Een geschiedenis met de armsten. Van Aide à Toute Detresse tot de ATD Vierde Wereldbeweging (1957-1998). (Sara Mels)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 4: De gezinsbeweging ATD. Een waaier van activiteiten

 

Een sociale beweging wordt opgebouwd uit drie componenten: de ideologie, de organisatiestructuur en de acties. De twee eerste componenten zijn reed behandeld in de vorige hoofdstukken. De derde component, de actie, komt hier aan bod. De activiteiten vormen het hart van de beweging. Ze zijn de concrete uitwerking van het denken van de beweging en zijn de instrumenten die tot de uiteindelijke realisatie van het doel van de beweging leiden.

 

Dit vierde hoofdstuk komt overeen met het derde stadium in het ontwikkelingsmodel van Blumer, namelijk de mobilisering van maatschappelijke krachten (hier: armen, permanente werkers en medestanders) voor de acties van ATD. ATD-België groeit eerst en vooral uit tot een gezinsbeweging. Hoewel deze opdracht voornamelijk voor de beweging in Wallonië is weggelegd, ontwikkelt ook de Vlaamse afdeling enkele aspecten van een gezinsbeweging. De activiteiten die ATD zo organiseert, vormen maar één aspect van de werking. ATD kent zichzelf in totaal drie functies toe: een sociale, een syndicale en een politieke. De sociale opdracht van ATD wordt eerst in Wallonië uitgewerkt en vooral in de grote steden: Brussel, Luik en Charleroi, met onder andere een peutertuin en een groepspraktijk van huisartsen. De syndicale taak of de vereniging (hereniging) van de armen tracht ATD te verwezenlijken in de volksuniversiteit en in haar lokale werking met de armsten: de celwerking van de beweging. Met haar eigen pedagogie probeert ATD de Vierde Wereld als een “volk” te doen ontwaken om vervolgens met de armen op weg te trekken. ATD is echter niet de enige organisatie die de armoede wil bestrijden. Ook het buurt(opbouw)werk voert een sociale en in minder mate een syndicale actie bij de armen, die mee in rekening moet gebracht worden. Tenslotte probeert ATD ook een vertegenwoordigend orgaan te zijn voor de armen. In de volksuniversiteiten bereiden ze zich immers voor om als een volwaardige “sociale gesprekspartner” in de samenleving te kunnen optreden. Deze mobilisatie van de armsten op politiek vlak wordt hier niet behandeld, maar komt in het laatste deel aan bod, net zoals de mobilisatie van andere maatschappelijke krachten.

 

 

1. De sociaal-culturele werking van ATD

 

De sociaal-culturele werking van ATD is gediversifieerd. Er zijn vooreerst de activiteiten met de kinderen, zoals een peutertuin en de culturele kinderclubs. Daarnaast telt ATD ook concrete thematische acties, rond kennis, kunst en poëzie, de relatie gezondheid-cultuur en recht. Tenslotte zijn er de internationale werkingen voor kinderen en jongeren, en is er de onafhankelijke VZW Wereld van Morgen, die zich bezighoudt met de actie in de Derde Wereld.

Deze activiteiten worden als modelprojecten gezien, dit wil zeggen dat ATD ze als voorbeelden wil opstarten voor andere organisaties en voor de overheid. "De opzet van dergelijke projecten is de samenleving nieuwe middelen in handen te geven en op nieuwe verantwoordelijkheden te wijzen". Wat ook de eigen werking van de verschillende modelprojecten is, algemeen bestaat ze steeds uit een vijftal aspecten die voor alle projecten gelden en die met elkaar verweven zijn: eerst en vooral zijn de activiteiten gericht op de meest gemarginaliseerden, die het tempo bepalen. Daarnaast zijn de projecten gericht op de garantie van de basisrechten van deze mensen. Ze worden vervolgens opgestart vanuit de vragen en de behoeften van de gezinnen zelf. De modelprojecten moeten de gezinnen ook helpen bij de bewustwording van hun eigen (groeps)identiteit Tenslotte kunnen ze de solidariteit in de buurt versterken. Deze vijf aspecten spelen een belangrijke rol in elke actie bij de gezinnen[264].

 

a) De activiteiten met de kinderen

 

De allereerste activiteiten van ATD in een arme buurt zijn meestal gericht op de kinderen (tot tien jaar). De jonge kinderen zijn zeer gemakkelijk te motiveren voor de werking en niemand heeft er problemen mee, terwijl de samenkomsten van jongeren al voor meer ongenoegen in een buurt kunnen zorgen. Via de kinderen kan ATD vervolgens ook de ouders bereiken die aan andere activiteiten van ATD kunnen deelnemen en bijvoorbeeld een eigen cel van de Volksuniversiteit kunnen starten[265]. De eerste actie van ATD in Brussel betreft deze met de kinderen. Daarbij leggen de vrijwilligers de nadruk op een culturele vorming en het onderwijs. De pivot culturel of het cultureel trefpunt dat in 1972 in Kurregem wordt opgericht, heeft als eerste doelstelling om aansluiting te vinden met de Vierde Wereld in Brussel, om via deze weg contacten te leggen en te luisteren naar de problemen van de armen. De vrijwilligers kiezen daarbij voor een culturele actie: "Omdat kennis de mens bevrijdt. Het delen van bronnen en middelen tot kennis, is het enige delen dat niet vernederend is, dat de waardigheid versterkt"[266]. Het lokaal van het trefpunt bestaat uit een onthaalruimte, een bibliotheek en een schildersatelier, waar regelmatig een artiest kan worden uitgenodigd. Vrijwilligers lezen er de kinderen voor, een activiteit die hen helpt een eigen zingeving te vinden en hen respect leert hebben voor het boek. In de beginperiode is het moeilijk om met deze activiteit de allerarmsten te bereiken, aangezien de meest arme kinderen uitgesloten worden door hun leeftijdgenoten, die meer kansen hebben en het trefpunt als hun plek beschouwen. De vrijwilligers stoppen er daarom een tijd mee en trekken met de boeken onder de arm de wijk in om op die manier contact te leggen met de armste kinderen. Vanaf december 1972 beperkt het trefpunt zich tot de animatie van de allerarmste gezinnen en is het lokaal enkel op zondag open voor de andere kinderen[267]. In 1974 kent de beweging ondertussen vier verschillende trefpunten: in Kuregem, Maalbeek, Schaarbeek en vanaf januari ook in Namen.

