia beschrijft dat ses deux fils marchands elk jaar 160 florijnen willen betalen aan het klooster voor zolang hun moeder zou leven. Het is wederom niet duidelijk of de aartsbisschop dit verzoek inwilligde. Er is geen melding gemaakt van deze vrouw in de registers, maar misschien werden deze specifieke zaken niet opgenomen in deze lijsten.

 

 

3. Leven in een klooster

 

Een benedictijns leven wordt bepaald door het gebed en door arbeid, het zogenaamde ora et labora. Het gebed neemt een heel belangrijke plaats in in het leven van een benedictijn. Zo komt de gemeenschap per dag een zestal keer samen om te bidden en te zingen en is er daarnaast heel wat tijd voor persoonlijk gebed. Ook de lectio divinae of het trage lezen van de Schrift speelt hierin een belangrijke rol. Het was dus voor onze zusters heel belangrijk te kunnen lezen. Voor vrouwen uit de zeventiende eeuw was het niet evident dat zij konden lezen en schrijven. Deze meisjes waren echter religieuzen en daarenboven uit welgestelde families. Aan de hoeveelheid brieven in het archief te Mechelen is duidelijk te zien dat de meeste van hen weldegelijk konden lezen en schrijven. In een ongedateerd document van de hand van Alexia Blanchard[46] lezen we dat een van de belangrijke taken van de Maitresse des novices inhield de novicen behoorlijk te leren lezen en schrijven. Vaak richt een bepaalde zuster in naam van een van haar medezusters een brief aan de aartsbisschop. Kan hieruit verondersteld worden dat zij niet kon schrijven? Of was zij niet in de mogelijkheid om te schrijven, wegens te ziek? Wanneer een brief ondertekend is door een aantal zusters valt het vaak op dat diegenen die herhaaldelijk brieven schrijven een veel vastere hand hebben bij het schrijven van hun eigen naam dan diegene van wie er nauwelijks brieven bewaard zijn of diegenen die misschien nooit persoonlijk een brief schreven. Verder moeten we opmerken dat het ook vaak een van de priesters, monniken of andere bekenden die langs kwamen, de brieven schreven voor de zusters. In sommige gevallen werden deze waarschijnlijk gedicteerd, in andere gevallen netjes overgeschreven (in dit geval steekt de originele brief meestal bij de goed leesbare). In andere gevallen werden de brieven alleen vertaald. Zo staat er bijvoorbeeld bij een ongedateerde brief van Zuster Ursula Hewick het volgende:  Monsieur Colford pour l’interpreteur[47]

De brief is in het Frans geschreven. Dit zou kunnen betekenen dat zuster Ursula deze brief in het Engels geschreven had en dat Monsieur Colford ( vader van een medezuster) deze voor haar overgeschreven en vertaald had. Daarnaast werden ook biechtvaders hiervoor ingezet. Ze deed echter niet altijd een beroep op deze mannen. Er zijn echter ook talrijke brieven van haar die in het Engels geschreven zijn.

 

Een andere opmerking is dat de ‘interpretatie’ niet altijd in het klooster gebeurde. Vaak laten de zusters het aan de aartsbisschop over om de brief te laten vertalen. Soms bevelen ze ook iemand aan. Dit blijkt duidelijk uit een brief van Etheldred Smith van 26 maart[48] Onderaan haar brief schreef ze:  …interpreter Father Louis of St Francis Order or who your Lordshop shale plese

De reden waarom sommige meisjes specifiek naar een interpretator vragen is eigenlijk voor de hand liggend. Vaak bevatten deze brieven zeer persoonlijke zaken en willen zij niet dat deze voor iedereen geopenbaard werden. Daarom verkiezen zij iemand die zij vertrouwen om deze taak op zich te nemen. Opmerkelijk bij de brief van Etheldred Smith hier is dat zij een franciscaan vraagt, hoewel zij zelf tot de orde der benedictinessen behoort. Het overgrote deel van de brieven die geschreven zijn door de zusters zijn in het Engels, het Frans, het Latijn (hoewel dit meer officiële stukken zijn en zelden persoonlijke brieven) en zelfs in het Nederlands. Kunnen we hieruit opmaken dat de zusters over een degelijke talenkennis beschikten? Of werden deze brieven vertaald? Dit laatste zou echter niet verklaren waarom er nog Engelse documenten bij waren. Daarenboven kunnen we lezen in de brieven dat de zusters weldegelijk het Frans beheersten. Aangezien sommige meisjes voortkwamen uit adellijke families, kan hier misschien een verklaring liggen voor een uitgebreidere talenkennis, als onderdeel van hun opvoeding. Sommige zusters wijzen op het belang van de talenkennis. In een brief van 26 januari 1637 lezen we het volgende:

…that I may learne french. I thinke I should soon have it if I had any person to teache me for that I understand it in reading as well as English. Our superior might teach me if she pleased but I find her unwilling[49].

Dit wijst er op dat de wil om de talen te leren aanwezig was en dat de superieuren de taal machtig waren. Ook een brief van Mary Phillips, die tevens de Nederlandse taal machtig was zinspeelt hierop:…ende daerenboven datter veule van d’onse francois verstaen[50].

Het Engels bleef de belangrijkste taal, maar naarmate de jaren vorderen zien we dat er steeds meer documenten in het Frans opgesteld werden. Ook de brieven in het Nederlands nemen toe. Aanvankelijk waren enkel de brieven van Mary Phillips in deze taal geschreven. Later gaan meerdere zusters deze taal hanteren. Dit verhaal staat in schril contrast met het relaas van de benedictinessen van Stanbrook. Zij merken op dat de oorspronkelijke stichting in Kamerijk een exclusief Engels klooster was en dat geen enkele Franse of Vlaamse koorzuster toegelaten werd om de gemeenschap te vervoegen. Alleen enkele lokale lekenzusters werden opgenomen. Wat betreft de taal stellen de zusters dat alleen de cellarer of keldermeesteres genoodzaakt was het Frans te beheersen om met handelslui en magistraten te kunnen onderhandelen. Wat betreft de rest van de gemeenschap schrijven ze het volgende:

 

…the rest of the community having no contact with their fellow-citizens felt no obligation even to learn the language. In thought, speech, habits, allegiance the house has ever remained stolidly English[51].

 

Dit is te verklaren door het verschil in jurisdictie voor beide kloosters. Het klooster te Kamerijk was enkel afhankelijk van de English Benedictine Congregation en werd dus inderdaad enkel geconfronteerd met landgenoten. Het klooster te Brussel stond onder de jurisdictie van de Aartsbisschop van Mechelen en hierdoor waren toch al zeker de superieuren van het klooster genoodzaakt om ook het Frans te beheersen. De zusters hadden bovendien het privilegie om persoonlijke brieven naar de Aartsbisschop te sturen, dit zelfs zonder medeweten van de abdis[52]. Dit is een van de reden waarom zij het nut van andere talen te leren en te beheersen inzagen. Toch moet er ook in Kamerijk ook een interesse geweest zijn voor de Franse taal. Al was het maar om interessante boeken te vertalen. Zo lezen we in een artikel van Margaret Truran, archivaris van het klooster te Stanbrook, dat Agnes More The Building of Divine Love, geschreven in het Frans door Jeanne de Cambry en uitgegeven in 1623. Pudentiana Deacon vertaalde Delicious Entertainments of the Soule van St Franciscus de Sales in 1632. In haar voorwoord waarschuwde ze de lezer echter dat hij of zij zich aan fouten kon verwachten aangezien dat

 

the printer was a Wallon, who understood nothing at all English, and the translatress a woman, that had not much skill in the French[53].

 

Het was echter niet de bedoeling om deze geschriften open te stellen voor een ruimer publiek. De vertalingen waren voor persoonlijk en intern gebruik binnen het klooster. Kamerijk was hierin geen uitzondering. Mary Percy zou ook vertaalster geweest zijn. Zij maakte een Engelse vertaling van Abridgement of Christian Perfection van Isabella Chrisina Bellinzaga[54].

Bij sommige zusters bleef het echter niet bij vertalen of kopiëren van boeken en namen zij zelf de pen ter hand om een eigen werk te schrijven. Gertrude More is hier waarschijnlijk het bekendste voorbeeld van. Zo schreef zij Confessiones Amantis en L’ Apology. Ook haar medezuster Barbara Constable schreef en kopieerde een hele verzameling boeken.

Volgens haar medezusters van een aantal generaties later had zij in haar jeugd een degelijke scholing in de Latijnse taal gekregen[55]. Er kan dus verondersteld worden dat er in het klooster veel gelezen werd. De vraag is dan alleen: wat lazen de vrouwen dan zoal? Baker, een van de spirituele begeleiders van de zusters te Kamerijk gaf de zusters, naast zijn eigen werken een heel lijstje met boeken die hij aanbeval als nuttige lectuur. Dit waren onder andere Blosius, de Engelse Mystici, Sint Augustinus, Sint Bernard, Sint Gertrude, Thomas à Kempis, Suso, Tauler, Teresa van Avila, Sint Fransiscus de Sales, the Capucjins benet of Canfield en Constanijn van Barbanson[56]. Ook Gertrude More las veel om tot rust te kunnen komen ten midden van haar religieuze moeilijkheden. Naast de boeken uit het lijstje hier boven las ze eigenlijk alle boeken die ze in de bibliotheek kon vinden en alle boeken die ze uit Engeland kon krijgen. Zo las ze de hele Bijbel, de Moralia van St. Gregorius de Grote, St. Johannes van het kruis, de werken van Pseudo-Dionysius de Areopagiet, en nog vele andere.[57] Verder las ze ook boeken van filosofen of van wereldlijke schrijvers van niveau. Vooral historische werken vielen in de smaak (bv. Tacitus). Ze was meer aangetrokken door poëzie dan door proza. De Franse schrijver Du Bartas was een van haar favorieten. Trival, silly books waren niet aan haar besteed.[58]. Als men de boeken die ze lazen naderbij bekijken dan zien we dat vooral de religieuze boeken dezelfde denktrant hanteerden die Baker had en die ook Gertrude in haar latere leven zou hebben. De Heilige Johannes van het Kruis (1542-1591) was steeds op zoek naar God, naar de meest innige vereniging met God, op een absolute en onverbiddelijke wijze. Hij behoort samen met onder andere de Heilige Theresia van Avila tot een van de grootse mystici.[59] Deze St. Theresia (1515-1582) wilde net als Johannes opstijgen naar de hoogste hoogten der mystieke vereniging en streefde naar het innigste verkeer met God. In haar werken is die goddelijke genade in haar ziel beschreven uit eigen ervaring in haar eigen eenvoudige woorden en geeft hiermee inzicht in de goddelijke werkzaamheid in de zielen. Ze schrijft over de goddelijke ervaring en over de rust en vrede in de goddelijke omhelzing genoten. Verder beschrijft ze de weg van het inwendig gebed.

Haar geliefkoosde onderwerp in meditatie was het lijden van Christus en die brachten haar tot de grootste liefdesvervoeringen. De kerk heeft haar leer over de mystieke godgeleerdheid naast die der grootste kerkleraren geplaatst[60].

 

Ook Gregorius de Grote (ca. 540-604) was steeds hongerig naar het intieme verkeer met God en wilde door voorbeeld van gebed anderen aansporen tot vertrouwen[61]. De teneur van de werken van Pseudo-Dionysius de Areopagiet (ca. 500), een mystieke theoloog, is steeds de na te streven vereniging van God en de ziel en daarmee de voortschrijdende vergoddelijking van de mens[62]. De Heilige Gertrudis de Grote (1256 –1302) was eveneens mystica[63]. Guillaume de Salluste, seigneur du Bartas, (1544 – 1590) was een Frans dichter die ondanks zijn katholieke opvoeding aanleunde bij het protestantisme. Hij verwierf Europese roem met zijn didactisch gedicht in alexandrijnen La sepmaine ou la création du monde (1578), over de zeven dagen van de schepping. Van La seconde sepmaine (1584), een geschiedenis van de mensheid, zijn alleen de eerste en tweede ‘journée’ voltooid. De droom van de harmonie stond bij hem centraal. Vermoedelijk stond dit werk niet in de bibliotheek van het klooster en was dit bijgevolg een van de boeken die ze uit Engeland liet komen. Dit was niet verwonderlijk aangezien zijn werk vooral in de protestantse landen gewaardeerd werd en in vele talen vertaald was[64]. Al deze elementen zullen we later in het leven van Gertrude tegenkomen. Hieruit blijkt de grote invloed die literatuur op een mensenleven kan hebben. In het klooster te Brussel was er naast al dat lezen en schrijven ook nog tijd voor handenarbeid. Zo staat er in een brief van Frances Gawen dat zij deze handenarbeid invullen door het …making of fine registers, working of silk flowers, cutting of pictures[65]. Zij maakten deze zijden bloemen om te verkopen als extra inkomen. De tuin en het brouwen van bier lieten zij over aan betaalde werkkrachten als de tuinman Nicholas[66]. Deze laatste kreeg ongeveer 60 florijnen per jaar[67]. Verder was er aan het klooster te Brussel ook een school verbonden. Deze werd opgericht in januari 1600 op initiatief van Filips II, die de jonge meisjes die samen met hun ouders Engeland ontvlucht waren, een opvoeding wilde geven door landgenoten in hun eigen taal. Deze scholen zijn ook terug te vinden bij de Austijnen en de Dominicanen. In dit laatste klooster werden ook autochtonen toegelaten. Voor jongens waren er scholen bij de Dominicanen en de jezuïeten. De leerlingen kwamen uit gegoede families. Anderen konden immers kostprijs van 180 tot 220 florijnen niet betalen[68]. Op deze manier kwam het klooster aan extra inkomsten om in hun levensonderhoud te voorzien.

 

 

Hoofdstuk 2: Connecties met Engeland

 

Niet alleen de kloosterlingen vonden een nieuwe thuis op het continent. Vele katholieken, soms hele families keerden zich af van hun vaderland en zochten hun geluk in de Spaanse Nederlanden. Toch keerden zij hun geboorteland niet helemaal de rug toe. Vaak hielden zij contacten met landgenoten in de Spaanse Nederlanden en ook met familie en vrienden die zich nog in het thuisland bevonden. Zo trachtten zij hun cultuur en gewoontes levendig te houden.

 

 

1. Landgenoten in de Spaanse Nederlanden

 

Uit de professielijsten van de kloosters te Kamerijk en Brussel blijkt duidelijk dat vele zusters zussen of nichten hadden die in het zelfde klooster intraden. Samen met Gertrude More kwamen ook haar twee nichtjes Grace (Agnes) en Helen More, mee met Bennet Jones naar de Spaanse Nederland. Zes jaar later, in 1629 trad ook haar zus Brigett More in het klooster in[69]. Andere voorbeelden hiervan zijn Catherine (Christina) en Elizabeth Brent die beiden te Kamerijk intraden in 1628. Twee jaar later sloot hun jongere zusje Elinor (Ellin) Brent zich bij hen aan. In 1638 kwamen de twee zussen Lucy (Magdalena) en Mary Cary binnen in het Kamerijkse klooster. Een jaar later kwam ook hun zus Anne ( Clementia) Cary[70]. Ook nichten volgden elkaars voorbeeld. Catherine (Justina) Gascoigne vervoegde in 1638 haar nicht Catherine Gascoigne, die tevens bij de eerste lichting zusters was, in het klooster te Kamerijk. In 1648 volgde nog een nicht van Catherine: Mary (Etheldred) Stapleton[71]. Ook buiten de kloostermuren zijn er familierelaties te onderscheiden. Zo hadden de zussen Margarette (Lucy) en Catherine Vavasour die in Kamerijk verbleven een familielid in het klooster te Brussel, namelijk Mary Vavasour[72]. De zussen Clare en Ursula Radcliffe hadden tevens familieleden buiten de congregatie. Vier tantes van hen waren Arme Klaren in Gravelines en twee nichtjes verbleven bij de Augustijnse nonnen in Leuven[73]. Vaak kozen hele families voor een religieus leven. Catherine Gascoinge was bijvoorbeeld niet alleen in Kamerijk. Haar zus Margeret was bij haar en ook een derde zusje zou volgen, maar overleefde de reis niet en stierf in Londen.

Daarenboven was haar broer Francis een priester te Douai en haar andere broers John en Michael werden benedictijnse monniken van de nieuwe Engelse Congregatie. Zes van de tien kinderen uit dit gezin begonnen een religieus leven[74]. Dit was geen uitzondering. Uit studies blijkt dat de regulieren vaak in zelfde families rekruteerden[75]. Vele religieuzen maakten de overtocht naar het vasteland. Het lijkt dan ook zeer waarschijnlijk dat er contacten tussen deze religieuzen moeten geweest zijn. De zusters van Kamerijk stonden bijvoorbeeld in nauwe verbinding met de monniken van de congregatie. Toch moeten we hierbij opmerken dat de zusters verondersteld werden een ander leven te leiden dan de monniken. Zo schreef Baker naar zijn vriend Sir Robert Cotton:  Upon no occasion may they go forth nor may any man or woman get in unto them[76].

 

De monniken daarentegen waren vrij om van klooster tot klooster te gaan[77]. Zodra een zuster echter binnengetreden was in het gebouw met hoge muren, met tralies in de kerk en in de parlour (de plaats waar de zusters konden praten met buitenstaanders) bleef ze daar voor de rest van haar leven. De stevige gesloten deuren en het strikte beleid, wat betrof het in en uitgaan van het klooster, waakten hierover. Ook zouden er geen buitenstaanders een voet binnen het klooster kunnen zetten, tenzij deze in grote nood of gevaar verkeerde of omwille van andere zeer uitzonderlijke omstandigheden. Omgekeerd zou er eveneens een buitengewone reden nodig zijn om als kloosterzuster de toelating te krijgen nog een stapje in de wijde wereld te zetten. Deze toelating moest daarenboven van hogere kerkelijke autoriteiten komen[78]. De aartsbisschop was niet gauw geneigd deze toelating te geven. Zelfs verzoeken om een op sterven liggende vader of moeder te gaan verzorgen werden niet ingewilligd[79]. Wanneer de zusters dan toch bezoek ontvingen, gebeurde dit aan de grilles. De bezoeker en de zuster in kwestie namen dan plaats aan weerszijde van deze tralies. Op deze manier ontstonden wel contacten tussen de, anders van de wereld afgesloten, zusters. Zo kwam de broer van Mary Vavasour, Henricus Vavasour, die biechtvader was, regelmatig op bezoek in het klooster te Brussel. Deze bezoekjes zouden niet zonder gevolg blijven voor de rust in het klooster, zoals later zou blijken. Aldus ontmoetten de zusters ook oude bekenden. In een brief van 1622 vroeg Aurea James om te mogen biechten bij een man die in de streek verbleef en ook in Engeland haar biechtvader was geweest[80].

