Negentig jaar hamerslaggedreun te Baasrode. Scheepsbouwnijverheid te Baasrode 1894-1986. (Cédric Van Lancker) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel 1. De Baasroodse scheepsbouwnijverheid 1894-1986.
Hoofdstuk 1: De verschillende werven.
A. De scheepsbouw te Baasrode voor 1895 .[8]
In dit deeltje gaan we kort de geschiedenis schetsen van de bestaande scheepswerven in Baasrode voor 1894. Deze gegevens komen allen uit de thesis van Yves Segers waarin deze werven uitgebreid besproken worden.
Baasrode kent een uiterst interessante ligging aan de Schelde. Het dorp komt eeuwen geleden op als centrum voor de handel, visserij en daarmee samenhangend de scheepsbouw. De zeilschepen zeilen immers in 1 tij van Antwerpen tot Baasrode en omgekeerd. Bij het volgende hoogwater kunnen ze hun tocht verder zetten tot in Gent.
De oudste verwijzing naar de scheepsbouwactiviteiten in Baasrode dateert uit 1572. Toch kunnen we aannemen dat reeds voordien scheepstimmerwerven aanwezig zijn gezien de grote handelsdrukte in en rond Baasrode. In 1572 spreekt men in de penning kohier over een zekere Verhaevert die ‘scheepsmaecker’ is. Een eerste afbeelding van de Baasroodse scheepswerven vinden we terug op een schilderij uit 1609 dat opgenomen is in het album ‘De Croy’.
Pas vanaf het tweede deel van de 18e eeuw en later krijgen we een beter beeld van de scheepsbouwactiviteiten. Er zijn verschillende scheepsbouwers actief. Op dat ogenblik bouwt Jan De Decker in 1785 een bovenschip voor rekening van Jan Baptist Zagerman. De werf van Jan De Decker grenst langs de oostzijde aan de Schelde die er een kil vormt.
De tweede bekende scheepsbouwer is Pieter De Landtsheer. Pieter De Landtsheer krijgt in 1781 de opdracht van de Staten van Vlaanderen om een nieuwe barge voor de vaart van Gent naar Brugge te bouwen.
Adriaan De Landtsheer, bekend uit een bewaard bestek uit 1776, waarin hij een farre[9] schip beschrijft dat hij in opdracht van Francis Asseman te Oostende gaat bouwen. In het begin van de 19de eeuw wordt zijn werf overgenomen door zijn 2 jongere broers Jan Baptist en Amandus De Landtsheer. Adriaan De Landtsheer sterft op 12 december 1828. Hun neef Jozef Hubert De Landtsheer neemt de werf over. In 1837 is de scheepswerf verdwenen.
Emmanuel De Landtsheer, goed gekend dankzij het bewaarde bestekboek, leert de stiel op de timmerwerf van zijn oom Pieter De Landtsheer. Op deze werf bouwt hij o.a. een hemer in 1789.
Maar reeds voor 1790 bezit hij een eigen werf. In de periode 1792-1819 bouwt hij een 50-tal schepen. Het zijn voornamelijk Denderschepen, hemers en schuiten. Op 4 november 1825 sterft Emmanuel De Landtsheer en op 8 januari 1826 worden zijn onroerende goederen openbaar verkocht aan Jan Francis Van Damme.
Daarnaast is er ook nog de werf van Jan Van Eetvelde die reeds in 1789 een scheepswerf uitbaat en hiervoor in 1808 een patent als scheepsbouwer krijgt. Zijn werf is gelegen buiten het centrum in de wijk Driehuizen. Jan Van Eetvelde werkt waarschijnlijk vooral voor de vissers van deze wijk.
Als laatste is er de familie Van Praet waarvan verschillende leden een werf uitbaten. Jan Frans Van Praet baat vanaf 1777 een werf uit samen met zijn broer Gillis. De zonen van Jan Frans leren ook het scheeptimmerambacht. Eén van zijn zonen, Petrus Van Praet blijft tot zijn dood in 1785 de ouderlijke werf openhouden. Op 20 januari 1785 verkoopt hij samen met zijn 2 broers Jan Frans en Judocus Van Praet de werf aan koopman Jan Frans Van Damme. De werf sluit en hij vestigt er een herberg.
Eind 18de – begin 19de eeuw telt Baasrode heel wat scheepsbouwers. [10]
De werf Van Judocus Van Praet.
Op 17 september 1778 koopt hij een hofstede en hier begint hij dan ook een eigen scheepstimmerwerf. Aan deze werf zijn 2 killen gelegen. Judocus Van Praet sterft op 5 augustus 1802. De 3 zonen nemen in samenspraak met hun moeder de scheepswerf in handen. Op 28 september 1817 sterft de weduwe Anna Catharina Van Der Waerden. Ook hiervan is een boedelinventaris bewaard. Maria Magdalena, Maria Theresia, Emanuel en Josphus Judocus nemen de werf over. Op 19 april 1841 verkopen Josephus Judocus en Maria Theresia de werf aan Petrus Joannes en Josephus Judocus Van Praet, zonen van hun broer Jan Baptist, scheepmaker op de werf.
De werf van Jan Frans Van Praet en opvolgers.
Reeds voor 1777 bezit Jan Frans een eigen werf en deze is langs de noordzijde van de ouderlijke werf gelegen. Op 21 februari 1798 sterft Jan Frans. Zijn 3 zonen nemen misschien zijn werf over maar reeds in 1804 verhuurt de weduwe van Jan Frans Van Praet de werf aan Jan Baptist Van Praet om de werf in gemene winst en verlies uit te baten. Haar eigen kinderen zijn op dat ogenblik ofwel overleden of niet meer geïnteresseerd. Marie Anna Roosch sterft op 21 februari 1805 en haar dochter erft de werf. Jan Baptist Van Praet en Charles Vermeersch huren de werf. De samenwerking blijft niet lang bestaan en Charles Vermeersch baat de werf alleen verder uit.
De werf van Jan Baptist Van Praet en opvolgers.
Jan Baptist Van Praet, oudste zoon van Judocus Van Praet leert samen met zijn 2 broers het vak van zijn vader. Hij sticht een eigen werf in de periode 1805-1814. Jan Baptist is de enige van de familie Van Praet die een koopvaardijschip heeft gebouwd. Ook zijn 3 zonen leren de stiel.
Joannes Frans trekt in 1838 naar de provincie Henegouwen om er een werf op te richten in Saint Vaast waar hij zich specialiseert in het bouwen van houten baquets. Petrus Joannes en Josephus Judocus kopen de werf van hun oom Josephus Judocus. De 2 gebroers kopen zich ook in op de werf van hun vader. Vanaf oktober 1852 bezitten de broers de 2 werven. Hun vader, Jan Baptist sterft op 12 augustus 1860.
Associatie P.J. Van Praet en broeder.
Op 18 mei 1853 verenigen Petrus Joannes en Josephus Judocus Van Praet zich voor hun bedrijf van scheepmakers en handelaars in hout. Petrus Joannes heeft het bestuur van de scheepswerven in handen. De scheepsbouw verliep echter niet zo vlot. Op 12 september 1883 sterft Josephus Judocus Van Praet en hierdoor stopt de associatie.
P.J. Van Praet.
In het begin van 1887 slaagt Petrus Joannes erin om de 7 erfgenamen van zijn broer uit te kopen en was hij alleen eigenaar van de werven. Op 18 april 1886 huwt hij Henrica Joanna Dansaert. Na zijn overlijden op 7 januari 1892 erven zijn echtgenote en de nog levende kinderen de werf. Vanaf januari 1892 is het beheer van de werf in handen van Joanna Dansaert, samen met haar 3 zonen Emile, Edmond en Gabriël.
Jan Frans Van Damme.
Jan Frans koopt op 20 januari 1790 van de erfgenamen van Francis Van Praet een huis en scheepstimmerwerf. Hij huwt in 1790 met Anna Francisca Vernimmen en opent in de woning een herberg met de naam 's Heeren Wapen’. De scheepswerf wordt niet verder uitgebaat maar enkel gebruikt voor de opslag van zijn koopwaren. Jan Frans is koopman in assche, steenkool, zinksteen en hout. In 1796 sterft zijn echtgenoot en 4 jaar later huwt hij met Maria Petronella Van Ranst.
In 1826 koopt hij uit de nalatenschap van Emanuel De Landtsheer een huis met erf en scheepstimmerwerf. Jan Frans blijft koopman maar zijn hoofdactiviteit wordt nu echter het bouwen en herstellen van schepen. De technische en praktische leiding is waarschijnlijk in handen van een meestergast die ook zijn oudste zonen de knepen van het vak bijbrengt.
Op 28 juli 1832 sterft Jan Frans Van Damme. Zijn echtgenoot neemt vanaf 1832 de leiding van de werf in handen. In 1839 huurt Petrus Franciscus de werf van zijn moeder.
Petrus Franciscus Van Damme.
In 1841 huwt Petrus Franciscus Van Damme met Cornelia Juliana Neerincx. De scheepswerf groeit uit tot één van de grootste in België. Na de dood van zijn moeder erft hij de scheepswerf. Vanaf 4 maart 1875 neemt weduwe Cornelia Juliana Neerinckx-Van Damme de leiding van de scheepswerf in handen. De praktische leiding is in handen van haar zoon Emile Van Damme. Haar oudste zoon Carolus Augustus wijkt in 1874 uit naar Sint-Jans Molenbeek, waar hij een eigen scheepswerf opricht.
Van Damme Gebroeders.
Op 31 december 1878 verhuurt Cornelia Juliana aan haar zonen Emile en Cesar het woonhuis, de scheepswerf en de herberg. Op 9 augustus 1884 schenkt ze al haar bezittingen aan haar kinderen. De erfgenamen zijn haar 2 zonen, haar dochter die in Hulst woont en de 2 minderjarige kinderen van Carolus Augustus die ondertussen overleden is. Emile en Cesar behouden de volledige eigendom van de scheepswerf waardoor we kunnen spreken van de associatie ‘Van Damme Gebroeders’.
B. Van Houtbouw naar Metaalbouw.
Het midden van de 19de eeuw is het begin van een fase waarin de ontwikkeling van schepen sterk verandert. Dit gebeurt niet vanuit een zeevarende en of riviervarende traditie maar wel onder impuls van de industriële capaciteit en – ontwikkeling. Wanneer we de ontwikkeling van de scheepsbouwtechniek en de scheepstypes bekijken zien we een sterkte beïnvloeding vanuit Groot-Brittannië[11].
Groot-Brittannië is op dat ogenblik economisch en politiek het machtigste land ter wereld en één van de belangrijkste grondslagen hiervan is natuurlijk de industriële capaciteit van het land. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de techniek van metaalbouw overgenomen wordt van de Britten. Voor wat betreft de types van zeeschepen zijn we op het Europese continent schatplichtig aan Groot-Brittannië. Voor de verschillende types van binnenschepen is de beïnvloeding veel minder groot gezien de specifieke eisen die onze verschillende waterlopen stellen aan de afmetingen en vorm van de binnenschepen.
De overgang van houten naar metalen schepen gebeurt langzaam maar toch zullen snel de metalen schepen hun houten voorgangers verdringen. In de laatste helft van de 19de eeuw gaan de werven in België ook de sprong naar metaalbouw wagen om zich concurrentieel op een hoge plaats te houden. Reeds in 1864 wordt op een Belgische werf in Ombret een ijzeren lichter gebouwd[12]. Dit is het eerste ijzeren binnenschip gebouwd in België. Daar tegenover staat dat in 1930 het laatste nieuw gebouwde houten walenschip op de scheepswerf in Hautrage te water wordt gelaten[13].
In de periode 1894-1895 zetten de twee overgebleven scheepswerven in Baasrode, de scheepswerf Van Damme en Van Praet, de stap naar de metaalbouw. We zullen zien dat beide werven hiervoor beroep doen op de kennis van personen van buitenaf. De overgang van hout- naar metaalbouw heeft heel wat gevolgen. Er ontstaat een volledig nieuwe productietechniek, er zijn nieuwe beroepen. Voor de bouw van metalen schepen zijn machines en drijfkracht noodzakelijk, om deze te kunnen plaatsen is men tevens verplicht ateliers op te richten.
Of de periode 1894-1895 laat is tegenover andere scheepswerven in België is vandaag nog niet te zeggen. Hiervoor zal eerst en vooral meer historisch onderzoek naar de scheepsbouwgeschiedenis in België moeten gebeuren.
C. De scheepswerf Van Damme.
Op 24 april 1894 nemen Emile en Cesar Van Damme als eersten in Baasrode de beslissing om ook metalen schepen te gaan bouwen. Door het feit dat Emile en Cesar enkel ervaring hebben met de bouw van houten schepen en de herstelling van deze schepen, doen ze een beroep op een goede vriend die tevens de nodige kennis heeft, Henri Adam. Henri Adam kent de metaalbouw goed als “chef d’atelier” uit Willebroek. Emile en Cesar verlaten dus de tot dan toe familiale bedrijfsvoering om een vennootschap op te starten tussen 3 vennoten.
De nieuwe vennootschap krijgt de naam “Van Damme frères et Adam” die “la construction de bateaux en fer et acier” tot doel stelt. De oude vennootschap tussen Emile en Cesar, “Van Damme Gebroeders” blijft bestaan voor het bouwen en herstellen van houten schepen en de handel in hout.
Henri Adam is belast met de leiding van de werkzaamheden in de ateliers en het tekenen van de scheepsplannen. Emile Van Damme beschikt over het alleenrecht om contracten af te sluiten tot 20 000 Bfr. Voor hogere bedragen is de instemming nodig van de twee overige vennoten. We kunnen er vanuit gaan dat in de beginjaren de leiding van de metalen zaat in handen is van Henri Adam. Toch zullen ook snel Emile en Cesar de kneepjes van het vak onder de knie krijgen. De vennootschap is opgericht voor een periode van 20 jaar.
Op 28 mei 1906 sterft Emile Van Damme. In het testament schenk Emile zijn aandeel in de vennootschap aan zijn broer Cesar. Emile zijn weduwe zal inwonen bij Cesar en ontvangt jaarlijks 4000 Bfr. van haar schoonbroer.
Het gaat de vennootschap voor de wind en na het verstrijken van de voorziene termijn stopt de vennootschap. Dit stoppen is niet zo verwonderlijk. Cesar bezit na het overlijden van zijn broer 4/5 van de aandelen en Henri Adam heeft intussen de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Op 10 april 1914 stuurt Cesar Van Damme een omzendbrief waarin hij meldt dat hij de zaken van de “Maatschappij in collectieven naam Van Damme Frères et Adam overneemt en voortaan noemt de scheepswerf “Chantiers navals Cesar Van Damme”[14]. Opnieuw is de scheepswerf een volwaardig familiebedrijf. Maar de overname van Cesar Van Damme vindt plaats op een ongelukkig ogenblik. Het Duitse leger valt België binnen en de familie Van Damme vlucht naar Scheveningen in het neutrale Nederland. Op 30 juni 1914 worden de laatste lonen uitbetaald. Toch wordt er nog tijdens de oorlog verder gewerkt[15].
De werkzaamheden op de werf zijn tijdens de oorlog waarschijnlijk in handen van een meestergast. Er is echter geen aantoonbaar bewijs dat er contacten zijn tussen de werf en de familie in Nederland in verband met de bedrijfsvoering.
Cesar Van Damme sterft op 28 augustus 1916. Na de oorlog keert zijn echtgenote Marie Constance Van Praet terug naar Baasrode en neemt de touwtjes in handen samen met haar oudste zoon Gaston Van Damme. Ondertussen voltooid André Van Damme zijn studies. De firma naam luidt nu “Wve Cesar Van Damme et fils”. We weten niet precies wanneer hun moeder zich terugtrekt uit de werf. We zien wel dat de contracten steeds door haar getekend worden. De technische leiding van de werf is vanaf 1918 reeds in handen van Gaston Van Damme.
Ondertussen vergeten we natuurlijk het feit dat Cesar Van Damme ook nog de houten werf aan de Driehuizen bezit. Over deze site is heel weinig geweten. We kunnen er vanuit gaan dat deze gronden nog een tijdlang in gebruik zijn omdat de eigenlijke werf niet zo ruim is. Rond 1925 nemen Gaston en André de beslissing om een nieuwe werf op te richten juist buiten het centrum van de gemeente Baasrode, net voorbij de kerk[16]. In 1926-1927 worden de ateliers opgericht[17]. Rond 1928 is de werf zeker operationeel. Deze werf is veel ruimer en getuigt van een groot optimisme dat leeft bij Gaston Van Damme. André Van Damme is niet echt actief op de werf. Deze nieuw werf wordt wel nog opgericht in naam van Wve Van Damme Cesar.[18] Op de nieuwe zaat lopen bijna alleen metalen spitsen van stapel, nochtans hoopt Gaston Van Damme ook om zeeschepen te kunnen bouwen op de nieuwe zaat. Zo zijn er ook twee grote machines aangekocht om de bouw van zeeschepen mogelijk te maken, deze machines zijn echter nooit uit de houten kratten gehaald en opgesteld[19]. De crisis van de jaren 30 gooit roet in deze gunstige voorspellingen. Tijdens Wereldoorlog II blijft de werf op een laag pitje verder werken.
Enerzijds door de magere jaren na de oorlog en anderzijds door het ontbreken van opvolgers beslist Gaston Van Damme om de werf geleidelijk te laten uitdoven[20]. De laatste lonen worden betaald in 1953. Gaston verkoopt de nieuwe werf aan een firma in waterwerken, NV De Brandt, die tot op vandaag de dag actief is op de terreinen. De oude zaat met droogdok wordt verkocht aan Gabriël en Armand Van Praet in 1955[21].
D. De scheepswerf Van Praet-Dansaert.
Na het overlijden van haar echtgenoot, Petrus Joannes Van Praet, neemt zijn weduwe Henrica Joanna Dansaert vanaf begin 1892 het beheer van de werf in handen. De contracten voor het bouwen van nieuwe schepen worden opgesteld in naam van Henrica Dansaert, toch zijn het Emile, Edmond en Gabriël die de dagelijkse leiding van de werf voor het grootste deel op zich nemen[22]. Hun moeder houdt op de achtergrond wel de touwtjes in handen.
Op 19 juni 1895, een jaar later dan concurrent Van Damme, zet Henrica Dansaert de stap naar metaalbouw. Hiervoor richt ze geen nieuwe vennootschap op, wel wordt de Nederlander Piet Hoogendooren in dienst genomen[23]. Hij zal de overgang van hout- naar metaalbouw in goede baan leiden, nog geen jaar later zien we dat Hoogendooren ontslagen wordt wegens het ontbreken van de gewenste capaciteiten. Onmiddellijk neemt Henrica Dansaert en haar zonen de werf weer volledig zelf in handen.
De financiering van de overgang gebeurt waarschijnlijk met het geld uit de erfenis nagelaten door haar echtgenoot en via financiële middelen afkomstig van de familie Dansaert. Henrica Dansaert is immers de dochter van C.L.J. Dansaert, koopman en reder uit Brussel, een goed bemiddelde familie.
Op 30 december 1901 schenk Henrica Dansaert haar aandeel in de onroerende goederen, geërfd van haar echtgenoot aan haar tien kinderen. Op dezelfde dag verkopen drie van haar kinderen, Livin, Arthur en Maria Constantia, hun aandeel aan hun zeven broers en zussen. Op 20 mei 1902 richten Emile, Edmond, Chrétien, Oscar, Gabriël, Armand en Aline van Praet de nv Van Praet-Dansaert op.
Zoals we in de volgende hoofdstukken zien gaat het de firma voor de wind. Rond 1912 zijn er een aantal wijzigingen waar te nemen. Ten laatste rond april 1912 wordt onder impuls van Armand Van Praet “de Fabrique pour cables métalliques” opgericht[24]. Dit bedrijf wordt voor het grootste deel geleid door Armand en later zijn zoon Robert[25]. In 1912 trekt Edmond Van Praet zich terug uit de nv en verkoopt zijn aandeel aan de overige broers en zus. Edmond Van Praet richt een nieuwe scheepswerf op in Baasrode, de werf “De Toekomst-L’Avenir”. Hierdoor komt er een breuk in de familie[26].
Door het binnenvallen van de Duisters valt de scheepsbouw activiteit stil op de werf. Het laatste loon wordt uitbetaald op 20 augustus 1914. Tijdens de oorlog zien we dat er af en toe nog gewerkt wordt. Ook de familie Van Praet verlaat Baasrode en vlucht naar Engeland. Wie en hoelang is echter niet duidelijk. In 1918 verblijven ze in Sandford-Sint Martin waar ze marine schilder Maurice Seghers ontmoeten. Toch is er zekerheid dat reeds in 1917 Armand Van Praet aanwezig is op de werf[27].
Tijdens het interbellum herleeft de scheepswerf volop. De schade van wereldoorlog II blijft beperkt voor de scheepswerf. Na deze tweede donkere periode zien we dat de scheepswerf vrij vlot op gang komt, het niveau van de vooroorlogse periode behalen ze echter niet meer.
Voor, tijdens of kort na wereldoorlog II zijn er een aantal vennoten die zich terugtrekken uit de scheepswerf.[28] Rond de jaren 20 bereikt Emile Van Praet de leeftijd van 65 jaar, hij heeft geen kinderen dus er komen geen opvolgers in de NV. Ook hen enige actieve zus Aline bereikt de leeftijd van 65 jaar. Zij heeft nooit de actieve leiding waargenomen, dit laat ze steeds over aan haar broers.
Tijdens het interbellum zijn het Chrétien, Oscar, Gabriël en Armand die de werf in handen hebben. Chrétien heeft 2 dochters en 2 zonen, geen van zijn zonen wordt toegelaten om hun vader op te volgen[29]. Zijn kinderen zoeken dan ook andere beroepswegen. Rond 1935 bereikt ook Oscar Van Praet de leeftijd van 65 jaar. Hij heeft enkel een dochter die niet in het bedrijf stapt. Bij het uitbreken van wereldoorlog II zijn het nog Gabriël en Armand Van Praet die de werf en cablerie in handen hebben. De reden waarom er geen nieuwe vennoten opdagen en men ze ook liever niet wil, is waarschijnlijk toch te verklaren door de magere jaren 1930 en de toenemende onzekerheid in het begin van de jaren 1940.
Gabriël en Armand Van Praet breiden de scheepswerf nog enorm uit als ze in 1955 de werf van buurman Gaston Van Damme opkopen, het gaat hier voornamelijk om een oppervlakte uitbreiding maar geen economische activiteitsuitbreiding[30]. Robert Van Praet neemt de leiding van de kabelfabriek over. Op de scheepswerf wordt Etienne Bosman als bedrijfsleider aangesteld. Deze aanstelling is opgenomen in het testament van Armand Van Praet. Etienne Bosman krijgt het alleenrecht de scheepswerf te leiden tot zijn pensioengerechtigde leeftijd. De gebouwen en infrastructuur blijven echter in eigendom van Robert Van Praet[31].
Begin jaren 1970 bouwt men op de werf de twee laatste nieuwbouwschepen voor eigen rekening[32]. Deze werkwijze gebeurt ook in de voorgaande periode, in een periode van werkverslapping begint men een schip op te bouwen[33]. Dat schip probeert men dan te verkopen als het afgewerkt is. De werf is in de jaren 1970 reeds volledig over haar hoogtepunt heen en dooft langzaam uit. Er worden geen grote investeringen meer gedaan. Op 31 december 1986 draagt Etienne Bosman de bedrijfsleiding van de werf over aan Robert Van Praet zoals bepaalt in het testament. De laatste arbeiders hebben hun ontslag gekregen en de scheepswerf sluit definitief de deuren[34].
Robert Van Praet zoekt nog een overnemer voor de werf maar gezien de malaise in de scheepsbouw dagen er geen overnemers op. In 1990 koopt de provincie alle gronden en gebouwen[35].
E. Scheepswerf De Toekomst - l’Avenir[36].
Edmond Van Praet start in 1912 een eigen werf. Hij koopt de oude olieslagerij van de familie Broeckman – Van Biese en Cooreman – Van Biese. Edmond waagt deze gok in een periode van voorspoed op de werf Van Praet-Dansaert. Hij beslist om zijn aandeel in de scheepswerf Van Praet-Dansaert te verkopen aan zijn broers en zus. De reden van deze beslissing moet gezocht worden in het feit dat de winsten in de nv door teveel vennoten verdeeld worden. Hierdoor kunnen er moeilijkheden ontstaan in minder goede periodes om met zoveel mensen afhankelijk te zijn van de werf.