Deze activiteit van ATD krijgt ook als eerste erkenning bij de overheid. In 1975 wordt het project van de culturele trefpunten erkend als creatief atelier en bibliotheek. De financiële steun die ATD daarvoor de volgende jaren van de Franstalige gemeenschap ontvangt, helpt de vrijwilligers om hun acties bij de armen verder uit te bouwen. Zo kunnen de culturele trefpunten in 1978 uitgroeien tot min of meer volwaardig culturele centra in de arme buurten. De hoofdaandacht gaat daarbij nog steeds uit naar de kennis- en cultuurverwerving van de arme kinderen, maar het hele gezin wordt nu ook bij de activiteiten betrokken. Daarnaast organiseren de vrijwilligers meerdere creatieve activiteiten, zoals schilderen en tekenen. Ze hebben daarbij aandacht voor de veranderingen in de samenleving. Zo tonen ze zich in 1983 bezorgd om de uitbreiding van het gebruik van de computer, die ze als een nieuwe bron van uitsluiting zien[268].

 

Reeds in 1972 is er vastgesteld dat niet alle gezinnen kunnen bereikt worden via de culturele trefpunten en daarom ontstaan er ook aparte straatbibliotheken. Het initiatief wordt vooral uitgewerkt in Wallonië, want in Vlaanderen is daar, volgens Jean Tonglet, door de verschillende buurthuizen, speelpleinen en jeugdbewegingen, minder behoefte aan. De vrijwilligers -studenten, leraars of mensen uit de Vierde Wereld zelf- trekken met een koffer vol boeken naar de buurten om de kinderen op straat of bij de mensen thuis voor te lezen. Dit voorlezen is de kern van de actie, maar daaruit kunnen ook andere creatieve activiteiten ontstaan, zoals tekenen, schilderen, knutselen, toneel en expressie. Daarbij is het vooral de bedoeling dat de kinderen door het contact met de eigen expressiemogelijkheden meer zelfrespect krijgen en een gevoel van trots voor hun eigen werk[269]. In 1979 ontstaat dan de actie 'Kennis op straat', waarmee ATD haar aantal voorleesplaatsen wil uitbreiden. Voor het eerst gestart in Namen, vindt het initiatief snel uitbreiding. Het aantal straatbibliotheken verschilt echter van jaar tot jaar. Dit project ontwikkelt zich daar waar er al vrijwilligers actief zijn en hun verspreiding is verbonden met die van de culturele trefpunten en van de cellen van de volksuniversiteit. Het verschil met de trefpunten is dat de straatbibliotheek geen eigen lokaal heeft en dat de andere creatieve activiteiten beperkt blijven. In 1998 heeft ATD straatbibliotheken in Aat, Brussel, Charleroi, Nijvel, Luik en Verviers[270].

In 1987 organiseren de animatoren van de pivot culturel voor een eerste maal de 'Weken van Gedeelde Toekomst'. Deze weken vinden plaats tijdens de zomervakantie, hét moment waarop de kinderen zich vervelen. Er wordt dan in samenwerking met artiesten en mensen die op die terreinen actief zijn, onder meer geschilderd, muziek gemaakt en met computers gewerkt[271].

 

De activiteiten met kinderen blijven niet beperkt tot culturele acties. Vooral in het begin besteedt ATD ook aandacht aan het onderwijsprobleem. In 1973 richt ATD een scholenproject op met drie kleuterklassen, drie klassen voor de lagere school en een klas die gespecialiseerd is in individueel onderricht. Dit initiatief blijft beperkt, en na 1975 wordt er geen verslag meer over uitgebracht. Het wordt (gedeeltelijk) overgenomen door het culturele werk dat verschillende vrijwilligers in 1975 bij de families thuis verrichten. Die zijn er vooral bezig met de kinderen, die ze helpen met hun schoolwerk en waarvoor ze didactische spelletjes en boeken meebrengen, maar ze betrekken ook de ouders bij deze activiteiten[272]. In de jaren tachtig en negentig blijft ATD wel aandacht hebben voor het onderwijsprobleem, maar neemt weinig nieuwe initiatieven. In 1997 is één van de jaardoelstellingen van het cultureel trefpunt in het Huis van de Kennis: "om de drang van het leren te versterken bij de kinderen zodat ze slagen op school"[273].

 

b) Het Huis van de Kennis

 

In 1977 spreekt ATD in Pierrelaye op een internationale bijeenkomst, ter ere van haar twintig jaar bestaan, volgende 'Uitdaging' (le défit) uit: "Binnen tien jaar zou in onze buurten niemand nog analfabeet mogen zijn. Ieder van ons zou een beroep moeten kennen. Ieder die iets weet zou dit spontaan moeten meedelen aan hen die het niet weten"[274]. Vervolgens organiseert ATD meerdere culturele projecten en alfabetiseringscursussen. Zo gaat ook het project 'delen van kennis' van start met de steun van de Franstalige Gemeenschap. In 1987 worden al deze activiteiten rond het delen van kennis en cultuur, gegroepeerd in het Huis van de Kennis in Molenbeek[275].

Het Huis van de Kennis wordt in 1987 de centrale koepel voor de culturele trefpunten en voor de andere culturele activiteiten, die ondertussen ook actief blijven in de buurten zelf. Dit pilootproject krijgt een dubbele doelstelling mee: vanuit de terreinervaring die ATD heeft opgebouwd, moet ze er eerst en vooral voor zorgen dat de arme families gemakkelijk aansluiting vinden bij de “gewone” culturele organisaties (die voor iedereen toegankelijk zijn). Daarnaast moet deze actie de kennisdeling van de families van de Vierde Wereld met de vrijwilligers en de medestanders stimuleren[276]. Het Huis van de Kennis organiseert daarvoor verschillende activiteiten: voor de kinderen zijn er de acties van de culturele trefpunten, de straatbibliotheek, ateliers voor schilderen en tekenen, pottenbakken, marionettentheater, informatica en koken. Voor de volwassenen organiseert het ateliers binnen het project Kunst en Poëzie, zoals de muziek- en theaterateliers, ateliers voor boetseren en koorzang. Jaarlijks worden er ook verschillende culturele bezoeken aan musea, concerten en opera's georganiseerd. Tenslotte komt het Huis van de Kennis met verschillende van haar acties ook naar buiten. Er worden openbare voordrachten, tentoonstellingen en toneelstukken georganiseerd, zoals een tentoonstelling met het schilderwerk van de armen in september 1996, en de opvoering van het toneelstuk “Les ambassadeurs de l'ombre” in 2000[277].

 

c) Het project Gezondheid-Cultuur

 

Pierre Hendrick staat als arts mee aan het begin van het project Gezondheid-Cultuur in Brussel. Hij studeert geneeskunde wanneer hij in 1968 deelneemt aan een werkkamp in het kamp van Noisy-le-Grand, waar hij meehelpt met de evaluatie van de gezondheidstoestand van de gezinnen (vaccinaties, ziektes). Met de ontwikkeling van ATD in Wallonië, ontstaat het idee om ook in Brussel een actie rond gezondheid en cultuur te organiseren[278]. In juni 1972 starten de vrijwilligers met de voorbereidingen en in 1975 huisvest de eerste ploeg zich in Molenbeek in een wijk waar andere vrijwilligers van ATD al actief zijn.