De biechtvaders in de Engelse kloosters waren over het algemeen van Engelse origine. In een brief van 16 december 1633 schrijft de priores[81] van het klooster te Brussel de aartsbisschop over het feit dat hij hun geestelijke leider van dat moment Champney (een Brit) wil vervangen door Monsieur Longdeville (un prestre Anglois[82]). Naast de contacten binnen het klooster en de bezoeken van de biechtvader waren er nog landgenoten die in aanraking kwamen met de kloosters. Een goed voorbeeld is het verhaal van de twee heren die om logies verzochten in een van de bijgebouwen van het klooster te Brussel. De toenmalige Abdis Agnes Lenthal schreef op 11 augustus 1644 een briefje aan de aartsbisschop om te melden dat de zusters….

 

…twee van ons camers verheurt hebben (in ons buytenhuys) aen twee goede catholieke ende godt vreesende eedelemans van ons natie met eenen knecht de welke gheren stillekens hier retiren soude ende sij sijn tevrede met elckeen een gesaem porieken ende sullen hun regelen naer ons uren ende tijden…[83]

Daarbij vroeg ze of ook de biechtvader hier mocht verblijven. Ze krijgt echter een respons waaraan ze zich niet verwacht had. Twee dagen later, op 13 augustus 1644, schreef ze dat ze zeer verwonderd was dat haar beslissing om deze mannen in het buitenhuis te laten blijven vernietigd werd. Ze had nochtans vooraf aan de deken om toestemming gevraagd en hij had deze gegeven. Ze verontschuldigde zich voor haar overhaaste beslissing en motiveerde haar beweegredenen om deze twee heren op te nemen met de volgende woorden:

 

…weesende arme…menschen lijdende voer het gelooffe godts en mijn redenen moverde mij daer toe…[84]

Hieruit blijkt dat landgenoten naar het klooster kwamen om hulp te zoeken bij leden van hun natie, zoals Helena Thomson, die in het klooster te Brussel kwam aankloppen. De kloosters waren blijkbaar toch niet zo afgesloten van de buitenwereld. Het werden zelfs knooppunten voor contacten met Engelsen. De kloosterlingen werden vaak door landgenoten uit de nood geholpen. De soldaten van het Engels regiment van het Spaanse leger, dat toen haar tenten had opgeslagen in Brussel, hielpen mee bij de bouw van het Brussels klooster[85]. Vele van de meisjes hadden broers en neven in het leger van Vlaanderen die hen zeker ook af en toe kwamen op zoeken[86].

 

Ook financieel stonden de kloosterlingen er niet alleen voor. In de rekeningen van het klooster te Brussel komen we niet zelden Engelse namen tegen:

A note of all such monies as the Monasterie hath in banke and what each somme yeeldeth to the Monasterie yearly 1623[87]

Imprimes in the colledge of Doway 4000 flo: the rent of which some yeeldeth yearly

Item in the Colledg of St Omers 26000 flo:

Item in Montes Pietates 20000 flo:

Item in the handes of Mr Culley 55000 flo:

Item in the handes of Mr Munger 9000 flo:

Item in the handes of Gabriel Coulford 3500 flo:

Item in the handes of the Count of Buckquay 4800 flo:

Item in the handes of the Earl of Arrendle 4000 flo:

Item in the handes of lady Anne Winter 5000 flo:

Item in the handes of Mr Draycott 3000 flo:

 

De Montes Pietates, of Bergen van Barmhartigheid, waren banken waar men geld kon lenen tegen lage intrest[88]. De bruidschatten van de meisjes werden uitbesteed in ruil voor annuïteiten en beheerd door de mensen uit deze lijst. Het is echter niet duidelijk of zij zich in Groot-Brittannië bevonden of dat zij zich eveneens in de Nederlanden gevestigd hadden. De graaf van Arrendle wordt in andere archiefstukken vernoemd als Arundell en zou familie kunnen zijn van Dorothy en Gertrude Arundell, twee zusters uit het klooster te Brussel. Deze familie was zeer rijk en de bruidschat van deze twee meisjes was essentieel voor de stichting van het klooster van Brussel[89]. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het klooster hem haar geld toevertrouwde. Gabriell Coulford is een andere belangrijke naam op deze lijst. Ook van hem zijn er brieven te vinden in het archief van het aartsbisdom Mechelen. Zo schreef hij op 18 april 1623 het volgende:

 

Je vous envoyais la veille de Pasques par un gentil homme Anglois qui partise d’icy pour Mer a Malines les papiers des Religieuses Angloises traduistes par le Révérende Pere Norton, monsieur Daniel et moymesme en trois paquets[90].

 

Dit korte stukje tekst geeft ons heel wat informatie over de samenwerking tussen landgenoten.

Gabriell Coulford staat blijkbaar zeer dicht bij het klooster van Brussel. Niet alleen financieel, maar ook de correspondentie van de zusters ging blijkbaar door zijn handen. Gabriell Coulford of Gabriel Colford[91] was de vader van Martha Colford, die in 1609 in het klooster trad[92]. Daarnaast zou hij ook boeken aan het klooster geleverd hebben, aangezien hij zelf in de English Catholic book trade zat[93]. Hij hielp het Brusselse klooster blijkbaar ook met het vertalen van documenten, in samenwerking met de enkele biechtvaders, en onderhield hij contacten met de aartsbisschop. Feit is dat het klooster te Brussel een plaats werd voor ontmoetingen van landgenoten die in de omgeving woonden. Zo blijkt bij de professie van Teresa Gage in 1617  …all of the better sorte of our countrymen lyveing hereaboute…

aanwezig, aldus schreef Sir William Trumbull op 26 september 1617 aan Sir Ralph Winwood[94]. Bovendien kwamen veel landgenoten, uit hun land gevlucht voor het geloof, in de kerk de liturgie bijwonen en de biecht in hun eigen taal afleggen[95]. Dit gold voor vele kloosters van Engelse oorsprong. Er waren nauwe contacten tussen de kloosters en de mensen die Engeland of Ierland ontvlucht waren. De kloosters werden mondaine ontmoetingsplaatsen. Ook reizigers uit Engeland, die de Spaanse Nederlanden aandeden, gingen niet voorbij aan de kloosters zonder een familielid, goede vriend of kennis te hebben bezocht[96]. Er was ook een politieke rol weggelegd voor de kloosters. Studies bevestigen dat er hele netwerken ontstonden tussen de kloosters en dat bannelingen werden ontvangen in de kloosters, waaronder zelfs leden van de koninklijke familie. De hertogin van Buckingham kwam op deze manier in 1642 te Gent terecht[97].

 

 

2. Contacten met het vaderland

 

De uitwijkelingen behielden ook contacten met het thuisland. Deze contacten verliepen veelal schriftelijk. Mary Percy vermeldt in haar brieven regelmatig dat ze post ontving uit haar geboorteland[98]. Ook vinden we tussen het materiaal in het archief te Mechelen brieven uit Engeland. Zo is er een klein dossiertje Plaintes de la noblesse en Angleterre van mei 1632 over de moeilijkheden die er op dat moment in het klooster heersten. Deze brieven zijn vreemd genoeg in het Spaans geschreven[99]. We kunnen hier echter wel uit opmaken dat er regelmatig contact was tussen het klooster en familie of vrienden in Engeland en dat deze op de hoogte waren van het reilen en zeilen van de gemeenschap. Dit blijkt ook uit wat Magdalena Digbye schreef aan de aartsbisschop. Ze was niet tevreden over de abdis en uitte haar ongenoegen:

 

…my lady in her greatest affaires doth not ask advice of her friends abrod, nor of her consulters, nor doth not deal freely with them…[100]

Er kan verondersteld worden dat met her friends abrod haar vrienden in Engeland bedoeld worden. Tevens werden er gezanten gestuurd vanuit Engeland. In een brief van Anne Ingleby van 14 juni 1629 schreef ze dat ene zekere Wintour, de broer van een van de zusters, Mary Wintour in het klooster te Brussel aangekomen was. Volgens zijn verhaal was hij een:  … embassadeur qui est arrivé envoyé par les catholiques d’engleterre…[101]

Anne heeft hier echter haar twijfels over en denkt dat hij gezonden is door de jezuïeten. Of hij nu werkelijk uit Groot-Brittannië kwam of niet en al dan niet gezonden door de jezuiëten, het toont wel aan dat er interesse was vanuit het geboorteland voor de kloosters. Het klooster te Brussel zou bovendien gediend hebben als een soort van postkantoor voor brieven vanuit en voor Engeland, die niet alleen bestemd waren voor de zusters, maar tevens voor heel wat landgenoten die in de omgeving woonden[102]. Dit gold niet alleen voor het klooster te Brussel. Uit de literatuur blijkt dat de abdis van het klooster te Gent, Mary Knatchbull, een actieve politieke rol speelde. Haar klooster diende als transit voor correspondentie tussen de royalisten in Engeland en het hof dat in ballingschap leefde in de Spaanse Nederlanden. Zelf leende zij ook geld aan de bannelingen om de terugkeer van de koning te vergemakkelijken[103]. Toch konden zij niet altijd terugvallen op hun geboorteland. Agness Lenthall schreef in augustus 1643 dat zij… …huyt engelandt en konnen wij gheen assisten nie meer krijgen[104]

Mary Percy schreef een gelijkaardige brief:

Pour le present nous avons aucuns amies en Angleterre qui pouront assister beaucoup a cest affaire[105].

Er kan dus verondersteld worden dat de zusters veel steun kregen, zowel van de landgenoten die zich in hun streek bevonden als van het thuisland in zoverre dat dat mogelijk was. Mary Phillips verklaarde de situatie als volgt in haar brief van 18 januari 1644:

…ende daerenboven soo kreighen wij allemets watt vuyt engelandt d’welke wij nu niet en krijghe door oorsake van dien groote persecutie aldaer (godt betert)[106]

 

Het Kamerijkse klooster kon eveneens rekenen op ondersteuning vanuit Engeland. De boeken, die beschikbaar waren in het klooster te Kamerijk, kwamen voor een groot deel uit Engeland. Baker, biechtvader in het Kamerijkse klooster, schreef een brief aan een van zijn vrienden om het klooster van een aantal boeken te voorzien[107]. Ook Kamerijk stuurde brieven naar het thuisland. Zo bleken Catherine Gascoigne en Dom William Walgrave brieven naar drie monniken die in Engeland verbleven te sturen. Deze brieven zouden echter nooit aankomen. Ze werden onderschept door de spion Thurloe en zij pas recent ontdekt[108].

 

 

3. Nationaliteitsgevoel

 

Gertrude More, Mary Percy en hun medezusters waren naar de Spaanse Nederlanden gekomen om hun godsdienst te kunnen belijden en vanuit een verlangen alles achter te laten om dichter bij God te komen. Een van de zusters – en later zelfs abdis – van Kamerijk, Catherine Gascoigne, wilde aanvankelijk eigenlijk liever in een Frans klooster in treden.

 

Oh, how willingly did I leave my Parents and friends and how gladly did I bid Adieu to the world, never never more to hear of my friends and country… I was far more desirous to live in French house with strangers than in any of our own nation because I thought that there I might the more seriously attend to God alone than if I were among kindred or acquaintance which might possibly cause impediments than otherwise.[109]

Ondanks haar voornemen zou ze toch intreden samen met landgenoten. Het feit van een heel nieuw klooster uit de grond te stampen was voor haar een grote uitdaging waarvoor ze haar eerdere intenties graag aan de kant zette. Ook door het feit dat zij onder de jurisdictie van Engelse monniken stonden, was er weinig nood aan een intergratie in de lokale maatschappij.

Bij de gemeenschap te Brussel lag dit anders. Zij stonden immers onder de jurisdictie van de aartsbisschop van de Spaanse Nederlanden. Door het feit dat vele landgenoten dit kwamen bezoeken en vaak mee de liturgie vierden bleef ook het Brusselse klooster wel een eiland van Britten op het continent. Uit studies blijkt dat zij het Engelse karakter van hun instituut en hun onafhankelijkheid ten aanzien van de lokale heerschappij zoveel mogelijk wilden bewaren. Het Brusselse klooster van Mary Percy weigerde zelfs het aanbod van Aartshertogin Isabella om hen een vaste dotatie te geven. Ze probeerden te overleven zonder de steun van autochtonen ten einde hun eigenheid en autonomie te kunnen bewaren. Nochtans konden de Engelse kloosters amper overleven zonder hulp van de lokale bevolking en overheid. Men wijst er bovendien op dat de kloosters vaak dubbelzinnig omgingen met hun nationaliteit. Vaak zouden de kloosters zich presenteren als vreemdelingen om bepaalde belastingen niet te moeten betalen. Evengoed verloochende zij dit vreemdelingenstatuut om andere lasten te kunnen vermijden[110]. Het Brusselse klooster weigerde dan wel de dotatie van Isabella, maar, wanneer het klooster in financiële moeilijkheden zat, speelden de zusters hun statuut als vreemdeling wel uit tegenover de aartsbisschop.

 

Dit blijkt uit de brieven van het Brusselse klooster. In een brief 21 augustus 1644 schreef Mary Phillips dat ze niet zou willen dat de aartsbisschop …

 

…toch niet en wille vergramdt blijven opp u arme kinderen ende weesen die hier uyt hun Vaders Landt sijn[111].

 

Ook Agness Lenthal vroeg om hen niet in de steek te laten en wilde graag een woordeken richten tot hem…

 

….mits dien datt wij vremdelinge sijn ende niemandt en hebben om ons over te spreken…[112]

Een opmerkelijk gegeven is de angst die de meisjes hadden om hun reputatie, die zij in hun thuisland hadden, niet verloren te laten gaan. Ze maakten zich regelmatig zorgen over wat men in het vaderland over hen vertelde, zeker wanneer het niet zo goed ging met het klooster. In het klooster te Brussel vertelde Mary Percy haar zusters eens dat het klooster, omwille van de vele moeilijkheden, een slechte reputatie had in hun land van herkomst. In het thuisland werd het klooster reeds vergeleken met the ruins of troy. Dit blijkt uit de brief aan de aartsbisschop van Potentiana Deacon, die zich afvroeg of het waar was wat haar abdis vertelde en waar ze dat kon gehoord hebben[113]. Catherine Bond vertelde in haar brief van 8 februari 1630 dat ze gesproken had met Mary Wintour. Mary had Catherine tijdens dit gesprek verteld dat er in Engeland heel wat opschudding ontstaan was over hun problemen. Catherine hoopte dat dit gerucht niet waar was[114]. Toch zouden er in Engeland een libelle rondgaan over de problemen waarmee het klooster zou geconfronteerd worden. Het pamflet had de titel :Briefe et syncere Relation des commencementes fundaments, et l’issue de la Controversy entre la Dame Mary Percy Abnesse et ses religieuses. Dit pamflet bemoeilijkte de problemen in het klooster. Wanneer er een toenaderingspoging kwam tussen de abdis en de negentien afvallige religieuzen, die het pamflet verspreid hadden, was een van de garanties voor vrede het revoquer of herroepen van het pamflet, aldus een brief van Mary Percy, Agatha Wiseman en Agnes Lenthal van 1 augustus 1634[115]. Een extract uit dit pamflet is bewaard in het archief te Mechelen[116].(zie bijlage 1.)

 

Hieruit blijkt hoeveel belang ze hechtten aan hun reputatie in hun geboorteland. Het is hen dan ook zeer dierbaar. Dit blijkt eveneens uit een brief van Mary Percy van 16 februari 1628 waarin ze het volgende schrijft:

I hope it will be agreeable unto your Lordship that I wright by the very reverend the archdeacon of Cambray who hath manifested by many occasions his true affection unto our nation, who’s being in England hath given him much experience thereof [117].

Uit deze woorden blijkt dat ze zeer hoog oploopt met deze man, die haar natie zo gunstig gezind is. Dit is voor haar blijkbaar een zeer goede eigenschap.

 

 

Hoofdstuk 3: Ruzie binnen de kloostermuren

 

Mary Percy en Gertrude More hadden hun land verlaten om op een rustige manier hun geloof te belijden. Het zou echter anders uitdraaien. Beide zusters zouden elk in hun klooster geconfronteerd worden met grote verdeeldheid.

 

 

1. Dualiteit en scheiding te Brussel

 

Het Engelse klooster van Benedictinessen te Brussel kent in de geschiedschrijving misschien wel het meest bekendheid omwille van haar woelige geschiedenis in de eerste helft van de zeventiende eeuw. De kern van het conflict in het klooster was de keuze tussen de methode van de jezuïeten of spirituele begeleiding door seculiere priesters. Mary Percy kende het meditatiesysteem van de jezuïeten maar al te goed. Zij was hier van jongs af mee in contact gekomen door contacten met Father John Gerard. De methode van de jezuïeten was gebaseerd op de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola[118]. Mary Percy was daarenboven een van de zes nobiles feminines die in 1596 een attestatie tekenden voor de jezuïeten. Voor de stichting van het benedictinessen klooster te Brussel had zij een tijdje met een aantal vrouwen in een huis geleefd onder de spirituele begeleiding van jezuïeten. Gertrude en Dorothy Arrundell, die tevens de attestatie van 1596 getekend hadden leefden ook in dit huis. Samen met deze zussen zou Mary het Brusselse klooster oprichten. De spirituele begeleiding kwam nu echter bij de priester Chambers te liggen.. De problemen begonnen op het moment dat Mary Percy aan het hoofd van het klooster kwam te staan. Zij liet de zusters de keuze of zij zich spiritueel lieten begeleiden door de priester Robert Chambers of door een jezuïet. De geestelijke oefeningen van de jezuïeten kenden in Brussel hun voor- en tegenstanders. Dit zorgde voor een grote dualiteit in het klooster. Er kwam een fractie tot stand die de begeleiding door jezuïeten een meer permanent karakter wou geven. Dit zorgde voor grote wrevel met andere zusters die deze dualiteit als bedreigend zagen voor de eenheid en sereniteit in het klooster. Het meningsverschil escaleerde en er kwam een definitieve scheuring in het klooster[119].