Deze stap uit het familiebedrijf en de beslissing om zich als concurrent in het dorp te vestigen brengt wrijvingen tot stand in de familie Van Praet[37] . Naast de werf Van Damme en op enkele honderden meter van de werf Van Praet - Dansaert begint Edmond Van Praet recht tegenover het gemeentehuis een eigen werf. Naast de werf bezit hij ook een metaalconstructiewerkhuis in de huidige Scheepswerfstraat, die later verkocht wordt aan Joseph De Landtsheer die er een kettingsmederij installeert[38].
In 1914 wordt de scheepswerf opgeëist door de Duitse bezetter. Hierdoor krijgt Edmond verkeerdelijk de naam dat hij voor de Duitser werkt wat hem echter niets oplevert. De Duitsers betalen niet en nemen op de koop toe alle machines mee die opgesteld staan in de ateliers. Toch herneemt Edmond na deze sombere periode de activiteiten en slaagt erin een volwaardige werf uit te bouwen. Zijn twee zonen, Walter en Albert Van Praet werken mee op de werf. In 1922 start Walter Van Praet, oudste zoon van Edmond een eigen werf in Villeneuve-La-Garenne (Saint Denis) in Frankrijk[39].
Op de vooravond van WO II sterft Edmond Van Praet op 7 juli 1940. Zijn zoon Albert Van Praet neemt de werf over en zal ze uitbaten tot in 1950. Dan stopt Albert Van Praet alle activiteiten op de werf en verkoopt de volledige inboedel en gebouwen. Het groot atelier wordt omgebouwd tot parochiale feestzaal gekend onder de naam ‘Scaldis’.
F. Scheepswerf Engelen – Van Landeghem[40].
Op de Ouden Briel te Buggenhout, juist op de grens met St. Amands onstaat in de eerste helft van de 20ste eeuw een volledig nieuwe en moderne scheepswerf. Op die plaats staat reeds voordien een boerderij die later zal vervangen worden door het woonhuis van de familie Engelen-Van Landeghem.
Frans Van Engelen is afkomstig uit Luik en heeft reeds verschillende werven gehad, namelijk een werf in Luik en een werf in Rumst. De werf in Rumst wordt in 1935 verkocht aan zijn 2 zonen Jacques en Léon. Deze werf is ouder gezien het feit dat het briefhoofd spreekt over een helling met stoomkracht[41]. In Baasrode sticht hij een nieuwe werf om de toekomst voor zijn kinderen te verzekeren. Deze werf heeft zowel een langshelling als een dwarshelling met wagens die via elektrische takels bediend worden[42]. Dit is de enige werf in Baasrode die gebruikt maakt van een dwarshelling met wagens. Frans Engelen heeft 3 zonen en 3 dochters. Twee van zijn zonen Jacques Engelen en Léon Engelen beginnen in Willebroek een bedrijf voor scheepsafbraken. François Engelen, Maria Francisca, Maria Petronella en Henrietta Engelen zijn allen actief op de werf in Buggenhout.
Henrietta Engelen trouwt met zakenman Oscar Van Landeghem. Hierdoor koopt Oscar zijn deel in de scheepswerf. De naam van de NV wijzigt in Engelen-Van Landeghem. Oscar van Landeghem blijft echter ook nog zakenman en is dan ook vaak overdag in Brussel. Na de scheiding van Oscar en Henrietta kopen zijn zonen Jan en Paul de aandelen van hun vader.
In 1972 komt plots een einde aan de scheepswerf. François Engelen wil zich terugtrekken uit de werf. Jan en Paul Van Landeghem willen hem uitkopen wat door het te grote financieel risico, die ze elk persoonlijk moeten nemen, niet meer mogelijk is. Ze gaan voor een lening naar de Bank van Aalst. Gezien de niet zo rooskleurige situatie in de scheepsbouw algemeen, kunnen ze enkel nog een lening krijgen op persoonlijke naam en met persoonlijk risico.
Op 24 november 1972 leggen ze de boeken neer. Dit ondanks het feit dat het orderboek van de scheepswerf Engelen-Van Landeghem nog een aantal nieuwbouw projecten bevat. De werf en inboedel worden openbaar verkocht. De firma De Meester actief in beton- en wegenbouw koopt de gebouwen. In een eerste fase wil dit bedrijf opnieuw op deze plaats met een scheepswerf beginnen. Paul Van Landeghem heeft hun dat afgeraden gezien de slechte economische conjunctuur op dat ogenblik in de scheepsbouw. Uiteindelijk worden de gebouwen doorverkocht aan een bedrijf dat handelt in veevoeders. Paul Van Landeghem gaat gaan werken als technisch tekenaar bij ‘Fulton Marine’ in Willebroek.
G. Besluit.
In de jaren 1894-1895 wagen de twee nog bestaande scheepswerven, de werf Van Damme en de werf Van Praet, de stap naar de metaalbouw. Deze ommekeer bezorgt hun een periode van welvaart en enorme groei tot het uitbreken van wereldoorlog I. We zien zelfs het ontstaan van een derde scheepswerf, de werf De Toekomst, net naast de andere werven. Toch wordt het geen harde concurrentie, er is duidelijk werk genoeg. Als laatste ontstaat er nog een werf op de Ouden Briel in Buggenhout, niet zover van de drie andere werven.
Kenmerkend voor de werven in Baasrode is dat het steeds om familiebedrijven gaat waarin verschillende familieleden als actieve vennoot een grote rol spelen. Een kleine uitzondering is de vennootschap ‘Van Damme Frères et Adam’, maar Henri Adam is zeker geen onbekende voor de familie Van Damme en dus net als een familielid te beschouwen.
Twee van de vier werven krijgen een dubbele naam gezien het feit dat ook de aangetrouwde familie een grote rol speelt in het bedrijf en dan vooral ook op financieel vlak niet te verwaarlozen is. Zo zien we de scheepswerf Van Praet veranderen in Van Praet - Dansaert en scheepswerf Engelen krijgt de naam Engelen -Van Landeghem.
Het einde van de werven situeert zich ook in verband met elkaar. De scheepswerf Van Damme stopt in het midden van de jaren 50 wegens het ontbreken van opvolging en de minder goede jaren. De scheepswerf De Toekomst stopt in 1950, hier is er echter wel opvolging, de minder goede vooruitzichten en de grotere concurrentie van buitenaf liggen eventueel mee aan de basis[43].
De scheepswerf Van Landeghem legt in 1972 de boeken neer, in dezelfde periode worden de laatste nieuwbouw schepen op de werf Van Praet-Dansaert afgewerkt. De scheepsbouwperiode lijkt dan afgelopen in Baasrode. De enige werf die failliet gaat is de scheepswerf Engelen -Van Landeghem.
Hoofdstuk 2: De families Van Damme, Van Praet-Dansaert en Engelen-Van Landeghem.
A. De familie Van Damme.
1. Voorgeschiedenis[44].
Bij de familie Van Damme liggen hun wortels in de landbouw. Daniël Van Damme, geboren op 7 november 1726, huwt in 1751 met de 17 jarige Judoca De Cuyper. Ze krijgen 7 kinderen. Daniël is landbouwer en zijn oudste zoon Cornelus volgt zijn vader op. Maria Anna en Jan Franciscus treden de wereld van de scheepsbouw binnen. Maria Anna huwt met meester-scheepsmaker Emmanuel De Landtsheer op 4 februari 1790. Jan Frans koopt op 20 januari 1790 van de erfgenamen van Francis Van Praet ‘ene schoone huize ende schiptimmerzaete’. In het huis opent Jan Frans een herberg “ 's Heeren Wapen”. Jan Frans is herbergier en koopman in assche, steenkolen, zinksteen, bomen, enz.
Jan Frans koopt in 1826 de timmerwerf op van Emanuel De Landtsheer die overleden is. Jan Frans blijft echter koopman maar de hoofdactiviteit bestaat nu uit het bouwen en herstellen van schepen. Zijn zoon Petrus Franciscus neemt in 1832 de leiding van de werf over, na het overlijden van zijn vader. Onder de leiding van Petrus Franciscus groeit de scheepswerf uit tot de belangrijkste van Baasrode en zelfs tot één van de voornaamste van het jonge koninkrijk België. Zijn echtgenoot Cornelia Neerinx, waarmee hij in 1841 huwt, neemt het beheer van de werven over terwijl de praktische leiding in handen is van haar zoon Emile Van Damme.
Wat onmiddellijk opvalt is dat de roots van de familie Van Damme in de landbouw ligt. Pas vanaf 1826 zien we Jan Frans de scheepswerf van zijn overleden Schoonbroer opkopen. Toch kunnen we zijn zoon Petrus Franciscus pas als de eerste meester-scheepmaker van de familie bestempelen. In de familie Van Damme zal alleen in 1874 Carolus Augustus Van Damme zich vestigen in Sint-Jans-Molenbeek en daar een nieuwe werf oprichten.
2. Emile Van Damme (1849-1906).
Emile Frans Maria Van Damme wordt geboren op 2 augustus 1849, als vierde kind van Petrus Franciscus en Cornelia Juliana. Emile Van Damme leert het vak van scheepsbouwer op de werf van zijn vader en zal reeds vanaf 1875 de praktische leiding van de werf op zich nemen.
Emile Van Damme is ook politiek actief in de liberale partij en zal enkele jaren een schepenambt in de gemeente Baasrode bekleden.
Op 3 juni 1863 huwt Emile met Maria Joanna Serraes, hun huwelijk blijft kinderloos. Op 28 mei 1906 sterft Emile Van Damme, onverwacht na een korte ziekte. Met veel eerbetoon en “ door ene ontelbare schaar vrienden en kennissen, van heinde en ver” wordt hij op 30 mei 1908 burgerlijk begraven.[45]
Emile Van Damme schenkt in zijn testament van 26 mei 1906, zijn aandeel in de scheepswerf aan zijn broer Cesar. Dit onder voorwaarde dat Cesar jaarlijks een som van 4000 Bef. Betaalt aan Maria Joanna Serraes en dat zij bij Cesar Van Damme mag inwonen[46].
3. Cesar Van Damme (1854-1916).
Paul Jules Cesar Van Damme wordt geboren op 3 mei 1854, als zesde kind van Petrus Franciscus en Cornelia Juliana. Na het overlijden van zijn vader wordt Louis Meert door de familieraad aangesteld als voogd van Cesar en zijn broer Gustaaf Van Damme[47].
Op 7 september 1889 trouwt Cesar Van Damme met buurmeisje Maria Constance Van Praet[48]. Cesar en Maria huwen niet in gemeenschap van goederen. De bedoeling hiervan is hun vermogen, en dan vooral met het oog op de scheepswerf, binnen de familie Van Damme te houden.
Reeds in 1893 is Cesar schepen voor de liberale partij in Baasrode. Er ontstaat echter een politiek conflict. De Dendermondse rechtbank van eerste aanleg veroordeelt Cesar Van Damme op 12 april 1893 tot een voorwaardelijke straf van 8 dagen en een boete van 26 fr., wegens het beledigen van een aantal gendarmes. Vervolgens verplicht de gouverneur het gemeentebestuur om Cesar Van Damme uit zijn ambt te zetten. De gemeenteraad weigert echter. Men ziet in deze zaak een complot van de katholieke partij om een jong en beloftevol politicus ten gronde te richten.[49] Om Baasrode en Cesar Van Damme in hun liberale strijd te steunen organiseert de liberale partij op 30 juli een grote betoging[50]. Deze steun van de Liberale partij heeft resultaat. Cesar blijft schepen. Tevens onderstreept dit toch wel het belang van Cesar Van Damme op nationaal niveau voor de Liberale Partij[51].
In 1904 wordt Cesar Van Damme in het arrondissement Dendermonde verkozen tot volksvertegenwoordiger. Wanneer de uitslag van de verkiezing bekend is staat geheel Baasrode op zijn kop.
Vanuit geheel Baasrode ontvangt Cesar Van Damme felicitatiebrieven[52]. Ook de werknemers van de Scheepswerf Van Praet-Dansaert richten een brief aan Cesar Van Damme[53]. In deze tekst vallen een aantal kenmerken op. Men verwijst tevens naar de moeilijke verkiezingscampagnes die Cesar Van Damme moet voeren wegens de pesterijen en beschuldigingen van de Katholieke Partij, maar zijn vastberadenheid brengt hem tot aan de top. Daarna verwijzen ze naar het feit dat de werkende klasse Cesar geheel erkentelijk en genegen is. Het meest sprekend is de verwijzing naar zijn “edelmoedig strijden voor ’t verbeteren van ’t lot van de werkende klasse”.
Deze standpunten zal Cesar Van Damme meermaals in de kamer naar voor laten komen. Dankzij de massale steun van de arbeiders uit het arrondissement Dendermonde is hij verkozen met 9052 stemmen. Omwille van zijn aandacht voor de sociale problematiek bestempelen de katholieken hem als ‘verkozene der socialisten’. In de kamer interpelleert hij dan ook vaak over de arbeidsomstandigheden van binnenschippers, vissers en arbeiders. Ook lokale problemen zijn hem genegen[54]. Ter gelegenheid van zijn verkiezing wordt ook een triomflied geschreven op de melodie van ‘Jefke is getrouwd’[55].
Cesar Van Damme is voorzitter van de ‘Vereenigde Belgische Scheepsbouwmeesters. Onder zij impuls vindt in 1912 een belangrijk congres plaats te Gent aangaande de binnenscheepvaart en binnenscheepsbouw. Dit congres wordt voorgezeten door volksvertegenwoordiger Cesar Van Damme[56].
Sinds 1909 is Cesar Van Damme voor 4/5 eigenaar in de vennootschap “Van Damme Frères et Adam”. In 1914 stopt de vennootschap en zet Cesar de werf alleen verder onder de naam “Chantiers navals Cesar Van Damme”.
Bij het losbarsten van wereldoorlog I vlucht Cesar Van Damme met zijn gezin naar Scheveningen. Hij sterft er op 28 augustus 1916. Na de oorlog wordt het stoffelijk overschot overgebracht naar de begraafplaats van Baasrode waar we het praalgraaf ter ere van hem vinden.
In Scheveningen is Cesar Van Damme Voorzitter van het ‘Comité belge de Scheveningen’ en lid van het ‘Comité officiel belge pour le Pays-Bas’. Tevens heeft Cesar Van Dame voor zijn inzet als nijveraar de titel van ridder in de Leopoldsorde gekregen[57].
4. Gaston Van Damme (1891-1972).
Gaston Emile Van Damme wordt geboren op 24 november 1891 als zoon van Cesar en Maria Constance. Gaston volgt in de jaren 1912-1913 les aan de Nijverheidsschool van Antwerpen op de afdeling Scheepsbouwkunde[58]. In 1914 vlucht hij samen met zijn ouders naar Scheveningen. In 1917 neemt hij dienst in het Belgisch leger.
In 1918 keert Gaston samen met zijn moeder terug naar Baasrode waar hij de dagelijkse leiding van de werf op zich neemt. Gaston trouwt op 22 april 1922 met Alice Marie Charles D’Haens.
In 1926-1927 neemt Gaston Van Damme samen met zijn broer André Van Damme het initiatief om de werf uit te breiden door een nieuwe werf op te richten juist buiten het centrum van Baasrode. Deze oprichting staat wel nog op de naam van zijn moeder Marie Constantia Van Praet. De scheepswerf wordt door Gaston geleid[59].
In 1955 verkoopt Gaston Van Damme de werf met droogdok aan Gabriël en Armand Van Praet[60]. Op 13 mei 1972 sterft Gaston Van Damme.
5. André Van Damme (1898- ).
André Van Damme wordt geboren op14 juli 1898 als tweede zoon van Cesar en Maria Constance. In 1914 vlucht André samen met zijn ouders naar Scheveningen. In 1918 gaat André in dienst in het Belgisch leger. Na de oorlog maakt André eerst zijn studies af. Daarna leidt hij samen met zijn broer de scheepswerf.
Op 20 augustus 1927 trouwt André Van Damme met Gilberte Verhaege. André Van Damme zal zich duidelijk meer op de achtergrond met de scheepswerf bezig houden[61].
6. Henriette Van Damme (1900-1998).
Henriette Van Damme is de enige dochter van Cesar en Maria Constance en wordt geboren op 15 maart 1900. Henriette huwt met Van Damme Desire. Ze is echter niet actief op de scheepswerf. Op 24 mei 1998 sterft Henriette. Ze is erevoorzitster van de Liberale Vrouwenbond ’t Korenbloempje in Hamme.
B. De familie Van Praet.
1. Voorgeschiedenis[62].
In Baasrode zijn er twee scheepsbouwgeslachten die zich op een lange traditie mogen beroepen. Enerzijds is er de familie De Landtsheer en anderzijds de familie Van Praet. De oudste vermelding van scheepsbouwactiviteit verricht door leden van de familie Van Praet dateert uit 1723. Doorheen de tijd zijn er verschillende scheepswerven die naast elkaar bestaan en steeds uitgebaat worden door een Van Praet. Deze werven hebben we reeds besproken in hoofdstuk 1.
Voor ons is vooral de voorgeschiedenis van de latere scheepswerf Van Praet-Dansaert van belang. We zien doorheen de eeuwen dat in de familie Van Praet de kennis wordt doorgegeven van vader op zoon. De opvolging door de kinderen is ook geen probleem gezien de vele kinderen die de gezinnen van de familie Van Praet kennen.
Van groot belang is Petrus Joannes Van Praet, geboren op 21 maart 1816 als zoon van Johannes Baptist en Antonia Vertongen. Op 18 april 1852 trouwt Petrus Joannes met Henrica Joanna Dansaert met wie hij samen 14 kinderen heeft. Op 18 mei 1853 begint Petrus Joannes een associatie met zijn broer Josephus Judocus Van Praet met wie hij samen de scheepswerf gaat leiden. Op 7 januari 1892 sterft Petrus Joannes Van Praet.
2. Henrica Joanna Dansaert (1831-1906).
Henrica Joanna Dansaert is geboren op 1 oktober 1831 als dochter van Maria Dufour en C.L.J. Dansaert. Haar vader C.L.J. Dansaert is reder en koopman te Brussel. Hij laat op 12 november 1825 een koopvaardijschip, type kof op stapel zetten bij Jan Baptist Van Praet, vader van Petrus Joannes.
Op 18 april 1852 trouwt Henrica Joanna Dansaert met Petrus Joannes Van Praet. Wanneer in 1892 haar echtgenoot sterft neemt Henrica Joanna Van Praet de leiding op de werf over, samen met haar zonen Emile, Edmond en Gabriël die toen reeds scheepsbouwers zijn. Het opstellen van de contracten gebeurt in haar naam terwijl ze meestal door haar zonen opgesteld en ondertekend worden[63].
In 1895 neemt Henrica Joanna Dansaert de beslissing om ook de stap naar metaalbouw te zetten. Hiervoor doet ze een beroep op de Nederlander Piet Hoogendooren[64]. De overstap naar metaalbouw brengt grote financiële kosten met zich mee. We mogen er vanuit gaan dat Henrica Dansaert bij haar huwelijk of later door erfenis kapitaalkrachtig is dankzij haar familie en er tevens financiële bronnen aanwezig zijn door de nalatenschap van haar echtgenoot.
Op 30 december 1901 doet ze afstand van haar aandeel in de onroerende goederen van de werf ten voordelen van haar tien, toen nog in leven zijnde kinderen. Op 19 maart 1906 sterft Joanna Henrica Dansaert.
3. Livin Van Praet (1853-1944).
Livin Jean Pierre Van Praet is geboren op 20 april 1853. Hij huwt Rosalie Van der Eecken. Livin Van Praet neemt niet deel in de nv Van Praet-Dansaert, hij heeft een eigen werf te Dendermonde aan de rand van de haven. Zijn werkzaamheden beperken er zich tot het herstellen van de bovenbouw van schepen[65]. Hij sterft op 11 november 1944[66].
4. Arthur Van Praet (1855-1927).
Arthur Leon François Van Praet is geboren op 7 juni 1855 en trouwt met Adrienne Gerome. Arthur Van Praet is beroepshalve onderwijzer en tevens een vooraanstaand liberaal Politicus[67]. Hij neemt ook geen deel aan de vennootschap Van Praet-Dansaert. In 1922 wordt Arthur Van Praet verkozen tot burgemeester van Baasrode. Op 9 juli 1922 om 14 uur wordt er een praalstoet georganiseerd door de straten van Baasrode ter ere van de nieuwe burgemeester[68]. Arthur Van Praet sterft op 2 december 1927.
5. Maria Constantia Van Praet (1864-1934).
Maria Constantia Van Praet is geboren op 26 februari 1864. Op 7 september 1889 huwt ze met Cesar Van Damme. Samen hebben ze drie kinderen; Gaston, André en Henriette. Omwille van haar Huwelijk met Cesar Van Damme, concurrent scheepsbouwer, neemt ze geen deel in de vennootschap Van Praet-Dansaert. Op 24 september 1934 sterft Maria Constance tijdens een ongeval te Mirecourt in de Franse Vogezen. Op haar doodsbrief worden volgende titels vermeld: Nijveraarster, Officier in de orde Leopold II, Plaatsvervangend gemeenteraadslid, Voorzitster Liberalen Vrouwenbond van Baasrode, Voorzitster van de afdeling Baesrode van het Nationaal werk voor Kinderwelzijn[69].
6. Emile Van Praet (1856-1938).
Emile Leopold Van Praet wordt geboren op 18 september 1856. Hij is één van de vennoten in de nv Van Praet-Dansaert. Emiel sterft op 7 september 1938.
7. Aline Van Praet (1859-1944).
Aline Jeanette Van Praet is geboren op 13 oktober 1859. Ze huwt Louis Savoir. Aline Van Praet is vennoot in de nv Van Praet-Dansaert. Op 15 januari 1944 sterft Aline Van Praet.
8. Chrétien Van Praet (1868-1961).
Chrétien François Van Praet is geboren op 24 januari 1868. Hij huwt met Van Lienpt Marie. Samen hebben ze 4 kinderen. Chrétien is vennoot in de nv Van Praet-Dansaert en één van de dagelijkse zaakvoerders. Hij heeft twee dochters en twee zonen. Zijn oudste zoon, Pierre wordt arts. Zijn jongste zoon Carlo wordt niet toegelaten als opvolger in de nv Van Praet-Dansaert en wijkt uit naar Le Havre waar hij een bedrijf in waterwerken begint. Chrétien Van Praet overlijdt op 24 mei 1961.
9. Oscar Van Praet (1870-1955).
Oscar Livin Joseph wordt geboren op 4 april 1870. Hij huwt met Flor Spinetti. Samen hebben ze één dochter, Lucienne. Oscar is vennoot in de nv Van Praet-Dansaert en één van de dagelijkse zaakvoerders. Op 4 juni 1955 sterft Oscar Van Praet.
10. Gabriël Van Praet.
Gabriel Arthur Leon Van Praet wordt geboren op 7 maart 1872. Hij blijft ongehuwd. Gabriël is vennoot in de nv Van Praet-Dansaert. Hij is tevens één van de dagelijkse zaakvoerders. Gabriël Van Praet overlijdt op 24 mei 1962.
11. Armand Van Praet (1776-1859).
Armand Joannes Van Praet wordt geboren op 7 juli 1875. Hij huwt De Bondt Lea. Armand is vennoot in de nv Van Praet-Dansaert. Ten laatste in 1912 neemt hij het initiatief om ook een kabelfabriek op te richten in de nv. Armand is tevens één van de dagelijkse zaakvoerders. De leiding van de kabelfabriek is voornamelijk in zijn handen. A rmand en zijn echtgenote hebben 3 kinderen: Hermine, Robert en Henriette. Robert Van Praet volgt zijn vader op.
12. Robert Van Praet (1917-2001).
Robert Van Praet wordt geboren op 14 februari 1917. Hij huwt M. Segers. Robert Van Praet volgt zijn vader op in de nv Van Praet-Dansaert. Na het overlijden van zijn vader zal hij de leiding van de kabelfabriek op zich nemen. Hij behoudt de eigendom van de scheepswerf. De dagelijkse leiding van de scheepswerf is in handen van Etienne Bosman. In 1986 sluit de scheepswerf de deuren en Robert verkoopt de werf in 1990 aan de provincie Oost-Vlaanderen. Ook de kabelfabriek wordt verkocht. Op 6 juni 2001 overlijdt Robert Van Praet. Hij is de laatste zaakvoerder van de scheepswerven en kabelfabriek Van Praet Dansaert.
Als een beetje een afzonderlijke tak van de familie bespreken we nu Edmond Van Praet en kinderen.