De vrijwilligers-dokters stellen vast dat deze mensen in het algemeen geen goede gezondheid hebben, dat hun lichamen versleten zijn door de jaren van armoede, dat de gezondheid een bron van bezorgdheid vormt voor de armsten en dat de mensen moeilijk toegang vinden tot de aangewezen instellingen. In 1977 herbergt het huis in Molenbeek de praktijk van drie dokters en is er een wachtdienst van 24 uur op 24. De dokters leggen de nadruk op een praktijk die veel aandacht heeft voor de mensen zelf. Op die manier proberen ze een betere kijk te krijgen op de problemen die een goede gezondheid bij de armsten in de weg staan en oplossingen te zoeken voor een beter welzijn.

Tijdens hun medische praktijk stoten de dokters op "magisch denken". De armen herkennen hun eigen lichaam niet meer door de snelle veroudering en de lasten. Naast de gewone dokterpraktijk, organiseren de vrijwilligers en permanente werkers in 1977 dan ook bijeenkomsten waar ze samen met de gezinnen praten over hun gezondheid om zo tot een beter kennis van het lichaam te komen: de dokters geven er uitleg over de anatomie, de biochemie, en de mensen van de Vierde Wereld vertellen zelf hoe ze over hun lichaam en over ziektes denken[279]. Binnen deze culturele dimensie van het gezondheidsprobleem, richten de vrijwilligers in september 1982 een 'Welzijnszaal' op waar mannen en vrouwen wekelijks bijeenkomen. Het is een turnzaal waar ze zich kunnen ontspannen, een sport beoefenen, “vivre leur corps de manière plus épanouisssante”[280].

Omdat een dergelijke werking professionele medewerkers nodigt heeft, organiseert het Huis tenslotte vanaf 1996 samen met andere organisaties een vormingsprogramma voor maatschappelijke en socio-medische hulpverleners. De vorming bestaat uit acht dagen verspreid over twee jaar en de hulpverleners leren er hoe ze beter met de mensen die in armoede leven, kunnen samenwerken[281].

De families van de buurt zelf nemen deel aan andere activiteiten van ATD zoals de volksuniversiteit, en leveren een bijdrage aan projecten die specifiek over gezondheid handelen, zoals het gezondheidsverslag voor de Interdepartementale Commissie van Armoedebestrijding in 1991 en het hoofdstuk Gezondheid in het Algemeen Verslag over de Armoede (1992-'95)[282].

 

d) Actie Recht Vierde Wereld

 

In 1973 start ATD met een juridisch trefpunt, pivot juridique. Deze werking ontwikkelt zich rond enkele vrijwilligers en vrienden van ATD die zich willen concentreren op het verbeteren van de toegang van de arme families tot het recht en die hen willen helpen om hun eigen rechten te zoeken en te laten gelden. Daarbij verschaffen ze de gezinnen informatie over de wetgeving betreffende hun werk, de schulden, de familie en de strafwetgeving. In 1980 vestigt de groep zich in de omgeving van het justitiepaleis in Brussel in het “Huis Recht Vierde Wereld”. De advocaten stellen er hun praktijk ten dienste van de armsten. Ze staan in voor de verdediging van de armsten en proberen de juridische wereld te sensibiliseren voor hun lot. Zij denken na over de verbetering van de toegang tot het recht voor de armsten, nemen deel aan colloquia en verspreiden tweemaandelijks een politiek-juridisch bericht ‘Feuille d’action’[283]. In de eerste plaats zijn deze vrijwilligers op een professionele basis bezig met armoede, maar ze sluiten ook aan bij de ideeën van ATD: ze komen maandelijks samen rond ‘feitenfiches’ om zo hun kennis over ‘armoede als een schending van mensenrechten’ verder te verdiepen[284].

Aansluitend bij deze actie, is er ook een cel ATD Vierde Wereld aan het centraal station in Brussel, waar (ex-)daklozen, juristen en vrienden samenkomen om via specifieke situaties, zoals de ‘deporaties’ van de daklozen door de politie buiten de stad, de mensenrechten te bestuderen. En zijn er ook de comités Vierde Wereld die zich binnen een concrete situatie bezighouden met het probleem van de mensenrechten. Zo wordt in 1998, naar aanleiding van de dreigende sluiting van een camping in Boortmeerbeek, een specifiek comité opgericht. Dit verzet zich niet tegen het verbod om permanent op een camping te wonen, maar wil er wel aan herinneren dat de grondwet iedereen het recht op menswaardige leefomstandigheden waarborgt[285].

 

e) Tapori/ Jongerenwerking/ Wereld van Morgen VZW[286]

 

In 1967 start de internationale beweging ATD met de vriendschapsbeweging “Tapori”, die kinderen van verschillende sociale afkomst en van over de hele wereld met elkaar in contact wil brengen via het brievenschrijven. De naam van deze beweging verwijst naar de straatkinderen uit Bombay, die in India “tapori” worden genoemd en die Joseph Wresinksi in 1965 ontmoet op zijn reis door dat land[287]. In 1975 sluit ATD-Wallonië zich met een eigen afdeling bij deze internationale groep aan. Op deze manier wil ATD de solidariteit bevestigen tussen de zwakke en de sterkere kinderen over de hele wereld. Hiervoor werkt ze met het tijdschrift “Brief van Tapori”, waarin de brieven van de kinderen worden gepubliceerd. In het begin moet “Tapori” het met beperkte middelen stellen: men heeft geen eigen lokaal en de werking wordt verzorgd door de animatoren van het culturele trefpunt. Langzaam ontwikkelt “Tapori” zich evenwel tot een belangrijke werking voor en met kinderen. In 1995 wordt in het Huis van de Kennis het “Kruispunt Tapori” begonnen, zodat de kinderen ook via het internet met elkaar in contact kunnen komen[288]. In Vlaanderen en meer bepaald in Limburg, kent het project grote navolging. Verschillende medestanders houden zich er specifiek met “Tapori” bezig. Via het project “Tapori, vriendschap tegen armoede”, dat ingepast is in het projectprogramma van de Vlaamse gemeenschap en ondersteund wordt door het provinciebestuur, vindt “Tapori” in 1997 zijn weg naar veertig Limburgse lagere scholen[289].