 

Een aantal zusters zag geen mogelijkheid meer om nog samen te leven met de rest van het klooster en besloot het huis, waarin zij allen verenigd waren, te verlaten. In 1624 stichtten vier zusters, Lucy Knatchbull, Eugenia Poulton, Magdalene Digbye en Mary Roper samen met twee leken zusters, een nieuw klooster te Gent om de - voor hen zeer belangrijke - spirituele begeleiding door jezuïeten te verzekeren[120]. In een brief van 10 januari 1624 vroeg Eugenia Poulton de aartsbisschop of het goed was dat Lucy Knatchbull aangesteld werd als leidster van het nieuwe klooster[121]. Deze scheuring bracht echter geen vrede in het klooster te Brussel. Vele zusters die ook verlangden naar leiding van jezuïeten zagen het niet zitten om het klooster te verlaten (waarin hun bruidschat was geïnvesteerd) voor een onzekere toekomst in een nieuwe stichting. Aartsbisschop Boonen wilde de rust laten terugkeren door een nieuwe spirituele leider te geven aan het huis, aangezien Chambers niet de juiste man hier voor was. Hij koos voor de priester Anthony Champney, de vice-rector van het Engels College te Douai[122]. Champney was niet één van de minsten in Engelse theologische kringen. Hij was bovenal een groot theoloog. Hij stond bekend als een anti-jezuïet, nadat hij in 1596 een leidende rol gespeeld had in het protest tegen de leer van de jezuïeten in het Engels College te Rome. Bovendien was hij één van de priesters die de Protestation of Alligiance aan Koningin Elisabeth ondertekenden[123]. Deze verklaring werd opgetekend op 31 januari 1603 door dertien Engelse priesters, waaronder Roger Cadwallador en William Bishop. Hierin namen zij afstand van hen, die het katholieke geloof in Engeland wilden herstellen met geweld. Zij verbonden zich er toe deze visie over te brengen op anderen. Verder verklaarden zij enerzijds het gezag van Elisabeth, als vorstin van Engeland, te erkennen. Anderzijds wilden ze ook geen afbreuk doen aan het gezag van de Paus [124]. Elisabeth zou de verklaring nooit ontvangen, maar Champney en de anderen kregen later de rekening gepresenteerd. Roger Cadwallador werd zelfs geëxecuteerd[125]. Na zijn benoeming in het klooster te Brussel, lukte het Champney aanvankelijk vrij goed om de harmonie binnen het klooster te herstellen, maar later zouden er zich opnieuw problemen voordoen. Naar aanleiding van deze kwestie ontstond er een hele correspondentie tussen onder andere Mary Percy en de Congregatie van de verspreiding van de christelijke leer, naar zijn Latijnse naam kortweg de Propaganda genoemd[126]. Deze brieven bevinden zich in de archieven van de propaganda, de Vaticaanse bibliotheek en in de archieven van het Vaticaan. Ze behandelen ondermeer de zaak Champney. Deze correspondentie werd uitgegeven door Alexandre Pasture[127]. Ook de correspondentie van de nuntius Lagonissa[128] over deze zaak zijn hierbij een grote hulp. Dit alles samen met de visie van de zusters zelf die we vonden de correspondentie bewaard in het archief te Mechelen geeft ons de gelegenheid om deze zaak verder uit te spitten.

Het verhaal begon op 14 juni 1629. Op dat moment schreef Anne Ingleby naar de aartsbisschop een brief waarin te lezen staat dat Monsieur Wintour, broer van Mary Wintour in het klooster aangekomen was onder het mom van een ambassadeur te zijn van de Engelse katholieken die problemen hadden met de aanstelling van Champney in het klooster. Anne dacht er echter het hare van. Ze schreef dat hij helemaal niet gestuurd was door de Engelse geestelijken maar door de jezuïeten en dat hij naar het klooster gekomen was om biechtvader te zijn. Ze ging verder…

 

son affaire est touchant Doctor Champney laquel il veut qu’on renvoy et de mettre ici les jezuistes comme devant…

 

Volgens Anne weigerde hij te vertrekken vooraleer alles gebeurd was zoals hij het wilde. Ze vertelde tevens dat er al een aantal zusters zeer ongerust geworden waren omwille van zijn dreigementen. Hij wilde ook dat hij en secret kon praten met de zusters, ondanks het feit dat Mary Percy dit verboden had. Hij haalde hierop argumenten aan dat de katholieken te Engeland meer macht hadden dan hun superieuren hier. Anne vroeg de bisschop tenslotte maatregelen te treffen ten aanzien van deze man.[129] De aartsbisschop kreeg echter ook de andere kant van het verhaal te horen. Op 9 september 1629 schreef Cecilia Atslow hoe moeilijk ze het had met de aanwezigheid van Champney. De biechtpraktijken waren voor haar een bron van onrust. Ze deed haar verhaal in een zeer moeilijk Frans, daarom is de vertaling gegeven:

 

Sinds Onze-Lieve-Vrouw Ten Hemelopneming, heb ik de heilige sacramenten niet meer ontvangen, want elke keer als Vader Port, net als een Dominicaan, de biecht horen van iemand, mag ik nooit te biecht gaan, niet bij de een, niet bij de ander, want wat betreft Vader Port, heeft Madame me gezegd dat Uwe Doorluchtigheid uitdrukkelijk bevolen had, dat niemand van ons bij hem mocht te biecht gaan, tenzij diegenen die zich schikten aan Doctor Champney en wat betreft de Dominicaan, het is niet toegelaten om bij hem te biechten[130].

 

Ze kon zich echter niet neerleggen bij het gebod van haar superieuren:  …me sera impossible de jamais confesser a Père Champney [131].

 

Ook Renata Smith had al in mei 1629 een gelijkaardige brief naar de aartsbisschop gestuurd

 

… je treshumblement supply vostre seigneur de nous ny forcer par necessité pour confesser a Monsieur Champney ou a quelque autre qui est opposite a la societye car cela servira seulement pour maintenir de controverses et discords entre nous pour quelle raison (avec l’ assistence de la grace de Dieu et la vierge Marie.)[132]

Uit deze brieven blijkt duidelijk dat er twee kampen ontstaan waren. Het ene kamp bestond uit de abdis, Mary Percy en al de zusters die haar trouw bleven. Het andere kamp ging zich vormen uit een groep van aanvankelijk een negentiental zusters die zichzelf de Appellantes noemden. Deze benaming komt waarschijnlijk voort uit het feit dat de vrouwen die hier toe behoren hun appelle of roeping wilden volgen. Deze roeping houdt voor hen ook in dat ze de godsdienstige oefeningen bij jezuïeten zouden volgen. Deze verklaring staat te lezen in een brief van een aantal zusters uit het kamp van de abdis die het gedrag van de Appellantes aanklagen bij de aartsbisschop[133]. De brief is ondertekend door ondermeer Margaret Curson, Agnes. Lenthall, Catharina Bond, Agatha Wiseman en Etheldred Smith. Deze namen zullen we vaak tegenkomen als steun voor de abdis tegen de Appellantes. Deze Appellantes profileerden zich stilaan meer en meer als groep. Zo stuurden zij brieven naar de aartsbisschop, die door hen allen getekend werden. Een van de brieven[134] werd ondertekend door: Dame Elisabeth Southcott, Dame Mary Persons, Dame Scholastica Smith, Dame Cecilia Atslow, Dame Benet Hawkins, Dame Renata Smith, Dame Mary Vavasour, Dame Mary Phillips, Dame Aurea James, Dame Mary Wintour, Dame Flavia Langdale, Dame Brigit Draycott, Dame Mary Foster, Sister Margaret, Sister Jane, Sister Francis, Sister Mary, Sister Dorothee en Sister Catharina. De meisjes zonder achternaam zijn moeilijk te identificeren, dus kan er alleen iets gezegd worden over de koorzusters.

Deze vrouwen vormen samen een zeer heterogene groep. Geen enkele van deze meisjes is familie van elkaar. Het zijn ook geen echte leeftijdsgenoten. Elisabeth Southcott is met haar negenenveertig jaar de oudste van de groep. Zij was tevens een van de eerste dames die bij de opening van het klooster hun professie deden. Brigit Draycott en Mary Wintour zijn de jongsten van de koorzusters. Zij waren op het moment dat deze brief geschreven werd vijfentwintig jaar. De lijst is niet opgesteld naar leeftijd, maar volgens datum van intrede. Het gaat hier over en periode van tweeëntwintig jaar. Enkele meisjes traden samen in, zoals Cecelia Atslow en Benet Hawkins in 1612 en Mary Vavasour en Mary Phillips in 1616. Het enige wat zij gemeenschappelijk hebben is hun afkomst. Allen kwamen uit gegoede gezinnen, maar dit was normaal voor een koorzuster, dus op zich ook geen uitzonderlijk gegeven. De belangrijkste namen uit deze lijst zijn zeker die van Mary Vavasour, Mary Wintour en Mary Phillips. Mary Vavasour werd algemeen aanzien als de leider van de groep. Dat blijkt duidelijk uit een brief van Mary Percy van 23 oktober 1631. Hierin vertelde ze over de broer van Mary, die zelf een jezuïet is en die in de literatuur beschouwd wordt als een achterliggende stuwende kracht voor het probleem in het klooster[135].

 

Monsieur Vavasour qui est presente pour confesseur est le frère propre de la principale des les inquietez laquelle a allume le feu de la sedition dans le couvent et le nourit iusques auiourd’hui [136].

 

Agatha Wiseman schreef in een verslag over de gebeurtenissen in het klooster dat de Appellantes zich zeer rumoerig gedroegen….

 

by suggestion of D.Mary Vavasour whoe thoughe she were noe officer, yet she was the first speaker , and leader of the rest…[137]

Mary Vavasour was tevens de dochter van Anne Manners, een van de vrouwen die samen met Mary Percy in een huis onder de spirituele leiding van jezuïeten geleefd had, voor dat Mary Percy het klooster te Brussel oprichtte. Mary Wintour had eveneens een broer. Hij werd al vermeld in een brief van Anne Ingleby als zijnde gestuurd door de jezuïeten. Mary Wintour profileerde zich sterk in de bittere strijd die er tussen de twee kampen gevoerd werd. Mary Phillips liet zich hier eveneens niet onbetuigd en komt uit de brieven naar voor een van de belangrijkste woordvoersters van de Appellantes. Zij schreef talrijke brieven naar de aartsbisschop en uit de verslagen van de zusters over de gebeurtenissen blijkt dat ook zij vaak het woord voerde. Opvallend is wel, dat deze drie vrouwen bij de jongste van de groep behoorden. In 1629, het moment waarop de brief geschreven werd, was Mary Phillips drieëndertig, Mary Vavasour negenentwintig en Mary Wintour amper vijfentwintig jaar. Dat deze vrouwen zich als leidsters opwerpen heeft dus meer te maken met hun connecties met de jezuïeten, via familiebanden, dan hun positie binnen de groep. Hieruit blijkt dat de familieconnecties buiten het klooster ook een belangrijke impact hadden op de relaties en gebeurtenissen in het klooster. In deze zin is deze kwestie niet alleen een religieuze aangelegenheid, die zich binnen de muren van het klooster afspeelt, maar spelen ook andere factoren een grote rol, zoals familieverbanden. De anderen vrouwen op deze lijst zullen evenwel ook een belangrijke rol spelen in de gebeurtenissen die volgden. De Appellantes slaagden erin de toestemming van de aartsbisschop te krijgen om zes keer per jaar een jezuïet te kunnen ontvangen in hun midden. Champney protesteerde hier tegen, maar werd op de vingers getikt, mede door zijn ondertekening van de Protestation of Alligeance. Ook uit Engeland klonken stemmen om Champney te verwijderen als spiritueel begeleider van het klooster te Brussel[138]. Voor Mary Percy werd het allemaal teveel. Ze vroeg de aartsbisschop haar te ontzetten uit haar ambt, maar deze weigert dit. Aangezien het schandaal zich buiten de muren van het klooster begaf –zelfs tot in Engeland- besloot men de zaak voor de Heilige Stoel te brengen[139] Vanaf dit punt werd de hele zaak op een hoger niveau behandeld. Het hele verhaal dat af te leiden valt uit de documenten uit het Vaticaans archief begon op acht december 1629. Op dat moment schreef Mary Percy een brief naar de Propaganda. In deze brief vertelt ze hoe nefast de rol van de jezuïeten was voor haar klooster en hoe de aartsbisschop van Mechelen, Boonen, Anthony Champney aanstelde om opnieuw de rust in het klooster te doen weerkeren. Verder informeerde ze hen over hoe negentien van haar zusters haar gezag niet meer erkenden en dat de aartsbisschop hen allen geëxcommuniceerd had. De Appellantes bleven echter jezuïeten vorderen voor alle religieuze aangelegenheden. Mary vroeg de Propaganda dan ook een einde te maken aan het conflict, zonder afstand te moeten doen van Champney, en eiste de uitsluiting van de jezuïeten uit het klooster[140]. In een brief van 8 februari 1630 schreef Katharina Bond dat Mary Wintour haar verteld had dat deze excommunicatie snel zou ongedaan gemaakt worden[141]. De Appellantes gingen in de verdediging en schreven een brief aan de Nuntius Fabio Lagonissa. Dit blijkt uit een brief van nuntius Lagonissa aan kardinaal Barberini van 22 juni 1630.

 

De nuntius schreef dat hij hoopte dat hij het conflict snel zou kunnen oplossen[142]. Lagonissa nam zelf het heft in handen en riep de abdis en de leider van de Appellantes bij hem te Brussel[143]. In een brief van 7 september 1630 meldde Mary dit aan de Propaganda, maar vroeg ze tevens stellig dat de uiteindelijke beslissing over het conflict bij de Propaganda zou liggen[144]. De nuntius stelde echter vast dat het conflict moeilijker te beslechten was dan verwacht. Deze strijd in het klooster moet immers gezien worden in het licht van de strijd tussen de regulieren en de seculieren, die op dat ogenblik een belangrijke topic was in de kerkelijke wereld. Het klooster te Brussel kreeg dan ook steun uit beide kampen. Mary Percy en haar ongeveer veertig trouwe volgelingen konden rekenen op de Engelse seculiere clerus. De Appellantes hadden van hun kant de steun van de jezuïeten. Wanneer de jezuïeten de benoeming van Champney zouden kunnen te niet doen zou hun macht over het klooster immers vergroten. Dit zagen de aartsbisschop en de Engelse seculiere clerus echter helemaal niet zitten. Toch zag de nuntius geen andere oplossing dan Champney te vervangen door een andere biechtvader uit Douai. Dit valt af te leiden uit drie brieven die hij schreef naar respectievelijk Kardinaal Barberini, naar Kardinaal Ludovisi en naar Francesco Ingoli, secretaris van de Propaganda, op 8 maart 1631[145]. In de maanden die hier op volgden schreven Mary Percy en Anthony Champney een reeks brieven naar de Propaganda met argumenten om toch de positie van Champney te kunnen handhaven.[146] De nuntius vroeg Kardinaal Borgia met deze smeekbeden geen rekening te houden [147]. Een eventuele terugkeer van Champney was echter niet zo voor de hand liggend. Champney was niet echt meer welkom te Douai. Dr. Kellison, op dat moment president van het Engelse College, keek helemaal niet uit naar de terugkeer van Champney als vice-president. Hij stelde dat hij Champney onmogelijk weer kon opnemen zolang er in de zaak van ketterij, die de Appellantes tegen hem hadden aangespannen, geen oordeel geveld was[148]. Desondanks kwam er een bevel van de congregatie van regulieren dat Champney onmiddellijk naar Douai moest vertrekken. Champney vond echter dat hieraan toegeven gelijk zou staan met het bekennen van de beschuldigingen van ketterij. Hij maakte de zaken dus nog gecompliceerder door dit bevel te negeren[149]. De motieven, voor deze weigering om te vertrekken, werden door de nuntius evenwel beschouwd als frivole redenen.

Hij wilde hem echter niet dwingen te vertrekken, teneinde geen schandaal te veroorzaken, maar hoopte wel dat Champney zou teruggaan indien de Propaganda hem dit zou vragen[150]. De Propaganda zelf vond de beweegredenen van Champney echter wel gegrond en stuurde hem dus niet weg. Ze hoopten tevens dat ook de congregatie van de regulieren geen dergelijk bevel tot vertrek zou geven[151]. Kardinaal Barberini stuurde daarom de nuntius op pad om de zusters een brief voor te lezen die hen tot vrede en overeenstemming zou aanmanen. Ook schreef hij de aartsbisschop van Mechelen om tot een consensus te komen met de nuntius, zodat disciplinaire maatregelen zouden kunnen vermeden worden. Ook met Champney probeerde hij een akkoord te zoeken op voorwaarde dat hij aan de declaratie van 1603 zou verzaken. De kardinaal hoopte tevens dat de aartsbisschop en de nuntius er zouden op toezien dat de Appellantes gelijkwaardig behandeld zouden worden als de abdis en haar volgelingen[152]. De zaken escaleerden in oktober 1631, wanneer de nuntius de abdis aanraadde de heer Vavasour, broer van de leidster van de Appellantes, aan te stellen als biechtvader. De abdis weigerde en beschuldigde de nuntius van partijdigheid ten voordele van de Appellantes en vroeg de Propaganda een andere rechter in deze zaak aan te duiden. Mary stelde ten einde de vrede te herstellen vier voorwaarden van onderwerping op voor de Appellantes. Deze waren: ten eerste, dat de rebellen de huidige biechtvader zouden aanvaarden en dat er geen redenen waren om hem te verwijderen, ten tweede, dat ze de beschuldigingen aan het adres van de biechtvader zouden aanzien als laster, ten derde, dat de weerspannige zusters naar een ander klooster zouden gestuurd worden en de overigen van de Appellantes die in het klooster wilden blijven hun stemmen in de verkiezingen zouden kwijt zijn tot zij teken gaven van volledige gehoorzaamheid aan de regel en ten slotte dat ook de lekenzusters die deel hadden in deze zaak gepast gestraft zouden worden[153]. Deze werden echter op dat moment niet aanvaard. Later die maand volgden er nog brieven van haar, waarin ze stelde dat de voorwaarden van de nuntius, om de vrede te herstellen, niet konden aangenomen worden, noch door haar zelf, noch door de zusters.[154]

 

Ze schreef tevens een brief naar de nuntius, waarin ze hem vroeg Vavasour uit het klooster te weren. Ze had immers genoeg van zijn roddels en verwijten:

 

…mais a cause que le dict Mons. Vavasour a tant dishonoré et diffamé le monastère, qu’une honest et vertueuse damoiselle a dit moy mesme, que en cas que tout cela que cest homme a dit de vostre monastère est vray, la bourdelle vous sera plus propre que le cloistre[155]..

 

De nuntius ging op 31 oktober naar het klooster en dwong Vavasour als biechtvader aan te nemen[156]. De abdis weigerde dit echter te doen, omdat ze anders de constituties van de orde geweld aan zou doen. Deze stelden immers dat  Omnes confiteantur eidem Confessario quem Episcopus ad hoc constituet[157]

Dit betekende dat alle zusters te biecht moesten gaan bij de biechtvader die de bisschop had aangesteld. Dit was tot nader order nog steeds Champney en niet Vavasour. Eerder had zij ook al een dergelijk bezwaar gemaakt. Ze kon geen tweede biechtvader aannemen omdat…

 

il est expressement contraire a nos statutes confirmer par la Siège Apostolique qu’il y aurait plus q’un confesseur en cas qu’on suffist pour le nombre comme il est maintenant[158].