13. Edmond Van Praet (1858-1940).
Edmond Joseph Louis Van Praet wordt geboren op 25 mei 1858. Hij is vennoot in de nv Van Praet-Dansaert en één van de dagelijkse zaakvoerders tot 1912. Edmond van Praet huwt Theresia Philomena Van Hoey, samen hebben ze 10 kinderen waarvan er 4 vroegtijdig sterven.
In 1912 stapt Edmond uit de nv Van Praet-Dansaert en verkoopt zijn aandeel. Rechttegenover het gemeentehuis in Baasrode start hij een nieuwe werf, scheepswerf De Toekomst/L’Avenir.
Edmond is deken van de Belgische Scheepsbouwers gilde. En tevens oud lid van de Raad van Prud’homme te Dendermonde. Twee van zijn zonen, Walter en Albert werken mee op de werf. Walter Van Praet vertrekt in 1922 naar Villeneuve-La-Garenne waar hij een eigen werf uitbouwt. Edmond sterft op 7 juni 1940. Zijn jongste zoon Albert zal de werf verder zetten tot 1950. Dan sluit de werf haar deuren.
C. De familie Engelen-Van Landeghem.
De familie Engelen-Van Landeghem kunnen we niet zo uitgebreid bespreken. Hiervoor beschikken we over te weinig informatie. Toekomstig onderzoek kan misschien de volledige geschiedenis van deze familie in beeld brengen[70]. De stichter van de verschillende werven is Frans Engelen. Hij heeft reeds eerst een werf in Luik, deze werf is gelegen op de Quai de Coronmeuse n°67, daarna sticht hij een werf in Rumst. De Werf in Rumst is niet volledig in handen van Frans Engelen. Het is een samenwerking tussen Isodore Van der Auwera en Frans Engelen. In 1935, na het overlijden van Frans Engelen nemen Leon en Jaak Engelen de werf in Rumst over.
Frans Engelen heeft nog een derde zoon, François Van Engelen en 3 dochters, Maria Francisca Van Engelen (° 19 juli 1900), Henrietta Van Engelen (° 6 januari 1902) en Maria Petronella Van Engelen (° 29 juli 1908). Deze 4 kinderen zijn allemaal actief op de scheepswerf op den Ouden Briel.
Henrietta Van Engelen huwt met Oscar Van Landeghem, een zakenman uit Brussel. Samen hebben ze drie zonen: Jan (°23 maart 1935), Paul (°1 maart 1939) en Luc (°29 oktober 1943). Luc Van Landeghem overlijdt echter op 17 april 1950.
Oscar en Henrietta gaan echter scheiden, hierdoor kopen Jan en Paul hun vader uit en zijn ze nu ook in de werf vennoot. Op 24 november 1972 worden de boeken van de werf neergelegd.
D. De familie Van Praet, scheepsbouwers anno 2002.
Walter Van Praet, zoon van Edmond Van Praet, verlaat in 1922 Baasrode en trekt naar Frankrijk waar hij een Frans filiaal van de scheepswerf sticht. Samen met 200 Vlaamse arbeiders trekt hij naar Villeneuve la Garenne. Op dat ogenblik is Villeneuve la Garenne een klein ‘Saint-Nazaire’[71]. Verschillende werven zijn er aanwezig, 4à5, die samen 500 arbeiders tewerk stellen. In totaal leven een 5000 mensen van de scheepsbouw. Vandaag zijn er nog 2 werven die samen 35 personen tewerkstellen. Eén van hen is Chantier Naval Du Nord-Van Praet. Vandaag is het de kleinzoon van Walter Van Praet, Jacques Parienté die de werf leidt.
E. Besluit.
De familie Van Praet kent een eeuwenlange traditie als scheepsbouwers in Baasrode. Dit in tegenstelling tot de familie Van Damme waar de roots terug te vinden is in de landbouw en later in de handel.
Beide families weten door ondernemingszin, opvolging, vakkennis, enz. . een lange traditie binnen de scheepsbouwnijverheid op de bouwen. Waarbij we in de volgende hoofdstukken zullen zien dat de werven uitgroeiden tot grote bedrijven in de eerste decennia van de 20ste eeuw.
Ook de familie Van Landeghem kent een traditie waarbij de kinderen hun vader opvolgen. Toch weten we nog niet of dit reeds in de 19de eeuw of vroeger het geval is. Dit zal hopelijk door toekomstig onderzoek verduidelijkt worden.
Op een bepaald ogenblik zien we zelfs een familiale band tussen de twee grootste werven ontstaan door het huwelijk van Cesar Van Damme met Maria Constantia Van Praet in 1889. Toch stellen beide families de werven veilig zodanig dat er geen verdeling van de werven bij erfenis ontstaat. Maria Constance verkoopt haar deel wanneer haar broers en zussen de nv Van Praet Dansaert oprichten. Terwijl Cesar Van Damme een scheiding van goederen laat opnemen in zijn huwelijkscontract.
De families Van Damme en Van Praet zijn ook actief op politiek vlak. Cesar van Damme is gemeenteraadslid en later volksvertegenwoordiger voor de Liberale Partij. Zijn echtgenote Maria Constantia is plaatsvervangend gemeenteraadslid voor de Liberale Partij. In de familie Van Praet is het Arthur Van Praet die zich politiek engageert en in 1922 liberaal Burgemeester van Baasrode wordt.
Ook de echtgenotes laten zich niet onberoerd in het zakenleven. Wanneer we spreken over vrouwenemancipatie en zakenvrouwen, spreken we niet vaak over het begin van de 20ste eeuw. Toch zien we dat het Joanna Henrica Dansaert, weduwe van Petrus Joannes Van Praet, in 1895 de overstap naar metaalbouw op zich neemt. Ze heeft de leiding over de werf van 1892 tot en met 1901. Toch zien we dat de contracten opgemaakt en ondertekend worden door haar zonen, maar alles staat echter wel op haar naam. Dus haar rol is zeker niet te onderschatten.
Op de scheepswerf Van Damme neemt Maria Constantia Van Praet, weduwe van Cesar Van Damme, de touwtjes in handen op de werf vanaf 1918 tot ongeveer het jaar 1928. Zij stapt in de voetsporen van haar moeder. Ook hier zijn het haar zonen die zeker de technische leiding op zich nemen, haar rol mag niet onderschat worden.
Mevrouw Van Hoorick-Van Landeghem[72] verklaart in haar interview dat ook Maria Petronella en Maria Francesca steeds mee het beleid op de werf in handen hebben op vlak van financiën en papieren. Is het een toeval of niet maar we zien dat de werven op bepaalde ogenblikken gedeeltelijk tot zelfs volledig in handen zijn van zakenvrouwen.
Daarnaast zal het wel geen verwondering wekken dat de familie Van Praet en Van Damme tot de gegoede burgerij behoren in Baasrode en een zekere autoriteit in het dorp uitstralen.
Hoofdstuk 3: De geografische situering van de werven.
A. Inleiding.
Tijdens de periode 1894-1986 kent Baasrode vier verschillende werven. Deze werven worden door drie verschillende families geleid. De werf Engelen-Van Landeghem ligt op het grondgebied Buggenhout. Terwijl de drie andere werven in Baasrode liggen. We gaan dan ook nagaan waar de werven zich juist in het dorp situeren en of er op deze plaats reeds een scheepsbouwwerf voorheen is. Daarnaast gaan we kijken of de scheepswerven uitbreiden in oppervlakte en/of in bouwvolumes. Dit doen we aan de hand van oude kaarten. Het kadaster hebben we niet geraadpleegd. Yves Segers heeft reeds kadasteronderzoek gedaan voor de werven Van Damme en Van Praet[73]. Aan de hand van plannen en kaarten gaan we de verschillende gebouwen situeren en hun functie omschrijven. De inrichting van de gebouwen bespreken we in hoofdstuk 4. Terwijl de droogdokken, kuisbank en scheepshellingen aan bod komen in hoofdstuk 11.
In de periode van houten scheepsbouw beschikken de werven over heel weinig infrastructuur. De houtbouw is een ambachtelijke methode waarvoor men geen ateliers nodig heeft. Vaak gaat het om een helling en een kleine loods waarin men het timmergereedschap kan opbergen. De overgang van houtbouw naar metaalbouw brengt enorme veranderen met zich mee. Wanneer de Baasroodse werven op het einde van de 19de eeuw ook omschakelen zien we onmiddellijk het ontstaan van ateliers, modernisering van de droogdokken, de introductie van stoomkracht en machines. Het ambachtelijke maakt overduidelijk plaats voor een industriële nijverheid waarbij heel wat productiestappen in ateliers gebeuren.
B. De werf Van Damme oude zaat[74].
De werf Van Damme is gelegen in het centrum van de gemeente Baasrode in de vroegere Dorpsstraat (huidige St. Urmarusstraat). De werf is samengesteld uit oorspronkelijk 2 afzonderlijke werven. Jan Frans Van Damme koopt op 20 januari 1790 van de erfgenamen van Francis Van Praet een huis en scheepstimmerwerf gelegen in Sectie C op perceel[75] 83b, 82a bis en een stuk van 84 a. In de woning opent Jan Frans een herberg “ ’s Heeren Wapen”.
Op 1 april 1826 koopt Jan Frans Van Damme de scheepswerf van Emanuel De Landtsheer op, die overleden is. Deze werf is gelegen naast zijn herberg en omvat de percelen 83c, 85b, 90c,en het overige deel van 84a.
Na het overlijden van Jan Frans Van Damme in 1832 bestaat de werf reeds uit verschillende delen[76]. Perceel 83b is de herberg ’s Heeren Wapen. Perceel 84b is de eigenlijke scheepswerf, op perceel 82abis staat een magazijn. Perceel 83 c is het woonhuis van Jan Frans Van Damme dat hij in 1850 laat bouwen. Deze woning is het huidige museum. Het vooraan gelegen salon van de woning is in 1852 gedecoreerd door twee Venetiaanse schilders met bloemenmotieven en een aantal mediterrane landschappen, dit alles ter gelegenheid van de tewaterlating van het koopvaardijschip de ‘Leopold Ier’[77]. In 1895 geeft Emile Van Damme de opdracht aan Karel Pilaet, kunstschilder, decorateur, om in de voorkeuken van de woning een aantal muurschilderingen aan te brengen[78]. De muurschilderingen stellen de houten scheepswerf Van Damme voor[79].
In 1894 zijn er grote veranderingen op de scheepswerf. Dit hangt samen met het feit dat op 24 april 1894 de SA Van Damme frères & Adam wordt opgericht voor het bouwen en herstellen van metalen schepen. De kleine loods op 82 a bis verdwijnt en er ontstaat een grote open loods. Daarnaast wordt er een afdak gebouwd over het droogdok.
De volgende uitbreidingen vinden plaats in 1905. Het afdak over het droogdok is verdwenen. De open loods is een gesloten atelier geworden zoals ze tot op vandaag bewaard is[80]. Doorheen de jaren zijn er wel nog een aantal binnenaanpassingen gebeurd zoals het aanbrengen van een aantal metalen draagbalken. Toch is dit atelier in vrij oorspronkelijke staat overgeleverd, aan het atelier is de tekenkamer gelegen, op de eerste verdieping. Beneden is er een klein atelier. Op de scheidingslijn met de scheepswerf Van Praet-Dansaert ontstaat ook een atelier. In de woning op perceel 90c is een smidse op stoomkracht ingericht terwijl 85d als magazijn ingeschreven staat.
In 1920 verbouwt men de herberg die gelegen is op perceel 83e. Vanaf dan wordt dit gebouw ingeschreven als magazijn. De originele plannen van deze verbouwing zijn bewaard. We stellen echter vast dat het gebouw maar gedeeltelijk als magazijn gebruikt wordt. De grootste oppervlakte wordt ingenomen door een houtbewerkingatelier[81]. De herberg zelf verhuist naar de overzijde van de straat. Boven het verbouwde atelier is wel nog een grote feestzaal aanwezig.
Ook in de periode van metaalbouw wordt er nog veel hout gebruikt op de scheepswerven. Tot 1928 heeft de Scheepswerf Van Damme geen eigen houtzagerij. Vanaf 1884 is er een associatie met Frans Vertongen. Samen wordt er een houtzagerij in de Statiestraat opgericht (huidige. straat). Reeds in 1887 krijgen Emile Van Damme en François Vertongen de toelating om een houtzagerij op stoomkracht op te richten[82]. Een oude postkaart van rond 1920 beeldt de houtzagerij af. In 1924-25 brandt de houtzagerij af.
De eigenlijke scheepswerf ondergaat geen grote wijzigingen meer. Het atelier op de scheiding met de scheepswerf van Praet is nu echter afgebroken. Naast de woning op perceel 83 c bouwt Cesar Van Damme zijn huis. Deze woning wordt later bewoond door Gaston Van Damme. Op perceel 90 ontstaat een derde woning in Art Deco stijl die echter na zware verwaarlozing is afgebroken. Deze woning vervangt de smidse op drijfkracht en het magazijn dat er naast gelegen is. Deze woningen nemen we niet verder in overweging Ze zijn in het kader van de verdere ontwikkeling van de scheepswerf van geen belang.
C. De werf Van Praet-Dansaert.
Het ontstaan van de ateliers op de werf Van Praet Dansaert is echter heel wat ingewikkelder. Yves Segers heeft reeds de evolutie van het grote, nu beschermde atelier geschetst via zijn kadasteronderzoek, we gaan hier dan ook niet in herhaling vallen. Yves Segers concentreert zich enkel op dit atelier terwijl de scheepswerf Van Praet-Dansaert veel groter is, we gaan dan ook de verschillende gebouwen even situeren.
Bij de evolutie van het groot atelier zien we vooral de groei van een aantal kleinere ateliers die uiteindelijk samengroeien tot één geheel. Maar alvorens hier dieper op in te gaan situeren we eerst de scheepswerf Van Praet-Dansaert op de Popp kaart van Baasrode. Ook de werf Van Praet-Dansaert is gelegen in het centrum van het dorp, in sectie C maar loopt uit tot de wijk Driehuizen. Oorspronkelijk bestaat de werf uit de percelen 95 en 94 bis (vroegere werf Judocus Van Praet), toch maakt ook het perceel 97 deel uit van de werf (dit is de vroegere werf van Jan baptist Van Praet)[83]. Het is merkwaardig dat Yves Segers over dit perceel niet spreekt.
Tot voor 1903 staan er op perceel 95 een aantal kleine, losstaande ateliers. In 1903 is er echter een grote verandering in het kadaster waar te nemen. Yves Segers spreekt over de vermoedelijke bouw van een volledig nieuw ateliercomplex. Dit is heel waarschijnlijk correct want wanneer men de nog bestaande gebouwen bezoekt merken we dat dit gedeelte uit één blok bestaat waaraan de uitbreiding van 1908 wordt aangebouwd. Door deze vergroting van het atelier, ook een volledige nieuwbouw, reikt het atelier tot de grens met de scheepswerf Van Damme.
In 1910 wordt het woonhuis op perceel 94 bis van de Popp kaart ingericht als atelier en opgenomen in het volledige ateliercomplex. Uiteindelijk zal deze woning in 1924 afgebroken worden en vervangen worden door een nieuw atelier dat in het verlengde van het bestaande atelier gebouwd wordt. Deze aanbouw is zeer goed te onderscheiden doordat de ramen op de eerste verdieping door de nieuwbouw een deel onder en boven het dak komen, een merkwaardige vaststelling dat te verklaren is door de bouw van dit atelier. Op dit ogenblik is het atelier volledig zoals we het nu nog kennen.
Dankzij een bewaarde kaart van de volledige eigendommen van de firma Van Praet-Dansaert krijgen we een goed beeld van de uitgebreidheid van de scheepswerf[84]. De kaart is niet gedateerd. Door de afleesbare evolutie aan het atelier op perceel 95 weten we dat dit plan ouder is dan 1910 want het woonhuis maakt deel uit van het atelier. Anderzijds ontbreekt de kabelfabriek op de werf wat verwonderlijk is gezien de houtzagerij wel opgenomen is. Daardoor kunnen we stellen dat de kaart mogelijk de situatie 1910-1912 weergeeft. Natuurlijk kan het ook zijn dat het plan de kabelfabriek gewoon niet weergeeft ook al bestaat ze, dan is de mogelijke datering natuurlijk veel ruimer, 1910-1914. Deze laatste datering krijgt de voorkeur. De datum van 1914 nemen we als einddatum omdat dan de zagerij volledig is afgebrand.
De scheepswerf Van Praet-Dansaert bestaat uit volgende delen: het groot atelier met al zijn onderverdelingen (a-h), een opslagplaats (i) en een afzonderlijke traceerzaal (J). Deze 2 gebouwtjes zullen ook gesloopt worden voor de bouw van het nieuwe atelier in 1924. Voorbij de bocht van de straat is er nog een kolen- en metaalopslagplaats. Verder volgt het sanitair blok en de burelen (l, m). De woning van Chrétien Van Praet en tuin met serre en tuinschuur (n, o, p). Naast deze woning zijn nog een magazijn en 2 loodsen gelegen (y, q, r).
Aan de overkant van de straat ligt de houtzagerij. De scheepswerf Van Praet-Dansaert beschikt over een eigen houtzagerij. Reeds in de 19de eeuw doet dit perceel dienst als manuele houtzagerij. In 1903 wordt er een houtzagerij met stoomkracht opgericht. Reeds in 1910 wordt de houtzagerij opnieuw uitgebreid. Op ons te bespreken plan krijgen we een beeld van de houtzagerij. Op dit perceel is de tekenkamer van de scheepswerf gelegen (s), daarnaast is de eigenlijke houtzagerij gesitueerd (t), met de motor kamer en kolenopslagplaats (u en b’). Tevens is er ook een kleine opslagruimte (z). Als laatste gebouw langs de straat vinden we de woning van Oscar Van Praet (v, c). Achter aan het perceel zijn nog 2 grote houtopslagplaatsen gelegen (x, w).
In 1914 brandt de houtzagerij af van de firma Van Praet-Dansaert. In de cartotheek van het scheepvaartmuseum in Baasrode is een plan bewaard, opgemaakt in 1919 dat de toelating vraagt om een elektrische zagerij op te richten. Deze toelating is verleend. Het gebouw is nog bewaard en gelegen in de Kier.
De kabelfabriek opgericht, ten laatste in 1912 en is gelegen in de Statiestraat (huidige Driehuizen), naast de firma P. Vermylen en zonen. Rechts van de kabelfabriek is de woning van Armand Van Praet gelegen[85].
D. De werf De Toekomst.
De werf Van Edmond Van Praet is gelegen rechttegenover het gemeentehuis in Baasrode. Op de Popp kaart gaat het over de percelen 79b en 77c[86]. Edmond Van Praet koopt de oude olieslagerij die op het terrein staat. We hebben geen plannen bewaard over de werf, enkel een aantal foto’s.
Aan de straatkant situeert zich de woning van Edmond Van Praet (79c). Aan de linkerzijde van de gevel is een doorgang voorzien naar de achterliggende werf. Typisch aan de meeste huizen zijn de aanbouwingen die geleidelijk ontstaan aan de woningen. In het archief van de gemeente Baasrode vinden we een aanvraag terug van Edmond Van Praet, bij deze aanvraag is een plan gevoegd van de atelierindeling en een uittreksel van het kadaster[87]. Het groot atelier bestaat uit een wirwar van kleinere vertrekken waarin e machines zijn opgesteld (77k). Dit atelier bestaat uit een gelijvloer, gebruikt als metaalatelier en een zolder, gebruikt als schrijnwerkerij. Verder staat er nog een klein smal atelier tegen het atelier van de scheepswerf Van Damme (77k), dit is de smidse.
Daarnaast beschikt Edmond Van Praet nog over een metaalbewerkingsatelier in de nijverheidsstraat ( huidige Scheepswerfstraat). Dit atelier is later verkocht aan Joseph De Landtsheer.
E. De nieuwe werf Van Damme.
Zoals reeds aangeduid is het volledige archief van deze werf verbrand. Om toch enige informatie over deze werf te vinden hebben we ons tevreden moeten stellen met enkele documenten bewaard in het gemeentearchief van Baasrode. Over de verschillende ateliers zijn we heel wat meer te weten gekomen na een bedrijfsbezoek aan de firma nv De Brandt die zich op de site van de nieuwe werf Van Damme bevindt[88].
Over de oprichting van deze werf bestaat nogal wat onduidelijkheid. Daarom geven we eerst even een reconstructie van deze oprichting. Volgens plannen, bewaard in het scheepvaartmuseum in Baasrode is men in 1927 bezig met het bouwen van deze werf want er zijn een aantal detailplannen bewaard voor het maken van deuren en ramen op de nieuwe werf[89]. We kunnen dan ook besluiten dat de bouw van de nieuwe werf plaatsvindt in de jaren 1926-1927.
Over de oprichting en het in dienst nemen van de werf zijn we goed geïnformeerd door het archief van de gemeente Baasrode en meer bepaald de dossiers over de oprichting van hinderlijke ondernemingen[90]. Op 26 november 1928 schrijft de gouverneur een brief aan het gemeentebestuur van Baasrode, dat de hoofdopziener van arbeid vaststelt, dat de Weduwe van Cesar Van Damme en zoon op perceel B 265 een scheepstimmerwerf hebben opgericht zonder toelating. Op 30 november 1928 richt Gaston van Damme een verzoekschrift aan het gemeentebestuur van Baasrode in naam van We Cesar Van Damme et Fils, Dorpstraat om een scheepswerf op te richten. Deze aanvraag is gekend onder het dossier nummer 1929/2. Op 7 juni 1929 verleent het college van Burgemeester en Schepenen een toelating voor 30 jaar.
De werf is echter al in gebruik sinds 1928. De aanvraag tot oprichting staat nog steeds op naam van Maria Constantia Van Praet, in 1928 heeft ze echter reeds de leeftijd van 64 jaar bereikt. We gaan er dan ook van uit dat haar zonen de volledige leiding van het bedrijf in handen hebben.
In de bouwdossiers van het gemeentearchief vinden we wel de aanvraag om een metalen open loods op te richten. Deze aanvraag gebeurt in 1928. Het gaat hier om een uitbreiding van de nieuwe werf[91] .
De verschillende gebouwen zijn ons gekend dankzij een grondplan opgemaakt door nv De Brandt in 1998 voor de sloping van een aantal gebouwen en het bouwen van een nieuw bureelcomplex[92]. De nieuwe werf Van Damme bestaat uit een conciërge woning (1) (afgebroken in 2002), een bureelgebouw (2) (afgebroken in 1998), een boomzagerij (3) (afgebroken in 1998) en een houtdrogerij (4). Aan de linkerzijde van de werf is het groot metaalatelier (5) gelegen. Een opslagplaats (6) en metaaldraaierij (7). Als laatste is er de schrijnwerkerij (8).
Het gaat hier dan ook om een zeer grote, moderne werf. De oprichting van deze werf kan gezien worden als een toekomstgericht plan. Door de grote oppervlakte kunnen er heel wat schepen tegelijk opgebouwd worden. Is deze oprichting een alleenstaand positief perspectief of niet? Hiervoor moeten we een vergelijking maken met Vlaanderen, door het ontbreken van studies over de scheepsbouw in Vlaanderen en het ontbreken van gelijkaardige casestudies die bepaalde werven bespreken kunnen we slechts één werf situeren. In Temse bestaat sinds 1829 de scheepswerf Jos Boel en Zonen, rond 1930 begint ook deze werf aan een nieuwe periode in haar bestaan. Vanaf 1930 begint men in Temse naast de bouw van binnenschepen ook kleine zeegaande schepen te bouwen en na 1938 bouwt men er ook grotere zeeschepen[93]. Onze hypothese wordt nog versterkt door het interview met Emiel Vekemans. Wanneer we hem naar de inrichting van de nieuwe werf Van Damme vragen spreekt hij spontaan over de 2 aangekochte machines voor groter werk, lees zeewerk, die echter nooit in dienst genomen zijn. Hopelijk zal verder historisch onderzoek hierover meer uitsluitsel geven.
F. De Scheepswerf Engelen-Van Landeghem.
Mevrouw Van Landeghem-Van Hoorick heeft me een grondplan ter beschikking gesteld van de gebouwen van de Scheepswerf Engelen & Van Landeghem.[94] Door de recente datum van oprichting is deze scheepswerf ook bestaande uit één geheel van werkplaatsen. De werf bestaat net als de andere scheepswerven uit ateliers voor metaalbewerking en houtbewerking. Zo is er het grote constructie werkhuis (a), de plaatslagerij (b) en de profielenloods (c). Op de werf is een houtloods (d) en meubelmakerij (e) of schrijnwerkerij aanwezig. Verder zijn er nog een aantal kleinere delen die van minder groot belang zijn. Opvallend is wel het ontbreken van burelen, er is wel een stempellokaal (f). Blijkt echter dat het open terras van het woonhuis van de familie Engelen-Van Landeghem verbouwd en getransformeerd is in een bureel en tekenruimte.