Ook de jongerenwerking wordt op internationaal niveau gecoördineerd. Ze draagt de naam “Alternative 144”. In 1977 word in Wallonië een specifieke jongerenwerking gestart, daar waar deze jongeren voordien deelnamen aan de activiteiten van de volwassenen[290]. De werking staat niet alleen open voor jongeren uit de Vierde Wereld, ook jongeren uit andere milieus kunnen zich bij de groep aansluiten. Zo kunnen ze samen opkomen tegen de uitsluiting, en de samenleving sensibiliseren voor de Vierde Wereld. Ze nemen deel aan de activiteiten van de internationale beweging (weekend, studiereis, werelddag voor de jeugd) en aan de andere werking van ATD in België. Daarnaast ontmoeten ze elkaar in de “Club van de Kennis”, waar verschillende onderwerpen aanbod komen, en zijn er verschillende speciale gelegenheden, zoals een ontmoeting met de studenten van Louvain-la-Neuve op 12 maart 1997 en het kerstfeest. Deze activiteit van ATD met de jongeren van de Vierde Wereld krijgt op nationaal vlak een eigen plaats: ze is door de Franse Gemeenschap afzonderlijk erkend en gesubsidieerd als jongerenorganisatie, waardoor ze een stem heeft in verschillende organen zoals de “Conseil de la Jeunesse d’Expression française”. In juni 1999 wordt “Alternative 144” een onafhankelijke VZW[291].

Tenslotte is er de VZW “Wereld van Morgen”, die in 1982 wordt opgericht door een Vlaamse werkgroep. De VZW krijgt als doelstelling het zoeken van permanente werkers voor de Derde Wereldwerking van ATD en het verzamelen van financiële middelen voor de werking. Deze VZW is onafhankelijk van de nationale werking en wordt in 1998 door het ministerie van ontwikkelingssamenwerking als NGO erkend[292].

 

 

2. De vorming in de volksuniversiteit

 

De syndicale functie van ATD vindt haar uitwerking in de volksuniversiteit. Hier komen de arme families bijeen. Ze ontwikkelen er eigen ideeën, politieke opties voor een samenleving zonder uitsluiting, en treden er in dialoog met mensen en organisaties uit andere milieus.

 

a) De Aanvangfase

 

De volksuniversiteit is geen nieuw initiatief. In Frankrijk ontstaan er aan het begin van de twintigste eeuw twee interessante projecten, die zich met het onderricht van de arbeiders bezighouden. In 1898 vinden de universités populaires het levenslicht als een direct antwoord op de Dreyfus-affaire. De linkse, progressieve intellectuele elite is namelijk ontsteld door de onverschilligheid van het volk voor deze zaak. Ze wijt dit aan de onwetendheid en de onvoldoende scholing van de arbeiders en daarom richt ze de volksuniversiteit op. Daar kunnen beide groepen elkaar ontmoeten en krijgen de arbeiders onderricht in de vorm van conferenties. De volksuniversiteit dient zo als middel voor het veranderen van de bestaande maatschappij, maar is geen lang leven beschoren. Wanneer de Joods-Franse kapitein Dreyfus in 1906 onschuldig wordt bevonden van verraad aan de Duitsers, zakt het initiatief in elkaar. Daarnaast zijn de arbeiders zelf ook niet tevreden met de wijze van onderricht: ze moeten de individualistische en intellectuele cultuur enkel in zich opnemen. In 1919 wordt, in het verlengde van de volksuniversiteit, een ander initiatief geboren, de Equipes sociales van Robert Garric. Dit zijn studiekringen die de studenten en de jonge arbeiders dichter bij elkaar willen brengen. Na een eerste ontmoeting, beslissen de lokale groepen gezamenlijk over hun culturele en educatieve activiteiten. Ze willen daarbij niet dezelfde fout maken als de volksuniversiteit en de studenten mogen zich dan ook niet als mentoren opstellen. Het moet tot een interactie tussen beide groepen komen[293].

Het idee van père Joseph komt dus niet uit het niets. De voorgaande initiatieven zijn echter steeds gericht op de arbeiders en niet op de armsten. In tegenstelling tot de volksuniversiteit, lijken de Equipes sociales meer op het idee van Joseph Wresinski aangezien ze niet paternalistisch willen zijn ten opzichte van de arbeiders. Het probleem van deze equipes is echter dat de arbeiders zich meer individualistisch gaan gedragen, waardoor ze de kracht van de gemeenschappelijke arbeidersstrijd en de resultaten op het arbeidersplan verliezen. De volksuniversiteit van de Vierde Wereld probeert deze twee tekortkomingen te vermijden: er wordt samengewerkt met de armen om ze als "volk" te integreren in de samenleving.

 

Het idee van de oprichting van een Volksuniversiteit is jonger dan de sociale werking. In 1968 formuleert de Franse beweging haar strijd als een strijd voor de mensenrechten en wil ze naast sociale acties, ook de verwezenlijking van deze rechten voor de armsten verkrijgen. In deze periode worden er in Parijs activiteiten georganiseerd met de studenten, die de klemtoon leggen op het delen van kennis en cultuur, en die de studenten gevoelig willen maken voor de situatie van de armsten. Op 14 juli 1968 jaar wordt met deze doelstelling voor ogen een bijeenkomst georganiseerd rond het thema van de Franse Revolutie[294].

Met het initiatief van de Volkuniversiteit in 1972 wil ATD deze dubbele interesse verder uitwerken en haar verenigende en vertegenwoordigende functie uitbouwen. Deze strategie, die zich binnen de beweging en het volontariaat ontwikkelt, is nieuw. Ze kon volgens père Joseph niet eerder gestart worden, omdat de vrijwilligers eerst zelf de ellende en de uitsluiting moeten gezien en beleefd hebben. "Die onduldbare situatie heeft ons gedwongen om het over een andere boeg te gooien en we hebben dat gedaan met volledige instemming van de gezinnen en door hen gestuwd"[295]. Vanaf dat moment gaat ATD ook systematisch spreken over het "volk" van de Vierde Wereld. De armen zijn namelijk geen maatschappelijke gevallen. Zij vormen een volk met een eigen manier van leven, een taal, een interpretatie van wat er gebeurd is en een relaties met de anderen[296]. Zo wil ATD aan deze mensen hun eigen historische identiteit teruggeven, want er is wel degelijk een lacune in de geschiedschrijving (behoudens enkele uitzonderingen). "Het feit dat ze gisteren niet behoorlijk geïdentificeerd zijn in hun bestaan en hun eigen geschiedenis, verklaart hun onmogelijkheid een rechtvaardiging te vinden voor hun bestaan en hun toestand van grote armoede vandaag"[297].