 

De nuntius meldde het mislukken van zijn vredespogingen, tijdens zijn visitatie, in een brief aan Kardinaal Barberini van 1 november 1631. Hij schreef dat de abdis zijn consensus niet wilde aanvaarden en dat zij maar twee uitwegen zag: ofwel dat de Appellantes hun oppositie opgaven en dat zo de vrede kon hersteld worden. Konden zij dit niet dan zou de zaak alleen kunnen beslist worden door de justitie.[159] In de loop van november van dat jaar was er een incident waarbij de abdis moest overgaan tot het afnemen van de sleutels van de sacristie, waarop een aantal van de Appellantes zich had opgesloten in diezelfde ruimte. Daarenboven eisten zij hun bruidschat terug. Mary Percy adviseerde de Propaganda dan ook dat deze zusters het klooster zouden verlaten, met hun bruidschat. De waarde hiervan moest vastgesteld worden door een onafhankelijke rechter. Dit kon volgens haar niet gebeuren door de nuntius [160]. De zaken liepen compleet uit de hand toen de nuntius de Appellantes ontsloeg van hun eed van gehoorzaamheid aan de abdis. Mary Percy vroeg dan ook snel een definitieve uitspraak in deze zaak, ofwel het vertrek van de Appellantes[161].

De aarsbisschop besloot de Appellantes te verwijderen uit het klooster en plaatste hen aanvankelijk in een naburig klooster van Augustijner kannunikessen , maar verhuisde hen later naar het verlaten karmelietenklooster te Brussel[162]. De nuntius Fabio Lagonissa werd opgevolgd door Lelio Falconieri. Deze kreeg de opdracht de scheiding ongedaan te maken waarvan de schuld gelegd werd bij Champney. Het was echter pas in 1637, onder internuntius Richard Pauli Stravius dat Champney vrijwillig zou vertrekken[163]. Hij nam ontslag en trok terug naar Engeland. In de tussentijd begonnen de Appellantes hun bruidschatten terug te eisen om zo een eigen gemeenschap te kunnen financieren. Mary verloor echter haar geduld toen zelfs de zusters, die zonder bruidschat het klooster waren binnengetreden, ook hun deel eisten. Uiteindelijk kon het nieuwe klooster niet kun standhouden en kwamen de Appellantes een voor een terug naar het klooster en onderwierpen zich aan de abdis[164]. Vooral financiële problemen deden het nieuwe klooster de das om. Een aantal brieven van de Appellantes aan de aartsbisschop versterken dit vermoeden. Zo was er de brief van Mary Persons die meldde dat ze geen eten meer hadden en dat vele zusters ziek waren[165]. Hun leidster Maria Vavasour besloot dan ook op 8 december 1636 terug te keren naar de gemeenschap te Brussel. Ze hoopten echter dat ze in alle rust konden teruggaan. Ze wilden geen problemen meer en hoopten van de andere fractie hetzelfde[166]. De Appellantes moesten zich wel neerleggen bij de voorwaarden die Mary reeds in 1631 had gesteld. In 1634 voegde de abdis en haar zusters daar nog een voorwaarde aan toe. Ze wilden dat de Appellantes het pamflet dat in Engeland rondging (cf. hoofdstuk 2) schriftelijk zouden herroepen[167]. De spirituele leiding van het herenigde kloosters werd in de handen geplaatst van William Hammer. Later werd deze taak opgenomen door twee Engelse benedictijnen. Mary Percy werd telkens weer herkozen tot abdis van het klooster. Zij was tevens verantwoordelijk voor de poging om het klooster onder de hoede van de Engelse benedictijnen te plaatsen en dit met de steun van de aartsbisschop. De deken en het kapittel van Mechelen staken hier echter een stokje voor[168]. In de periode tussen 1637 en 1651 kan er gesproken worden van een gewapende vrede in het klooster te Brussel. In de brieven van de zusters naar de aartsbisschop was er in deze periode nog vaak sprake van kleine onderlinge incidenten. De gemeenschap bleef echter ook niet gespaard van financiële moeilijkheden, vooral in de periode 1635 tot 1641[169], waarbij ze soms zonder graan of bier kwamen te zitten[170]. Hierdoor konden de spanningen toenemen. Een goed voorbeeld hiervan zijn de brieven van Mary Phillips, Mary Persons en Margaret Curson die de aartsbisschop vertelden dat zij schulden gemaakt hadden:

 …uit de tijd dat zij gesepareerd waren....

De meubelen die van het hout gemaakt waren dat zij destijds gekocht hadden werden na hun terugkeer ook gebruikt door de andere zusters. Nu de schuldeisers hen het geleende geld terugeisten weigerden hun medezusters hen te helpen, hoewel ook zij genoten van het gebruikte hout[171]. Het was echter pas in 1651, wanneer Mary Vavasour, leider van de pro-jezuïeten, aan het hoofd van het klooster kwam te staan, dat de vrede in de gemeenschap terugkeerde[172].

 

 

3. De woelige jaren te Kamerijk

 

In Kamerijk had de jonge congregatie de hulp gekregen van drie zusters van het klooster te Brussel. Frances Gawen (die de eerste abdis van het klooster werd) , Viviana Yaxley (de novicenmeesteres) en Pudentiana Deacon waren alle drie aanhangers van de spirituele begeleiding van de jezuïeten. Ze trachtten dit dan ook door te geven aan de jonge meisjes die onder hun hoede geplaatst waren. Deze meisjes waren hier echter helemaal niet gelukkig mee. Geen enkele van de zusters woonden de lessen bij. Ze stuurden zelfs een petitie naar de president van de congregatie om hen een monnik te sturen die hen zou onderrichten in de benedictijnse contemplatieve methode. Deze zou Augustine Baker aanstellen in juli 1624[173]. Augustine Baker werd geboren in 1575. Op zijn dertigste bekeerde hij zich tot het katholieke geloof, brak hij zijn succesvolle carrière als jurist af en trad in bij de benedictijnen. Hij werd een bekend pleitbezorger van de belangen van de benedictijnerorde in Engeland, mede door zijn juridische en oudheidkundige expertise. Hij was enorm belezen in mystieke en had persoonlijke mystieke ervaringen gekend. Hierdoor leek hij voor de president van de congregatie een geschikt kandidaat om het klooster te Kamerijk te begeleiden. Baker was niet meteen geliefd door iedereen.

Vooral Gertrude More dacht dat hij haar niet zou kunnen helpen. Later bleek dat zijn gebedsmethode, die hij uitvoerig uiteenzet in de biografie van Gertrude en die gebaseerd was op het luisteren naar de goddelijke inspiratie, Gertrude wel te kunnen helpen[174]. Hiermee waren de problemen van de zusters te Kamerijk echter niet van de baan. Integendeel. Voor het verdere verloop van deze geschiedenis kunnen we ons baseren op de getuigenis van Christina Brent, een van de zusters van het klooster ten tijde van de troebelen. Zij had haar geloften afgelegd in 1629 en heeft in haar kloosterleven taken als keldermeesteres, priores en zelfs abdis op haar genomen. Als ooggetuige van de problemen in het klooster legde zij verklaringen af op een conferentie van de congregatie. Volgens de benedictinessen van Stanbrook werd ze in de kronieken van het klooster beschreven als volgt:

 

There was noted in her great plainness and sincerity with a more than ordinary regard to truth and justice.

 

In 1629 bevond de congregatie de jonge gemeenschap voldoende getraind om alleen het klooster te besturen. De macht werd dan ook overgedragen van de Brusselse zuster Frances Gawen op de eerste eigen abdis van het klooster, Catherine Gasciogne[175]. Baker werd behouden als spiritueel begeleider, Francis Hull werd kapelaan en biechtvader van de gemeenschap[176]. De eerste achttien maanden dat het klooster op zichzelf draaide ging alles goed. Baker was zeer populair en de meeste van de zusters gingen dan ook bij hem te biecht. Hull vond dat zijn capaciteiten als spiritueel begeleider hierdoor genegeerd werden. Dit werd nog erger wanneer de zusters de spirituele methode die zij volgden niet de mystieke methode (aangezien deze leer een sterke connectie had met het mystieke gedachtengoed) noemden, maar de methode van Baker. Hull vond dat de situatie uit de hand aan het lopen was en beklaagde zich hierover. Baker en Hull hadden daarenboven zeer tegengestelde karakters. Zij werden als volgt beschreven:

 

...the one [Hull]...was an active liver, a muscular Christian with little sympathy for specialized spiritual direction, the other [Baker] an intern liver, a genius in the delicate art of leading souls to God[177].

 

Hull beschouwde de ideeën van Baker als onorthodox. Baker van zijn kant vond Hull veel te strak en repressief[178]. Hull vond er niet beter op dan een protestactie te voeren met donderpreken over ongehoorzame zusters die de wettige autoriteiten niet respecteerden. Enkele zusters waren zo onder de indruk van zijn woorden dat ze opnieuw bij hem te biecht gingen. De zusters begonnen in 1632 echter erg te lijden onder de aanhoudende spanningen. Toen de leiders van de congregatie hiervan lucht kregen, vorderden ze beide monniken op om hun beider methodes op The General Chapter van 1633 te komen verdedigen. Daarnaast vroegen ze alle zusters van het klooster alle mogelijke manuscripten die met de zaak te maken hadden aan een commissie te overhandigen, die hierover zouden oordelen. Elk stuk papier, zelfs die met private gedachten van de zusters, gingen door de handen van deze commissie. Daarnaast legden ondermeer Catherine Gacoigne en Gertrude More getuigenissen af ten voordele van de methode van Baker. Daarnaast gaven ook nog eens de twee meest geleerde theologen van de congregatie, Dom Leander Jones en Dom Rudisind Barlow, hun zegen voor de methode van Baker. De Chapter oordeelde dan ook dat de beschuldigingen die aan het adres van Baker geuit waren ongegrond bleken te zijn en berustten op misverstanden. Ze gaven Hull dan ook de raad in het vervolg uit te kijken met donderpreken. Gertrude More zou de overwinning van Baker echter niet meer meemaken. Zij stierf voor de laatste sessie aan de pokken. Baker wel kreeg de opdracht te verhuizen naar Sint Gregory te Douai waar zijn spirituele hulp vereist was[179]. Hij zou Kamerijk verlaten voor Douai en nooit meer terugkeren naar het klooster van Kamerijk. Hull werd naar Parijs gestuurd. Zijn opvolger John Northall (alias Meutisse) vond de aanwezigheid van Baker te Douai nog te bedreigend en zou Benet Jones, die in Engeland was, vragen Baker verder weg te sturen[180]. Na vijf jaar verbleven te hebben te Douai zou Baker dan ook op missie naar Engeland gestuurd worden[181]. Hij stierf in er in 1641 en werd begraven te Holborn[182].

 

Augustine Baker (1575-1641)[183]

 

 

3. Analyse van de conflicten

 

Beide kloosters kende in het begin van de zeventiende eeuw een woelige tijd. Elk worstelde echter met een specifiek probleem. Het klooster te Kamerijk kreeg te maken met een conflict tussen een oude en een nieuwe gebedstechniek. Het klooster van Brussel werd geconfronteerd met een strijd tussen jezuïeten en seculiere priesters. Het conflict te Kamerijk speelde zich af binnen de kloostermuren. De problemen te Brussel gingen ver daarbuiten, enerzijds via de familieconnecties die enkele zusters hadden met jezuïeten, anderzijds reikte het probleem tot in Engeland, waar ook strijd gevoerd werd door middel van pamfletten over deze zaak. In sommige studies wordt er aangehaald dat deze conflicten hun wortels kenden in de strijd tussen regulieren geestelijken (hier vertegenwoordigd door de jezuïeten) en de seculiere priesters (hier in de gedaante van de priesters Robert Chambers en Anthony Champney). De meeste zusters (vooral die van adellijke huize) hadden wel familieleden die in het ene of andere kamp zaten[184]. Hierdoor werd het conflict ook in deze kringen een belangrijk voorval. Het werd tevens een belangrijke zaak in de Spaanse Nederlanden, toen de aartsbisschop, Jacques Boonen en de nuntius, Lagonissa, duidelijk partij begonnen te trekken voor een bepaalde groep. Boonen staat in de geschiedenis bekend als aanleunend bij het jansenisme, een stroming waartegen de jezuïeten sterk gekant waren. Boonen was hierdoor geen vriend van deze congregatie[185]. Dit was een van de redenen waarom hij de invloed van de jezuïeten op het Brusselse klooster wilde laten verdwijnen. Lagonissa wordt in de literatuur beschreven als de vijand van de abdis, Mary Percy en Champney[186]. Opmerkelijk in deze zaak is ook de ommekeer van Mary Percy. Aanvankelijk was zij duidelijk een sympathisant van de jezuïeten. Dit blijkt ondermeer uit de ondertekening van het attestatie ten voordele van de jezuïeten van 1596. Ook liet zij in het begin van haar ambtstermijn de begeleiding door jezuïeten toe. Hoe kan men dan haar houding in de gebeurtenissen die volgden verklaren? Hierin nam zij toch duidelijk stelling tegen de jezuïetenfractie binnen het klooster. In de literatuur wordt gewezen op de manier, waarop zij in haar correspondentie met de propaganda haar beweegredenen staafde. Zij gebruikte hier vooral argumenten voor, die hoofdzakelijk betrekking hadden op de constituties van het klooster, de monastieke gelofte van gehoorzaamheid en de onderwerping aan het gezag van de aartsbisschop Boonen, die Champney weigerde terug te trekken uit zijn bevoegdheden als biechtvader[187].

Hieruit blijkt dat gehoorzaamheid voor Mary Percy heel belangrijk was. Zij verwachte van haar zusters dat zij gehoorzaam zouden zijn aan haar, aan de constituties van hun klooster en vooral wilde ze dat haar zusters en zij zelf hun gelofte van gehoorzaamheid waarmaakten ten aanzien van hun superieuren, in het bijzonder de aartsbisschop Boonen. Uit studies blijkt dat zij erg zorgzaam was de beslissingen, die Boonen nam, uit te voeren[188]. Hierdoor had aartsbisschop Boonen een grote invloed op haar en is zijn rol in deze kwestie zeker niet te onderschatten. In deze zin zijn de conflicten in Kamerijk en Brussel niet echt te vergelijken, maar het zijn beiden mooie voorbeelden van geschillen, waarmee de Engelse kloosterlingen te maken kregen. Het waren dan ook niet de enige kloosters die in deze periode moeilijkheden kenden. In het Engelse klooster van de Arme Klaren te Gravelines ontwikkelde zich een gelijkaardig conflict. Ook hier was er dispuut over de biechtvader. Sommige religieuzen wilden de biechtvader, die door de bisschop van Saint-Omer was aangesteld, behouden. Anderen wilden de spirituele begeleiding van religieuzen van de orde van de fransiscanen. Ook in deze zaak kwam de nuntius tussenbeiden en kwam het tot een scheiding. De dissidenten verhuisden in 1629 naar Air-Sur-Lys[189]. Studies wijzen op het effect dat de scheiding in het klooster te Brussel van 1624 en de daaruit volgende oprichting van het klooster te Gent, had op deze zaak[190]. Ook in dit klooster was er een sterke invloed van de jezuïeten merkbaar. Mede hierdoor wordt er in de literatuur gewezen op de overheersende rol die de Engelse jezuïeten speelden in de organisatie van de Engelse religieuze huizen in de Spaanse Nederlanden[191].

 

 

4. Reizen tussen Brussel en Kamerijk.

 

Door de vele moeilijkheden binnen het klooster te Brussel gingen een aantal zusters hun heil zoeken in het klooster te Kamerijk. Dit was echter niet evident aangezien Kamerijk een heel ander bestuur had dan het klooster te Brussel. Dit blijkt uit het verhaal van Lady Barbara Cambell ( Melchiora) die op zesenveertigjarige leeftijd in 1669 in het klooster te Kamerijk ging wonen. Zij was geprofest in het huis te Brussel, maar verbleef zeven jaar lang te Kamerijk om tenslotte weer terug te keren naar Brussel, om daar de rest van haar leven te blijven. Volgens de professielijsten was deze terugkeer het gevolg van haar eigen gewetensbezwaren ten aanzien van het feit dat zij haar oorspronkelijke klooster verlaten had. Toch voegt men er aan toe dat het niet zo gemakkelijk geweest was voor haar om in het klooster te Kamerijk binnen te raken. Zo moest ze twaalf jaar lang de bij superieuren van het klooster aandringen om haar op te nemen in het klooster. De superieuren waren immers niet geneigd om een zuster die in een ander klooster met een andere leiding geprofest was op te nemen. Haar terugkeer verliep eveneens niet over rozen. Melchiora wilde al snel na haar aankomst te Kamerijk terugkeren naar Brussel. Maar haar abdis in Brussel Mary Vavasour stond er op dat ze minstens zeven jaren in het klooster zou blijven alvorens terug te keren naar haar oorspronkelijke huis[192]. Bij het opstarten van de congregatie te Kamerijk had Mary Percy drie van haar eigen zusters gestuurd om de jonge gemeenschap bij te staan. Als men echter bedenkt dat deze drie zusters lid waren van de pro-jezuïetische fractie binnen het klooster, is het niet moeilijk te begrijpen dat Mary deze meisjes liever kwijt dan rijk was[193].

 

 

Hoofdstuk 4: Gezag en Solidariteit

 

De kloosters van Brussel en Kamerijk waren beiden vrouwenkloosters. Elk klooster had echter een biechtvader nodig. Dit kon alleen maar een man zijn. Vrouwen konden wel spirituele begeleiding geven, maar biechthoren, mislezen en preken was alleen bestemd voor mannen[194]. Een interessant aspect van de geschiedenis van het kloosterleven is hoe de contacten verliepen in een dergelijke vrouwengemeenschap, zowel onderling als met de mannen die ze noodgedwongen in hun omgeving hadden. Een boeiend gegeven dat af te leiden is uit de correspondentie van de zusters zijn de gezagsrelaties in het klooster en daarbuiten. Daarnaast wordt het samenleven van de zusters die op gelijke voet leefden onder de loep genomen. Een laatste interessant aspect is de kijk van de mannen op deze vrouwen.

 

1.Gezagsrelaties

 

1. Relatie van zusters ten aanzien van hun abdis

 

Mary Percy was lange tijd abdis van het klooster te Brussel. Dankzij haar correspondentie en die van haar medezusters aan de aartsbisschop van Mechelen krijgt men een goed beeld van de gezagsrelatie tussen de zusters en de abdis. Mary zag haar medezusters als dochters, waarover zij als moeder-overste moest waken. Zij verwachtte dan ook gehoorzaamheid van de meisjes. Dit valt alleen al af te leiden uit de manier waarop zij hen aanspreekt in een brief die ze naar hen schreef naar aanleiding van de problemen met de appellantes. De brief begint met  A mes aymantes et obeisantes filles[195]

In deze brief tracht zij haar medezusters te informeren over haar beleid ten aanzien van de Appellantes. Mary en haar opvolgers kenden hun voor en tegenstanders. Mary Percy ondervond tijdens haar lange legislatuur vele problemen met ongehoorzaamheid. In de brieven komt dit ook duidelijk naar voren. Er moet hierbij opgemerkt worden dat de brieven in hun context moeten gelezen worden. De zusters schreven meestal alleen naar de aartsbisschop indien er problemen waren. Lofredes op de abdis zijn dus zeldzaam. Daarenboven heeft het klooster een grote dualiteit gekend. De abdis stond bij deze niet tussen de partijen in, maar had duidelijk kant gekozen.