G. Besluit.
De werven gelegen in Baasrode bevinden zich allemaal in sectie C van het dorp, op en rond percelen waar altijd scheepstimmerwerven hebben bestaan. Het meest opvallende is natuurlijk dat de oude zaat Van Damme, de werf Van Praet-Dansaert en de werf De Toekomst naast elkaar gelegen zijn. De nieuwe werf Van Damme is gelegen in sectie B, maar wel juist op de grens met sectie C, deze situering is niet verwonderlijk, gezien het feit dat in het centrum zelf geen plaats voorhanden is om een nieuwe werf op te richten. De Baasroodse werven zijn dus steeds omgeven geweest door bewoning.
De scheepswerf Van Praet-Dansaert en Van Damme zijn rond 1928 in oppervlakte ongeveer even groot te noemen. Door de bouw van een volledig nieuwe scheepswerf is de indeling op de nieuwe werf Van Damme een stuk praktischer dan op de werf Van Praet. Toch is er voor de herstellingen op de werf Van Damme een afstandsprobleem gezien het feit dat de herstellingen in het droogdok op de oude werf gebeuren.
Doorheen hun evolutie zien we de ateliers van de verschillende werven groeien van ambachtsateliers tot industriële complexen. Ook hier is een vergelijking met andere scheepswerven in Vlaanderen nog niet mogelijk door het ontbreken van vergelijkbaar historisch onderzoek.
De scheepswerf De Toekomst is op het kleinste perceel gelegen en bestaat uit een aaneenschakeling van kleinere atelierruimtes. Toch zal ondanks de beperkingen van oppervlakte deze werf een volwaardige bedrijf blijken.
De scheepswerf Engelen-Van Landeghem in Buggenhout is ook een volwaardige industrieel complex en toont een reeds mogelijke vergelijking met de werven in Baasrode. Alle werven samen beschikken over metaalbewerkingateliers en houtbewerkingateliers. Dat laatste is misschien wel merkwaardig op het eerste zicht. Toch mogen we niet vergeten dat er heel wat hout gebruikt wordt voor de bouw van stuurhuizen en voor de binnenafwerking van de schepen. De scheepswerven Van Damme en Van Praet-Dansaert beschikken ook over een eigen houtzagerij. Deze scheepswerven gaan dan ook steeds hout verhandelen, dit om het rendement van deze zagerij optimaal te benutten en als extra economische activiteit.
Hoofdstuk 4: De werkplaatsinrichting en de machines.
A. Inleiding.
Met de overgang van hout- naar metaalbouw ontstaan heel wat ateliers op de Baasroodse scheepswerven. Deze gebouwen worden opgericht om er de drijfkrachtmachines en productiemachines in onder te brengen. We vragen ons af welke machines er op de werven staan en wanneer er nieuwe machines aangekocht worden? De aanwezigheid of aankoop van bepaalde machines vertelt ons heel wat over de productiemethode en de productie evolutie.
In dit hoofdstuk gaan we per werf de aanwezige machines bespreken. Bij de bespreking van de afzonderlijke werven staan we eerst stil bij de drijfkracht die op de werf gebruikt wordt. In een tweede deeltje bespreken we de verschillende machines afzonderlijk. In een laatste deel bekijken we de productielijn van de scheepswerf in zijn totaliteit.
B. Scheepswerf Van Damme oude zaat.
1. De aanwezige drijfkracht.
Met de omschakeling naar metaalbouw is er drijfkracht nodig op de werf. Op 24 maart 1894 krijgen de gebroeders Van Damme de toelating om een stoommachine te plaatsen in de open loods[95]. Deze machine heeft een kracht van 8 pk en een atmosferische druk van 6.
In 1900 wordt reeds een tweede stoommachine geplaatst op de werf, deze machine staat in de smidse op perceel 90c. Via de gemeentebelasting op de stoomketel komen we iets meer te weten[96]. Voor 1906 vinden we voor de firma Van Damme gebroeders en Adam en belasting van 48, 28fr. Dit wordt berekend volgens de verwarmde stookoppervlakte van de stoomketel en deze oppervlakte bedraagt 27, 59 m². Per m² betaalt men 1.75fr voor stoomketels gestempeld op meer dan 5 atmosfeer. Dit bedrag blijft gelijk in 1911, 1912 en 1913. Vanaf 1820 betaalt men in de Firma Van Damme voor de paardenkracht van de elektrische motoren. Wanneer deze motoren het eerst gebruikt zijn op de werf is onduidelijk. We hebben reeds in hoofdstuk 3 de verbouwing van de herberg tot schrijnwerkerij vermeld. Op 4 februari 1921 krijgt Weduwe Cesar Van Damme en zonen de toelating om in het houtatelier elektromotoren te plaatsen[97]. Deze vergunning is 30 jaar geldig.
Aan deze vergunning zijn wel een aantal regels verbonden:
‘ Electrische motors in eene mekanische schrijnwerkerij te plaatsen extra bepaalde regels.
II. Scheepswerf en werkhuizen.
1. De electromotoren en andere beweegbare dingen mogen aan geene gemeenzame muren geplaatst noch vastgehecht worden.
2. De electromotoren, riemen en alle gevaarlijke mekaniekedeelen zullen zorgvuldig afgezonderd worden, ten einde de veiligheid der werklieden ten volle te verzekeren.
3. Het is streng verboden in de werkhuizen te roken. Dit verbod zal uitgeplakt hangen.
4. In de mekanieke zagerij zal altijd een automatieke brandblusscher voorhanden zijn.
5. De geburen zullen noch door gerucht, noch door trillingen der werktuigen gehinderd worden.
6. Het zaagmeel zoals de schavelingen zullen dagelijks uit de zagerij geruimd worden.
7. Voor de scheepswerf, al de voorschriften van het koninklijke besluit 20 november 1906.
Dit koninklijk besluit zal op de werf uitgeplakt worden.’
Deze regels hebben tot doel de hinder van de onderneming tegenover de omgeving te beperken. Tevens wordt er ook bijzondere aandacht gevraagd voor de arbeiders die in de ateliers met deze machines gaan werken. Een groot aandachtspunt is natuurlijk de brandveiligheid en dit vooral met betrekking tot schrijnwerkerijen.
Over de komst van de eerste elektromotors hebben we geen zekerheid. We zien wel de evolutie in de belasting op drijfkracht[98], meer bepaald op de aanwezigheid van elektromotoren[99].
1920 Weduwe Van Damme en Zonen, Dorpstraat 80.75 Hp motor (60 215W) 121.40fr
1921 Weduwe Van Damme en Zonen, Dorpstraat 80.75 Hp motor (60 215W) 121.40fr
1923 Weduwe Cesar Van Damme, dorpstraat 48 pk (35 303W) 240fr
1924 Weduwe Cesar Van Damme, dorp 113 pk (83 111W) 791fr
1927 Weduwe Cesar Van Damme, dorp 105 pk (77 227W) 1050fr
1935 Van Damme Gaston en André, Kerkstraat 45 Hp (33 556W) 450fr
1936 Van Damme Gaston en André, dorpstraat 31.44Klw (31 440W) 471.61fr
1939 Van Damme Gaston, scheepswerf kerk 26.5Klw (25 500W) 397.5fr
1940 Van Damme Gaston en André, Kerkstraat 25.5 Klw (26 500W) 397.5fr
1941 Van Damme Gebroeders, Dorp 3.974Klw (3 974W) 79.40fr
Wat onmiddellijk opvalt is het feit dat de waarde van het vermogen in 1920 het hoogste ligt. Dit is natuurlijk niet meteen zo logisch als we weten dat er later een veel grote werf ontstaat. Deze hoge waarde kan verklaard worden doordat deze vroege elektromotoren een groter vermogen nodig hebben voor een lager rendement. De latere motoren zijn zuiniger qua energie en voldoende voor de machine waarvoor ze geplaatst worden.
2. De afzonderlijke machines.
Voor de scheepswerf Van Damme en meer bepaald de oude werf zijn we aangewezen op 1 bron. In het archief van de Scheepswerf Van Praet is een balans daterend van het jaar 1927 bewaard. Bij deze balans hoort een volledige inventaris van alle machines[100]. Het interessante aan dit document is dat ook de datum van ingebruikname wordt meegedeeld, alsook de aankoopwaarde en de restwaarde.
Eerst en vooral is het belangrijk te weten welke machines er aanwezig zijn. Hierbij maken we wel een onderscheid tussen de machines voor metaalbewerking en diegene voor houtbewerking.
Machines voor metaalbewerking:
3 ponsmachines |
2 combinés: ponsmachine en metaalschaar samen |
1 kolomboormachine; conisch uitfrezen |
1 dubbele ponsmachine |
2 kolomboormachines |
1 plooitafel |
1 plethamer |
2 slijpmolens |
1 Joggle machine |
2 metaalscharen |
1 wals |
2 electr. boormachines |
1 plooimachine (boxer) |
|
|
Machines voor houtbewerking:
2 houtdraaibanken |
1 cirkelzaag |
2 schaafmachines |
1 ‘pen en gat’ machine |
1 houtverstekzaag |
1 lintzaag |
2 moulureschaven (toupie) |
3 electr. Boormachines |
2 slijpmolens |
|
|
|
Verder zijn er nog een aantal andere machines:
Er zijn drie ventilators met motor die lucht blazen in de smidse, één centrifugaalpomp. Er is één metaalsnijbrander op gas. Verder is er het smalspoor, ‘Decauville’, met 2 wagens. Tevens is er ook een kraan, een verplaatsbaar pont, een aanlegsteiger en een lot stellinghout. Als laatste is er de compressor. Emiel Vekemans spreekt tijdens zijn interview over het feit dat er reeds in “1933 een compressor aanwezig is op de werf van Gaston Van Damme, deze machine van 5 à 6 ton heeft 2 vliegwielen en de ondergrondse leidingen zijn in pek gegoten”[101]. Deze machine, aangekocht in 1924, is verder volgens Emiel niet te gebruiken en aan een voddenman verkocht. De omschrijving van twee vliegwielen is geheel correct, ook het gewicht lijkt haalbaar. Of deze compressor effectief niet gebruikt is, weten we niet met zekerheid. Merkwaardig is zeker het feit dat deze compressor geen motor bezit volgens de inventaris. Verder is het zo dat pneumatisch hamers en ander gereedschap op perslucht hun intrede doen op de werf na 1945. De aanwezigheid van een compressor aangekocht in 1924 is dan ook bijzonder vroeg. Maar ook op de werf Van Praet blijken reeds pneumatische toestellen aanwezig te zijn in 1914[102]. Blijkbaar wordt tijdens en na wereldoorlog II het gebruik van perslucht geoptimaliseerd op de werven.
Nu gaan we even kijken welke machines reeds voor 1914 in gebruik zijn, deze machines zijn aangekocht ten tijde van de S.A. Van Damme Frères et Adam.
2 ponsmachine |
1 kolomboormachine, om conisch uit te frezen |
1 houtschaafmachine |
4 kolomboormachines |
1 handponsmachine |
1 ‘pen en gat’ machine |
4 slijpmolen |
1 plooitafel spanten |
2 ventilators smidse |
1 centrifugaalpomp |
1 houtdraaibank |
1 verplaatsbaar pont |
1 toupie |
2 electr. boormachines |
|
De aankoop van het gereedschap is verspreid over verschillende jaren. We weten reeds uit hoofdstuk 3 dat in 1919 de nieuw mechanische schrijnwerkerij wordt opgericht. De aankoop van houtbewerkingmachines lijkt dan ook logisch. In 1919 wordt een schaafmachine aangekocht, in 1921 volgt een lintzaag. De machines in het nieuwe houtbewerkingsatelier zijn niet nieuw. Het aantal machines in het houtatelier breidt wel nog verder uit. In 1922-23 komen er een aantal nieuwe machines, een toupie, houtdraaibank en cirkelzaag.
Natuurlijk vormt de metaalbewerking het grootste gedeelte van de arbeid op de werf, het is dan ook niet verwonderlijk dat het aantal metaalbewerkingstoestellen gaat toenemen. In 1922 wordt een planeermachine aangekocht en een metaalsnijbrander. In 1923 volgt een plethamer en metaalschaar. De boxer wordt aangekocht in 1924. Ook in 1925 breidt het metaalatelier uit o.a. met een dubbele ponsmachine, een jogglemachine en een metaalschaar. Of het steeds gaat om een uitbreiding van het aantal machines of om een nieuwe introductie van deze machine is niet steeds duidelijk. Wat we wel opmerkingen is dat de plooimachine (boxer), planeermachine (wals), joggle machine en dubbele ponsmachine slechts in de inventaris eenmaal voorkomen, deze machines zijn zeker nieuw op de werf of vervangen een defecte machine.
Over de verdere aankoop van andere machines op de werf Van Damme, oude zaat, hebben we geen informatie. Het is niet onbelangrijk om reeds hier de functie van de verschillende machines uit te leggen. We gaan dit echter heel kort doen, het is niet de bedoeling hier de volledige technische gegevens van de machines te gaan beschrijven, we zijn dan ook geen ingenieurs. Toch is het nuttig om te weten waarom deze machines noodzakelijk zijn op de werf. We beperken ons hier enkel tot deze machines waarvan de functie misschien niet voor iedereen gekend is.
ponsmachine[103]: deze machine wordt gebruikt om gaten te voorzien in de metalen platen en staven van een schip. De machine drukt met een grote kracht een gehard stalen snijdstempel door de plaat, hierdoor ontstaat een gat in de plaat in de vorm van de snijstempel.
Metaalschaar[104]: deze machine snijdt de metalen profielen of platen. Er zijn twee types. Er is de knipschaar waarvan het mes schuin opgesteld is, deze snijdt geleidelijk aan in het metaal. Bij het andere type spreken we van een guillotineschaar. Hier is het mes horizontaal en valt het in één snelle beweging naar omlaag, het metaal wordt dan als het ware gekapt.
Plooimachine of boxer[105]: deze machine gebruikt men om machinaal profielijzers te plooien. Er zijn echter beperkingen aan deze machine. Alleen langgerekte bochten kan deze machine plooien. De arbeiders spreken over een boxer omdat deze machine bestaat uit 1 a 2 armen die voor- en achteruit bewegen. Door deze beweging duwen ze het ijzer tegen de twee steunen die aan de achterwand bevestigd zijn. Het metaal plooit geleidelijk tussen de 2 steunen. Met de schroef spant men de beweegbare arm op zodat het metaal niet los kan bewegen.
Boormachine met freesboor: het gaat hier om een kolomboormachine of grote tafelboor uitgerust met een speciale boorkop om de gaten, die in de metalen platen of profielijzers geponst zijn, conisch uit te frezen. Hierdoor bekomt. men een schuine rand, dit zal een betere hechting van de klinknagel met het ijzer opleveren.
Joggle machine[106]: deze machine is genoemd naar het joggle principe. We spreken hier over het principe van het dubbel doorzetten van een plaatrand. Het joggelen van een plaat wordt toegepast als men de huidplaten van een schip wil klinken. Deze machine bewerkt de rand van de ene plaat zodanig dat de rand over de andere plaat schuift. Op deze manier bekomt men een gladde huid van het schip.
Plethamer: deze machine wordt gebruikt in de smidse en vervangt voor een deel het arbeidsintensieve smeden van gloeiend metaal door de smid door middel van het slaan met hamers op het metaal. De plethamer slaat op en neer op het gloeiend metaal om het zo te bewerken.
Toupie of Moulure schaaf [107]: deze machine bij de meerderheid gekend onder de Franse naam Toupie is een bovenfrees waarop men verschillende frezen kan plaatsen om moulures, rondingen, enz. in het te bewerken hout aan te brengen.
Pen en gat machine of langgatboormachine[108]: deze machine maakt de verbindingen tussen 2 afzonderlijke houten delen mogelijk. Wordt heel vaak gebruikt in de meubelbouw. Een pen is het uiteinde van een stuk hout dat kleiner gemaakt wordt dan de rest zodat het in een gat past van dezelfde grootte om een verbinding te vormen.
Door de bouw van de nieuwe werf in 1927-1928 zijn alle machines verhuisd op de scheepswerf Van Damme. Emiel Vekemans spreekt hierover tijdens het interview dat men voor herstellingen aan schepen in het droge dok steeds naar de nieuwe werf moet gaan om de metalen platen en spanten te bewerken. Uiteindelijk zal er toch nog een machine met drie functies geplaatst worden, pons- en schaarfunctie samen met een boormachine. Dit om het geloop van de ene naar de andere werf te beperken.
In de houten loods zijn nog 2 machines aanwezig, een boxer en metaalschaar[109]. De ponsmachine is een Engelse machine gebouwd bij F. Berry & Sons, Sowerby Bridge, England. Deze ponsmachine is aangekocht voor 1914 volgens de machine inventaris. De nieuw waarde is 28 000fr, op 31/08/1927 wordt de waarde op 14 000fr geschat. Jan Annemans kon ons wel vertellen dat enkele jaren geleden een industrieel archeoloog uit Engeland deze machine zeker van voor 1850 schat. Hierover is er nog geen volledige zekerheid[110]. De kans is natuurlijk wel reëel dat deze machine rond 1894 aangekocht is, en rond 1927 niet meer mee verhuisd is wegens de grote ouderdom van de machine. Het juist dateren van alle overgebleven machines lijkt me een noodzaak want vandaag de dag wordt er willekeurig gegoocheld in Baasrode met datums betreffende de ouderdom van de verschillende machines.
Een beetje verder in het atelier staat de plooimachine of boxer. Op deze machine is geen naam terug te vinden, waarschijnlijk gaat het hier om de plooimachine ‘De Winter’ die men beschrijft in de inventaris. Deze machine is in gebruik genomen op 4 januari 1923.
Als laatste bewaard zijn er de ‘Decauville’ sporen die nog steeds in het atelier liggen. Deze sporen zijn in Engeland vervaardigd want we kunnen nog duidelijk volgend opschrift lezen, R. Hudson limited maker, Gildersome Nr Leeds England. Ook hier ontbreekt een exacte datering. Het Decauvillespoor wordt gebruikt voor materiaaltransport op fabrieksterreinen, in mijnen en bij grondwerken. Het spoor is opgebouwd uit railstukken van ca. vijf meter. Deze rails zijn evenals andere hulpstukken (wissels, draaischijven,...) zonder demontage vervoerbaar. De spoorwijdte bedraagt 0.5 tot 0.9m. Dit type spoor is genoemd naar de franse industrieel P. Decauville (1846-1922)[111].
3. De werkplaatsinrichting.
Over de werkplaatsinrichting op de oude werf zijn we niet goed gedocumenteerd. In de houten loods, later afgesloten atelier heeft de eerste stoommachine van de werf Van Damme een onderkomen gevonden. Alle machines voor metaalbewerking staan dan ook in dit atelier opgesteld in een rij. Dit is logisch gezien de aandrijving aan het plafond bevestigd is en via aandrijfriemen de machines van beweging voorziet. De machines staan volgens de mensen van het museum langs beide zijden van het smalspoor. Hier is enige nuancering noodzakelijk, vanuit praktische overwegingen kan dit pas vanaf 1905 als de loods afgesloten is, want anders staan bepaalde machines in de slagregen. De enige zekerheid over de positie van machines hebben we maar voor de 2 overgebleven machines, achteraan in de loods staat wel een gloeioven opgesteld om de spanten uit te gloeien. Doorheen de houten loods loopt het smalspoor dat het materiaal van de ene naar de andere machine vervoert en tot op de werf brengt. Het smalspoor loopt tot het einde van dit atelier maar heeft geen uitgang langs de Scheldekant. Er is dus geen circulatie aanwezig, men gebruikt dezelfde poort als in- en uitgang.
Het atelier dat op de scheidingslijn met de scheepswerf Van Praet –Dansaert ontstaat herbergt ook machines. Welke is echter onduidelijk. De woning op perceel 90 c is de smidse. Hierin heeft de tweede stoommachine gestaan, met grote zekerheid kunnen we stellen dat in dit atelier de plethamer opgesteld is en deze wordt aangedreven door de stoommachine. De aanwezigheid van minimum 1 smidse is evident. De derde smidse waarvan sprake in de materiaalinventaris staat ofwel ook opgesteld in de smidse ofwel in het atelier naast de scheepswerf Van Praet-Dansaert.
Over de schrijnwerkerij, gebouwd in 1919 zijn we veel beter geïnformeerd[112]. Langs de straatkant is het werkhuis der schrijnwerkers gelegen. Hier monteert men de verschillende houten delen en stelt men alles samen. Er is alleen een boormachine voorzien in deze ruimte.
Achter deze zaal is de machinezaal gelegen. De machines zijn allen zo opgesteld dat er een goede circulatie oppervlakte vrij is rond de machines om gemakkelijk te werken. Achter aan links is een kleine ruimte, voor gereedschappenherstel en slijpen van de messen, voorzien. Vandaag de dag is van deze ruimte de ruïne nog zichtbaar. Zoals we reeds gezien hebben is er een systematische uitbreiding van het aantal machines geweest. Na de verhuis naar de nieuwe werf blijft er nog een minimum aan machines over om de houten delen bij herstellingen ter plaatse te maken.
C. Scheepswerf Van Praet-Dansaert.
1. De aanwezige drijfkracht.
Over de aanwezigheid van de stoommachine op de scheepswerf Van Praet zijn we minimaal ingelicht. Volgens de kadastergegevens is er pas in 1901 sprake van een stoommachine[113]. Dit is zeker niet correct, reeds vanaf 1985 moet er een stoommachine aanwezig zijn om de machines aan te drijven. De industriële telling van 31 oktober 1896 geeft een gemiddelde voor de werf Van Damme en de werf Van Praet van 7pk. Doordat de werf Van Damme een stoommachine van 8 pk heeft staat er logisch gezien een stoommachine van 6 pk op de werf Van Praet.
Door het feit dat we aannemen dat in 1903 een volledig nieuw atelier is gebouwd, zijn we niet op de hoogte van de inrichting en aanwezige drijfkracht voor 1903. In 1903 wordt het nieuwe atelier gebouwd en krijgt de stoommachine opnieuw haar plaats. Wat meer gegevens over de aanwezigheid van drijfkracht vinden we ook voor de Scheepswerf Van Praet in de belastingen op drijfkracht van de gemeente Baasrode[114].
Voor 1906 hebben we geen vermelding. In 1911betaalt de Maatschappij Van Praet-Dansaert 56, 68fr belasting voor de stoomoppervlakte van de stoommachine, 1.75fr * 32.39m². Tevens betaalt men ook nog eens 50 fr. voor de paardenbeweegkracht der motor, deze motor heeft een kracht van 25pk. In tegenstelling tot de firma Van Damme zien we hier dus al de aanwezigheid van een centrale aandrijfmotor in plaats van een tweede stoommachine. Deze belasting blijft gelijk voor het jaar 1913.Deze motor vervangt echter een stoommachine. (zie verder)
Vanaf 1920 hebben we reeds gezien dat men op de werf Van Damme enkel nog betaalt voor de aanwezige motors. Hieronder zien we echter dat in 1920 de firma Van Praet-Dansaert nog steeds voor de stoommachine betaalt. Pas in 1923 wordt de stoommachine op de werf Van Praet-Dansaert volgens de belastingsgegevens uit dienst genomen.
1920 Van Praet Dansaert, dorp 32.39m² stoomopp. 56.70fr 10.5Hp motor (7829W) 21fr
1921 Van Praet Dansaert, dorp 32.39m² stoomopp. 56.70fr 10.5Hp motor (7829W) 21fr
1923 Van Praet Dansaert, dorp 60 pk (44130W) 300fr
1924 Van Praet-Dansaert, dorp 58.5 pk (43027W) 409.5fr
1927 Van Praet Emile en Broeders, dorp 112Hp (83518W) 1120fr
1935 Van Praet-Dansaert, dorp 89Hp (66367W) 890fr
1936 Van Praet -Dansaert, Dorpstraat 80.761Klw (80761W) 1211.4fr
1939 Van Praet-Dansaert, Dorpstraat 23.87Klw (23870W) 358.09fr
1940 Van Praet-Dansaert, Dorpstraat 20.40Klw (20400W) 306fr
1941 Van Praet-Dansaert, dorp 29.29 Klw (29290W) 431.20fr
Wat opvalt is dat er een heel groot vermogen is in het jaar 1927. Ook in 1936 merken we een enorm hoog bedrag. Terwijl de jaren 1939 en 40 gelijklopend zijn met de scheepswerf Van Damme. Ook in 1941 zien we een veel hogere waarde dan bij de Scheepswerf Van Damme, dit laatste kan eventueel verklaard worden door het feit dat er in dat jaar meer economische activiteit is blijven doorgaan in de Firma Van Praet Dansaert.