 

ATD-België staat bij het ontstaan van de volksuniversiteit in Frankrijk nog niet in stevige schoenen. Op dat moment groeit ze in Brussel en Wallonië van een lokale werking uit tot een beweging. Vanuit de eerste contacten van de vrijwilligers met de arme bevolking in 1970, groeit een wederzijdse afhankelijkheid en ontstaat het begin van een gemeenschappelijk verhaal. De armen van de verschillende wijken gaan zich steeds militanter gedragen; ze verdedigen zichzelf tegen uitwendige "agressie" (zoals hulpverleners), vragen financiële hulp en gaan deelnemen aan activiteiten buiten ATD[298]. Zo ontwikkelt zich een communautaire dynamiek in de wijkbevolking: in 1973 ontstaat het idee van een centrum voor de volwassenen van ATD en in 1975 start ATD met wekelijkse reünies voor de vorming van de volwassenen. Het doel van deze bijeenkomsten is "er samenkomen om er zich te leren uitdrukken aan de hand van het dagelijkse leven van de gezinnen in moeilijkheden en om zich op die manier sterker te maken in de verdediging van de Vierde Wereld"[299]. Via deze wekelijkse vorming van volwassenen, verspreidt ATD zich snel over België. Zo is ATD in 1975 aanwezig in verscheidene wijken in de randgemeenten van Brussel, Molenbeek, Kuregem, Maalbeek en Anderlecht. In 1978 telt de volksuniversiteit reeds zeven basiscellen, waarvan er drie buiten Brussel gelegen zijn in Ath, Namen, en Luik[300].

In Vlaanderen ontwikkelt de volksuniversiteit zich op een andere manier. Er bestaan reeds verschillende initiatieven, zoals de buurtwerken, die zich om het lot van de armsten bekommeren, zodat ATD zich er niet als een gezinsbeweging moet uitbouwen zoals in Wallonië. De beweging ontwikkelt er dus niet dezelfde activiteiten, maar start wel met een volksuniversiteit, die als aanvulling op de werking van deze buurtwerken kan beschouwd worden. Ides Nicaise en Lieve Polfliet[301] beslissen in 1979 om binnen de Vierde Wereldwerking met een eerste Vlaamse cel van de volksuniversiteit te starten. Voor één keer gaan ze met hun groep naar de Franse bijeenkomst, waarbij zij de vertaling verzorgen voor de armen. Met de oprichting van een tweede cel in Willebroek wordt in 1981-‘82 een Nederlandse volkshogeschool gestart. Deze wordt geanimeerd door Mieke Van Dijck, een Vlaamse permanente werkster, die reeds verschillende jaren actief is in ATD. Volgens Ides Nicaise is dit initiatief een unicum voor Vlaanderen. ATD legt er een heel eigen accent mee, ze wil namelijk werken aan een gemeenschappelijke cultuur en gedachtegoed bij de arme mensen, en daagt de mensen uit om over andere problemen na te denken dan hun eigen dagelijkse moeilijkheden[302]. Met de ontwikkeling van ATD in Vlaanderen groeit het aantal basiscellen van de volksuniversiteit snel aan. In 1991 heeft ATD 22 basiscellen, waarvan drie in Vlaanderen gelegen zijn en drie tot onafhankelijke groepen behoren. In 1995 telt de beweging 23 cellen, waarvan elf Franstalige cellen en twaalf Nederlandstalige cellen. Van deze twaalf Vlaamse cellen behoren er echter vier tot partnerverenigingen. Dit is typisch voor Vlaanderen, waar de Vierde Wereldbeweging gefragmenteerd is. De partnerverenigingen zijn met elkaar verbonden op ideologisch vlak maar onafhankelijk in de praktische werking[303]. In 1998 telt de volksuniversiteit tenslotte 37 cellen: zestien ATD-cellen in het Waalse gedeelte, elf in Vlaanderen, één Nederlandse cel (Breda), drie cellen van partnerverenigingen en zes cellen van organisaties die niet tot ATD behoren[304].

 

b) De doelstellingen

 

In 1977 omschrijft de Waalse afdeling de finaliteit van de volksuniversiteit in twee luiken. Eerst en vooral is zij een plaats waar de gezinnen in dialoog treden om inzicht in hun situatie te verwerven en om zich te leren uitdrukken, waar ze dus hun individuele bewustzijn verder ontwikkelen. Daarnaast is de volksuniversiteit ook een plaats waar ze als groep een militante solidariteit ontwikkelen, waar ze een collectief bewustzijn opbouwen: ze behoren tot één volk en krijgen via de bijeenkomsten de mogelijkheid tot vertegenwoordiging en afvaardiging[305]. In 1987 wordt er beslist dat de volksuniversiteit een plaats van échte dialoog moet worden en niet alleen een forum voor de armsten. ATD wil dat het tot een partnerschap komt waar gezinnen, permanente werkers, medestanders, vrienden, andere organisaties en instanties met elkaar in contact treden. Zo ontstaat er een ruimte waar iedereen van iedereen kan leren tot voordeel van de strijd tegen de armoede: de gezinnen krijgen er de kans om de eigen leefsituatie duidelijk te verwoorden; de permanente werkers getuigen er over de keuze die ze gemaakt hebben, geven voorbeelden van gebeurtenissen vanuit het eigen leven en leren er van de anderen; de medestanders luisteren er naar de gezinnen en delen er hun ervaringen met armoede mee; andere organisaties luisteren naar de problemen en vertellen ook hun kant van de zaak. Zodoende wordt de volksuniversiteit voor ATD een plaats waar het, steeds in respect voor de eigenheid van iedereen, tot een echte dialoog komt tussen de verschillende betrokkenen in de maatschappij en met als uiteindelijk doel voor ogen: de integratie van de armsten in de samenleving. Dit finale doel is de politieke opdracht die ATD reeds bij haar ontstaan mee gekregen heeft, maar die vooral in de jaren negentig op de voorgrond zal komen[306].

 

c) De werking

 

De volksuniversiteit werkt op verschillende niveaus: het thuisbezoek, de celbijeenkomsten, de volksuniversiteiten zelf. Eerst gaan de vrijwilligers op zoek naar de doelgroepgezinnen in de buurt: in Wallonië gebeurt dat in het begin vanuit de activiteiten die ze reeds voeren in de wijk, en in Vlaanderen, waar er geen andere activiteiten plaats vinden, gebeurt dit bijvoorbeeld via het werkmilieu van de vrijwilligers; Lieve Polfliet nodigt mensen uit die ze ontmoet in het OCMW. Wanneer de beweging al iets bekender is, zijn het de gezinnen zelf die andere mensen uitnodigen, zijn het de media die bepaalde wijken in de aandacht brengen en waar vrijwilligers naar toe trekken, of schrijven mensen zelf naar ATD voor informatie. Na het identificeren van een geschikte buurtbevolking, gaan de vrijwilligers op huisbezoek om de mensen uit te leggen dat de situatie waarin ze leven ook anders kan zijn, dat er mensen zijn voor wie ze wel tellen. De armen worden dus uitgenodigd om hun verhaal te vertellen. Tenslotte wordt hen voorgesteld om naar de celbijeenkomsten te komen. Dit zijn bijeenkomsten waar de gezinnen op lokaal niveau samenkomen. Zo ontstaat bijvoorbeeld bij de eerste ontmoeting tussen Ides Nicaise, Lieve Polfliet en de gezinnen van Heverlee ook de eerste cel in Vlaanderen[307].