Dit maakte dan ook dat haar tegenstanders vaak klachten naar de aartsbisschop stuurden. Aan de andere kant kan men een verdediging van haar beleid verwachten door haar medestanders.

Mary Percy kreeg veel tegenstand. Vooral over haar opvliegende karakter wordt er vaak naar de aartsbisschop geschreven. Zo schreef Mary Vavasour op 8 april 1623 het volgende over haar abdis:

 

 …my lady is by nature very close & suspicious, hard to submit her iudgement…[196]

Mary Persons’ oordeel over de abdis was zeer hard:

 

… elle est quelque fois d’une humeur si estrange qu’elle ne veult ouir aucune parler ne doner leur raisons, mais elle crie comme si elle estait hors d’elle mesme: taise vous, taise vous, je ne vous plus ouir…[197]

Er mag niet vergeten worden dat deze vrouwen beiden belangrijke namen zijn in de groep van de Appellantes. Lucy Knatchbull haalde in een van haar brieven een voorval aan waarbij de abdis zich zeer boos gemaakt had op een van de bedienden omwille van een brief die hij aan de visiteur bezorgd had en benadrukt hierdoor haar opvliegende karakter[198]. Elisabeth Southcott deed een aanval op het beleid van Mary Percy in een brief die zowel in het Engels als in het Frans werd geschreven. Ze had het ondermeer over de problemen die de abdis heeft met Father Chambers. Dit ging van opmerkingen over zijn sermoenen tot het niet volgen van zijn wijze raad inzake spirituele en andere zaken. Volgens Elisabeth volgde de abdis te veel haar eigen mening:  …we find her ordinarelye much adicted to her owne opinion…

 

Daarenboven merkte Elisabeth op dat…

 

…my lady hath taken great somes of money out of the banke to pay debtes as it is supposed without acquainting her consultors, convent or the immediate offices with it[199].

 

Zoals reeds vermeld in hoofdstuk twee had ook Magdalene Digbye commentaar op de abdis. Zij schreef dat de abdis haar vrienden in het buitenland niet om raad vroeg. Verder vertelde Magdalene dat de zusters die de officies uitoefenen door hun strenge overste flink onder de duim gehouden werden. Het leven met haar viel Magdalene moeilijk:

 

She is so extream …suspicious of us that both her self and we doe live wearisome lives and nothing fitting our vocation[200].

 

Ursula Hewicke meldde dat de zusters weinig contact hadden met Madame en dat ze niet over haar mochten klagen …

 

 car Madame se fache extremement[201]

Mary Percy heeft blijkbaar met harde hand het klooster geregeerd. Dit is in de context van de gebeurtenissen niet verwonderlijk. Het feit dat de zusters, vooral haar tegenstanders, het hier moeilijk mee hadden is dan ook evident. Op een bepaald moment ijveren de Appellantes zelfs om Mary Percy haar positie als abdis af te nemen op grond van de constituties. Dit draaide op niets uit. Scholastica Smith was zeer misnoegd na de zoveelste herbenoeming van Mary Percy als abdis van het klooster.

 

Madame, depuis la dernier confirmation, se comporte com si elle n’estait pas subiect a la punition que les constitutions ordonent[202].

 

Mary Phillips droeg ook haar steentje bij. Zij schreef in een brief van 1630 dat ze vond dat de abdis te veel macht had en dat zij hier niet bekwaam genoeg voor was:

 

Als aengaende datt mevrouwe d’officieren ordonneren soude (ghelijk wij bemercken datt sij datt van sinne ist te doen) mij dunkt datt her selve niet bequaem en is, want meschen sijn dikwils verlijdt met hun affecten ende dissaffecten alls sij alleen wille governeren…[203]

Ze kreeg echter ook veel liefde en steun van diegenen die haar genegen waren. Zo schreef Alexia Blanchard op 18 maart 1630:

 

mais touchant mon amour et soing de Madame et de tout choses appartenant a elle j’ay esté touiours si soingneux qu’elle ne manquerait rien laquelle le pourrait donner contentement avec tout mon possible mais cecy …est la recompence de tout mes labeurs[204].

 

Het was echter niet alleen Mary Percy, die met moeilijkheden af te rekenen kreeg. Ook de abdissen na haar kregen het niet makkelijk. Vooral wanneer Alexia Blanchard verkozen werd boven Mary Vavasour in 1651 brak de hel weer los. Aanvankelijk weigerden de aanhangers van Mary Vavasour haar zelfs te aanvaarden. Dit bleek echter een maat voor niets. Ze uitten wel ruimschoots hun grieven over haar in de brieven aan de aartsbisschop.

 

Een voorbeeld hiervan is de brief van Aurea James:

 

… Vostre Seigneur Illustrissime pourrait considerer les grandes souffrances que nous avons avec cest Abbesse & les changements qu’elle a introduict en ce pauvre monastère.[205]

Anderen zijn dan weer gelukkig met deze benoeming. Etheldred Smith schreef:

 

I have been entreated by divers of our Religious to give your Lordship most humble thankes for the good Abbess you have been pleased to give us which I doe both in there names and my owne. She is both a very able and humble women and who hath ever been very examplar…

 

Verder schreef ze nog dat Alexia veel beter was dan Mary Vavasour en dat haar aanvankelijke tegenstanders, Flavia Langdale en Scholastica Smith, haar leiderschap aanvaard hadden with the greatest submission…[206]

Een anonieme brief vermeldde echter dat er vaak strubbelingen waren. De schrijfster vertelde dat een van de zusters, Marina, …

 

… a appelé [Madame l’abbesse] sa belle mere lequele parole ast une fort mauvais signification en anglais.[207]

Over het algemeen werd van de zusters echter gehoorzaamheid verwacht ten aanzien van hun abdis. Dit blijkt tevens uit een titel van een sermoen: To be obedient to the Abbesse in alle things. Hierin behandelde de auteur de kwestie of de religieuzen in elk op zicht naar hun oversten moesten luisteren. De auteur besloot dat

 

I say the Superior is to be obeyed in all things which are not manifestly evill or sins. For in these things every one knoweth that God is rather to be obayed then men[208].

 

Een dergelijke sermoen kon echter ook het standpunt van de tegenstanders van een abdis kunnen voeden. Zo haalde Catherine Bonde in haar brief van 12 augustus 1644 een sermoen van Dr.Champney aan om haar stelling te onderbouwen, dat de verantwoordelijkheid van een abdis te groot was voor een vrouw alleen. Zij staaft dit door te zeggen dat Champney ooit een sermoen gaf over de vraag of selfjudgement & selfwill erger zou zijn bij superieuren dan bij inferieuren. Champney had gezegd dat dit bij beiden moest onderdrukt worden.

 

Bij inferieuren leidde dit tot rebellie en ongehoorzaamheid, maar bij superieuren kon dit tot tirannie leiden[209]. Ook respect voor de abdis was belangrijk. Anna Healey schreef op 8 juni 1643 het volgende in haar brief:

 

te weeten daer is in onsen cloistre eenen devote ghewoonte smorgens ende savons de benedictie te eyschen van onsen oversten als wij haer sien,maer het is alleenlich eenen devote ghewoonte ende van ghen obligatie noch wij synden om ghereprehendert al ist dat wij dat niet en doen[210].

 

Al stond het niet in de constituties, door sommigen zou deze gewoonten gezien worden als een ongeschreven wet. De reden waarom Anna deze brief naar de aartsbisschop schreef is namelijk dat zij dit enige dagen niet gedaan had en hierover aangesproken geweest was door een van de biechtvaders. Hij weigerde haar zelfs de communie omdat zij weigerde zich hiervoor te verontschuldigen. Anna verdedigde zich echter bij de aartsbisschop door te zeggen dat zij het niet eerlijk vond dat de biechtvader van haar verwachte dit punctueel te doen, terwijl de andere zusters hier vrij in waren. Ondanks alle moeilijkheden werden de abdissen meestal gehoorzaamd en gerespecteerd. Wanneer dit niet gebeurde werden de zusters gestraft. Zo kreeg Teresa Gage op 24 april 1638 een bestraffing. Zij werd drie dagen geëxcommuniceerd en moest haar vlees op de grond eten[211]. De soms moeilijke relatie die de zusters te Brussel hadden met hun abdis was geen uitzondering. In de literatuur duiken hier en daar verhalen op van problemen, die kloosterzusters hadden met hun moeder-overste, zoals in de geschiedenis van zuster Magriet, die geconfronteerd werd met een abdis die volgens sommige zusters achter de mannen aanzat en beschuldigd werd van voortrekkerei ten voordele van sommige zusters. Toch was gehoorzaamheid aan de abdis heel belangrijk. De abdis in het klooster moest waken over de goede naam van het klooster en trachtte daardoor schandalen te vermijden. Een slechte reputatie kon kloosters immers in moeilijkheden brengen. Het weerhield de mensen er van aalmoezen te geven aan de kloosters, die nodig waren voor het levensonderhoud van de zusters[212]. De zusters van het Brusselse klooster hadden het voorrecht om rechtstreeks brieven te schrijven naar de aartsbisschop, zelfs zonder het medeweten van de abdis[213]. Dit was echter niet overal het geval.

 

De zusters hadden over het algemeen het recht als individu om rechtstreeks, persoonlijk en vertrouwelijk met de aartsbisschop te corresponderen[214]. In sommige kloosters werd de correspondentie van de zusters echter gelezen door de abdis. Deze had immers de bevoegdheid deze brieven te lezen en zusters te straffen die buiten haar weten om brieven verstuurden[215]. Hierdoor werden de zusters, in wiens kloosters deze bevoegdheden van toepassing waren, beperkt in het uiten van kritiek ten aanzien van hun oversten. De brieven, die deze grieven wel uiten, zijn dan ook zeer goede bronnen om de werkelijke verhouding tussen abdis en zusters te onderzoeken. Vaak worden abdissen immers voorgesteld op een idealiserende manier. Een goed voorbeeld hiervan is de manier waarop de eerste abdis van het klooster te Stanbrook, Catherine Gascoigne geportretteerd wordt in de kroniek[216] van het klooster:

 

She was not an exceptor of persons but had a generally motherly heart towards everyone, comforting and exhoring as necessity did require and so tempering the severity of a zealous Superior, careful to maintain regularity, with the indulgence of a wise and kind mother… she sought no comfort in creatures, nor to be esteemed or loved of them, but she had her recourse to God alone.[217]

Wanneer zij haar ambt neerlegt om haar laatste dagen als een eenvoudige zuster door te brengen is het klooster:

 

…lamenting with tears the loss of so dear a Mother whilst she endeavoured to comfort them… carrying herself with such edifying humility and obedience to her successor, as if she had been the youngest Religious in the convent[218].

 

Catherine Gascoigne was in het klooster volgens deze kroniek erg geliefd. Toch moet er op gewezen op een duidelijk verschil tussen de brieven van de zusters, die de vrijheid hadden om hun grieven te uiten en deze literaire bron, waarin een bijna ideaal beeld van een abdis wordt opgeworpen. Een belangrijk gegeven in deze lofrede is wel de nadruk, die er gelegd wordt op de gehoorzaamheid aan de abdis. Zelfs een zuster die vele malen herkozen was als abdis van het klooster, moest zich na haar ambtstermijn onderwerpen aan haar opvolgster.

 

2. Relatie van abdis en zusters ten aanzien van hun oversten

 

De oversten van het kloosters hadden een grote invloed op het leven het klooster. In Brussel was dit in de eerste plaats de aartsbisschop, in Kamerijk de monniken van de congregatie. Tijdens de strubbelingen in haar klooster zou Mary Percy echter ook te maken krijgen met de nuntius en een aantal kardinalen te Rome. Wat de aartsbisschop betreft merken we dat de zusters van Brussel een zeer nederige houding aannemen. Dit blijkt duidelijk uit de brieven. Alleen al de toon waarop de zusters hem aanspreken is veelzeggend. Meestal wordt hij aangesproken door Righthonorable Lord, Vostre Illustrissime et Reverendissime Seigneur, …

Dit waren stereotiepe formules die bijna als standaard terug te vinden zijn bij het begin van een brief. Vaak gingen de zusters op deze manier verder:

 

I most humbly beseech your Lordship to pardone me that I trouble you with this long relation, I doe it for the securitie of my conscience knowing I speek to the holy Ghost in your Lordship…

 

Ook het afsluiten van de brief geeft uiting van een zeer onderdanige en nederige houding.

Meestal ondertekenen ze de brief met

 

 Vostre treshumble et tresobeissante fille …[naam]… indigne

 

of in het Engels:

 

 Your most dutifull and obedient child

 

Hoewel het misschien standaard beleefdheidsformules waren, wijzen ze toch op een sfeer van onderwerping aan het gezag. De redenen waarom ze naar de aartsbisschop schreven waren veelvuldig. Soms willen ze hem iets vragen of hadden ze een klacht over een medezuster. Vaak echter schreven de zusters enkel om hun gemoed te sussen door hun hart uit te storten bij hun heer.

 

…hebbende niemant naest Godt aen wie ick mijn toevlucht magh best nemen dan aen u vaderlijke goetheiyt…[219]

Toch verwachtten ze tevens dat hij voor hen zorgde. Dat was voor hen zijn taak. Soms herinnerden de meisjes hem hier zelfs aan:

 

… Je suis fort esmerveillé que vostre seigneur est si coy sance rien faeir voyant que nous sommes soubs vostre charge et cest vostre obligation pour nous ayder en noz necessitez…[220]

Uiteraard moet ook deze brief weer in de context gezien worden. De brief werd geschreven door Martha Colford op 7 januari 1632, een moment waarin het klooster in grote moeilijkheden verkeerde door de strijd met de Appellantes. Deze affaire zorgde er ook voor dat sommigen hun spijt betuigden ten aanzien van de aartsbisschop omwille van de misstappen die zij in het verleden begaan hadden en probeerden deze te verklaren. Etheldred Smith had zich ook tot de jezuïeten gekeerd in een tijd van nood. In februari 1638 verontschuldigde zij zich hierover tegen de aartsbisschop.[221] In een andere brief van haar hand werd de aartsbisschop uitvoerig bedankt voor zijn goede zorgen en wenste zij hem het beste toe:

 

…My Lord we can never soficiently be gratefull to God and to your Lordship …and we can but pray for your long life and health and your …happiness both for time and eternity…[222]

Er was een gelijkaardige situatie bij de hoge kerkelijke instanties waarmee de zusters te maken kregen. De kardinalen te Rome werden door Mary Percy op een zelfde manier aangesproken: Eminentissimi ac Reverendissimi Domini[223]

Mary dwong zich echter niet in een onherroepelijke onderdanige houding. Haar brieven waren beleefd, maar krachtdadig. Verder stelde zij ook de zaken zoals ze waren. In haar brief van 18 oktober 1631 klaagde zij zonder omwegen de partijdigheid van de nuntius aan.[224] Ook bij de aartsbisschop deinsde ze er niet voor terug te protesteren tegen de wijze waarop de nuntius haar behandelde:

 

…Au surplus me trouvant grandement grevé par la violente procedure de Monseigneur le Nonce en mon endroit tant par les menaces usez contre mon confesseur, seulement pour ne vouloir consentir a mon … oppression que pour avoir attempte d’introduire par force Mons. Vavasour d’estre confesseur a les Appellantes…[225]

Hieruit blijkt dat zij zich als vrouw niet liet doen door de mannen die haar zouden tegenwerken. Toch hield zij zich aan een strakke gehoorzaamheid ten aanzien van de aartsbisschop.

 

Ze stelde zijn beslissingen nooit openlijk in vraag en lette er nauwziend op dat zijn beslissingen werden uitgevoerd[226], zoals bleek uit de manier waarop ze met de zaak met de Appellantes omging. Misschien voelde zij zelf meer voor een begeleiding door jezuïeten, maar zij vocht nooit de beslissing van de aartsbisschop, om de jezuïeten te weren uit het klooster, aan. Zij hield zich strikt aan de gehoorzaamheid aan de statuten van het klooster en aan haar superieur, de aartsbisschop. Onderdanigheid was niet alleen een conventuele deugd, maar werd door de kerk ook gezien als een van de belangrijkste deugdzaamheden van een vrouw[227]. Gertrude More durfde wel eens de kwaliteiten van haar superieuren in twijfel trekken. Uit haar levensverhaal blijkt dat zij moeilijkheden had met gehoorzamen. In haar houding tegenover haar superieuren kwam dit duidelijk tot uiting. Zo klaagde ze in haar geschriften vaak over de indiscretie van de Superiors en directors. Ze legden volgens haar, zonder rekening te houden met de kwaliteiten, het temperament, de geest en de talenten van de zusters, hen spirituele oefeningen op. Volgens haar moesten ze dat meer overlaten aan de Heilige Geest, die wist in welke mate zij en haar medezusters bekwaam waren om tot een innerlijk leven te komen.[228] De vraag is natuurlijk of deze woorden wel van haar kwamen of dat zij ingegeven werden door Baker. Uit de biografie blijkt immers dat Baker haar hier in steunde. Hij schreef dat de Superior moest weten dat hij de zorg voor zwakke zielen op zich had genomen en dat hij niet moest tiranniseren over de zuiverheid van goed levende zielen.[229] Dat Gertrude wel degelijk problemen had met gehoorzamen en dat dit in haar latere leven verminderde blikt uit wat een bevriende zuster schreef. Zij vertelde dat Gertrude vroeger verschillende brieven had geschreven naar Father President om te klagen over haar Superior en andere moeilijkheden. Later schreef ze hem echter andere brieven om al haar vorige klachten in te trekken en voor de misdragingen van haar tegenover haar superieur, of omgekeerd, hetzij in gesproken of geschreven woord vergiffenis te vragen over wat voorbij was.[230]

 

3. Relatie van abdis en zusters ten aanzien van biechtvaders

 

De biechtvaders vervulden een bijzondere positie binnen de gemeenschap. Zij werden noodzakelijk geacht voor het geestelijk welzijn van de zusters, maar zorgden ook vaak voor problemen. Zij kenden hun voor- en tegenstanders. De relatie die zij met de abdis onderhielden liep ook niet altijd van een leien dakje. Regelmatig kunnen biechten was voor de zusters van groot belang. Herhaaldelijk schreven zij brieven naar de aartsbisschop om te zorgen voor een continue mogelijkheid tot biechten. De zusters waren echter kieskeurig. Gelezen in de context van de gebeurtenissen in het klooster op dat ogenblik was dit niet verwonderlijk. Vele zusters van het klooster te Brussel weigerden om te biecht te gaan bij Champney. Toch was het ook voor hen een grote noodzaak om te biechten. Ze smeekten de aartsbisschop dan ook om bij anderen te biecht te mogen gaan. Een mooi voorbeeld hiervan is een brief van Renata Smith. Ze vroeg de aartsbisschop om te mogen biechten bij Pere Lusher. Ze weigerde immers te biecht te gaan bij Champney of bij iemand anders, die vijandig was aan de jezuïeten. Ze verkeerde echter in grote spirituele nood. Ze wilde Lusher spreken…

 

…touchant quelque difficultez ou temptations lasuelle met mon ame en quelque danger…[231]

Vaak vroegen zusters ook naar een biechtvader die zij goed kennen. Zo vroeg Aurea James in 1622 de aartsbisschop te mogen biechten bij Father Daniël, de man die in Engeland ook haar biechtvader was[232]. Daarenboven hielden de zusters er ook van altijd bij dezelfde biechtvader te gaan of toch bij iemand die zij goed kenden. Anna Ingleby was hier een goed voorbeeld van. Zo vertelde ze in een van haar brieven over … le difficulty que je trouve de me confesser a un etranger…[233]

De verschillende biechtvaders, die aangesteld werden, kregen hun aanhangers en tegenstanders. De ene zuster overweldigde de aartsbisschop met allerlei lofbetuigingen aan het adres van een biechtvader. De andere zuster bestookte op haar beurt de aartsbisschop met klachten over diezelfde biechtvader.