In het gemeentearchief van Baasrode vinden we ook enkele aanvragen voor het plaatsen van Motoren, dit geeft ons een beeld van de evolutie in de ateliers[115].
Op 17 oktober 1910 vraagt de firma Van Praet-Dansaert de toelating om een motor te plaatsen naast de woning van Oscar Van Praet. Ze melden dat op dit terrein een stoommachine aanwezig is, die ze gaan stilleggen. Het gaat hier om de tweede stoommachine waarvan we zien dat er in 1912 in de belastingsaangifte sprake van is. Op 25 april 1912 vraagt de cablerie Van Praet een machtiging om een gasmotor te plaatsen. We vermelden deze aanvraag ondanks het feit dat we de kabelfabriek niet in detail betrekken in het onderzoek.
De scheepswerf Van Praet-Dansaert richt zich op 26 april 1923 tot de gouverneur van de Provincie Oost-Vlaanderen om de toelating te krijgen een elektrische motor van 7 ½ Hp te plaatsen. Deze motor zal de aandrijving van een schaafmachine voorzien, opgesteld op het eerste verdiep van het werkhuis gelegen in de Dorpstraat 64.
Twee weken later richten ze opnieuw een verzoekschrift aan de gouverneur, 7 mei 1923, nu voor het plaatsen van 12 motors van 12 Hp. Deze motors zullen allemaal in de kabelfabriek geplaatst worden en dienen voor de aandrijving van motor voor beweegkracht en verlichting, eenmotor voor beweegkracht, een motor voor de kabelmachine, een motor voor de boormachine, een motor voor de boormachine en een laatste motor voor de metaalschaafmachine.
Gelijktijdig met het verzoekschrift voor de kabelfabriek is er ook één voor de scheepswerf. Het gaat hier om de plaatsing van drie motoren, van respectievelijk ½ hp, 10 Hp en 7 ½ Hp. Deze motoren drijven een ventilator, machine voor schrijnwerkerij en een machine voor ijzerbewerking aan.
Op 18 juni worden de nodige vergunningen afgeleverd, voorzien van de nodige voorwaarden.
‘Machtiging verleent voor het oprichten van scheepstimmerwerven, houtzagerijen en ateliers voor het machinaal bewerken van hout, houtmagazijnen, ateliers voor metaalbewerking, plaatsen van elektromotoren en elektriciteit te mogen voortbrengen. Deze machtiging is geldig voor 30 jaar’.
“Extra voorwaarden
Gewone voorwaarden uitgebreid.
Het werkhuis voor mechanieke houtbewerking zal voorzien worden van een onbrandbare trap, om aan de werklieden toe te laten te vluchten in geval van brand.
3. werkhuizen voor ijzerbewerking.
- De werktuigen en transmissies zullen geplaatst worden en werken der wijze de geburen niet te hinderen door geruchten, trillingen of stof.
- De smidsevuren zullen voorzien zijn van een kap in verbinding met eene schouw van voldoende hoogte der ijzer dat de geburen niet gehinderd worden door roet, stof, enz.
- De smidsevuren zullen geplaatst worden met de nodige voorzorgen om alle brandgevaar te vermijden.
Het gesticht zal niet in werking mogen gebracht worden vooraleer de ambtenaar met het toezicht belast, een proces-verbaal zal afgeleverd hebben, waaruit blijkt dat de inrichting aan alle hierboven vermelde voorwaarden heeft voldaan.
Etc ”
De tweede vergunning wordt op dezelfde datum afgeleverd en omvat ook een aantal extra regels die verschillen van de eerste vergunning.
“ Machtiging om de metaalbewerking in het groot uit te voeren, generator watergas te bereiden, motoren met inwendige branding en elektromotoren te plaatsen. Sectie C 462n
- De werkhuizen zullen doelmatig verlucht en verlicht worden; de kunstmatige verlichting zal geschieden door middel van electrische gloeilampen.
- De armgas – verwekker en motor zullen elk in een afzonderlijke zaal geplaatst worden, derwijze dat gen uitwasemingen in de werkhuizen terechtkomen.
- De geburen zullen niet gehinderd worden door gerucht, trillingen of schokken.
- De nodige voorzorgen dienen genomen te worden tegen brandgevaar.
Etc.”
Ook hier gaat het steeds om het vermijden van hinder voor de omliggende bewoners en veiligheid voor de arbeiders. Ook de werkomstandigheden komen uitgebreider aan bod door de verwijzing naar verlichting en kunstmatige verlichting.
Op 31 mei 1924 vraagt de firma Van Praet-Dansaert de toelating om in hun nieuw opgerichte houtzagerij, sectie C n°347, vier elektromotoren op te richten, van respectievelijk 35Hp, 1Hp, 9Hp en 2Hp. Op 25 september 1928 richten ze een verzoekschrift voor het oprichten van een extra nijverheidsgebouw aan de houtzagerij. Hiervoor krijgen ze toelating van de provincie op 29 oktober 1929 waarbij er als extra voorwaarden een algemeen rookverbod geldt en de opslag van gemakkelijke ontvlambare stoffen is verboden.
In het midden van de jaren 1950 zijn de exploitatievergunningen voorbij en moet de firma Van Praet-Dansaert nieuwe aanvragen. Bij deze aanvraag krijgen we opnieuw een idee van de aanwezige drijfkracht.
Op 11 juni 1954 krijgt de firma staaldraadtouwwerken Van Praet-Dansaert van de Bestendige Deputatie een vergunning om de kabelfabriek verder te exploiteren. De omschrijving van het bedrijf luidt als volgt “een kabelfabriek, ingericht met atelier voor het vervaardigen van staaldraadkabels en een atelier voor metaalbewerking, met machines, aangedreven door electromotoren van 1 tot 10Kw en van meer dan 10 KW, alsmede hoogspanningskabien met olietransformator van 60 KVA – 10 000V/220V. “
Op 23 september 1955 wordt de exploitatievergunning van de scheepswerf afgeleverd. Ook hier een omschrijving van het bedrijf: “ verder een scheepswerf te exploiteren met een atelier voor metaalbewerking met machines aangedreven door electromotoren van 1 tot 10Kw en meer dan 10Kw, een luchtcompressor, 2 electrische lasposten met transformator van respectievelijk 22 en 8 KVA, een atelier voor machinale houtbewerking en een houtstapel van 15m³ en een hoogspanningskabien met olietransformator van 25KVA – 10 000V/220V.”
We zien dus heel wat aanvragen voor de plaatsing van motoren. Toch zijn zeker niet alle aanvragen bewaard of zijn niet alle motoren aangevraagd. We stellen op de beschermde site vast dat elke machine door een afzonderlijke motor is aangedreven al deze aanvragen hebben we niet gevonden. Ook ontbreken we de aanvraag voor het plaatsen van de compressor.
2. De afzonderlijke machines.
Over de verschillende afzonderlijke machines op de werf Van Praet-Dansaert hebben we heel weinig inlichtingen. In dit deel gaan we dan ook de verschillende machines die bewaard zijn op de site bespreken. Ook deze machines zijn niet gedateerd[116]. We bespreken de afzonderlijke machines wel in volgorde zoals ze in de verschillende delen zijn opgesteld. Hun functie binnen het atelier en productieproces komt naar voor in puntje 3: de werkplaatsinrichting.
Het spantenatelier[117]:
Kleine ponsmachine, constructeur onbekend
Spantenplooimachine, boxer met 1 beweegbare arm, constructeur onbekend.
Profielijzerschaar, Henry Pels en Cie, 19 rue de l'autonomie, Bruxelles Midi. Van deze machine zijn ook de blauwdrukken bewaard. Hierdoor zijn we van deze machine zeker dat ze nooit op stoomkracht gewerkt heeft.
Elektrische metaalafkortzaag Gaco.
Het platenatelier[118]
Metaalschaar, H. Ceulemans Constructeur Boom.
Ponsmachine, constructeur onbekend.
Platen boortafel, uitfrezen en boren van gaten, eigen constructie scheepswerf.
Wals, 6 rollige wals, constructeur onbekend.
Metaalafkortzaag, Gaco L200, Van Overstraeten Lebbeke.
Slijpmolen, Metabo type 39??.
Persluchtverdeeltak met persluchtslijpmachines, Atlas Copco.
Kolomboormachine, Oscar Comhaire &Cie, MC34.
Ponsmachine, L. Bronne Dambret &Cie Ste Ane Liege Cde N°?280.
Metaalplooimachine, Van De Graaf werktuigbouw HI Ambacht Holland.
Metaalschaar, eigen constructie
Metaaldraaibank, groot model, Sojené Tovarny na dorabeci Stroje Tos Typ S-50 1949.
Metaaldraaibank, klein model, J.G. Weisser Söhne St Georgeni Sch. Baden
Schrijnwerkerij eerste verdieping: [119]
Houtdraaibank, constructeur onbekend
Zaagslijpmachine, Acec Moteur Triphare A Cage.
Houtlijmpers, constructeur onbekend.
Toupie, Vertongen Puers Calfort.
Lintzaag, Danckaert Bruxelles.
Schaafmachine, Van den Abeele Bruxelles.
Slijpsteen, Constructeur onbekend
Cirkelzaag met verrijdbaar blad, constructeur onbekend.
Toupie, Van den Abeele Bruxelles.
Cirkelzaag, constructeur onbekend.
Pen en gat machine, Van den Abeele Bruxelles.
Roterende schuurmachine aan plafondrail.
We hebben nu reeds de verschillende machines overlopen. Aankoopgegevens en aankoopprijzen van de machines zijn niet bewaard. In het archief zijn wel documenten met prijsaanvragen bewaard maar in de meeste gevallen gaat het om onderdelen van machines zoals boren, zagen, slijpschijven, enz. .De prijsaanvraag van de grote lijmpers uit het jaar 1957 is wel bewaard. Het gaat wel om een iets afwijkend type lijmpers dan diegene die nu opgesteld is. De houtlijmpers is aangekocht eind 1956-begin 1957.
Bij de bespreking van de verschillende machines beperken we ons enkel tot de vast opgestelde machines, al het klein materiaal en rollend materiaal bespreken we hier niet. De bespreking van dit materiaal is veel te omvangrijk om te bespreken en ook niet noodzakelijk om het productieproces in beeld te brengen.
3. De werkplaatsinrichting[120].
De aanwezige machines zijn reeds gekend, toch staan deze machines niet zomaar opgesteld. Er is een logica in de opstelling en dit om de arbeidsproductiviteit te verhogen. Op de scheepswerf Van Damme maakt men gebruik van een Decauvillespoor. Op de scheepswerf Van Praet is hier geen sprake van. In het spantenatelier staan de verschillende machines opgesteld rond de plooitafel die in het midden van het atelier opgesteld staat[121]. De spanten worden naar buiten gebracht zonder gebruik te maken van een takelsysteem of wagentjes.
Het platenatelier is volgens een bandsysteem opgebouwd. De platen levert men aan de poort, die zich situeert aan de straatzijde. Bij het binnenkomen worden de platen aan een centraal takelsysteem geklemd. Deze takels, aan een centrale plafondrail lopen doorheen het atelier . We kunnen terecht spreken over een vorm van bandsysteem. In Baasrode gaat het verhaal de
ronde dat deze inrichting geïnspireerd is op de lopende band van Henri Ford. Eén van de zaakvoerders heeft dit systeem in Amerika gaan bekijken. Dit is één van de verhalen die we met de nodige kritische zin moeten onthalen. Of deze atelierindeling zo uniek is en rechtstreeks vanuit Amerika is geïmporteerd, bestaat geen enkele zekerheid, laat staan een bewijs. Het is dan ook beter te spreken over het centrale takelsysteem naast het systeem van het decauvillespoor met wagentjes. Over alle overige speculaties zal ooit misschien meer duidelijkheid ontstaan.
Het houtatelier bevindt zich op de eerste verdieping. Wanneer we het atelier nu bezoeken ontdekken we 3 verschillende delen. Boven het spantenatelier is de houtvoorraad gelegen. Het atelier zelf is door middel van een primitieve houten scheidingswand in twee delen verdeeld. Het kleinste deel wordt gebruikt voor fijner houtwerk en vooral monteren van meubels. In dit deel vinden we de houtdraaibank en de lijmpers. Er heeft nog een derde machine gestaan die echter niet meer aanwezig is. Waarschijnlijk een kolomboormachine want deze is niet aanwezig in het volledige houtatelier. In het grootste deel van het atelier staan alle overige houtbewerkingmachines.
D. Scheepswerf De Toekomst.
1. De aanwezige drijfkracht.
Voor de oprichting van zijn nieuwe scheepswerf in 1912 richt Edmond Van Praet zich tot het gemeentebestuur om een stoomketel te mogen plaatsen met stoommachine. In het gemeentearchief Van Baasrode zijn alle documenten met betrekking tot deze aanvraag bewaard[122].
Op 10 juni 1912 vraagt Edmond Van Praet de toelating om een stoomketel te plaatsen in zijn atelier gelegen op perceel C n°77k. Deze stoomketel wordt opgesteld in een atelier voor scheepsconstructie. De afstand tot de andere bewoningen bedraagt 20m en tot de openbare weg 3 meter. Bij de aanvraag is een blauwdruk van de betreffende stoomketel en een volledige omschrijving bijgevoegd[123].
Op 10 september 1912 vraagt Edmond Van Praet tevens toelating om een stoommachine te plaatsen, type 40/50 Hp systeem Walschaert.
Op 12 september 1912 om 11 uur gaat de burgemeester van Baasrode, aangesteld door het schepencollege over tot het onderzoek commodo en incommodo. Om 11u 30 heeft de burgemeester de zitting gesloten, er zijn geen bezwaren opgemaakt van de omwonenden. Op 8 februari 1913 maakt de hoofdingenieur bestuurder van Bruggen en Wegen Oost-Vlaanderen een verslag op aan de Burgemeester van Baasrode. In dit verslag wordt melding gemaakt van de schouwing en beproeving van de ketel en het stoomtuig, geplaatst bij Edmond Van Praet.
Via de gemeentebelastingen krijgen we ook van de scheepswerf De Toekomst een duidelijk beeld. De eerste vermelding van de belastingaangiften dat bewaard is voor de scheepswerf De Toekomst is die van het jaar 1920. Er is een stoomoppervlakte van 48.22m², hiervoor wordt 84.4fr betaald. Op dat ogenblik heeft Edmond ook reeds 1 motor van ½ Hp, hiervoor betaalt hij 1fr. In 1921 blijft de aangifte ongewijzigd. Ook in 1923 betaald Edmond Van Praet nog belastingen voor 48.22m² stoomoppervlakte, hiervoor betaalt hij 241.10fr. Op dit ogenblik is Edmond Van Praet de laatste werf waar nog stoomkracht gebruikt wordt. De werf Van Praet-Dansaert en Van Damme zijn reeds volledig op motoren overgeschakeld[124].
Op 1 oktober 1923 vraagt Edmond Van Praet en zonen de toelating om een elektromotor van 25 Hp te” plaatsen en een motor van 1/2Hp. Op 27 november 1923 laat de gouverneur weten dat voor deze plaatsing er geen wijziging van de installatievoorwaarden is, gezien er reeds elektromotoren geplaatst zijn met regelmatige toelating.
Op 19 oktober 1928 krijgt Edmond Van Praet een toelating voor 30 jaar om een werkplaats met een 35 Hp motor in te richten. Aan deze toelating zijn wel een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld.
“Werkhuis voor herstellingen (ijzerbewerking).
1. De smidsevuren zullen voorzien zijn van doelmatige kappen in verbinding met een schoorsteen van voldoende afmeting, derwijze dat noch rook, noch gassen in het werkhuis vertoeven kunnen.
2. Het is verboden in het werkhuis gemakkelyck ontvlambare stoffen te bergen, of er herstellingen te doen welke brand of ontploffingen kunnen teweegbrengen.
3. De werktuigen dienen zodanig geplaatst dat de werklieden over een vrijen doorgang beschikken van ten minste 1 meter breedte.
4. De noodige maatregelen dienen genomen te worden om de geburen niet te hinderen door gedruisch of trillingen voortkomende van werktuigen motoren overbrengingsassen, ... .
5. De enkel sporige luchtlijn zal op een minimum hoogte van 5.50 meter geplaatst zijn. “
Ook hier gaan de voorwaarden om de veiligheid en gezondheid van de arbeiders te beschermen en de buurtbewoners zo weinig mogelijk last te bezorgen. Nieuw is wel de eisen die aan de luchtlijn gesteld worden (zie ook 3 de werkplaatsinrichting)
De evolutie van de aanwezigheid van elektromotoren kunnen we voor de werf De Toekomst volgen via de belastingen op drijfkracht. [125]
1924 Van Praet Edmond, dorp 45 ½ pk (33 465W) 318.50 fr.
1927 Van Praet Edmond 33 Hp (24 608W) 330 fr.
1935 Van Praet Edmond, dorp 22Hp (16 405W) 220 fr.
1936 Van Praet Edmond, Dorpstraat 18.27Klw (18 270W) 275.55 fr.
1939 Van Praet Edmond, dorp 22.66 Klw (22 660W) 169.95 fr.
1940 Van Praet Edmond Erfgenamen 23.69 Klw (23 690W) 177.60 fr.
1941 Van Praet Albert, dorp 33.120 Klw (33 120W) 662.40fr.
Wanneer we deze cijfers vergelijken met de andere werven dan valt onmiddellijk op dat de scheepswerf De Toekomst steeds een stuk lager ligt. Nu dit is ook te begrijpen gezien de beperktere omvang van de werf.
2. De afzonderlijke machines.
Over de afzonderlijke machines op de werf De Toekomst weten we heel weinig. Slechts twee bronnen geven ons enige informatie. Renier Van Praet, zoon van Albert Van Praet heeft een foto getoond met een binnenzicht op het atelier in de Nijverheidsstraat (Huidige Scheepswerfstraat)[126]. Op deze foto zien we links de wals, rechts staat een joggle machine. Achteraan in het atelier zijn een ponsmachine en een snijdschaar opgesteld.
De tweede bron is een zeer eenvoudig grondplan dat Edmond Van Praet in 1923 indient bij zijn aanvraag om een nieuwe motor te mogen plaatsen[127]. Volgens dit plan beschikt de werf over een aantal machines die aangedreven worden door een riem, dit zijn machines die aan de stoommachine zijn verbonden: een metaalschaar, ponsmachine en boormachine. Daarnaast beschikt de werf ook nog over een universele metaalschaar, slijpmolen, ventilator, ponsmachine op mankracht. Als laatste is er nog de boomzaag en de stoomlier voor de vaste helling.
De scheepswerf De Toekomst beschikt dus over alle machines. In tegenstelling tot de scheepswerven Van Praet-Dansaert en Van Damme is er wel maar 1 exemplaar van elke machine aanwezig.
3. De werkplaatsinrichting.
Het atelier van Edmond in de Nijverheidsstraat (huidige Scheepswerfstraat) beschikt over een monorail aan het plafond doorheen het atelier. Op de foto is duidelijk te zien dat het om een lier met elektromotor gaat. Dit in tegenstelling tot de scheepswerf Van Praet-Dansaert waar de plafondrail volledig met mankracht wordt bediend. De opstelling van de machines in dit atelier is dan ook volledig in functie van de verschillende bewerkingen.
De eigenlijke scheepswerf is zoals het grondplan laat zien een opeenvolging van kleinere ruimtes met verschillende machines. Later, na het verdwijnen van de stoommachine zijn er zeker nog verbouwingen geweest. Op de zolder is de schrijnwerkerij gelegen.
Er zijn nogal wat verhalen die de ronde doen over deze scheepswerf. Het eerste misverstand is het feit dat heel wat mensen denken dat de schepen binnen worden opgebouwd. In ons interview met Renier Van Praet en het fotografisch materiaal blijkt het tegendeel De schepen worden buiten opgebouwd tot tegen het atelier, tussen de twee hellingen is er een smalle overdekking waaronder de arbeiders lopen. De schrijnwerkers bouwen een brug van de eerste verdieping tot op het schip om zo hun materiaal aan boord te brengen[128].
E. De Nieuwe Werf Van Damme.
1. De aanwezige drijfkracht.
Over de aanwezige drijfkracht in haar totaliteit hebben we geen goed beeld voor de werf Van Damme. De Nieuwe Werf Van Damme is gebouwd in 1927, alle machines werken dan ook op elektromotoren. Of er nieuwe motoren geplaatst zijn, of het de motoren van de oude zaat zijn, we hebben geen informatie teruggevonden. Ook bij de belastingen op drijfkracht is er geen onderscheid tussen de oude en de Nieuwe Werf. De cijfers die we onder 1.a geven voor de oude zaat Van Damme zijn de cijfers voor 1935 tot 1941 geldig voor de twee werven samen.
2. De afzonderlijke machines.
Voor de Nieuwe Werf hebben we geen bronnen van de verschillende machines die op de werf geplaatst zijn. Alle machines voor metaalbewerking zijn verhuisd van de oude zaat naar de nieuwe werf. We hebben er geen zicht op of er extra nieuwe machines zijn aangekocht.
Op de nieuwe werf richten Gaston en André Van Damme een volledige schrijnwerkerij in. Maar ook over deze inrichting tasten we in het duister. De boomzagerij is een nieuwe machine die opgesteld staat in een eigen ruimte. Het gaat hier om een indrukwekkende machine. De boomstam wordt op een wagen geplaatst die dan door de zaagmachine gaat.
3. De werkplaatsinrichting.
Ook over de werkplaats inrichting is weinig geweten. Alle oude machines van de werf Van Damme zijn verdwenen op de site van NV De Brandt. In de schrijnwerkerij is nog een pen en gat machine van Vertongen Kalfort uit Puurs bewaard en een schaafmachine van Danckaert uit Brussel.
In het grote atelier is enkel nog een smidse bewaard. Tijdens het interview met Emiel Vekemans zijn we echter iets meer te weten gekomen. In het Groot Metaalatelier loopt een Decauville spoor met ter hoogte van de zijpoort een draaiplateau. Het spoor loopt doorheen de volledige werfsite. Bij het binnenkomen in het atelier worden de platen eerst door de wals gedaan die rechts staat. Naast de wals staat de ponsmachine. Daarnaast situeert zich de ponsmachine. Dan komt men aan de eerste zijpoort waarlangs waarschijnlijk de platen naar buiten gaan voor het plooien. In het deel tussen de eerste zijpoort en de achteraan gelegen zijpoort bevinden zich 3 smidsen en de automatische plethamer. In de linker hoek staat de boormachine. Aan de linkerzijkant zijn 3 slijpmolens en de dubbele boxer. Buiten, onder het afdak naast het groot metaalatelier staat een combiné machine (pons en metaalschaar).
In de draaierij staan een grote en een kleine metaaldraaibank.
De werf kent een gelijkaardige inrichting als de scheepswerf Van Praet-Dansaert, alleen is alles op meer ruimte geplaatst gezien de grotere oppervlakte van de werf.
F. De scheepswerf Engelen-Van Landeghem.
1. De aanwezige drijfkracht.
Zoals reeds aangetoond hebben we maar beperkte informatie over deze werf. Door de late oprichting van de werf is het logisch dat er alleen elektrische drijfkracht aanwezig is. Dit in tegenstelling tot de werf in Rumst waar men stoomkracht gebruikt heeft.
2. De afzonderlijke machines[129].
Over de verschillende machines aanwezig op de werf zijn we goed geïnformeerd dankzij het grondplan. We gaan eerst even de meubelmakerij / schrijnwerkerij bespreken:
Zaagslijpmachine |
Toupie |
Slijpmachine |
Lintzaag |
Cirkelzaag |
Schuurband |
Schaafmachine 2 stuks |
Boormachine |
In het metaalatelier staan volgende machines:
Slijpmachine |
Wals |
Boormachine 2 stuks |
Schaar- pons machine |
Ponsmachine |
Boxer (= duwmachine) |
Ook op deze werf is er van de meeste machines maar 1 exemplaar aanwezig. Een uitzondering vormen de boormachines.