De samenstelling van de cellen is vaak verschillend. Naast de groepen van ATD die uitsluitend arme gezinnen tellen en de begeleiders, zijn er ook ATD-groepen uit andere milieus: zoals de medestandersgroep uit Brugge of de studentengroepen in Antwerpen en Leuven, die vanaf 1987 ook deelnemen aan de volksuniversiteit. Tenslotte zijn er cellen van arme gezinnen uit andere verenigingen, zoals het centrum Kauwenberg, dat onafhankelijk is van ATD en een eigen identiteit heeft, maar wel werkt vanuit dezelfde houding. Deze lokale bijeenkomsten in de cellen tellen tussen de drie en dertig personen en worden verschillende keren per maand georganiseerd naargelang het de deelnemers past[308].

In de cellen leren de gezinnen steeds opnieuw het woord te nemen, groeit er een solidariteit onder hen en worden de thema's die in de volksuniversiteit behandeld zullen worden, voorbereid. Daarnaast nemen de cellen andere engagementen van armoedebestrijding op zich: zo zijn er de sociale activiteiten zoals het cultureel trefpunt en de kinderwerking, die vooral in Wallonië ontwikkeld zijn. In Vlaanderen worden er gelijksoortige acties opgezet met de gezinnen, maar deze vinden vooral plaats binnen de cel. De gezinnen vinden er tenslotte steun bij elkaar en de vrijwilligers komen hen soms te hulp bij problemen. Zo gaan vrijwilligers bijvoorbeeld mee naar de jeugdrechtbank om te bemiddelen. Dit gebeurt enkel in noodsituaties, want ATD wil geen hulporganisatie zijn. Ze wil de mensen daarentegen sterk maken zodat ze zelf hun rechten kunnen opeisen[309].

Het gevaar ontstaat dat een cel die al lang bezig is, niet langer openstaat voor nieuwe leden. ATD heeft zich echter tot taak gesteld om steeds opnieuw op zoek te gaan naar de armste en meest uitgesloten mensen. Daarom wordt er volgens Lieve Polfliet meer en meer op twee sporen gewerkt. De gezinnen die reeds langere tijd naar de bijeenkomsten van hun cel gaan, en die zodoende al een zeker ontwikkelingsproces achter de rug hebben (dit zijn de miltanten), krijgen een nieuwe taak of verantwoordelijkheid binnen de verschillende werkgroepen en netwerken die na het Algemeen Verslag over de Armoede zijn opgericht. Op die manier kan de lage drempel van de cellen en van de volksuniversiteit bewaard blijven[310].

 

Tenslotte is er de volksuniversiteit zelf, die maandelijks wordt georganiseerd en die afzonderlijk plaatsvindt voor de Franstalige en Nederlandstalige cellen. De Vlamingen komen afwisselend samen in het Vierde Wereldhuis in Brussel en de lokalen van de UFSIA in Antwerpen, de Franstaligen ontmoeten elkaar op de campus van de universiteit van Louvain-en-Woluwe. De werking van beide afdelingen berust elk bij een eigen animatieteam, dat regelmatig samenkomt voor een bespreking. Tot 1995 bestaan de teams aan Waalse en aan Vlaamse zijde uit een permanente werker en de plaatselijke verantwoordelijken van de cellen, vanaf 1995 kunnen er echter ook militante armen en medestanders in werken[311]. In Vlaanderen wordt de animatie van 1982 tot 1984-1985 verzorgd door de permanente werkster Mieke Van Dijck, en vervolgens van 1984-1985 tot 1989-1990 door Herman van Breen, ook een permanente werker[312]. Lieve Polfliet verzorgt ook enkele keren de animatie, op de momenten dat er geen permanente werkers in Vlaanderen beschikbaar zijn. Momenteel wordt de volksuniversiteit aan Vlaamse kant opnieuw geanimeerd door permanente werker, Bert Luyts, en medestandster, Marcella Gills.

Het animatieteam legt de jaarthema's vast. De jaarwerking is afhankelijk van de omstandigheden, van wat er leeft bij de mensen, van de politiek. Zo wordt er in de periode van de opstelling van het Algemeen Verslag gewerkt rond de verschillende thema's die daarin behandeld worden. Daarnaast is de keuze van de onderwerpen afhankelijk van het thema dat de internationale beweging tweejaarlijks aanbrengt. Op die manier wordt er ook steeds een band gelegd over de grenzen heen en voelen de gezinnen de verbondenheid met de lotgenoten uit het buitenland. Bij de bepaling van de thema’s voor de werking moet er tenslotte op vier punten gelet worden: de werking moet steeds aandacht hebben voor de armsten die voor de eerste keer komen, ze moet een vormingselement inzitten, de thema’s moeten aansluiten bij wat er op dat moment in de maatschappij leeft, en de werking moet een dialoog op gang kunnen brengen tussen de armsten en de rest van de samenleving. Wanneer het maandthema is vastgelegd, wordt de "Brief van de Volksuniversiteit" opgesteld. Daarin wordt het thema voorgesteld, worden vragen gesteld en volgt een korte samenvatting van de vorige bijeenkomst. Deze brief wordt tenslotte verstuurd naar alle gezinnen, medestanders en vrienden[313].

Een bijeenkomst verloopt steeds op dezelfde wijze. Eerst is er het uitgebreide onthaal waarbij het lokaal nieuws wordt verteld en waarbij ook het nieuws uit de nationale en internationale beweging en uit de media aan bod komt. Vervolgens is er een pauze waar tijd genomen wordt om bij te praten en koffie te drinken. Na de pauze wordt gesproken over het thema van de avond. Daarbij worden verschillende animatiemiddelen gebruikt: de verslagen worden voorgelezen, er wordt in groepen gewerkt, er kunnen video's, artikels en tekeningen gebruikt worden of er kan tenslotte een gastspreker worden uitgenodigd. Achteraf wordt alles in een verslag neergeschreven[314].