 

Dr.Champney was hier uiteraard het duidelijkste voorbeeld van. De Appellantes stelden alles in het werk om hem weg te krijgen uit het klooster. Toch kende ook hij heel wat steun binnen het klooster. Zo schreef de priores van het klooster in 1633 een hele lofrede over Dr. Champney, wanneer de aartsbisschop het in overweging nam om Champney te laten vervangen. Volgens haar werkte hij volgens de statuten en hielp hij de religieuzen goed… …mettre les religieuses qui vivent au monastère en la chemine de la vray religion…

 

Verder kon hij goed overweg met de abdis. De priores gaf toe dat hij wat tegenstand kende in het klooster. Ze trachtte dit te verzachten door te zeggen dat deze oppositie vooral van een bepaalde zuster komt en – voegde ze er aan toe – deze was nooit met iemand tevreden. Volgens haar was er tussen 10000 clerici of regulieren geen enkele gelijkaardige man te vinden. Daarbij was het klooster hem heel wat verschuldigd…

 

le monastère luy estant tellement obligé pour se si grand travaille et charité paternel qu’il a employé pour le bien de nous toutes par ces six ans [quascy]…

 

Het was volgens haar niet verstandig zo’n wijze oude man te vervangen door een jongeling[234].

Uit de brieven van de Appellantes was een heel ander verhaal te lezen. Ursula Hewicke schreef op 22 juni 1632 het volgende over Champney: … je m’admirait qu’un pere confesseur pouvailt ouvre la bouche pour parler des choses si odieux à ses penitentes les monastiques epouses de Jesus Christ….[235]

Niet alleen Champney kreeg kritiek. Reeds in de beginperiode van het klooster waren er spanningen in verband met een biechtvader, Father Chambers. Hier was het echter de abdis, Mary Percy die niet goed overweg kon met de man. Volgens Mary zelf hadden ze beiden zeer verschillende opvattingen: … un opinion tant estrange de moy…[236]

Potentiana Deacon schreef in een van haar brieven dat ze niet begreep wat er verkeerd gelopen was tussen Father Chambers en de abdis. Volgens haar was Father Chambers een zeer goed man:

 

…il a toujours monstre soy mesme un home fort iust, sans partialité taschant par ses paroles, tant publiquement que secretement de procurer la paix et obedience a nostre abesse et a autre superieurs et officiers…. Je ne scay pas pourqouy il y a entre Madame et luy de mal gré… si Madame plairait de suivre son advice elle trouverait que ‘ordre de nostre monastère serait moins rompu….[237]

Mary Percy schreef op 28 april 1622 een brief naar de aartsbisschop om een assistent aan Chambers toe te wijzen. Ze had hiervoor reeds een geschikte kandidaat gevonden: Father Ward. Ze schreef een hele aanbeveling: … il a la reputation d’estre home Docte & de grande suffisance tellement que je ne saye coment nous pouvions estre mieux…

 

Ze maakte wel een bedenking…mais peult estre que Vostre Seigneur Illustrissime l’estimera trop jeune car pour dire la verité il est encore jeune….

In het vervolg van de brief zette ze uiteen dat deze jonge leeftijd verbleekte bij zijn kwaliteiten en deugden en dat er waarschijnlijk geen oudere mensen te vinden waren, die deze taak zo goed zouden kunnen vervullen als hij[238]. De aartsbisschop willigde de vraag van Mary Percy in, maar Father Ward werd nooit heel populair. Zo hield hij in mei 1623 een donderpreek over de zonde van distraction of afleiding, die hij zag als een doodzonde. Deze preek veroorzaakte heel wat opschudding in het klooster. Potentiana Deacon was er zo van ondersteboven dat ze een brief naar de aartsbisschop schreef. Vooral de manier waarop hij de preek gebracht had verontrustte haar:

 …il a dit tout cecy avec violence de parole, devant les enfants, novieces et escoliers[239].

Mary Vavasour verwoordde het als volgt:

 Father Ward doth not give signes of fittness for this place[240]

Zelfs in 1637, vijftien jaar na de aanbeveling door Mary Percy, weigerde Martha Colford, nadat Father Chambers het klooster verlaten had, te biechten bij Father Ward. Zij vond hem nog steeds veel te jong[241]. Soms kwamen er bij de aartsbisschop ook klachten binnen die minder met het spirituele capaciteiten van de biechtvader te maken hadden. Zo schreef Mary Philips een brief om Mon. Doct. Blontton uit het klooster te verwijderen. Zij motiveerde haar schrijven als volgt: …want hij causeert hier groote onruste (het welck ons niet gebreckt)…

 

Volgens Mary las hij alleen de mis lezen wanneer het hem uitkwam, maar ondertussen moesten de kloosterlingen hem wel betalen… moeten allen sijnen cost en logement betaelen…

Daarenboven was zijn gedrag ook niet onbesproken… …een die well drinkt en oook wel tobacke nempt…[242]

 

De onbesprokenheid van een biechtvader was heel belangrijk voor het klooster. Deze mannen hadden immers een grote invloed op de zusters. Een slechte biechtvader kon de zusters immers slechte raad geven of zelfs manipuleren om iets te doen[243]. Een goede biechtvader hebben was dan ook zeer belangrijk. Wanneer deze slechte raad gaf of wanneer een zuster vond dat een biechtvader haar niet goed kon helpen had zij de mogelijkheid om te biecht te gaan bij iemand anders. Zeker voor vrouwen die meer in de wereld leefden, als de fransicaanse zuster Elisabeth Strouven, was het eenvoudig om van biechtvader te veranderen. Ze mochten zelf kiezen, maar niet lichtvaardig. Elisabeth verantwoordde deze veranderingen vaak als door God opgedragen[244]. Ook zij moest gehoorzaam zijn aan de biechtvader, alleen een goddelijke inspraak ging boven het bevel van een biechtvader[245]. Toch had Elisabeth een heel andere relatie met haar biechtvader dan de meeste van haar tijdgenoten. Zij werd door drie priesters gezien als een spiritueel leider, die door God naar hen gezonden was. Zij onderwierpen zich volledig aan haar. Zij werden als kinderen door haar onderricht en hielp hen te mediteren over Christus[246]. Dit was een zeer uitzonderlijke relatie. De kerk kende immers gezag en zeggenschap toe aan geestelijk mannen. Elisabeth zou deze hiërarchische relatie echter ‘herstellen’ door deze te legitimeren als een moeder-zoon relatie, zoals Maria en Christus hadden. Op deze manier werd de zoon verheven boven de moeder en was de hiërarchie hersteld. De normale relatie tussen biechtvader en zuster was er immers een van gehoorzaamheid van de zuster aan de biechtvader[247]. Het verhaal van Gertrude More laat zien dat de relatie tussen biechtvader en zuster kan veranderen. Wanneer Baker aangewezen werd als nieuwe spiritueel begeleider van het klooster was Gertrude helemaal niet enthousiast. Ze vond Bakers levensstijl helemaal niet in overeenstemming met de hare. Ze dacht bij zichzelf:  What can I have to do with such a man?[248]

Zij probeerde hem zelfs weg te krijgen. Gertrude kreeg het na haar professie echter heel moeilijk met haar geestelijk leven. Haar novicemeesteres kreeg haar uiteindelijk zover om het nog eens te proberen met Baker[249]. Een medezuster schreef later aan Baker het volgende:

 

 … Gertrude told me, after she had entered into the spiritual course into which you, long after her profession had put her, she could not be quiet in mind nor satisfied in conscience until our Right Rev. Father President who then was had given her leave to renew her vows privatly to him. To this he yielded for her satisfaction; and so she did it , and that on account of a doubt, or fear at least, of the validity of her former profession[250].

 

Gertrude werd een van Bakers beste leerlingen worden en een voorbeeld voor de anderen. Ondanks haar eerdere reserves bleek Baker voor haar toch een goede spirituele begeleider te zijn. Uit de hele biografie van More blijkt een goede verstandhouding tussen haar en haar biechtvader Baker. Toch blijkt uit haar aanvankelijk afwijzende houding tegenover Baker een mogelijkheid tot verandering van spirituele begeleiding indien de zuster er zich niet goed bij voelde. Haar terugkeer naar Baker en de overwinning op haar problemen door zijn methoden moeten gelezen worden in het licht van het genre, maar wijzen wel op een belangrijke invloed die een biechtvader had op het leven van een kloosterzuster.

 

 

2. Solidariteit en afgunst

 

1. De rust verstoord

 

Een klooster wordt over het algemeen gezien als een oord van rust en vrede. In de eerste helft van de zeventiende eeuw was het klooster van de Engelse benedictinessen te Brussel echter alles behalve een rustige plek. De feiten van deze historie en de manier waarop de abdis, Dr. Champney, de aartsbisschop van Mechelen, de nuntius en de kardinalen van de propaganda deze zaak hebben aangepakt zijn reeds uitvoerig besproken in het vorige hoofdstuk. Het is evenwel ook zeer interessant om de effecten en de gevolgen van dit conflict op het niveau van de zusters zelf onder de loep te nemen. De brieven in het archief van het Aartsbisdom van Mechelen geven een mooi beeld van de sfeer die er in het klooster moet geheerst hebben ten tijde van de strubbelingen. Deze gedachten en verhalen komen rechtstreeks van de mensen die rechtstreeks verbonden waren met de gebeurtenissen. Dit betekent dus ook dat de feiten gekleurd zijn door de betrokkenheid van de getuigen bij de zaak. Toch kunnen we door samenvoeging van de getuigenissen van beide partijen komen tot een vrij realistisch beeld van de atmosfeer die er destijds in het klooster hing. In gewone omstandigheden was het klooster misschien een veel rustiger oord geweest. Toch zijn er op een plaats waar mensen samenleven altijd strubbelingen. In een nonnenklooster van de zeventiende eeuw was dit niet anders. In vele brieven lezen we klachten over het gedrag of de capaciteiten van de medezusters. Een voorbeeld hiervan is de brief van Mary Phillips die klaagde over de infirmarian of de zuster die instond voor de zieken van het klooster. In dit geval werd deze taak waargenomen door Colomba. Zij kon volgens Mary niet meer optimaal functioneren:

 

… doer oorsake van heuren ouderdom & scheppigheyt van naturen… sij doet niet anders dan preutellen en kijven…[251]

Vaak veroorzaken ook leeftijdsverschillen problemen. Frances Gawen schreef in een van haar brieven hoe ontstelt zij is over … the little respect the iuniors have of the Deanes.[252]

Een andere bron van ergernis was het vele gepraat. Brigett Draycott schreef het volgende:

 

to much conversation had ben had at the grate with disconvenience and bring breach of order…[253]

Zo beklaagden vele zusters zich over bepaalde toestanden in het klooster. Natuurlijk zijn het vooral de zusters die een functie in het klooster vervullen die het meest in opspraak zullen komen. De abdis is daar het duidelijkste voorbeeld van, zoals reeds vermeld. Het klooster kwam echter onder grote druk te staan, wanneer de geschillen over de spirituele leiding in het klooster uitbraken. De dualiteit, die in het klooster ontstond bevorderde de goede sfeer allerminst. Winifred Thresham verwoordde het mooi: … there is not that union amongst us I thinke that should be…[254]

De klachten over medezusters, die de aartsbisschop toegestuurd krijgt worden duidelijk gekleurd door de gebeurtenissen. Op 26 maart 1632 schreef de keldermeesteres Gage over de uitgaven van de Appellantes:

 

I find the expences of the dames Appellantes to be very great, especialy in water, butter, bread and beear…

 

Ze schreef dat ze hier niets aan kon veranderen aangezien de Appellantes toegang hadden tot de voorraadkamers die niet gesloten konden worden[255]. Een hele groep stuurde een petitie naar de aartsbisschop om Mary Phillips uit haar ambt te ontzetten wegens het schandaal dat zij veroorzaakte. [256] De sfeer in het klooster verziekte zo dat zelfs de novicen het niet meer zagen zitten. Mary Percy vertelde op 29 april 1629 het verhaal van de novice die ontsnapt was.

 

la novice Francois Evers, qui est echappé par le tour de la cuisine en rompant la ferrure…

 

Deze ontsnappingspoging werd door de tegenstanders van de abdis meteen gebruikt in de strijd. Zij beweerden dat het meisje er goed had aan gedaan te ontsnappen aangezien ze toch niet beter behandeld werd dan…

 

comme si elle vescu entre des … etniques si inhumainement et tiranique ce qui est si fausse et contraire a la verité…

 

Mary Percy bevestigde de aartsbisschop dat het meisje behandeld werd alsof ze bij haar eigen ouders leefde. Ze maakte tevens de opmerking dat het meisje deze ontsnapping niet alleen had kunnen doen en Mary vermoed dat zij hulp had gehad van iemand binnen het klooster[257].

Ondertussen bleven de klachten over de Appellantes bij de aartsbisschop binnenstromen. Ursula Bond vertelde hem dat de Appellantes de zieken verstoorden met hun geroep en dat zij te veel klaagden over het vlees en de medicijnen. Ze waren nooit tevreden.

 

Verder vertelde ze dat ze haar uitscholden, dat ze hoge kosten maakten in het klooster en dat ze altijd zaten te praten met Monsieur Vavasour en Father Port aan de tralies, die zich onder de ziekenboeg bevonden[258]. De vijandigheid in het klooster nam steeds toe. Op bepaalde momenten kwam het zelfs tot regelrechte confrontaties met fysiek geweld. Beide partijen betichtten natuurlijk elkaar en deden beiden hun beklag bij de aartsbisschop. Zo is er in het archief een verslag de gebeurtenissen die zich afspeelden in de maanden februari en maart van het jaar 1632 (zie bijlage 3.). Hierin vertelden de aanhangers van de abdis over het gedrag van de Appellantes. Zo hadden ze op een dag na het eten verzameld in the chapter house, maar de Appellantes maakten veel rumoer over hun plaatsen. Ze scholden tevens een van de oudste zusters uit. De abdis kwam toen tussenbeiden. Dit veregerde de zaken echter alleen maar.

Laten we de zusters even zelf aan het woord:

 

Renata came close unto her [de abdis] and spoke soe much and soe impertinently that my Lady to make her to hold her peace layed towe of her fingers upon her mouth. But Renata taking my Ladyes arme held her hand before her mouth and said (as it were to provoke her) doe doe, strike, strike, and would not give over to hold fast her arme and hand in that manner until Sister Alexia took my Lady by force out of her handes. Heeruppon they have made it to be given out that my Lady strooke Renata, and that in such sort as the blood came forth of her nose and mouth…

 

Een ander incident had plaats tijdens de mis. Om moeilijkheden te voorkomen had de abdis beslist om een lied, dat gewoonlijk door twee of drie zusters gezongen werd, allen te samen te zingen. Mary Evers, die door Aurea aangeduid was om de eerste strofe te zingen, en enkele anderen vonden dit maar niets:

 

… making noe account of my Ladyes order, thy ranne presently with freat violence to the deske, putting their hands and armes uppon the booke… they sought to take the booke of from the deske, wherin when they were alsoe hindred by my Ladyes religiouse, they endeavoured by shaking the deske to make the … booke to fall down and hierin they did soe much, as the booke began to fal, but their dessigne being suddenly prevented by An and Marina…they held the deske with all their strength and my lady coming to them to hinder their strife willing them not to strive soe at masse, received a blow on the face by Mary Phillips…[259]

Deze verhalen waren geen uitzondering. Het vechten om boeken of papieren, het uitschelden en roepen zouden bijna dagelijkse voorvallen worden.

De Appellantes lieten ook van zich horen. Zo klaagde ook Mary Phillips over de vijandigheden in het klooster.

 

soo hebben wij grote violentie verdrachen want sij scheuren de booken en papieren ut ons handen, trecken ons met ghewelt ut ons plaetsen, blasen ut & werpen de keersen om ver, sij worpen de lesseneers omver…[260]

De zaken worden zover gedreven dat zelfs na de dood de tegenstanders nog steeds als bedreigend worden ervaren. Zo schreef Agatha Wiseman het volgende over de begrafenis van Colomba:

 

Si on enterrerait entres nous celles aui ont esté si notoirement refractaires en leur vivant, on aurait peur d’estre inquieter par elles apres la mort car celles on esté si turbulentes en vivantes pouront estre semblables, Dieu permettant, apres la mort.[261]

Kortom de sfeer in het klooster in deze periode was niet wat men zou verwachten van een gemeenschap als deze.