3. De werkplaatsindeling.
Ook de werf Engelen Van Landeghem is later gebouwd. Hierdoor ontbreekt de spontane uitbreiding en aanpassing van de gebouwen. De werkplaatsindeling is duidelijk aangepast aan zijn functie. Dit is vooral merkbaar in het constructie werkhuis. Dit atelier valt onmiddellijk op door haar lege indruk, niet overvol met machines. Hierdoor ontstaat er een ruime circulatie met de materialen. Voor het slaan van de platen heeft men een afzonderlijke ruimte.
In de meubelmakerij staan de machines dichter bij elkaar geconcentreerd, hierdoor creëert men extra plaats in de ruimte om de houtconstructie delen samen te stellen. Buiten op het terrein is een grote werfkraan aanwezig.
G. Besluit.
Wanneer we de aanwezige drijfkracht met elkaar vergelijken dan merken we op dat de Scheepswerf Van Damme, oude zaat en de Scheepswerf Van Praet-Dansaert beiden twee stoommachines in gebruik nemen. Op de scheepswerf Van Damme is er in 1920-21 geen sprake meer van werkende stoommachines, in tegenstelling tot de werf Van Praet-Dansaert waar pas in 1923 de laatste stoommachine is stilgelegd. Op de scheepswerf De toekomst blijft de stoommachine nog tot 1924 werken.
De nieuwe werf Van Damme en de werf Engelen-Van Landeghem zijn volledig nieuw opgerichte werven die onmiddellijk volledig op elektromotoren draaien. Elke machine heeft een eigen elektromotor.
De werfindelingen van de verschillende werven zijn sterk verschillend. Ons bronnenmateriaal om dit te illustreren en te onderzoeken is heel sterk verschillend en vaak beperkt. Wat opvalt is dat elke werf ook over een schrijnwerkerij beschikt voor al het houtwerk.
Op de scheepswerven Van Damme zien we steeds het gebruik van een Decauvillespoor. Op de scheepswerven van Praet-Dansaert, De toekomst en Engelen-Van Landeghem is er steeds een monorail in de ateliers aanwezig. We zien dus in Baasrode de twee verschillende transportmogelijkheden op een scheepswerf. De nieuwe werf Van Damme en de werf Engelen-Van Landeghem zijn doordacht en systematisch opgebouwd vanuit de ervaring op andere werven. De oude zaat Van Damme en de werf Van Praet-Dansaert hebben zich steeds aangepast aan de nieuwe ontwikkelingen. Een buitenbeentje op het vlak van werfinrichting is de werf De toekomst. De ruimte is er veel beperkter waardoor de inrichting minder efficiënt is. Wanneer we de verschillende afzonderlijke machines bekijken valt op dat er op twee werven slechts sprake is van een joggle machine. De overige machines zijn op alle werven aanwezig. Hun aantal kan wel verschillen.
Hoofdstuk 5: Tewerkstelling en arbeidsfuncties.
A. Inleiding.
Naast de machines zijn de arbeiders onmisbaar op de scheepswerf. In de volgende hoofstukken zal meer dan eens naar voor komen dat de gebruikte methodes op de Baasroodse scheepswerven heel arbeidsintensief zijn. Dit wel zeggen dat heel veel werkkrachten noodzakelijk zijn om een hoge productiviteit te bekomen.
Op deze manier vormen het aantal tewerkgestelde arbeiders een goede basis om na te gaan of er veel of weinig werk is op de scheepswerven. In het eerste deel gaan we dan ook de tewerkstelling bespreken aan de hand van grafieken per scheepswerf. We hebben in de loonboeken per week het aantal arbeiders geteteld en in tabellen gezet. Het resultaat van deze arbeidsintensieve opdracht is een grafiek die heel duidelijk de schommelingen in de tewerkstelling weergeeft. Bloeiperiodes en crisis periodes zijn duidelijk te onderscheiden. Tevens krijgen we hierdoor een goed beeld op lange termijn.
De grote groep arbeiders die tewerkgesteld zijn op de werven zijn vaak heel gespecialiseerde arbeiders. Ze hebben een bepaalde functie in het productieproces. Een bespreking van deze verschillende beroepen is dan ook meer dan wenselijk. Daarnaast hebben we dankzij een aantal bronnen ook gegevens over verschillende jaren van de verschillende beroepen en hun aantal, tewerkgesteld op de scheepswerf Van Praet-Dansaert.
De metaalsector staat bekend voor zijn zwaar werk. De uit te voeren arbeid in de scheepsbouw is hard en zwaar. Maar goede arbeidsomstandigheden kunnen deze zware taak verlichten. We gaan met de weinige bronnen die bewaard zijn toch proberen een beeld te scheppen van de arbeidsomstandigheden en dit vooral voor de scheepswerf Van Praet-Dansaert.
Over de vakbondsorganisatie spreken we echter niet. Ook dit onderwerp had ik graag wat dieper uitgewerkt maar blijkbaar zijn de vooropgestelde doelstellingen te hoog gegrepen om allemaal te kunnen raliseren. We laten dit onderwerp dan ook liever open dan het te beperkt te gaan bespreken.
A. De tewerkstelling.
1. De Scheepswerf Van Damme[130].
Voor de bespreking van het aantal personeelsleden op de werf Van Damme moeten we een onderscheid maken tussen de houten werf van de associatie Van Damme Gebroeders en de werf Van Damme Frères et Adam. We beschikken voor beide werven over gegevens vanaf 1900.
De houten werf 1900-1916[131].
Op de houten werf worden houten schepen gebouwd en onderhouden. Vanaf 1900 zal het echter vooral om onderhoudswerken gaan. De meeste nieuwe schepen zijn nu metalen schepen. Het arbeiders aantal op de houten werf schommelt van 1900 tot en met 1907 steeds tussen de 30 en 50 arbeiders. Er is echter wel een sterke schommeling waar te nemen tussen het aantal werknemers. Tevens is een verschil van 20 werknemers ook niet niks. Deze sterke schommeling toont duidelijk aan dat de werkzaamheden heel afhankelijk zijn van het aantal herstellingsorders. Wanneer men zowel nieuwbouw als herstellingen uitvoert is het vaak mogelijk iets meer continuïteit te vertonen in het aantal werknemers. De periode van 25 november 1902 tot 11 april 1903 wordt gekenmerkt door weinig economische activiteit op de werf. Het aantal werknemers schommelt tussen de 20 en 30 arbeiders.
Vanaf eind februari 1908 is er een dalende trend waar te nemen. Het aantal arbeiders schommelt tussen de 30 en 20 arbeidsplaatsen. Deze evolutie blijft aanhouden tot 1914. Af en toe is er een korte opleving waarbij het aantal arbeidsplaatsen kort stijgt tot een 35 personen, dit is echter uitzonderlijk. Het is overduidelijk dat de houten werf stilletjes aan uitdooft. Dit is meer dan logisch gezien het feit dat de metalen scheepsbouw de houtbouw volledig vervangt.
In 1915 is er plots een sterke stijging van het aantal arbeiders. Dit is echter zeer misleidend. Tijdens wereldoorlog I worden alle arbeiders ingeschreven onder de houten werf. Voor de metalen werf zijn geen arbeiders tewerkgesteld. De werkzaamheden worden gestaakt op 3 september 1914. Pas vanaf 3 april 1915 wordt er opnieuw gewerkt op de werf Van Damme. De laatste cijfers dateren van 23 september 1916. In deze periode van de eerste wereldoorlog schommelt het aantal tewerkgestelde arbeiders tussen de 45 en 50 personen. Dit aantal is opvallend stabiel.
Voor de houten werf zijn er geen verdere gegevens meer beschikbaar. We mogen dan ook besluiten dat de opsplitsing tussen houten werf en metalen werf vanaf 1914 niet meer bestaat. De scheepswerf vormt nu een geheel en de activiteiten in de houtbouw zijn definitief achter de rug.
De metalen werf 1900-1954[132].
De jaren 1900 en 1901 zijn niet stabiel op het vlak van de tewerkstelling. Op 25 juni 1900 werken er 140 arbeiders op de werf Van Damme. Dit aantal zal echter dalen tot eind 1904, de werf telt nog 120 arbeiders op dat ogenblik. Deze daling is niet constant maar gemiddeld is er toch een daling waarneembaar.
Er komt echter meer werk en het aantal werknemers stijgt tot 1909. We merken nu een gemiddelde tussen de 160 en 175 werknemers in deze periode. De herfst en winter van 1909 zetten opnieuw een daling in, toch herstelt het aantal tewerkstellingen zich en klimt tot 185 arbeiders op het einde van 1912. De jaren voor het uitbreken van wereldoorlog I geven opnieuw fluctuaties tussen de 160 en 175 arbeiders. Geheel de periode 1905-1914 is duidelijk een bloeiperiode voor de scheepswerf Van Damme. Er blijven wel nog veel schommelingen, toch is er duidelijk heel veel werk in deze periode.
De volgende gegevens dateren van juni 1928. Deze gegevens zijn van toepassing voor de nieuwe werf Van Damme. Op de oude werf zijn geen arbeiders meer tewerkgesteld. Er worden enkel nog herstellingen uitgevoerd, gecoördineerd vanop de nieuwe werf met arbeiders van deze werf. Wat onmiddellijk opvalt is dat het hoogtepunt van de jaren voor 1914, met tussen de 160 à 180 arbeiders, overduidelijk verleden tijd is. De periode 1928-1929 wordt gekenmerkt door een stabieler aantal tewerkstellingen die schommelt tussen de 90 en 110 arbeiders. Het opvallend dal van 24 november 1928 tot en met 30 november 1928 wordt veroorzaakt door een staking van het personeel. Deze staking is het gevolg van de steeds langere werktijden en de lage lonen.
Vanaf 1930 is een daling van het personeelsaantal waar te nemen. Pas in 1935 zien we een korte heropflakkering. De crisis van de jaren 1930 laat zich duidelijk voelen op de werf Van Damme. Vooral de jaren 1932 en 1933 vormen een zwarte periode met sterke schommelingen van week tot week. Het aantal werknemers ligt in deze periode tussen de 2 en 30 arbeiders. De late jaren 1930 tonen nog steeds geen grote opleving van de economische activiteit. Met het uitbreken van wereloorlog II wordt er niet gewerkt in de periode van 20 mei 1940 tot en met 1 juni 1940. De oorlogsjaren beperken de industriële activiteit overduidelijk. We kunnen wel zeggen dat er gemiddeld een 20 tot 30 arbeiders tewerkgesteld zijn. De laatste loongegevens zijn van 21 december 1946. We hebben pas weer gegevens vanaf 1949. Waarschijnlijk is er een loonboek verloren gegaan. De tewerkstelling ligt heel laag op de scheepswerf. Er zijn nog slechts een twintigtal arbeiders tewerkgesteld. Dit aantal daalt tot onder de 10 vanaf juni 1951. De scheepswerf Van Damme dooft geleidelijk aan uit. Op 31 december 1953 worden de laatste lonen aan de 3 overgebleven arbeiders uitbetaald.
Aan de hand van het aantal personeelsleden kunnen we besluiten dat de bloeiperiode voor de scheepswerf Van Damme zich situeert tussen 1900 en 1914. Vanaf dat de nieuwe werf in gebruik is genomen, zien we een veel kleinere werf op het gebied van personeelsbezetting. De crisis van de jaren 1930-1940 en het uitbreken van wereldoorlog II bepalen de sterke achteruitgang van de werf. De werft dooft na Wereldoorlog II stilletjes uit.
2. De scheepswerf Van Praet-Dansaert[133].
Voor de Scheepswerf Van Praet-Dansaert beschikken we over gegevens voor geheel de periode van 1911 tot en met 1986. Ook hier gaan we de evolutie in grote lijnen bespreken[134]. De periode van november 1911 tot en met het uitbreken van wereldoorlog I geeft ons een gemiddelde van 160 tot 185 arbeiders. In deze periode zijn zelfs een aantal pieken merkbaar van 200 arbeiders. Vooral de periode 1913-1915 is een merkbaar stabiele periode in de tewerkstelling.
Op 20 augustus 1914 stopt de productie op de scheepswerf Van Praet-Dansaert. Vanaf eind juli 1915 wordt er opnieuw gewerkt op de scheepswerf. Gemiddeld zijn er een 35 arbeiders tewerkgesteld. Tussen eind december 1916 en januari 1921 hebben we geen gegevens bewaard van de scheepswerf. Ook hier is duidelijk een loonboek verloren gegaan.
De scheepswerf heeft duidelijk te lijden onder de nasleep van de oorlog want in de periode 1921-1930 zien we dat de vooroorlogse cijfers niet meer bereikt worden. De werf stelt een 80 tot 110 arbeiders tewerk, gemiddeld. De vooroorlogse bloeiperiode is verleden tijd.
De crisis van de jaren 1930-1940 laat zich overduidelijk voelen op de scheepswerf Van Praet-Dansaert. Het aantal werknemers kent een daling die geheel deze periode nooit echt te boven gekomen wordt. Vooral 1932-1934 vormen een economische zwarte periode met minder dan 20 arbeiders in dienst. In 1935 is er een ploste opbloei zichtbaar, het aantal arbeiders stijgt tot 60. Er komt pas vanaf 1937 opnieuw een daling in het aantal tewerkstellingen. In de periode 1937-1938 zijn gemiddeld 30 tot 35 arbeiders tewerkgesteld. Op de vooravond van Wereldoorlog II is er een korte opbloei met een 50 tal werknemers.
De oorlogsjaren zijn in vergelijking met de vooroorlogse periode zeker geen crisis jaren te noemen voor de scheepswerf Van Praet-Dansaert. We merken zelfs een stijging van het aantal werknemers tot gemiddeld 83 arbeiders voor het jaar 1942. In 1943 is er een lichte daling. Toch blijven er gemiddeld 60 arbeiders tewerkgesteld. Pas eind 1944 is er een neerwaartse trend waar te nemen. Het aantal tewerkstellingen daalt tot een 25 personen gemiddeld voor de jaren 1944 en 1945.
De naoorlogse periode kenmerkt zich tot eind 1948 met een gemiddelde van 30 arbeiders. Er is wel een groot dieptepunt merkbaar van 15 februari 1947 tot 8 maart 1947, de werf telt op dat ogenblik slechts 4 arbeidskrachten. Het jaar 1949 is de start van een dieptepunt voor de werf Van Praet-Dansaert, het aantal arbeidskrachten ligt gemiddeld rond de 17 in deze periode. Vanaf begin september 1949 is er een stabilisatie merkbaar. Vanaf dat ogenblik zijn er tussen de 20 en 30 arbeiders actief op de werf. In 1955 is er zelfs een stijging merkbaar met een arbeidersaantal dat schommelt tussen de 30 en 40 arbeiders.
De jaren 1960-1970 vormen voor de scheepswerf Van Praet-Dansaert geen hoogtepunten meer. We zien geleidelijk het aantal arbeidsplaatsen terugvallen tot een tiental personen. In de loop van de jaren 70 zal dit aantal schommelen tussen de 1 en 10 arbeiders. De werf Van Praet-Dansaert is duidelijk aan het uitdoven. Deze periode wordt gekenmerkt door enkel nog scheepsherstellingen. Voor grotere werken is het arbeidersbestand te klein. Vanaf 1976 zijn zelfs meer en meer weken te zien waarbij de werf volledig stil ligt. Alleen de bedrijfsleiders is dan nog actief. Vanaf de herfst van 1982 tot het einde van de scheepswerf in 1986 kunnen we nog met moeite spreken van een economische activiteit op de werf. Gemiddeld is er meer geen werk dan wel werk. Uiteindelijkt sluit eind 1986 de scheepswerf de deuren.
We zien duidelijk voor de scheepswerf Van Praet-Dansaert dat het hoogtepunt te situeren is tussen 1911 en 1914. In de jaren 1920-1930 zien we wel een kleinere bloei van de werf die echter volledig ineenstort met de crisis van de jaren 1930-1940. Enkel de jaren 1935-1936 tonen een kortstondige adempauze.
De eerste jaren van wereldoorlog II merken we een stijging van het aantal wrerknemers op de werf. Op het einde is er echter een duidelijke verzwakking van de economische activiteit merkbaar. De jaren 1940-1950 laten een stabilisatie opmerken. Vanaf de jaren 60 zal de scheepswerf echter steeds minder arbeiders tewerkstellen. Over de laatste jaren voor de sluiting kunnen we nog met moeite spreken over enige economische activiteit.
3. De scheepswerf de Toekomst[135].
Over de scheepswerf de Toekomst hebben we niet zoveel gegevens. Renier Van Praet heeft me wel in de mogelijkheid gesteld de twee bewaarde loonboeken van de scheepswerf in te kijken. Hierdoor krijgen we een beeld van de periode 1928-1949. Over de beginperiode 1912-1928 hebben we geen gegevens. Waarschijnlijk is dat echter de meest bloeiende periode van de werf.
De periode 1928-1930 laat zich opmerken als een periode met redelijk veel economische activiteit en een personeelsaantal tussen de 85 en 95 werknemers. Er zijn ook in deze periode een aantal mindere maanden toch is dit duidelijk een goede periode voor de werf.
De omkeer vindt plaats begin jaren 1930. We zien een overduidelijke daling van de tewerkstelling met een absoluut laagtepunt in mei 1932. Het aantal werknemers daalt van 85 naar 5 arbeiders.
Voor de jaren 1932-1938 zien we een sterk schommelde tewerkstellingsgraad. Toch zijn er op één uitzondering na nooit meer dan 20 werknemers actief op de scheepswerf. De laatste zes maanden van 1939 laten een stijging zien tot 20 arbeiders. Maar 1940 brengt hier duidelijk een einde aan de zeer korte en kleine opbloei. De tweede wereldoorlog is een periode van beperkte activiteit met gemiddeld een 10 arbeiders. Er zijn echter ook verschillende periodes waarbij de scheepswerf volledig gesloten is. De periode 1946-1948 laat een sterk verzwakte werf zien met af en toe zelfs volledig geen activiteiten. Gemiddeld zijn er een 7 tal arbeiders tewerkgesteld.
We merken dus nog juist het einde van een waarschijnlijk toch grote bloeiperiode in 1928. De jaren 1930-1940 vormen ook een zware crisis voor de scheepswerf De Toekomst. In 1936 is er een heel kleine opbloei. Na wereldoorlog II herstelt de werf zich niet en zal uiteindelijk in 1950 alle activiteiten staken.
C. Arbeidsfuncties.
In de scheepsbouw zijn nogal wat arbeidsfuncties aanwezig die we niet vinden in andere sectoren. Voor de scheepswerf Van Praet-Dansaert zijn we vrij goed gedocumenteerd over de verschillende beroepsgroepen die aanwezig zijn op de scheepswerf. Dankzij een dossier over oorlogschade na wereloorlog I, krijgen we een bepaling van de beroepen voor de jaren 1914, 1919, 1920 en 1921[136]. Wanneer we deze lijst bekijken zien we een grote diversiteit van beroepen, tewerkgesteld op de scheepswerf Van Praet Dansaert[137]. Een bespreking van elk beroep afzonderlijk gaan we hier niet doen. De juiste functie van het beroep komt voor in hoofdstuk 11 wanneer we de bouw van een geklonken schip bespreken. Toch kunnen we een aantal vaststellingen doen.
Er zijn op de scheepswerven 2 groepen personen die zich bezighouden met houtbewerking. Er zijn de schrijnwerkers en de meubelmakers. Deze laatste houden zich voornamelijk bezig met de inrichting van de schipperswoonst. De verdeling met houten planken in de schrijnwerkerij op de site van de scheepswerf is dus niet zo onlogisch. De houtbewerkingsactiviteiten zijn immers strikt gescheiden.
Bij de metaalbewerking zijn er een aantal personen die het voorbereidend werk doen. Er zijn de twee tekenaars die de plannen opmaken. Vervolgens zetten de traceerders de plannen om op ware grootte om de vorm van platen en spanten te bepalen. De aanstipper geeft vervolgens de juiste plaats van de ponsgaten aan op de spanten en platen tijdens de bewerking.
Verder zijn er een aantal groepen personen die elk hun eigen taak hebben maar toch moeten samenwerken gezien het feit dat ze in de cyclus van de bewerkingsband meedraaien. Zo werken de metaalsnijders, ponsers en plaatslagers samen voor het bewerken van de platen. Een aantal ponsers en metaalsnijders werken samen met de spantenplooiers voor het maken van de spanten.
Bij de constructie werken de monteerders samen met de voermannen die het materiaal aanbrengen. Ook de klinkers vormen een eigen werkteam. Deze groep bestaat steeds uit twee klinkers, één stokhouder die de klinknagel langs de binnenzijde van de romp tegenhoudt en twee nagelheters. Eén verwarmt de nagels terwijl de andere de klinknagels in de gaten plaatst. De klinkers slaan afwisselend op dezelfde nagel. Na het klinken komen de mateerders om de platen waterdicht te maken, gebruik makend van de techniek van het opkoken.
Over de beroepsgroepen in de periode 1949-1986 zijn we goed geïnformeerd dankzij de bewaarde loonfiches waar steeds de functie opstaat[138]. Wanneer we dit schema overlopen merken we dezelfde beroepen als in voorgaande periode[139]. Toch zijn er een aantal vaststellingen. Zo zijn er geen afzonderlijke meubelmakers meer in dienst. De schrijnwerkers staan dus in voor alle vormen van houtbewerking. Er is nu ook de duidelijke aanwezigheid van lassers op de werf. Dit is normaal, na wereldoorlog II zal het lassen geleidelijk aan het klinken vervangen.
Opvallend is ook het gebruik van de franse naam en de nederlandse naam voor een zelfde functie. Paswerker en traceerder , klinker en riveerder. We zien dus een duidelijke vernederlandsing optreden in de omschrijving van de beroepen. Toch gebruikt men klinker en riveerder in hetzelfde jaar wat een leuk detail is. In de jaren 1955-1964 worden de broepen niet bepaald. Doorheen de jaren merken we het verminderen van het aantal arbeiders. De laatste klinker is in dienst in 1967 terwijl de laatste nagelheter reeds sinds 1965 zal verdwijnen. Waarschijnlijk nemen de leerjongens deze functie over.
Emiel Vekemans bevestigde ons dat de meeste arbeidsfuncties via ervaring worden aangeleerd[140]. Men begint heel vaak als leerjongen op 16-jarige leeftijd. De eerste taak is het nagelheten. Men klimt dan op door als helper bij een andere arbeider in opleiding te gaan. Dit kan bij de smid, plaatslager, monteerder, klinker, enz. zijn. Na deze leerperiode wordt men dan ook volwaardige beoefenaar van het beroep. Vaak werkt men dan samen met een oudere arbeider die de functie volledig kent. Na verloop van tijd zal je dan zelf een leerjongen opleiden. Natuurlijk gaan ook heel wat arbeiders eerst naar de vakschool, maar toch zullen ze de praktijk pas volledig onder de knie krijgen door het zien en aanleren van de techniek uitgeoefent door een arbeider met meer ervaring.
D. Arbeidsomstandigheden.
Over de arbeidsomstandigheden op de werf Van Praet-Dansaert zijn we niet goed ingelicht. Via de verhalen die de ronde doen, maar vooal de constateringen op de werf krijgen we een beter beeld. Werken in de metaalsector is zoals bekend geen lichte job. Het ontbreken van vrouwelijke arbeidskrachten op de scheepswerf is dan ook volledig te begrijpen.
Dat ook de arbeidsomstandigheden vaak hard zijn weet iedereen die de eigenschappen van metaal kent. Wanneer je metaal bij vriesweer hanteert moet je opletten want voor je het weet plakt je hand vast aan het metaal. In de zomer wordt metaal zeer warm waardoor er brandwonden kunnen ontstaan. Op de scheepswerf wordt echter winter en zomer buiten gewerkt. Enkel bij langdurige en hoge vriestemperaturen kan het zijn dat er niet gewerkt wordt. Deze omstandigheden worden echter maar heel weinig ingeroepen op de werven.
Ook de arbeiders binnen in de ateliers hebben het niet altijd aangenaam. De bewerking van metaal met een metaalschaar, ponsmachine en hamers en tangen heeft een oorverdovend lawaai tot gevolg. Dat er de laatste jaren beschermingsmaterialen gebruikt worden is normaal maar vroeger is het niet verwonderelijk dat heel wat arbeiders gehoorproblemen hebben. De verlichting in de ateliers op donkere dagen en bij valavond of in de winter is zeker niet ideaal, de weinige verlichting is zeker onvoldoende. Bij heel wat machines is een gloeilamp bevestigd juist aan de plaats waar men moet werken, dit zijn primitieve hulpjes die de arbeidsomstandigheden niet bevorderen.