 

 

3. ATD en het buurt(opbouw)werk

 

ATD heeft een waaier aan activiteiten om haar doel te verwezenlijken. Maar met deze activiteiten staat ze zeker niet alleen in de samenleving. In Vlaanderen is vanaf de jaren zeventig een netwerk van buurtwerken en buurtopbouwwerken ontwikkeld, die dezelfde activiteiten aanbieden. Binnen dit netwerk bevinden zich de Vierde Wereldcentra, buurtwerken die zich specifiek tot de armsten richten. Ze zoeken aansluiting bij ATD-Vierde Wereld.

 

a) Het buurtwerk tot de jaren zeventig

 

De eerste Vlaamse buurtwerken dateren van de jaren vijftig. De initiatiefnemers zijn doorgaans religieuzen, die zich vanuit hun solidariteitsgevoel en engagement in de individuele hulpverlening storten. Ze willen via een vertrouwensrelatie en laagdrempelige activiteiten de mensen bijstaan in hun leed en een helpende hand bieden waar het nodig is. Van overheidsinitiatief is er op dat moment geen sprake. In de jaren zestig krijgen deze privé-initiatieven belangstelling van de maatschappelijke werkers en van de sociale hogescholen. De universiteit gaat het buurtwerk theoretisch ondersteunen, waardoor termen als "samenlevingsopbouw", "methodisch opbouwwerk" hun intrede doen. De vrijwilligers blijven gericht op de volksbuurten, en beginnen nu ook de zelfredzaamheid van de buurtbewoners te stimuleren. De verschillende buurtwerkers zoeken toenadering en richten in 1967 de Federatie voor Bijzondere Volksontwikkeling door Buurtwerk op. Als belangenbehartigende en begeleidende organisatie ijvert de Federatie Buurtwerk voor de erkenning en de subsidiëring van het buurtwerk. In 1972 verschijnt de eerste wetenschappelijke publicatie over het buurtwerk van de socioloog Carl D'Aes, Bijzondere Volksontwikkeling door buurtwerk in Vlaanderen. D'Aes "verwijt" de buurtwerken enkel de symptomen te bestrijden, de problemen met andere woorden individueel aan te pakken in plaats van iets aan de oorzaak te doen. De discussie die ontstaat tussen de traditionele buurtwerkers en de buurtopbouwwerkers, leidt tot de oprichting van een tweede koepelvereniging in 1975, de Bond van Buurtopbouwwerken. Een deel van de buurtwerkers geeft het buurtwerk nu een politiserende en bewustmakende taak. Ze leggen daarbij de nadruk op een structureel gerichte aanpak en sporen de belemmerende factoren in de buurt op, die ze vervolgens bespreekbaar maken bij de bewoners en de probleembetrokken instanties. Vanuit de ambitie om over de participatie van de bevolkingsgroep heen tot een maatschappijverandering te komen, gaan deze buurtopbouwwerkers zich richten op de mobilisering van de buurtbewoners en het voeren van sociale acties. Daarbij gebruiken ze een integrale aanpak (totaalaanpak) met drie methodische pijlers: de eerste opvang en sociale dienstverlening, het groepswerk en het opbouwerk-op-buurtniveau[315].

 

Het Centrum Kauwenberg is één van de buurtwerken, die voor deze structurele aanpak kiest. Dit centrum wordt in 1972 opgericht door Maria Hentzen, pastoraal werkster van de Sint-Antoniusparochie te Antwerpen, met de bedoeling de armen uit hun isolement te halen. Het centrum ontwikkelt zich door de jaren heen als een buurtopbouwwerk voor armen en organiseert daarvoor een geheel van activiteiten. Methodologisch valt deze werking uiteen in twee takken: de versterking van de kansarmen via de basiswerking enerzijds, en het oplossingsgericht werken, anderzijds. Het Centrum Kauwenberg is als dusdanig een mengvorm van het traditionele buurtwerk en het opbouwwerk[316].

Zijn sociaal-culturele werking mag, volgens het Centrum, niet als een stappenstrategie geïnterpreteerd worden. Alle activiteiten zijn juist geïntegreerd aanwezig. Maar de vrijwilligers van het centrum Kauwenberg beseffen wel dat: "geen enkele groepswerking of -vorming denkbaar [is] zonder een algemene basiswerking"[317]. Via individuele hulpverlening en huisbezoeken proberen de vrijwilligers de eerste nood te lenigen, de mensen uit hun isolement te halen en hen mondig te maken. Vervolgens organiseert het Centrum de instuif, dit is een permanentie in het buurthuis waar de buurtmensen elke werkdag op bepaalde uren terechtkunnen om er elkaar te ontmoeten, maar ook buurtmaaltijden, feesten en wandelingen om de onderlinge solidariteit bij de armen te bevorderen. Daarna kunnen de armen samenkomen in praatgroepen en op buurtvergaderingen om er weerbaarder te leren worden en inzicht te verwerven in de oorzaken van armoede en uitsluiting. Binnen het geheel van deze activiteiten legt het Centrum de nadruk op het groepsmethodische werken. Dit wil zeggen dat na de eerst hulpverlening alle activiteiten in groepsverband worden georganiseerd via persoongebonden groepen (vrouwen, mannen, partners) en thematische groepen. Deze groepswerkingen versterken het "wijgevoel" en steunen op die manier de algemene visie[318].

 

b) Het projectmatig werken in de jaren tachtig

 

In de jaren tachtig wil de overheid de veelvormige praktijk, die zich ontwikkeld heeft, duidelijker profileren. In 1982 stelt minister van Cultuur K. Poma de "Beleidsnota samenlevingsopbouw" op. De tot dan toe integrale aanpak van het probleem, moet nu wijken voor een planmatig en oplossinggericht werken. Deze aanpak is pragmatischer: de buurtwerker mag geen genoegen meer nemen met de resultaten die het proceswerk op lange termijn biedt, maar moet via projecten concrete uitkomsten bereiken op korte termijn. In deze periode gaat de vervlechting die steeds tussen het buurtwerk en het opbouwwerk bestaan heeft, verloren. De buurtwerken op zich krijgen geen subsidies meer, maar worden verplicht om projectmatig te werken. Zo moeten de buurtwerkers meer afstand nemen van de typische buurtwerkactiviteiten zoals de buurthuizen met lage drempels voor de betrokkenen, de hulpverlening, de recreatie, de relatieopbouw en de vorming, en moeten ze meer buurtopbouwend beginnen te werken[319].