 

Het klooster te Kamerijk kende een minder turbulente geschiedenis. Toch waren daar ook samenlevingsproblemen. Dit blijkt uit de biografie van Gertrude More. Gertrude had een sterk karakter. Dit had dan ook onvermijdelijk gevolgen op haar relaties met andere zusters. Voor velen was zij een lichtend voorbeeld. Toch hadden sommigen ook moeilijkheden met haar gehad, al weerlegde de abdis dit voor haar dood. Wanneer ze het hadden over de goede zorgen van haar medezusters tijdens haar ziekte vroeg Gertrude zich af of ze daadwerkelijk voor zoveel problemen gezorgd had als een van de vorige superieuren beweerde. Ze besloot echter samen met de abdis dat de goede zorgen van haar medezusters zeker geen show waren:

 

“Good Lord”, said she, “where is now the aversion that was said to be so much amongst us?” (For the former Father that was so adverse to her had many times told her that she was odious to divers in the house, and that they had great difficulties with her.) “Do these proceedings”, said she, “show as if there were aversions?” Thereto I said I thought it was not possible they could dissemble the matter and make such a show if they did not do it really. And she replied: “No, sure; it is not possible: they mean too well to do so.”[262]

 

Het klagen en roddelen over medezusters en samenspannen van bepaalde vrouwen tegen anderen, zoals in het klooster te Brussel was zeker geen uitzondering. Ook zuster Margriet, wiens levensverhaal gereconstrueerd werd door Harline, kreeg in haar leven vaak te maken met roddels en achterklap en kende vele vijanden in het klooster. Door het feit dat zij in haar leven geconfronteerd werd met ongewenste intimiteiten en door haar gezondheidsproblemen werd zij verdacht van bezeten te zijn. Een bezetene in het klooster zorgde echter voor schandaal en dat wilden de abdis ten alle prijzen vermijden. Margriet moest hierdoor zelfs twee maal het klooster verlaten. Wanneer ze dan terugkeerde naar het klooster belemmerden de voortdurende lasterpraatjes haar herstel[263]. Hieruit blijkt dat laster en problemen tussen zusters in een kloostergemeenschap geen uitzonderingen waren.

 

2. Solidariteit en levende voorbeelden

 

Tegenover de bitsige sfeer die er in het klooster te Brussel heerste staan natuurlijk de momenten van solidariteit tussen de zusters. Deze zijn minder goed gedocumenteerd in het archief, maar af en toe vinden we toch wel brieven die voorbeelden zijn van behulpzaamheid.

Zo is er de brief van Mary Persons die schreef in naam s van haar medezuster Cecilia. Deze was zeer ziek. Mary had een gesprek met haar dokter :

 

il me confessait que son malle estait mortelle & qu’elle ne pouvait echaper ni estre guerir. Sur cela je luy demanday si elle estait en present danger de mort, il me respondit que non point pour aujourdhuy ni demain… mais aussy elle peut estre suffoqué a mourire soubitement parce que son malle monte toujours plus haut…

 

Mary vroeg dan ook Cecilia nog eens te laten biechten bij een Engelse jezuïet die op dat moment in de stad verbleef[264]. Ook maken de zusters zich vaak zorgen over bepaalde medezusters. Het verhaal van Etheldred Smith van 11 mei 1639 is hier een goed voorbeeld van. Ze maakte zich zorgen over een van haar medezusters die vrijwillig een cours de penitence volgde. Hiervoor leefde ze alleen op water en brood en had ze zich sinds Pasen opgesloten op haar kamer. Nadat ze negen dagen zonder eten of drinken gezeten hadden, vonden de zusters dat het welletjes geweest was en hebben ze de deur ingebeukt. Ze troffen de zuster in kwestie zwaar ziek aan, maar deze vroeg hen haar gerust te laten.

 

Etheldred schreef daarom maar een brief naar de aartsbisschop om te vragen wat er moest gebeuren, aangezien de situatie zo niet verder kon.[265] Vaak zullen zusters ook een goede levensstijl aannemen, waardoor ze een levend voorbeeld worden voor hun medezusters. Gertrude More was misschien het markantste voorbeeld hiervan. Zij was een van de eerste zusters in het klooster en had een sterk karakter. Ze was keldermeester en werkte dus nauw samen met de abdis van het klooster. De andere zusters zagen haar dan ook als een leidersfiguur of om het met de woorden van Baker te zeggen:

 

Gertrude also appears to have been a tower of strength to her Sisters, encouraging them by her chearful confidence in God and by solid arguments.[266]

Dit kan ook verklaard worden door het feit dat het klooster op haar steunde, financieel in elk geval.

 

…there was the maintenance of the house, which greatly depended for its very existence upon her dowry.[267]

Gertrude was dan ook zeer bezorgd over het welzijn van het huis. Haar medezuster schreef het volgende:

 

The great zeal which Gertrude had for the common good of the house, her labours to promote peace and quiet therein, and her sufferings for the same, were such as I am not able to express.[268]

Ook de abdis schreef hoe zeer het huis Gertrude aan het hart lag:

 

For presently she fell to speaking of things concerning the house.

It’s a great comfort to me”, said she (Gertrude), “ to leave all things at so good a pass. I do not doubt but my anciestest Father will think his journey well bestowed, and will go away well satisfied about us. There are a great many souls in the house, and I doubt not but that God will have many a Saint out of it”[269]

 

Tijdens de woelige jaren zou zij ook een grote steun betekenen voor de abdis en haar medezusters:

 

It cannot be imagined how great a comfort and encouragement she was to us all in these times of our difficulties, her example and words were so moving and efficacious, and proceeding from a heart so inflamed with the Divine love and God Almighty’s honour that if a soul were even so much dejected as that she was ready to fall or faint, they were of force to raise her up again and move her to confidence and courage[270].

 

In haar religieuze zoektocht naar een innerlijk leven werd ze tevens een voorbeeld voor velen. Zo schreef haar medezuster dat zij iedereen overtrof en dat ze zo moedig en sterk was en op die manier een troost voor de zwakken :

 

And thus she proceeded, with daily increase in the happy course undertaken with joy to herself and comfort to her sisters. And with diligence and industry, God Almighty concurring with His grace, she profited in such sort that she far overtook all her compagnons, which had begun the same course, some of them long before her, and she was now become the ringleader of the rest, and so strong and courageous that by her example and words she was able to animate the weak and fainthearted.[271]

 

Een beertje verder beschreef ze mooi wat Gertrude voor het klooster betekende:

 

God Almighty had chosen her for a foundress and leader of this little flock gathered together in His name and for his service. By her temporal means we had our beginnings, but much more was she enriched with gifts and spiritual graces, sufficient not only for herself, but also to help and bear up the community in great part in all belonging to our state and profession - I mean, for managing the temporal affairs of it, and in promoting of the spirituality of it with as great zeal as can be imagined. Hitherto she hath been the chiefest pillar and upholder of the house. No mother could be more dear and tender of her only child than she was of the whole community, to seek and promote the peace and quiet thereof, labouring and endeavouring as much as she could possibly to procure and set forward what she esteemed to be most for the good of it and God Almighty’s honour, without regarding or making any account at all of what other said or thought of her doings, or how they censured her for it. And therefor she was thought by some to be too forward, and to take upon herself more than was fitting or beseeming her. …She was indeed for her years of birth one of the youngest in the house, but for her discretion and other virtues of the maturest and eldest.[272]

 

Gertrude was ook een zeer medelevende persoon. Haar voorbeeld en woorden waren vaak een troost voor velen die het moeilijk hadden. Dat is af te leiden uit wat haar medezuster vertelt:

 

And, indeed it cannot be imagined how great a confort and encouragement she was to us all in these times of our difficulties; for her example and words were so moving and so efficacious, and proceeded from a heart so inflamed with the Divine love and zealous of God Almighty’s honour that if a soul were even so much dejected as that she was ready to fall or faint, they were of force to raise her up again and move her to confidence and courage. She had such a feeling and compassion of souls when she did see them in peril and danger of being drawn into fear or dejection of mind that she made little account of all she suffered, so that they might be animated and comforted by it.[273]

Gertrude werd door Baker naar voor geschoven als een voorbeeld voor de andere zusters. Dit moet in het licht gezien worden van de nadruk die Theresa van Avila legde in haar geschriften op het feit dat in elk huis er een was met een voorbeeldig gedrag of een groep van zusters die zich afzetten tegen diegenen, die zich minder engageerden voor de groep[274]. Wetende dat Baker een grondige kennis had van de mystieke geschriften, kan dit een motivering voor hem geweest zijn om Gertrude zo nadrukkelijk naar voren te schuiven als die voorbeeldige zuster.

 

 

3. De blik van een man op een gemeenschap van vrouwen.

 

De brieven in het archief van Mechelen geven een beeld hoe de vrouwen dachten over hun superieuren. Het is echter niet eenvoudig om af te leiden hoe de mannen over hen dachten. De algemene indruk die men bij het lezen van de bronnen krijgt is dat de mannen een zeer beschermende houding aanhouden ten aanzien van de vrouwen. De benedictijnen die het klooster te Kamerijk mee oprichten zorgen er voor dat alles in de puntjes geregeld wordt voor hun meisjes. Zo zou Father Rudisind verklaard hebben dat hij de hele wereld zou afzoeken naar een geschikte biechtvader voor de gemeenschap te Kamerijk[275]. Dom Benet Weldon zou het als volgt beschrijven:  The fathers tendered them like the apple of their eye[276].

 

De aartsbisschop Jacques Boonen zou ook goed zorgen voor zijn zusters te Brussel. Door het privilegie van de persoonlijke correspondentie tussen hem en de kloosterlingen, had hij een goed beeld van wat er zich in het klooster afspeelde. Hij steunde Mary Percy en haar volgelingen zo goed als mogelijk in hun strijd tegen de invloed van de jezuïeten in het klooster. Daarbij blijkt ook dat hij hen financieel hielp. Zo stond er in zijn testament een schenking van 16000 florijnen voor de Brusselse Benedictinessen, om hun financiële moeilijkheden op te lossen. Dit blijkt uit een van de brieven in het aartsbisdom Mechelen.[277]

Hoe deze mannen over de kloosterlingen als vrouw dachten is moeilijker te achterhalen. Toch kunnen we ons hier een beeld van vormen door de geschriften van Baker over Gertrude More. Deze geeft in zijn biografie van Gertrude More wel hier en daar een opmerking over hoe hij over de vrouw in se dacht. Hij verwonderd zich dikwijls over Gertrudes kwaliteiten, vooral omdat ze maar een vrouw is. Baker vond dat ze voor haar sekse en jaren een heel goed verstand en begrip had.[278] Hij bleek dit zo uitzonderlijk te vinden dat hij het een paar bladzijden later opnieuw neerschreef:  The same praise may be given to her judgement, which was wonderful, considering het sex and years and the absence of training in the schools.[279]

 

Wanneer hij het had over haar reformatie, vooral het trage verloop ervan, gebruikte hij haar geslacht als excuus:  Besides, that she was a woman had to be taken into account.

Want, zo stelde hij:  Women are less capable of violence than men.[280]

Een van Bakers standpunten was dat men op elk moment moet waken over de activiteiten in je leven. Dit zou gemakkelijker zijn in een kloostergemeenschap omdat daar weinig afleiding was. Dit gold zeker voor kloosters voor vrouwen, waar :

 

every facility is given for such continual viligence over themselves, and where very distracting business, which is the usual cause of serious lapses, is excluded.[281]

Het kwam er dus op neer dat ook mannen die fout kunnen maken, maar dat vrouwen daar gemakkelijker te prooi aan vallen en dus moet er extra voor gezorgd worden dat dit niet gebeurd. Verder schreef hij dat bepaalde spirituele oefeningen niet besteed zijn aan vrouwen, omdat zij van nature meer timide en nauwgezet zijn en zulke oefeningen zouden alleen maar hun ongeregelde angsten vermeerderen. Deze bewering staafde hij met ervaringen met zusters die zich wel engageerden tot zulke oefeningen, maar zelden volhardden:

 

Experience shows them that the practice of examinations is unsuitable for them, and surely they can judge better of their own case than others in quite different circumstances. In truth there are few women, even of those who profess to follow the practice of examination, who really continue long in them, exept for more serious sins, to which contemplative souls are not much subject.[282]

Gertrude’s verzoekingen wijdt hij aan haar moeder die zeer godsvruchtige was, maar die al te zeer neigde naar droefheid en angstvalligheid. Ook deze citaten stonden natuurlijk in het licht van zijn uiteenzetting van zijn leer. Toch beantwoorden ze grotendeels aan de houding die de kerk aannam ten aanzien van vrouwen. De grote deugdzaamheden van een vrouw waren zwijgzaamheid en onderdanigheid[283]. Dat vrouwen zwakker werden geacht dan mannen blijkt duidelijk uit de literatuur. In de eerste plaats waren ze fysiek minder sterk. Zeker kloosterzusters, en vooral die boven veertig jaar, konden makkelijk ten prooi vallen aan melancholie omdat zij door hun lange celibataire toestand drogere lichaamsvochten hadden[284]. Het werd hen tevens verweten een grote verbeeldingskracht te hebben[285]. Binnen de kerk werd het gezag en de zeggenschap aan de mannen overgelaten[286]. Deze hiërarchische relatie werd echter soms ondermijnd. Het verhaal van Elisabeth Strouven, die de hiërarchie op zijn kop zette door het feit dat drie priesters zich op hun knieën voor haar lieten vallen om toestemming te vragen om iets te doen, is hier een duidelijk voorbeeld van[287]. Dit was echter uitzonderlijk.

 

 

Besluit

 

De geschiedenis van de kloosters van Brussel en Kamerijk zijn goed te benaderen vanuit een sociaal-cultureel oogpunt. De brieven van de Brusselse zusters en de biografie van Gertrude More geven een mooi beeld van de sfeer die er in de kloosters heersten. De zusters die er leefden traden in als soms zeer jong meisje. De leeftijd waarop de meisjes hun geloften aflegden schommelde meestal rond de tweeëntwintig jaar. Het grootste deel van de zusters waren afkomstig uit de hogere kringen van de Engelse maatschappij. De koorzusters bestonden bijna allemaal uit meisjes uit de gentry, of zelfs hoogadelijke vrouwen. De kloosters hadden immers hun hoge bruidschatten broodnodig om te kunnen bestaan. De minder gegoede vrouwen konden wel lekenzusters worden. De motivatie om in het klooster in te treden is meestal niet eenduidig. De vrouwen kenden meestal een roeping, maar deze werd ook vaak gekleurd door de omstandigheden waarin de katholieken in het zeventiende-eeuwse Engeland moesten leven. Vele meisjes kozen er dan ook voor om in het buitenland hun godsdienst te belijden. Niet iedereen was zeker of intreden de juiste keuze was en vele hadden dan ook twijfels bij deze levensweg. De vrouwen in het klooster waren meestal geletterd. Zij lazen en vertaalden vele boeken. Sommigen namen zelf de pen ter hand om hun al dan niet spirituele belevenissen kenbaar te maken. Sommige zusters beheersten verschillende talen. Naast het Engels, waren dit het Frans, het Latijn en zelfs het Nederlands. Het Brusselse klooster had ook een schooltje voor Engelse meisjes en deed handwerk om wat extra inkomsten te hebben. Hoewel de zusters een nieuwe thuis gevonden hadden op het continent bleef de band met het thuisland nog zeer sterk.

 

De kloosters werden een ontmoetingsplaats voor landgenoten, die verbleven in de Spaanse Nederlanden of die op doorreis waren. Vele van deze mensen steunden de kloosters financieel. De kloosters deden tevens dienst als postkantoor. Via deze correspondentie bleven de zusters in nauw contact met hun dierbaren die nog op de eilanden verbleven. Hun land van herkomst bleef voor hen dan ook nog zeer speciaal en zij vreesden roddels die hun reputatie te niet konden doen. Deze reputatie kwam onder zware druk te staan met de woelige jaren die beide kloosters kenden in het begin van de zeventiende eeuw. Het klooster te Brussel kreeg te maken met een dispuut over de spirituele begeleiding van de zusters. Er ontstonden twee fracties, elk verbonden met een eigen spirituele methode. Sommige zusters lieten zich begeleiden door seculiere priesters, anderen voelden zich beter bij de begeleiding door jezuïeten. Het kwam tot een scheiding, maar dat loste de problemen niet op. De zaak werd voor de Propaganda gebracht en de aartsbisschop en de nuntius hadden een grote invloed op de afloop. De kwestie werd zelfs in Engeland veel besproken. Het zou komen tot een vrede, maar die werd pas gevoeld nadat een zuster van de dissidente partij als abdis werd aangesteld. Ook het klooster te Kamerijk kreeg te maken met een conflict. Hier ging het echter over een kwestie van orthodoxie en een strijd tussen en nieuwe en een oude manier van spirituele begeleiding. Ook dit conflict had een impact op het klooster, maar in tegenstelling tot het klooster te Brussel bleef dit conflict meer binnen de muren van het klooster van Kamerijk. Het voorbeeld van het conflict in het Brusselse klooster is wel kenmerkend voor vele kloosters in de Spaanse Nederlanden, waar de jezuïeten hun invloed wilden vestigen en door – vaak seculiere - geestelijken hierin beperkt werden. Het samenleven in de klooster was dus niet altijd even gemakkelijk. De abdis moest met ijzeren hand regeren over het klooster om conflicten en schandalen te vermijden. Zij eiste dan ook een volstrekte gehoorzaamheid van haar zusters. Dit zorgde echter vaak voor disputen en klaagbrieven naar de aartsbisschop. Gehoorzaamheid was echter een grote, zoniet de grootste deugd van een kloosterzuster. Dit kwam ook tot uiting in de relaties die de zusters onderhielden met hun superieuren. Hier stond echter iets tegenover. De superieuren eisten gehoorzaamheid van de zusters, maar deze zusters verwachtten op hun beurt dat de superieuren goed voor hen zouden zorgen. Ook de biechtvaders zijn hier een goed voorbeeld van. De zusters werden verwacht samen te werken met de biechtvaders, maar zij verwachtten van hen dan ook een degelijke spirituele begeleiding te krijgen. Goede biechtvaders zouden erg geliefd zijn. Wanneer dit echter niet het geval was, aarzelden de kloosterlingen niet dit te melden aan de hogere instanties. Vaak werden echter tegengestelde opvattingen of standpunten de grondslag van een slechte verstandhouding tussen zuster en biechtvader.

In dit geval veranderden de zusters vaak van biechtvader. De relaties tussen de kloosterlingen onderling liepen ook niet altijd van een leien dakje. Zeker wanneer er conflicten waren in het klooster werd de sfeer erg bitsig. Er vielen woorden en deze monden zelfs uit in fysiek geweld. Roddels en achterklap waren schering en inslag. Anderzijds was er ook een solidariteit te merken onder de vrouwen. Zieke of zwakkere zusters konden vaak op de steun van hun medezusters rekenen. Sterke persoonlijkheden werden in de bronnen vaak naar voor geschoven als voorbeelden voor de andere zusters. Hierin zat waarschijnlijk een grond van waarheid, maar mag niet overdreven worden. Deze zusters werden soms naar voor geschoven om spirituele begeleidingen te promoten. In dit licht moeten deze woorden genuanceerd worden. Aan de hand van het beschikbaren bronnenmateriaal is het moeilijk te achterhalen wat de mannen die in contact kwamen met de kloosterzusters over de vrouwen dachten. Over het algemeen blijkt uit hun gedrag een beschermende houding ten aanzien van de vrouwen. De mannen in hun omgeving, biechtvaders, superieuren en mannelijke familieleden van de zusters, trachten door middel van spirituele of financiële steun het leven van de meisjes lichter te maken. Deze relatie werd wel gebaseerd op de positie die de kerk aan de mannen toekenden, deze van gezag en zeggenschap. De vrouwen moesten vooral zwijgen en gehoorzamen. Af en toe werd deze hiërarchie echter doorbroken. Doordat de vrouwen brieven of eigen geschriften konden schrijven, kregen ook zij een stem. Uitzonderlijk werd de hiërarchie zelfs omgekeerd, wanneer mannelijke religieuzen zich zouden onderwerpen aan een vrouw. Dit waren echter uitzonderingen. Over het algemeen werd de wereld van de zeventiende eeuwse kloosterzuster gedomineerd door gehoorzaamheid aan de mannen uit haar omgeving.