De arbeidsduur is in het begin van de eeuw natuurlijk heel wat langer dan de jaren waarvoor me meer gegevens hebben. Een gemiddeld aantal werkuren weergeven is niet zo eenvoudig. Wanneer we de oudste loonboeken van de metalen werven bekijken zien we dat er in de zomer langer gewerkt wordt dan in de winter, dit is ook normaal. Werkdagen van 10 uur vormen in de zomer geen uitzondering en dat 5 dagen per week. In bloeiperiodes wordt ook nog vaak de zaterdag gewerkt. In de winterperiode zijn de werkdagen veel korter, tot 8 uur gemiddeld. In de loonboeken van 1939 zien we dat er nog 48 uur per week gewrekt wordt[141]. In 1956 wordt er gewerkt volgens de 45 uren week[142]. Er wordt gewerkt als volgt: de maandag van 8.15u tot 12u en van 12.45u tot 17u, de dinsdag tot vrijdag van 8u tot 12u en van 12.45u tot 17u, de zaterdag van 8u tot 12u. Er worden dus zes dagen per week gewerkt, volgens het stelsel van de Engelse werkweek. Vanaf maart 1965 wordt er gewerkt volgens de vijfdagenweek. ’s Morgens start men om 7.15u tot 12u en van 12.40u tot 17.05u.
De verlofperiodes liggen voor een deel vast op de scheepswerven. Zo is er steeds een aantal dagen vakantie voor de grote kermis in september, 1 dag voor de jaarmarkt in Dendermonde in september. In mei is er 1 tot 2 dagen verlof voor de kleine kermis. De rest van de verlofdagen worden jaarlijks vastgelegd. Meestal heeft men enkele dagen vrij te kiezen[143].
Als laatste staan we ook nog even stil bij de veiligheid op de scheepswerf Van Praet-Dansaert[144]. Wegens het bewaard zijn van de fiches voor werkongevallen voor de periode 1956-1986 krijgen we een goed zicht op de veiligheid[145]. Voor de vroegere periodes hebben we voor geen enkele werf duidelijk gegevens. Daarom kunnen we deze periodes ook niet bespreken. Op de scheepswerf Van Praet-Dansaert wordt tot en met 1986 gewerkt met een infrastructuur die vele jaren oud is. Vele machines zijn waarschijnlijk uit de jaren 1920 of nog ouder. De juiste datering staat nog niet vast. Daarom hanteer ik hier dan ook dit vage cijfer. Men verwacht dan ook dat er nogal wat ongevallen kunnen gebeuren met de machines. Het tegendeel is echter waar.
Zo gebeuren er nogal wat ongevallen, de oorzaak ligt echter niet aan de machines of de materiaaluitrusting. Men spreekt wel altijd over een onvoorzichtige daad, dit is waarschijnlijk heel bewust. We zien wel een aantal ongevallen vaak terugkeren. Brandwonden door hete klinknagels, snijwonden bij het hanteren van het metaal. Het meest opvallend zijn ongevallen waarbij een vreemd voorwerp in het oog komt. Dit lijkt echter verbazingwekkend gezien het feit dat een veiligheidsbril gebruiken toch logisch lijkt. Dit is duidelijk niet het geval. Ook het pletten van vingers of voet en tenen komen regelmatig voor. De materialen die op de scheepswerf gebruikt worden zijn dan ook steeds zwaar. Een grote onveiligheid op de werf is er niet waar te nemen, toch lijkt het erop dat heel wat ongevallen zich herhalen terwijl ze te vermijden zijn.
E. Besluit
Wanneer we het aantal tewerkgestelde arbeiders van de verschillende werven vergelijken kunnen we een aantal gelijklopende waarnemingen doen. Zo vormt de periode 1900-1914 de grootste bloeiperiode voor beide werven. De scheepswerven recuperen wel na wereldoorlog I, in de loop van de jaren 1920. De scheepswerf Van Praet-Dansaert lijkt in deze periode het meest actief. Voor de drie werven is de crisis van de jaren 1930-1940 heel zwaar met enkel een kleine stijgende periode in 1935-1936 op het vlak van tewerkstelling. Het merkwaardigste is dat de scheepswerf Van Praet-Dansaert in de begin jaren van wereldoorlog II een stijgend aantal werknemers kent. De na-oorlogse periode betekend voor de scheepswerf De Toekomst een stil doodbloeden. De scheepswerf Van Damme kan zich een beetje beter recuperen maar zal uiteindelijk ook midden jaren 1950 stoppen. Voor de scheepswerf Van Praet-Dansaert zien we een langzaam uitdoofproces van midden jaren 1960 tot 1982. De laatste jaren tonen zo een kleine productie dat we kunnen stellen dat de scheepswerf op papier wel nog bestaat maar in de praktijk geen enkele betekenis heeft.
Op de scheepswerven zijn heel veel beroepsgroepen aanwezig. De meeste arbeiders hebben een specifieke functie op de werf. Geleidelijk aan zullen door de productieveranderingen een aantal beroepen verdwijnen. De latere jaren worden gekenmerkt door een grotere flexibiliteit op het vlak van beroepsuitoefening door de arbeiders.
Opvallend is wel dat de arbeiders hun functie voor het grootste deel vanuit de praktijk leren en zo opklimmen in een bepaalde beroepsfunctie.
De arbeidsomstandigheden op de werf zijn zwaar maar of ze extreem zijn tegenover andere scheepswerven mogen we zeker niet stellen. Hetzelfde geldt voor de arbeidsongevallen ook hier zien we heel wat ongevallen. Maar een vergelijking met andere werven is niet mogelijk. Daarom is het ook niet correct om reeds een volledige conclusie te formuleren.
A. Inleiding.
In hoofdstuk 5 krijgen we een duidelijk beeld van de tewerkstelling op de Baasroodse scheepswerven. Maar de scheepsbouw is niet de enige nijverheid die in Baasrode gevestigd is in de 20ste eeuw. Baasrode heeft een bijzondere ligging aan de Schelde wat de ontplooiing van de handel reeds in de Middeleeuwen stimuleert.
In de industriële ontwikkeling spelen niet alleen de waterwegen een rol maar ook de aanwezigheid van spoorwegen is belangrijk. Baasrode heeft reeds vroeg 2 stations en is bereikbaar via de lijn Mechelen-Dendermonde en via de lijn Antwerpen-Dendermonde, deze laatste lijn is niet meer in gebruik. Het Station van Baasrode-Noord wordt reeds in de jaren 1879-1880 opgericht en ligt in de onmiddellijke nabijheid van de industriezone. Vanuit het station lopen kleine aftakkingen naar de verschillende ondernemingen. Grondstoffen en werkkrachten kunnen zo op een gemakkelijke manier worden aangevoerd.
In de volgende paragrafen vragen we ons af hoe groot de impact van de scheepsbouw is op de industriële tewerkstelling in Baasrode. Baasrode heeft een heel lange traditie van scheepsbouwnijverheid of dit ook een aantal nevenactiviteiten aantrekt is dan ook een aspect dat zeker even aandacht verdient. De situering van de verschillende leveranciers in een geografische context kan ons heel wat leren over de afhankelijkheid van de kleinere en grotere ondernemingen aan de scheepsbouwactiviteiten.
B. De industriële tewerkstelling[146].
Rond 1900 situeren we de overgang van een rurale naar een industriële gemeente. De eerste industriële telling van 1819 vermeldt 59 arbeiders op de scheepswerven en 54 arbeiders in de veenderijen of turfstekerrijen. De turfstekerbijen situeren zich aan de Broekkant. Deze turfstekerbijen zijn echter maar enkele jaren actief.
Omstreeks 1846 telt Baasrode bijna 100 arbeiders. Deze mensen zijn tewerkgesteld in de scheepsbouw en in de grote olieslagerij Van Biesen-Stas, gelegen recht over het gemeentehuis. Deze olieslagerij zal later de scheepswerf van Edmond Van Praet worden in 1912. Deze olieslagerij stelt ongeveer 30 arbeiders te werk. Ook in 1880 en 1896 zijn het de scheepswerven en de olieslagerij die de Baasroodse arbeiders tewerkstellen. In het laatste decennium is er een explosie in de industriële tewerkstelling in Baasrode. Rond 1896 zijn er reeds 329 arbeiders. Dit aantal blijft stijgen tot 1287 arbeiders 1910[147]. De vestiging van de vele nieuwe bedrijven houdt rechtstreeks verband met de ligging aan de Schelde en de uitstekende spoorweg verbindingen.
Door de enorme demografische groei in deze periode ontstaat er een tekort aan arbeiderswoningen. Hierop beslist de gemeenteraad in 1901 om 3 nieuwe straten en een dorpsplein in te richten. Er is op baasrode ook één bedrijf dat de woningnood van zijn eigen personeel probeert op te lossen. De firma Vermylen bouwt naast de fabriek een aantal burgerwoningen voor haar bedienden. Voor de arbeiders worden in de Meirgatstraat woningen gebouwd.
De eerste wereldoorlog betekent voor heel wat arbeiders een lange periode van werkloosheid. Na Wereldoorlog I komt de gehele Belgische economie maar moeizaam op gang. De patroons proberen de crisis te boven te komen via loonsverlaging en arbeidsduur verlenging. In 1922 zijn er een aantal bedrijven in Baasrode waar het personeel hetwerkneerlegt. In 1927 volgen opnieuw stakingen. Na de parlementsverkiezingen van mei 1936 breekt in geheel België een nieuwe algemene staking uit.
Na Wereldoorlog II is er een opflakkering van het bedrijfsleven. Het uitblijven van investeringen en moderniseringen zorgt er echter voor dat vanaf de jaren 1960-1970 de Ba~sroodse bedrijven minder succesvol worden.
C. Grote Baasroodse industriële bedrijven[148].
De Bruyn. Tijdens de 20ste eeuw is één van de belangrijkste bedrijven langs de Schelde de " Raffineries du Congo BeIge", gegroeid uit de olieslagerij van de Dendermondse familie De Bruyn. In 1893 wordt de fabriek in Baasrode gesticht omdat het transport van de grondstoffen gemakkelijker is langs de Schelde. De installatie bestaat uit machines voor het winnen van olie uit koolzaad en ravisson (een soort mosterdzaad). Later schakelt men over op de productie van vaste vetten. van olie uit koolzaad en ravisson (een soort mosterdzaad).
De werktijden zijn lang in deze fabriek. Het binnenwerk loopt van 6u ’s morgens tot 18u met 15min pauze om 8u en 16u en 30min pauze om 12u. Het buitenwerk duurt van 6u ’s morgens tot 19u ’s avonds met een rustperiode van één uur over de middag. Omstreeks de eeuwwisseling breidt de fabriek uit met een aantal buitenlandse vestigingen: Hamburg (Duitsland), Olten (Zwitserland), Emmerich (Duitsland) en Wenen (Oostenrijk). In londen is de zetel van de firma gevestigd, ‘The house of De Bruyn-London, Nut butter Manufactures’.
In 1912 wordt er een nieuwe vennootschap opgericht met een Engelse firma. De ‘Usines F. et J. De Bruyn smelten samen met ‘The Niger Company Ltd’, een onderneming met uitgestrekte plantages in Afrika voor oliehoudende zaden. De verzwakte positie na wereldoorlog I zorgt voor een overname in 1922, ‘De Bruyn Ltd.’ wordt een afdeling binnen de Lever-groep en groeit uit tot ‘Raffineries du Congo Belge’. Vandaag maakt het bedrijf deel uit van Nestlé Belgium.
Het arbeiders aantal evolueert van 38 arbieders in 1896, naar 212 arbeiders in 1910 tot 305 arbeiders in 1936. In 1950 telt het bedrijf reeds 1500 personeelsleden.
Usines Vermylen S.A.
Reeds voor 1896 heeft Petrus Vermylen een zaak in Baasrode waar men zetmeel, stijfsel en kleurstoffen kan verkrijgen. In 1896 stappen zijn 3 zonen in het bedrijf en verandert de naam in ‘P. Vermylen et fils’. In 1918 wordt het bedrijf een NV. en produceert glucose, stijfsel, stroop, suiker, oliën, lijmen en basisproducten voor de brouwsector. Het bedrijf beschikt over een elevator om schepen te lossen. In het begin van de jaren 1960 gaat de onderneming op in de Nederlandse Maatschappij ‘Koninklijke Scholten Foxhol NV.’
Het arbeidersaantal bedraagt 241 arbeiders in 1910 en daalt naar 102 arbeiders rond 1936.
Cross & Blackwell, Belgium.
Deze vennootschap wordt op 5 juni 1922 opgericht in Brussel en bestaat uit Engelse aandeelhouders en Belgen uit de groep Vermylen. Het bedrijf vervaardigt confituren, pickles, bonbons, suikergoed en conserven. In 1939 trekt de Engelse firma zich terug, hierdoor verandert de naam in A.A.F.S.A. (Societé Anonyme pour la Fabrication et la vente des Spécialités Alimentaires). Na Wereldoorlog II komt het bedrijf in het bezit van de internationale Nestlé groep.
In 1936 werken er 94 arbeiders in Cross & Blackwell, dit zijn voornamelijk vrouwen.
Ateliers de Construction.
Opgericht op 30 juli 1901 door Theodoor, Joseph en Honoré Vermylen. Dit bedrijf specialiseert zich in metaalconstructie voor de lokale scheepswerven en metalen constructies voor de walserijen van binnen- en buitenlandse steenkoolmijnen. In 1943 komt het bedrijf in handen van Julien Belloy. Een laatste bloeiperiode situeert zich in de jaren 1952-1958. Begin 1970 sluit het bedrijf de deuren door de sluiting van steeds meer steenkoolmijnen.
Rond 1910 werken er 150 arbeiders, in 1936 zijn het er slechts 17 arbeiders. In 1953 werken er een 70-tal arbeiders.
Siegwart: SA Belge des Poutres et Planchers.
Op 30 januari 1906 onstaat Siegwart België, een dochteronderneming van de Zwitserse vennootschap. Het bedrijf is gespecialiseerd in gewapend beton en allerlei afgeleide producten zoals trappen, tegels voor voetpaden, enz. . De Belgische afdeling in Baasrode is gespecialiseerd in de fabricatie van holle betonnen vloeren en balken voor de bevloering en zoldering van woningen. Er zijn twee groepen arbeiders in het bedrijf, de betonwerkers en de monteerders op de werven. Na wereldoorlog II kent het bedrijf nog een korte productieverhoging, uiteindelijk gaat het bedrijf te niet.
In 1949 werken er 130 arbeiders bij Siegwart.
Nu kennen we de grootste bedrijven die gedurende de 20ste eeuw in Baasrode zijn gevestigd. Wanneer we terugdenken aan hoofdstuk 5 en de tewerkstelling op de verschillende werven in overweging nemen kunnen we reeds veel beter de plaats van de Baasroodse scheepswerven binnen de Baasroodse industriële tewerkstelling inschatten. In 1911 zien we 165 personeelsleden op de werf Van Damme en 150 op de scheepswerf Van Praet, dus een totaal van 315 arbeiders. Dus ongeveer 24% van de Baasroodse industriële tewerkstelling werkt in de scheepsbouw. Rond 1936 werken er 35 arbeiders op de scheepswerf Van Damme, een 60 op de scheepswerf Van Praet en 10 op de scheepswerf De Toekomst, dit geeft een totaal van 105 arbeiders. Dit is slechts 15 % van de totale industriële tewerkstelling in Baasrode. Dit percentage zal steeds verder dalen. Het grootste belang van de scheepsbouwnijverheid in Baasrode situeren we dan ook in de periode 1895 tot aan de vooravond van Wereldoorlog I, daarna zullen in Baasrode andere bedrijven sterk groeien terwijl de scheepswerven hun maximum bereikt hebben en stilaan zelfs achteruit gaan. Hierdoor wordt reeds duidelijk dat na de eerste decennia van de 20ste eeuw de scheepswerven voor de plaatselijke tewerkstelling niet zo een grote rol spelen en hun industrieel belang dus eerder laag is.
Hopelijk zal toekomstig onderzoek wel een beter beeld brengen van de verhouding van de Baasroodse werven tegenover andere werven in België. Het sluiten van de verschillende werven heeft nooit een groot belang gehad op de werkloosheid gezien dat de werven steeds vooraleer het stoppen met hun activiteiten een periode van geleidelijke uitdoving hebben gekend.
D. Van de scheepswerf afhankelijke nijverheden.
Waar scheepswerven aanwezig zijn, is het natuurlijk niet uitzonderlijk dat er een aantal bedrijfjes ontstaan die goederen produceren of verhandelen, die rechtstreeks in verband staan met de scheepsbouwnijverheid. Over dit onderwerp is echter niet zoveel geweten in Baasrode. Vaak gaat het om kleine zelfstandigen waarvan geen bronnen bewaard zijn. Tijdens gesprekken met Jan Annemans zijn er toch enkele op de voorgrond gekomen.
Koperslagers
De scheepslampenmakerijen zijn één van de nevenbedrijvigheden die onder invloed van de scheepsbouwnijverheid en de scheepvaart tot stand komen in Baasrode. In Baasrode zijn 2 lampenmakerijen aanwezig. Enerzijds is er de lampenmakerij Van Hoeck. De meest bekende lampenmaker is Désiré De Smedt. Hij verbetert de gewone petroleumlantaarn door een windvang in de lamp te bouwen. Hierdoor krijgt de lamp de bijzondere eigenschap dat ze niet dooft, zelfs niet bij felle storm. Désiré neemt een patent op zijn verbetering. Op de patentstempel die alle lampen van zijn hand meekrijgen lezen we: ‘Petrollantaarn voor schippers. Brevete.D.Desmedt.koperslager.Baasrode.
Blokkenmaker
In de tijd van de binnenzeilvaart maken blokken deel uit van de tuigage die noodzakelijk is aan boord van het schip. In de scheepvaart en scheepsbouw spreekt men steeds over blokken, hiermee bedient men een katrol. Blokken bestaan zowel in houten als metalen uitvoeringen. Op zeilschepen worden enkel-, twee-, en drieschijfsblokken gebruikt. Er bestaan ook grote vierschijfsblokken die enkel op de scheepswerven gebruikt worden, onder andere om een schip op de helling te plaatsen. In Baasrode maakt Charles De Landtsheer zowel blokken als stuurwielen.
Touwslagerijen
Scheepvaart zonder touwwerk is ondenkbaar. In Baasrode zelf zijn voor zover bekend geen touwslagerijen. Baasrode ligt wel kort bij het centrum van de touwslagerijen in Vlaanderen dat zich concentreert in en rond Hamme. Tot op vandaag de dag zijn daar nog industrieel archeologische relicten van bewaard. In Dendermonde is de grote touwslagerij Vertongen gevestigd.
Lierenmakerijen
In Baasrode zijn twee lierenmakers gevestigd. Er is de lierenmakerij van Clapdorp, hierover hebben we geen verdere informatie. Daarnaast is er Joseph De Landtsheer waarvan een aantal reclameborden bewaard zijn. Joseph de Landtsheer heeft 2 ateliers. De lierenmakerij is gevestigd in de Dorpstraat (huidige St. Urmarusstraat), zijn kettingsmederij is gevestigd in het vroegere atelier van Edmond Van Praet in de Nijverheidsstraat (huidige Scheepswerfstraat). Bij Joseph De Landtsheer kan men ook stuurwerken en ankers verkrijgen.
Stuurwerken en stuurhuizen.
Het klinkt misschien een contradictie maar er is in Baasrode een schrijnwerkerij aanwezig die zich specialiseert in de bouw van stuurhuizen en stuurwielen. Maar ook kunnen de schippers bij hem een volledige binneninrichting van de schipperswoonst laten maken. Dus ondanks de aanwezigheid van scheepswerven met eigen schrijnwerkerijen is er nog werk genoeg om zich te specialiseren in de productie van de houten onderdelen van schepen.
Kabelfabriek.
De cablerie Van Praet-Dansaert wordt door de familie Van Praet ten laatste in 1912 opgericht. Aanvankelijk maakt het bedrijfje, dat hoofdzakelijk door Armand Van Praet wordt geleid, zeildoek, waterdichte baches en dekkleden. In het magazijn kunnen de talrijke schippers die Baasrode aandoen, allerlei scheepsartikelen kopen. Onder invloed van de ontwikkelingen in de binnenscheepvaart, van zeil naar motorschepen, schakelt de onderneming over naar het vervaardigen van metalen kabels voor de scheepvaart. De ‘Cablerie Van Praet-Dansaert, Fabrique pour cables métalliques’ is gevestigd op de Drie Huizen, naast de firma ‘P. Vermylen et fils’. De activiteiten van de cablerie worden na het stopzetten van de scheepswerf ook stil gelegd. In 1936 telt de onderneming 94 arbeiders, hoofdzakelijk vrouwen.
E. Leveranciers van de Scheepswerven.
In het archief van de scheepswerf Van Praet-Dansaert zijn alle factuurmappen bewaard van 1947 tot en met 1984. In dit deeltje kiezen we voor een steekproef om te achterhalen waar de leveranciers gesitueerd zijn en wat ze leveren aan de werf. We hebben gekozen voor het jaar 1947 en het jaar 1957, latere jaren zijn niet in de steekproef opgenomen omdat de scheepswerf in de jaren 1960 en 1970 in belang inboet, om vanaf de jaren 1970 tot het einde enkel nog herstellingen uit te voeren.
We delen de verschillende leveranciers in volgens een aantal geografische cirkels. We maken geen onderscheid in het belang van de geleverde materialen, zo komen zowel de stofleverancier voor gordijnen als de staalleverancier in het overzicht voor[149].
De eerste cirkel omvat de leveranciers die in Baasrode actief zijn. Wanneer we het overzicht van het jaar 1947 en 1957 bekijken vallen ons een aantal overeenkomsten op. Het gaat meestal om kleine zelfstandigen die kleinere benodigdheden leveren aan de werf. Daarnaast zijn er een aantal bedrijfjes die typische scheepsproducten leveren zoals het constructiehuis Joseph De Landtsheer en zonen. Het valt ook op dat men geleidelijk aan bepaalde zaken gaat uitbesteden aan derden op de werf, zoals het plaatsen van elektrische leidingen in een nieuw schip en het plaatsen van de ruiten, gordijnen, enz. . Het grootste deel van de lokale leveranciers zijn zeker niet totaal afhankelijk van de scheepsbouw en scheepvaart. Alleen Joseph De Landtsheer en Van Cleempoel zijn voor een groot deel van deze twee sectoren afhankelijk.
De basisleveranciers van de scheepswerf zijn niet afkomstig uit Baasrode. Hieruit kunnen we besluiten dat de invloed van de scheepswerven op de kleine ondernemingen en zelfstandigen in Baasrode niet mag overdreven worden. Deze bedrijfjes leveren een aantal diensten aan de scheepswerf maar hebben ook heel wat afzetmogelijkheden buiten de scheepsbouw.
De tweede geografische regio beslaat een straal van 10 km rond Baasrode. Ook hier merken we een grote diversiteit van geleverde producten. De grote basismaterialen zijn duidelijk ook niet afkomstig uit deze regio. Een aantal leveranciers zien we gedurende deze 10 jaar leveren aan de scheepswerf. Onder de leveranciers zien we zowel de levering van afwerkingmateriaal als machineonderdelen en andere. Ook hier valt onmiddellijk op dat deze bedrijven niet uitsluitend afhankelijk zijn van de scheepswerf. Bedrijven zoals Albert Van de Voorde nijverheidsproducten, gelegen in Dendermonde, nemen scheepsbenodigdheden in hun assortiment op. Gezien de afzetmarkt door de aanwezigheid van een aantal scheepswerven maar vooral door de vrij grote populatie schippers die deze regio kent. Toch zijn alle bedrijven niet uitsluitend op de scheepvaart georiënteerd. Binnen deze regio zien we ook een aantal leveranciers van onderdelen voor de productiemachines.
Vlaanderen is de volgende heel ruime regio. Ook hier zijn een aantal lijnen terug te vinden. De leveranciers van typische scheepsbouwonderdelen zijn allemaal gesitueerd in havensteden of regio's waar nog andere scheepswerven actief zijn bijvoorbeeld: Boom, Willebroek, enz. . Er zijn een aantal bedrijven die zich specifiek tot de scheepsbouw en scheepvaart richten, ze zijn gevestigd in Antwerpen en Oostende. Alle andere leveranciers zijn zeker niet volledig afhankelijk van de scheepvaart en scheepsbouw. Toch zijn er een aantal die waarschijnlijk voor een groot deel van de scheepsbouw leven. Er is een grote variëteit aan producten die al deze firma’s leveren aan de scheepswerf Van Praet-Dansaert. Verschillende bedrijven komen ook heel vaak terug gedurende de bekeken periode. We zien ook dat heel wat bedrijven hetzelfde soort producten leveren, verven en vernissen, toch worden bij de verschillende bedrijven typische verfsoorten aangekocht.