 

 

Bibliografie

 

1. Bronnen

 

 a. Onuitgegeven bronnen

 

Mechelen, Archief van het aartsbisdom Mechelen, doos 1:

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 1.

 Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 2.

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 3.

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 4.

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 5.

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 6.

 

Mechelen, Archief van het aartsbisdom Mechelen, doos 2:

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 7.

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 8.

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 9.

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 10.

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 11.

 

Mechelen, Archief van het aartsbisdom Mechelen, doos 3:

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 12/1.

 

Mechelen, Archief van het aartsbisdom Mechelen, doos 4:

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 12/2.

 

Mechelen, Archief van het aartsbisdom Mechelen doos 5:

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 12/3.

 

Mechelen, Archief van het aartsbisdom Mechelen, doos 6:

Regulieren Brussel, Engelse Nonnen, 12/4.

 

b. uitgegeven bronnen

 

2. Literatuur

 

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[1] WEKKING, The life and Death, ix-x.

[2] ARBLASTER, The monastery of our lady of the assumption, 54.-56

[3] A.A.M. BR.E.N. 12/1. Brief van 9/6/1630.

[4] VANMEERBEECK, Abbaye de dames Anglaises, 187-188.

[5] Douai Abbey Newsletter, E.B.C. History Symposium.

[6] Records of the Abbey, 39.

[7] Ook wel Dom Benet Jones genoemd.

[8] GUILDAY, The English catholic refugees, 278.

[9] BAKER, Gertrude More, xii.

[10] GUILDAY, The English catholic refugees, 279-281.

[11] WEKKING, The Life and Death, omslag. Afmetingen onbekend.

[12] TORRES, A Nun and Her Letters, 98.

[13] TORRES, A Nun and Her Letters, 96-97.

[14] WEKKING, The Life and Death, xxv.

[15] Records of the abbey of our lady of consolation at Kamerijk, 1620-1793 (Catholic Record Society, Miscellanea VIII). Londen, 1913, 38-81. en The register book of professions, etc of the English benedictine nuns at Brussels and Winschester, now at East Bergholt. 1598-1856, HANSON, JOSEPH ed.(Catholic Record Society, Miscellanea IX, Poor Clares Gravelines &c). Londen, 1914, 174-199.

[16] ARBLASTER, “The infanta and the English Benedictine Nuns”, 512.

[17] Ib.

[18] RENAUDIN,Quatre Mystiques Anglais, 150.

[19] ARBLASTER, Monastery of our Lady of the Assumption, 59.

[20] WALLACE, British Titles of Nobility.

[21] ARBLASTER, The monastery of our lady of the assumption, 59.

[22] Records of the abbey, 75.

[23] Records of the abbey, 80.

[24] Records of the abbey, 47.

[25] Records of the abbey,75-76.

[26] Records of the abbey,74-75.

[27] Records of the abbey, 79.

[28] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 73.

[29] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 5.

[30] Ib.

[31] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradtion, 67. Afmetingen onbekend.

[32] BAKER, Gertrude More, 5.

[33] Toen Baker zijn life bijna afgewerkt had besloot hij de hulp in te roepen van een zuster die Gertrude goed kende. Zij schreef hem een brief met alles wat zij over Gertrude kon vertellen. Baker verwerkte deze extra informatie in zijn eigen relaas.

[34] BAKER, Gertrude More, 283.

[35] BAKER, Gertrude More, 11.

[36] BAKER, Gertrude More, 12.

[37] BAKER, Gertrude More, 22-23.

[38] BAKER, Gertrude More, 285.

[39] BAKER, Gertrude More, 284.

[40] BAKER, Gertrude More, 23-24.

[41] A.A.M. BR.E.N.12/1

[42] A.A.M. BR.E.N.12/1.

[43] ARBLASTER? The infanta and the english benedictine nuns, 525.

[44] A.A.M. BR.E.N.12/1.

[45] A.A.M. BR.E.N.12/3.

[46] A.A.M. BR.E.N.12/4. Aangezien dit document handelt over benoemingen van officies kunnen we veronderstellen dat dit document dateert uit de periode toen zij abdis was. Dit zou dan 1651 of 1652 zijn.

[47] A.A.M. BR.E.N.12/1

[48] A.A.M. BR.E.N.12/2. Deze brief is niet gedateerd, maar moet te situeren zijn in de jaren 1630.

[49] A.A.M.,BR.E.N.12/3.

[50] A.A.M.,BR.E.N.12/2. Deze brief werd geschreven in 1630.

[51] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 72.

[52] ARBLASTER, Monastery of Our Lady of the Assumption, 58.

[53] TRURAN, True Christian Amazones, 162.

[54] ARBLASTER, Monastery of Our Lady of the Assumption, 60-61.

[55] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 22.

[56] TRURAN, True Christian Amazones, 162.

[57] BAKER, Gertrude More, X.

[58] BAKER, Gertrude More, 83-84.

[59] HUYBEN, De Heiligen, IV, 237-241.

[60] HUYBEN, De Heiligen, IV, 67-71.

[61] HUYBEN, De Heiligen, I, 341-347.

[62] DE RIJK, “ Pseudo-Dionysius de Areopagiet”. 747.

[63] Gertrudis van Helfta”. Grote Winkler Prins, 8, 263.

[64] DAUPHINE, Du Bartas, 9-13.

[65] A.A.M., BR.E.N.12/1.

[66] ARBLASTER, Monastery of our Lady of the Assumption, 59.

[67] A.A.M.,BR.E.N.11.

[68] MAJERUS, Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique, 53-55.

[69] Records of the Abbey, 40.

[70] Records of the Abbey, 42-44.

[71] Records of the Abbey, 44-47.

[72] Records of the Abbey, 39-42.

[73] Records of the Abbey, 48.

[74] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great traditon, 4.

[75] MAJERUS, Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique, 46-47.

[76] TRURAN, True Christian Amazones, 159.

[77] Ib.

[78] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 74.

[79] HARLINE, De verzoekingen van zuster Margriet, 93.

[80] A.A.M.,BR.E.N.12/1.

[81] Haar naam is niet goed meer leesbaar, maar het gaat vermoedelijk om Alexia Blanchard.

[82] A.A.M.,BR.E.N.12/2.

[83] A.A.M.,BR.E.N.12/3.

[84] A.A.M.,BR.E.N.12/3.

[85] GUILDAY, The English catholic refugees, 259.

[86] ARBLASTER, Monastery of our Lady of the Assumption, 63.

[87] A.A.M.,BR.E.N. 11.

[88] ARBLASTER, Monastery of our Lady of the Assumption, 60.

[89] MAJERUS, Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique, 37-38.

[90] A.A.M.,BR.E.N.12/2.

[91] Mr. Gabriell Colford of Caufstock in the Countie of Essex . Register book of professions, 180.

[92] Register book of professions, 180.

[93] ARBLASTER, Monastery of our Lady of the Assumption, 62-63.

[94] ARBLASTER, Monastery of our Lady of the Assumption, 63.

[95] Ib.

[96] MAJERUS, Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique, 59.

[97] MAJERUS, Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique, 50.

[98] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[99] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[100] A.A.M., BR.E.N.12/4.

[101] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[102] ARBLASTER, Monastery of our Lady of the Assumption, 64.

[103] MAJERUS, Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique, 51.

[104] A.A.M., BR.E.N. 11.

[105] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[106] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[107] BAKER, Gertrude More, 15.

[108] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 22.

[109] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 7.

[110] MAJERUS, Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique, 59.

[111] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[112] A.A.M., BR.E.N. 11.

[113] A.A.M., BR.E.N.12/1.

[114] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[115] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[116] A.A.M., BR.E.N.12/4.

[117] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[118] Een recente studie over deze geestelijke oefeningen is FRIE, B. en BLICKMAN, M, Hem achterna: de geestelijke oefeningen van Ignatius van Loyola in het dagelijks leven, Brussel, 1998.

[119] GUILDAY, English Catholic Refugees, 259.

[120] GUILDAY, English Catholic Refugees, 260

[121] A.A.M., BR.E.N. 12/1.

[122] GUILDAY, English Catholic Refugees, 260.

[123] Ib.

[124] The Catholic Encyclopedia, William Bishop en Roman Catholic

[125] The Catholic Encyclopedia. William Bishop.

[126] de propaganda (in het Latijn: sacra congregatio christiano nomini propaganda) is het departement van de pauselijke administratie die zich bezig houdt met de verspreiding van het katholicisme en het regelen van kerkelijke zaken in niet katholieke landen. The Catholic Encyclopedia, Sacred Congregation of Propaganda.

[127] PASTURE, Documents concernant quelques monastères anglais aux Pays-Bas au XVIIe siècle, Rome, 1930.

[128] Fabio de Lagonissa of della Lionessa, afkomstig uit Napels, gewezen aartsbisschop van Conza, ten weste van Salerno. PASTURE, Documents, 164.

[129] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[130] A.A.M., BR.E.N.12/2.

Depuis l’ assumption nostre Dame je né point recue le Saint sacraments car toutefois que Pere Port, comme aussi un Domenican, ont oyr le confessions de quelques une. Je ne pa etté permiss de confesser ni a l’un ny l’autre car quant à Pere Port Madame me disait que vostre illustrissime aurait commendé expressement que nulle de nos aultres confesserrait a luy sinon celles qui se voulaint conformes a Doctor Champney et pour le Domenican il ne [methy] pas permis se confesser avec luy

[131] Ib.

[132] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[133] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[134] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief van 5 oktober 1629.

[135] PASTURE, Documents, 156.

[136] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[137] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[138] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[139] GUILDAY, English Catholic Refugees, 261.

[140] PASTURE, Documents, 158-163..

[141] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[142] VAN MEERBEECK, Correspondance de Fabio Lagonissa, 213.

[143] GUILDAY, English Catholic Refugees, 261.

[144] PASTURE, Documents, 164.

[145] VAN MEERBEECK, Correspondance de Fabio Lagonissa, 249.

[146] PASTURE, Documents, 166-171.Brieven van 7/6/1631 van Mary Percy naar de Propaganda en brief van Chamney naar Propaganda van 12/6/1631.

[147] PASTURE, Documents, 172. Brief van 12/6/1631.

[148] GUILDAY, English Catholic Refugees, 262.

[149] GUILDAY, English Catholic Refugees, 262.

[150] VAN MEERBEECK, Correspondance de Fabio Lagonissa, 276. Brief van 21/6/1631.

[151] VAN MEERBEECK, Correspondance de Fabio Lagonissa, 285. Brief van de Propaganda aan de nuntius van 8/8/1631.

[152] VAN MEERBEECK, Correspondance de Fabio Lagonissa, 286. Brief van Barberini aan Lagonissa, 9/8/1631.

[153] PASTURE, Documents, 184. Brief van 18/10/1631.

[154] PASTURE, Documents, 189. Brief van 29/10/1631.

[155] PASTURE, Documents, 190-191. Brief van 29/10/1631.

[156] PASTURE, Documents, 191. Brief van 1/11/1631 van Mary Percy aan de Propaganda.

[157] GUILDAY, English Catholic Refugees, 262.

[158] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[159] VAN MEERBEECK, Correspondance de Fabio Lagonissa, 302.

[160] PASTURE, Documentes, 196. Brief van 15/11/1631.

[161] PASTURE, Documentes, 200. Brief van 22/11/1631.

[162] GUILDAY, English Catholic Refugees, 263.

[163] VAN MEERBEECK, Abbaye des Dames anglaises, 185.

[164] GUILDAY, English Catholic Refugees, 263.

[165] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[166] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[167] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief van Mary Percy, Agatha Wiseman en Agness Lenthall van 1/8/1634.

[168] VAN MEERBEECK, Abbaye des Dames anglaises, 185.

[169] GUILDAY, English Catholic Refugees, 263.

[170] A.A.M., BR.E.N.12/3. Brief van 15/9/1639 geschreven door Mary Percy.

[171] A.A.M., BR.E.N.12/3. Brieven van februari 1640.

[172] GUILDAY, English Catholic Refugees, 261.

[173] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 10.

[174] WEKKING, The Life and Death, 426-427.

[175] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 12.

[176] WEKKING, The Life and Death, xxii.

[177] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 13.

[178] WEKKING, The life and Death, 427.

[179] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 11-18.

[180] WEKKING, The life and Death, xxii.

[181] GUILDAY, English Catholic Refugees, 279.

[182] WEKKING, The Life and Death,xxiv.

[183] Afmetingen en artiest onbekend. Stanbrook Abbey, Portraits.

[184] VAN MEERBEECK, Abbaye des dames Anglaises, 184.

[185] GUILDAY, English Catholic Refugees, 263.

[186] PASTURE, Documents, 156.

[187] PASTURE, Documents, 156.

[188] VAN MEERBEECK, Abbaye des Dames Anglaises, 184.

[189] PASTURE, Documents, 157-158.

[190] GUILDAY, English Catholic Refugees, 298.

[191] MAJERUS, Ordres mendiants anglo-irlandais en Belgique, 49.

[192] Records of the abbey, 50-51.

[193] WEKKING; The life and death, xi.

[194] HARLINE, De verzoekingen van zuster Margriet, 70.

[195] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief van 10/11/1631.

[196] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[197] A.A.M., BR.E.N.12/3. Brief van 13/6/1644.

[198] A.A.M., BR.E.N.12/1. Brief zonder datum, maar moet voor 1624 gesitueerd worden aangezien Lucy Knatchbull op dat moment het klooster verliet om een nieuw stichting te beginnen te Gent.

[199] A.A.M., BR.E.N.12/1.

[200] A.A.M., BR.E.N.12/4. Brief zonder datum.

[201] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief van 25/8/1621.

[202] A.A.M., BR.E.N.12/1. Brief zonder datum.

[203] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[204] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[205] A.A.M., BR.E.N.12/3. Brief van 17/4/1651.

[206] A.A.M., BR.E.N.12/3. Brief zonder datum, maar te situeren in 1651 omwille van context en plaatsing in archief.

[207] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[208] A.A.M., BR.E.N.12/4. Dit sermoen is niet gedateerd en is tevens anoniem, maar zou kunnen geschreven – en ooit uitgesproken - zijn door Dr.Champney. Gezien de aard van het onderwerp en aangezien er een zeker tegenstand in het klooster was ten aanzien van zijn persoon is een onderzoek naar zijn manier van preken niet uitgesloten. Dit is echter maar een hypothese.

[209] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[210] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[211] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[212] HARLINE, De verzoekingen van zuster Magriet, 96-97.

[213] ARBLASTER, Monastery of our Lady of the Assumption, 58.

[214] HARLINE, De verzoekingen van zuster Magriet, 70.

[215] TORRES, A Nun and her letters, 99.

5Chronicle of the First Monastery Founded at Brussels for English Benedictine Nuns, St Mary's Abbey, Bergholt, 1898. Deze kroniek is niet gemakkelijk toegankelijk, maar er wordt uit geciteerd in het werk van de benedictinessen van Stanbrook.

[217] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradtion, 29.

[218] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradtion, 28.

[219] A.A.M., BR.E.N.12/3. Brief Mary Phillips 30/12/1641.

[220] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[221] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[222] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[223] PASTURE, Documents, 164.

[224] PASTURE, Documents, 184-188.

[225] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief van 23/101631.

[226] VAN MEERBEECK, Abbaye des Dames Anglaises, 184.

[227] KROON, Elisabeth Strouven, 91.

[228] BAKER, Gertrude More, 101.

[229] BAKER, Gertrude More, 150.

[230] BAKER, Gertrude More, 288.

[231] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief van 22/5/1629.

[232] A.A.M., BR.E.N.12/1.

[233] A.A.M., BR.E.N.12/1.

[234] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief van 16/12/1633. Vermoedelijk geschreven door Alexia Blanchard.

[235] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[236] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief Mary Percy ongedateerd.

[237] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief zonder datum.

[238] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[239] A.A.M., BR.E.N.12/1. Brief van 19/5/1623.

[240] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief zonder datum.

[241] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[242] A.A.M., BR.E.N.12/1. Brief zonder datum.

[243] TORRES, A Nun and her letters, 98.

[244] KOORN, Elisabeth Strouven, 99.

[245] KOORN, Elisabeth Strouven, 104.

[246] KOORN, Elisabeth Strouven, 94-95.

[247] KOORN, Elisabeth Strouven, 96.

[248] BAKER, Gertrude More, 21.

[249] WEKKING, The life and death, 427.

[250] BAKER, Gertrude More, 23-24.

[251] A.A.M., BR.E.N.12/1. Brief zonder datum.

[252] A.A.M., BR.E.N.12/1. Brief zonder datum.

[253] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief zonder datum.

[254] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief zonder datum.

[255] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[256] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief zonder datum.

[257] A.A.M., BR.E.N.12/2.

[258] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief zonder datum.

[259] A.A.M. BR.E.N.12/2.

[260] A.A.M., BR.E.N.12/2. Brief zonder datum.

[261] A.A.M., BR.E.N.12/4. Brief zonder datum.

[262] BAKER, Gertrude More, 278.

[263] HARLINE, De verzoekingen van zuster Margriet, 89.

[264] A.A.M., BR.E.N.12/3. Brief van 8/10/1639.

[265] A.A.M., BR.E.N.12/3.

[266] BAKER, Gertrude More, XXIV.

[267] BAKER, Gertrude More, 22-23.

[268] BAKER, Gertrude More, 141.

[269] BAKER, Gertrude More, 279.

[270] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 15.

[271] BAKER, Gertrude More, 288-289.

[272] BAKER, Gertrude More, 293-294.

[273] BAKER, Gertrude More, 295.

[274] TORRES, A Nun and her Letters, 109.

[275] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 10.

[276] BENEDICTINES OF STANBROOK, In a great tradition, 19.

[277] A.A.M., BR.E.N. 11.

[278] BAKER, Gertrude More, 12.

[279] BAKER, Gertrude More, 18.

[280] BAKER, Gertrude More, 100.

[281] BAKER, Gertrude More, 103.

[282] BAKER, Gertrude More, 110.

[283] KROON, Elisabeth Strouven, 91.

[284] HARLINE, De Verzoekingen van zuster Margriet, 84.

[285] HARLINE, De Verzoekingen van zuster Margriet, 77.

[286] KOORN, Elisabeth Strouven, 94.

[287] KOORN, Elisabeth Strouven, 95.