Ook Brussel is sterk vertegenwoordigd als leverancier. Ook hier zijn een groot gamma producten aanwezig. Bij deze bedrijven is hun afhankelijkheid van scheepsbouw en scheepvaart veel minder duidelijk. Het is natuurlijk wel overduidelijk dat de scheepswerf Van Praet-Dansaert niet noodzakelijk is voor deze bedrijven om te kunnen overleven.
Als laatste regio is er Wallonië, hier komen de basisproducten voor de scheepsbouw vandaan. Deze regio levert vooral één product en al zijn afgeleiden, namelijk staal. Dit is zeker niet verwonderlijk, Wallonië kenmerkt zich door een uitgebreide zware metaalindustrie. Dat de scheepswerf Van Praet-Dansaert Belgisch staal gebruikt is meer dan logisch. De scheepswerf Van Praet-Dansaert is één van de vele klanten van deze bedrijven. Deze staalindustrie voelt het verdwijnen van één regionale werf niet in zijn productie. Maar de scheepsbouwcrisis in de jaren 1960-1970 en de vele faillissementen hierop volgend zijn ook voor deze industrie een zware opdoffer met herstructureringen en sluitingen tot gevolg.
F. Besluit.
Baasrode groeit in het begin van de 20ste eeuw definitief uit tot een industriegemeente. Het aantal arbeiders stijgt in 1910 tot 1287 arbeiders. In de jaren 1960-1970 komt de Baasroodse industrie echter in verval. Uiteindelijk dooft Baasrode als industriegemeente uit en zoekt langzaam een nieuwe weg. De Baasroodse industrie concentreert zich in 2 setoren, er is de metaalindustrie met metaalconstructiehuizen en scheepswerven, deze sector is echter net als in andere regio’s in België volledig verdwenen. De tweede sector is de voedingssector, de Baasroodse bedrijven maken allemaal deel uit van grote multinationals. Toch zijn deze bedrijven ook sterk achteruit gegaan.
De scheepsbouw heeft enkel in de periode 1895-1914 heel sterk meegespeeld binnen het industrieel karakter van Baasrode. Nadien blijft de scheepsbouw wel nog aanwezig maar zal niet meer uitgroeien tot de leidinggevende sector in de gemeente. Ook de nevenindustrieën zijn vrij beperkt. Er zijn een aantal bedrijven die sterk op de scheepsbouw georiënteerd zijn zoals de Ateliers de Construction en de kleinere bedrijfjes zoals koperslagerijen, blokkenmakerijen, lierenmakerijen en de kabelfabriek. Toch is de meerderheid van de leveranciers die in Baasrode gevestigd zijn niet totaal afhankelijk van de scheepsbouwnijverheid, wel in tegendeel.
De scheepswerf Van Praet-Dansaert heeft leveranciers uit geheel België. Als algemeen kunnen we besluiten dat de leveranciers die zich volledig toeleggen op de scheepvaart en scheepsbouw in maritieme centra als Antwerpen, Oostende en Gent situeren. Ook een deel van de Schelde van Baasrode tot Antwerpen en de Rupelstreek kenmerkt zich door nevenactiviteiten met een sterke band met scheepvaart en scheepsbouw wat niet verwonderlijk is gezien de vele scheepswerven in deze regio.
Als belangrijkste regio voor de basismaterialen zien we Wallonië met zijn uitgebreide staalnijverheid. Deze staalnijverheid is niet afhankelijk van één bepaalde werf maar wel van de scheepsbouwnijverheid in zijn geheel. De Waalse staalindustrie zal dan ook zware schokken moeten verwerken met de crisis van de jaren 1+960 en 1970 in de scheepsbouwnijverheid. Toch moeten we hier opletten in deze periode is het niet alleen de scheepsbouw maar ook de steenkoolnijverheid en andere metaalverwerkende nijverheid die sterk achteruit gaat.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[8] SEGERS (Yves). 150 jaar scheepsbouwnijverheid te Baasrode. De werven Van Praet en Van Damme (van het einde van de 18eeeuw tot 1914). Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 1993, deel 1, (vakgroep Nieuwe Tijden),pp 26-47.
[9] Yves Segers spreekt in zijn thesis: deel1, hoofdstuk 1, p33 over een “carre” schip, dit type schip is onbekend en Maurice Kaak bevestigt ons dat het in feite om een “farre”schip gaat.
[10] Kaart 2, boek 2 p 4. :Situering van de ligging van de verschillende werven op een copie van de POPP-kaart van Baasrode, sectie C. Kopie gemaakt van origineel bewaard in de Kaartenleeszaal Universiteits bibliotheek Gent.
[11] BAETENS (R.)e.a. Maritieme geschiedenis der Nederlanden. Bussum, De Boer Maritiem, Deel 4, pp13-15.
[12] Het scheepstype ‘lichter’ wordt verklaard in hoofdstuk 9 deel B.
[13] VAN BEYLEN (J.) en DE GROOTE (P.A.).Maritieme Encyclopedie. Bussum, De Bier Jr., 1970-1973, deel 2, p 221.
[14] SMA –ASVD 191: Omzendbrief van scheepsbouwer Cesar Van damme met mededeling dat de “Société en nom collectif Van Damme Frères et Adam” stopt en verder gaat onder de naam “Chantiers Navals Cesar Van Damme” 1914.
[15] Hoofdstuk 5, B. Tewerkstelling op de Baasroodse werven.
[16] Bij de verkoop van deze werf is het volledige archief in opdracht van Gaston Van Damme verbrand door de meestergast.
[17] SMB- carthotheek 96.936.021en 96.936.026
[18] SAD-AGB,nr B752: onderzoek en verguniingen hinderlijke inrichtingen.
[19] Interview met oud-werknemer Emiel-Vekemans, 19 december 2001.
[20] idem 19 en tevens ook naar voor gekomen in één van de vele gesprekken met Jan Annemans, voorzitter vzw Scheepvaartmuseum Baasrode.
[21] SMA-ASVD 131. Kontrakt waarin Gaston Van Damme de scheepswerf van de familie Van Damme verkoopt aan Gabriël en Armand Van Praet. 1955.
[22] SMB – ASVP 01-0372 tot en met 01-0377
[23] SMB-ASVP 01-0042
[24] SMB – ASVP 01-01191
[25] Voor een verdere bespreking van de kabelfabriek, zie hoofdstuk 6, B. Van de scheepsbouw afhankelijke nijverheden.
[26] Interview met Renier Van Praet, 11 februari 2002.
[27] SMB ASVP 01-0396b
[28] Van deze periode zijn echter geen familiepapieren bewaaard in het archief. Of ze nog eventueel in de familie aanwezig zijn is ons niet meegedeeld. Maar wanneer we logisch redeneren stopt men reeds rond de leeftijd van 65 à 70 jaar met zijn beroepsactiviteit. Deze leeftijd is zelfs reeds hoog te noemen.
[29] Dit wordt ons meegedeeld door de zoon van Carlo Van Praet op 6 april 2002.
[30] SMA-ASVD 131. Kontrakt waarin Gaston Van Damme de scheepswerf van de familie Van Damme verkoopt aan Gabriël en Armand Van Praet. 1955.
[31] Gesprek met Jan Annemans, voorzitter vzw Scheepvaart museum Baasrode.
[32] Gesprek met Pieter d’Hollander op 16 september 2001 en idem 31
[33] Gesprek met Renier Van Praet op 11 februari 2002, gesprek met Mevr. Van Landeghem –Van Hoorick op 24 december 2001.
[34] SMB –ASVP 01-0816 tot en met 01-0819
[35] Gesprek met Jan Annemans
[36] Van deze werf zijn slechts enkele documenten bewaard gebleven. Yves Segers heeft Albert Van Praet geïnterviewd. Ikzelf heb contact met zijn zoon Renier Van Praet die zoveel mogelijk informatie heeft gegeven.
[37] Interview met Renier Van Praet op 11 februari 2002.
[38] Idem.
[39] Zie ook hoofdstuk 2 D De familie Van Praet, scheepsbouwers tot vandaag.
[40] Het archief van deze werf is niet bewaard, uitsluitend enkele scheepsplannen. De informatie wordt ons meegedeeld door Mevr. Van Landeghem-Van Hoorick, weduwe van Paul Van Landeghem.
[41] Bijlage 2 , boek2, p 5: Briefhoofding van de scheepswerf Engelen in Rumst
[42] Bijlage 3 , boek2, p 5: Factuurhoofding van de scheepswerf Engelen – Van Landeghem in Baasrode.
[43] Op deze veronderstelling proberen we in de volgende hoofdstukken een antwoord te vinden.
[44] SEGERS (Yves). 150 jaar scheepsbouwnijverheid te Baasrode. De werven Van Praet en Van Damme (van het einde van de 18eeeuw tot 1914). Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 1993, (vakgroep Nieuwe Tijden), deel 1, hoofdstuk 2,pp 69-86.
[45] SMA-ASVD 89. Boekje ter nagedachtenis van wijlen Mijnheer Emiel Van Damme, scheepsbouwer, oud-schepen der gemeente Baasrode op 28 mei 1906 overleden. 1906.
[46] SMA-ASVD 88. Testament van Emile Van Damme, broer van Cesar. 1906.
[47] SMA –ASVD 78. Uittreksel uit de minuten van het vredegerecht van Dendermonde. Louis Meert wordt door de familieraad aangesteld als voogd van Cesar en Gustaaf Van Damme. 1875.
[48] SMA-ASVD 82. Huwelijk van Cesar Van Damme met Maria Constantia Van Praet. Huwelijkscontract. 1889.
[49] GIJSEN (Joris) en SEGERS (Yves). Blik op Baasrode. Een eeuw dorpsgeschiedenis in woord en beeld 1850-1950. Nieuwkerken-Waas, Het Streekboek, 1997, pp. 63-65.
[50] SMA-ASVD 100. Omzendbrief aan de liberalen van Brussel om op 30 juli naar Baasrode te komen voor “une grande manifestation en l’honneur de M. Cesar Van Damme. 1893.
[51] Boek 2, Bijlage 6, p 6. Affiche voor de liberale betoging in Baasrode op 30 juli 1893.
[52] SMA-ASVD 101. Felicitatiebrieven van “ de kinderen van ‘t gehucht Huiskens”, “De liberale vrouwenbeweging van Dendermonde”, “De geburen der Statiestraat en Briel” en de geburen der Dorpstraat” aan Cesar Van Damme met zijn verkiezing tot volksvertegenwoordiger. 1909.
Liberaal Archief, Liberale Verenigingen Dendermonde-Baasrode nummer 7: Drie toespraken ter gelegenheid van de verkiezing van Cesar Van Damme als volksveretegenwoordiger; “Van de inwoners van de Broeckkant, Bestuur der Maatschappij der Nederduitsche Bond en de werknemers van de scheepswerf Van Praet-Dansaert.
[53] Boek 2, Bijlage 5, p 7 . Brief aan Cesar Van Damme door de werknemers van de scheepswerf Van Praet-Dansaert.
[54] GIJSEN (Joris) en SEGERS (Yves). Blik op Baasrode. Een eeuw dorpsgeschiedenis in woord en beeld 1850-1950. Nieuwkerken-Waas, Het Streekboek, 1997, p. 66.
[55] Boek 2, Bijlage 6, p 8 . Loflied ter ere van de verkiezing van Cesar Van Damme als volksvertegenwoordiger. Liberaal Archief , Liberale Verenigingen Dendermonde-Baasrode nummer 7: Triomflied..... .
[56] Liberaal Archief: infomapje Damme Paul Jules Cesar, Van.? [0.3.V1854-+28 VIII.1916.]
[57] SMA-ASVD 95. Overlijden van Cesar Van Damme. Doodsbrief en –prentje. 1916.
[58] SMA-ASVD 125-128. Documenten met betrekking tot de studies van Gaston Van Damme aan de Nijverheidsschool in Antwerpen, 1912-1913.
[59] Interview met oud-werkenemer Emiel Vekemans op 19 december 2001.
[60] SMA-ASVD 131. Kontrakt waarin Gaston Van damme de scheepswerf van de familie Van damme verkoopt aan Gabriël en Armand Van Praet.
[61] Interview met oud-werkenemer Emiel Vekemans op 19 december 2001
[62] SEGERS (Yves). 150 jaar scheepsbouwnijverheid te Baasrode. De werven Van Praet en Van Damme (van het einde van de 18eeeuw tot 1914). Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 1993, (vakgroep Nieuwe Tijden), deel 1, hoofdstuk 2,pp 49-66.
[63] SMB-ASVD 01-0372 tot en met 01-0377.
[64]SMB-ASVD 01-0042
[65] SEGERS (Yves). 150 jaar scheepsbouwnijverheid te Baasrode. De werven Van Praet en Van Damme (van het einde van de 18eeeuw tot 1914). Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 1993, (vakgroep Nieuwe Tijden), deel 1, hoofdstuk 2,pp 66.
[66] SMB ASVP 01-0051.
[67] DE COCK (P.). Een strenge plicht! De kamerverkiezingen in het arrondissement Dendermonde. 1919-1939, Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 1990, (vakgroep Nieuwste Tijen), deel II, p.204
[68] Liberaal Archief, Liberale verenigingen Dendermonde-Baasrode nummer 8: Programma praalstoet ter gelegenheid van de inhuldiging van Burgemeester Arthur Van Praet, 1922 . Affiche praalstoet 1922.
[69] SMA-ASVD 95. Overlijden van Maria Constantia Van Praet. Doodsbrief en –prentje. 1934
[70] Door hun geografische verplaatsingen en het pas late stadium waarbij deze werf in het onderzoek betrokken is, zorgt ervoor dat diepgaander onderzoek naar deze familie niet meer mogelijk is in het kader van de licenciaatsverhandeling.
[71] Hiermee bedoelt men een centrum voor scheepsbouw en herstellingen zoals Saint Nazaire.
[72] Het archief van deze werf is niet bewaard, uitsluitend enkele scheepsplannen. De informatie wordt ons meegedeeld door Mevr. Van Landeghem-Van Hoorick, weduwe van Paul Van Landeghem.
[73] SEGERS (Yves). 150 jaar scheepsbouwnijverheid te Baasrode. De werven Van Praet en Van Damme (van het einde van de 18eeeuw tot 1914). Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 1993, (vakgroep Nieuwe Tijden), deel 1, hoofdstuk 3,pp 114-130.
[74] De officiële betekenis van een zaat is zelling of bed door een schip in de modder gemaakt. In Baasrode spreekt men steeds over een zaat in de betekenis van een scheepswerf die zich kenmerkt door het feit dat er geen hoge oever is tussen de Schelde en de werf, er is een natuurlijk hellend vlak aanwezig.
[75] De oorspronkelijke perceel nummers die ook bij Yves Segers gebruikt worden komen overeen met de kaart ‘Van Tieghem’. Na vergelijking kiezen we ervoor in het kader van deze licentiaatverhandeling de perceelnummers van de Popp kaart te hanteren.
[76] Boek 2, Kaart 3, p 9. Detail van de Popp Kaart van Baasrode, sectie C, voorstelling van de scheepswerf Van Damme
[77] Boek 2, Foto 1, p 10. Foto de beschildering van een deur in het koninklijk salon, daterend uit 1852.
[78] Een ‘Pilaet’ in ons Museum. In: Boven Water, Scheepvaartmuseum Baasrode vzw, Baasrode, 5de jaargang, nummer 2, oktober 2000, p.16-17.
[79] Boek 2, Foto 2, p 10. Foto van de muurschildering aangebracht door Karel Pilaet in 1895.
[80] Boek 2, Foto 3 p 10 . Foto houten loods.
[81] Boek 2, Plan 1 en 2, pp 11-12. SMB S.B.96.004 Plannen van de verbouwing van de herberg ‘s Heeren Wapen in 1920.
82 SAB-GAB n° B4: oprichting van hinderlijke gestichten.
83 Boek 2, Kaart 4, p 13. Detail van de Popp Kaart van Baasrode Sectie C, voorstelling van de scheepswerf Van Praet-Dansaert.
84 Boek 2, Plan 3, p 14. Kaart SMB-cartotheek SB.96.936.040
85 Boek 2, Foto 4, p13. Foto woning Armand Van Praet en Cablerie. Uit: GIJSEN (Joris) en SEGERS (Yves). Blik op Baasrode. Een eeuw dorpsgeschiedenis in woord en beeld 1850-1950. Nieuwkerken Waas, Het Streekboek, 1997, p 105.
86 Boek 2, Kaart 4, p 15. Detail van de Popp Kaart van Baasrode Sectie C, voorstelling van de scheepswerf De Toekomst.
[87] Boek 2, Kaart 5, p15. SAD-AGB B752: Aanvraag Edmond Van praet voor de plaatsing van een stoomketel en bijhorend plan, 10 september 1912.
[88] Bedrijfsbezoek nv De Brandt op 18 december 2001.
[89] SMB-cartotheek SB.96.936.021 en SB.96.936.026
[90] SAD-AGB B752, dossiers betreffende de oprichting van hinderlijke inrichtingen
91 SAD-GAB B874 Bouwdossiers, Doos 1: 1921-1934, plan n°5491
92 Boek 2, plan4, p16. Plan nv De Brandt bewerkt met enkel de gebouwen van de Nieuwe Werf Van Damme.
93 BAETENS (R.). e.a. Maritieme Geschiedenis der Nederlanden. Bussum, De Boer Maritiem, deel 4, p 44.
94 Boek 2, plan 5, p 17. Grondplan gebouwen scheepswerven Engelen-Van Landeghem.
95 SAD-AGB B4 Aanvragen tot oprichting hinderlijke gestichten
96 SAD-AGB B484.153 en B484.224/225. Nijverheidsbelasting: belasting op motoren, drijfkracht en personeel.
97 SAD-AGB B 195: Register der aangevraagde machtigingen tot het oprichten van gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke gestichten, tweede klas. 1919-1930.
98 Men spreekt in het begin over Hp, later Pk en dan plots Klw. Voor de eenvormigheid rekenen we alles om naar Watt: 1Hp= 745.7W, 1pk= 735.499W, 1Klw=1KW=1000W. We ronden af tot op 1 eenheid.
99 SAD-AGB B 484.153 en B 484.224/225. Nijverheidsbelasting: belasting op motoren, drijfkracht en personeel.
100 Boek 2, Bijlage 2, pp18-21. SMB-ASVP 01-0223
101 Interview met oud-werknemer Emiel-Vekemans op 19 december 2001
102 Boek 2, Bijlage 9, p 39. Arbeidsfuncties in 1914.
103 Boek 2, Tekening 1 en 2, p.21. SMB-Cartotheek SB 96.938.010 blauwdruk ponsmachine, SB.96.938.029 pons machine met electromotor.
104 Boek 2, Tekening 3, p 22. SB.96.938.002 Dubbele snijschaar.
[105] Boek 2, Tekening 5, p 22. SMB Cartotheek SB.96.938.011 Blauwdruk plooimachine met 2 beweegbare armen.
[106] Boek 2, Foto 35, p 33. Atelier Edmond Van Praet in de Scheepswerf straat.
[107] Boek 2, Foto 5, p 23. Foto hedendaagse toupie.
[108] Boek 2, Foto 6, p 23. Foto pen en gat verbinding.
[109] Boek 2, Foto 7-9, p 23 . Foto Snijschaar en Boxer.
[110] Het is in het kader van mijn licenciaatsverhandeling de bedoeling geweest om zelf alle aanwezige machines te dateren, dit is niet gebeurd omdat ik dit volgend jaar wil doen in het teken van het behalen van een module- getuigschrift: inleiding tot de industriële Archeologie van VVIA.
[111] SUMMA, Encyclopedie en Woordenboek in kleur. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1977, deel 5, p.160.
[112] Boek2, Plan 6, p 24 . SMB carthoteek SB.96.936.023. Scheepswerven Weduwe Cesar Van damme & zonen, plan der werkhuizen voor houtbewerking.
[113] [113] SEGERS (Yves). 150 jaar scheepsbouwnijverheid te Baasrode. De werven Van Praet en Van Damme (van het einde van de 18eeeuw tot 1914). Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 1993, (vakgroep Nieuwe Tijden), deel 1, hoofdstuk 3,pp119.
[114] SAD-AGB B 484.153 en B 484.224.225. Nijverheidsbelasting: belasting op motoren, drijfkracht en personeel.
[115] SAD-AGB n° 195: Register der aangevraagde machtegingen tot het oprichten van gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke gestichten, tweede klas. 1919-1930. SAD –AGB B 752 onderzoek en vergunningen hinderlijke bedrijven.
[116]Het is in het kader van mijn licenciaatsverhandeling de bedoeling geweest om zelf alle aanwezige machines te dateren, dit is niet gebeurd omdat ik dit volgend jaar wil doen in het teken van het behalen van een module- getuigschrift: inleiding tot de industriële Archeologie van VVIA.
[117] Boek 2,Foto’s 10-12 en Tekening 7, p 25. Foto’s van de machines in het spantenatelier.
[118] Boek 2,Foto’s 13-22,p 25-26. Foto’s van de machines in het platenatelier.
[119] Boek2, Foto’s 23-34, p 27-28 . Foto’s machines schrijnwerkerij.
[120] Boek 2, Plan 7-8, p 29-30. Grondplan Ateliers scheepswerf Van praet-Dansaert.
[121] De volledige productiewijze van een binnenschip wordt uitgelegd in hoofdstuk 11.
[122] SAD-AGB: B 752 onderzoek en vergunningen hinderlijke bedrijven.
[123] Boek 2, Bijlage 8 en Tekening 8, pp 31-32 Blauwdruk en technische omschrijving van de stoomketel.
[124] SAD-AGB B 484.153 en B484.224/225. Nijverheidsbelasting: belasting op motoren, drijfkracht en personeel.
[125] SAD-AGB B 484.153 en B 484.224.225. Nijverheidsbelasting: belasting op motoren, drijfkracht en personeel.
[126] Boek 2, Foto 35, p 33. Foto atelier Edmond Van Praet, Nijverheidsstraat.
[127] Boek 2, Plan 9, p 34.Grondplan atelier met aanduiding machines.
[128] Boek 2,Fot 36, p 33. Foto werf Van Praet Edmond
[129] Boek 2, Plan 5, p 17. Grondplan scheepswerf Engelen-Van Landeghem
[130] SMA-ASVD 151-153 Loonboeken houten scheepswerf periode 1900-1916, 154-158 Loonboeken ijzeren scheepswerf 1900-1954
[131] Boek 2, Grafiek 2, p 35. Aantal personeelsleden houten werf Van Damme 1900-1916.
[132] Boek 2, Grafiek 2, p 36. Aantal personeelsleden scheepswerf Van Damme 1900-1954
[133] SMB-ASVP 01-0073 tot en met 01-0100 Loonboeken scheepswerf Van Praet-Dansaert 1911-1986.
[134] Boek 2, Grafiek 4, p 37. Personeel scheepswerf Van Praet-Dansaert.
[135] Boek 2, Grafiek 5, p 38. Personeel scheepswerf De Toekomst 1928-1949.
[136] SMB-ASVP 01-1150b
[137] Boek 2, Bijlage 9-12, pp 39-41. Personeelsgroepen op de scheepswerf Van Praet-Dansaert.
[138] SMB-ASVP 01-0844 tot en met 01-0855.
[139] Boek 2, Bijlage 13, pp 42-43. Personeelsgroepen scheepswerf Van Praet-Dansaert 1949-1986.
[140] Interview oud werknemer Emiel Vekemans op 19 december 2001.
[141] SMB-ASVP 01-0087
[142] SMB 01-0820
[143] SMB-ASVP 01-0820.
[144] SMB-ASVP 01-0824 tot en met 01-0826
[145] Boek 2, Bijlage 14, pp 44-47.
[146] GIJSEN (Joris). Baasroodse bedrijvigheid aan de Schelde. Dendermonde, stedelijke mesea, 1997,pp6-7.
[147] Boek 2, Grafiek 6 en tabel 2, p 48. Industriële tewerkstelling in Baasrode, 1819-1947
[148] GIJSEN (Joris). Baasroodse bedrijvigheid aan de Schelde. Dendermonde, stedelijke musea, 1997, pp 11-15.
[149] Boek 2, Bijlage 15, pp 49-52. De verschillende leveranciers van de scheepswerf Van Praet-Dansaert.