 

In 1982 ontstaat ATD in Vlaanderen. De vrijwilligers van het Centrum Kauwenberg nemen dat zelfde jaar deel aan een ATD-weekend. Bij deze gelegenheid herkennen de beide groepen bij elkaar een zelfde opvatting over de Vierde Wereld en beslissen ze om verder samen te werken. Verschillende vrijwilligers en armen van het Centrum Kauwenberg zijn vervolgens aanwezig op het grote internationale ATD-feest in Vorst en volgen de kelderbijeenkomsten van de volksuniversiteit. Dit vroege contact tussen beide is te verklaren door persoonlijke contacten: Maria Hentzen en Mieke van Dijck zijn al lang vrienden en Maria Hentzen is ook meegegaan op studiereis naar Noisy-le-Grand in 1975[320].

Het Centrum Kauwenberg ontwikkelt zich (onder invloed van ATD) tot een Vierde Wereldcentrum. Van bij het ontstaan richt het Centrum zich al tot de armen, maar nu ontwikkelt het ook de typische Vierde Wereldvisie van ATD, waarbij het "emancipatieproces" het sleutelwoord is. De vrijwilligers van het Centrum proberen de armen uit hun isolement te halen, hen in groep samen te brengen om hun ervaringen te delen (ook met armsten uit andere buurten en steden) en hen aan te tonen dat ze als groep een eigen identiteit hebben, namelijk die van een "Vierde Wereld". Enkel wanneer de armen een zekere emancipatiegraad bereiken, kunnen ze deelnemen aan de activiteiten van het opbouwwerk. Daarom volgen de groepen van Kauwenberg ook maandelijks de kelderbijeenkomsten van de volksuniversiteit van ATD[321].

Tijdens de jaren tachtig neemt het Centrum Kauwenberg met haar integrale aanpak echter een aparte plaats in. Louter buurtwerken krijgen geen overheidssteun meer en het centrum start in deze periode voor het eerst met haar projectwerking. In deze projectwerking legt het Centrum de nadruk op de solidarisering met andere groepen in de samenleving, via videoprojecties kunnen de beleefde ervaringen bijvoorbeeld terug worden opgeroepen en getoond aan andere groepen van buiten uit. Daarnaast beklemtoont het Centrum er ook de structurele aanpak tot verandering mee. Zo wordt er concreet een project uitgewerkt genaamd OHEMA of “Ontwikkeling van aangepaste Hulpverleningsmethodieken vanuit Extreem Maatschappelijke Achterstelling”, die de verbetering van de relatie van de kansarmen met de hulpverlening beoogt. Uit de projectwerking van het Centrum Kauwenberg blijkt dat het, naast de sociaal-culturele actie met de armsten (de eerste werkingstak), nog twee andere taken heeft. Zo moeten er maatregelen getroffen worden op het politieke vlak die op verschillende terreinen tegelijk inspelen (een niveau waarop de vrijwilligers van Kauwenberg slechts miniem aanwezig zijn), en moet de bevolking bewust gemaakt worden van de situatie (de tweede werkingstak)[322].

 

Op 30 december 1983 richt André De Cock de Beweging voor Mensen met een Laag Inkomen en Kinderen in Gent (BMLIK) op. Hij start met de BMLIK na kennismaking met ATD. Deze leert hij kennen via de studie Buurtbewoners en Buurtwerk van Luc Valgaeren die hij ter hand neemt voor zijn eindwerk voor de bibliotheekschool over de samenwerking van de openbare bibliotheek en het buurtopbouwwerk. Geïnteresseerd in het initiatief van ATD gaat André de Kock verscheidene keren naar het onderzoeks- en vormingscentrum van ATD in Pierrelaye, Frankrijk. Net als ATD meent BMLIK dat de armsten in hun fundamentele mensenrechten worden geschonden en daardoor uitgesloten worden van een menswaardig leven. De BMLIK wil daarom de structurele oorzaken van deze armoede aanpakken[323].

 

c) De terugkeer naar de procesmatige werking

 

In de jaren negentig wordt de verwijdering die tussen het buurtwerk en het buurtopbouwwerk ontstaan is, als een gebrek aan een langetermijnvisie gezien. Het oplossingsgericht projectwerk heeft ook zijn beperkingen en het belang van het buurtwerk als een opening naar kansarme groepen en als de basis voor projecten, wordt geherwaardeerd. Vandaag wordt het buurtwerk omschreven als een basisvoorziening voor samenlevingsopbouw, waarbij zijn territoriale gerichtheid typerend is, een actie van territoriaal opbouwwerk op buurtniveau dus. Deze werking wordt vooral in achtergestelde buurten uitgebouwd. Ze vervult drie functies: een integratiefunctie, waarbij het de bedoeling is om de buurtbewoners uit hun sociaal isolement te halen; een mobiliseringsfunctie, waarbij de buurtwerkers de bewoners aanzetten om hun wijkproblemen zelf op te lossen; en een democratiseringsfunctie, die veronderstelt dat de bewoners hun eigen wensen en verwachtingen ten aanzien van de wijk naar voren brengen. De lage drempelactiviteiten, zoals permanenties, buurtfeesten, buurtmaaltijden en bewonersbijeenkomsten, geven er vorm aan[324].

Het buurtwerk en het opbouwwerk zijn bevoorrechte partners geworden. Terwijl het buurtwerk in de buurt zelf werkt en de problemen zodoende snel en in een realistische situatie te zien krijgt, kan het opbouwwerk zich op zijn probleem- en oplossingsgerichte aanpak toespitsen[325]. Het opbouwwerk heeft zich ontwikkeld als een sector en een methodiek. Als sector is het een georganiseerd geheel van instellingen en instituten, dat zich situeert binnen de koepel van de samenlevingsopbouw. Het opbouwwerk brengt twee nieuwe elementen aan bij de reeds gevoerde buurtacties, namelijk de belangenbehartiging en de maatschappelijke ontwikkeling of innovatie. Zo wil het de zeggenschap van de groepen vergroten en wil het ten tweede samen met de "ervaringsdeskundigen" (de kansarmen) vernieuwende oplossingen voor maatschappelijke problemen onderzoeken. Ze treedt dus in tweede instantie op als een sociale uitvinder, waarbij de projectmatige werking als instrument gebruikt wordt. Daarnaast heeft het opbouwwerk nog twee kenmerken: enerzijds wil het de groep in zijn collectieve probleembewustwording ondersteunen (een dimensie die door het eenzijdige projectmatige werken van de jaren tachtig verwaarloosd werd) en anderzijds heeft het een democratiseringsfunctie doordat het de kanalen waarlangs zeggenschap mogelijk is, helpt te scheppen of te verbeteren. De methodiek van het opbouwwerk is tenslotte gericht op een directe aanpak van collectieve probleemsituaties van de burgers, waarbij het een participatiegerichte en een oplossingsgerichte dimensie hanteert. Als methodiek gebruiken het welzijnswerk en het buurtwerk het opbouwwerk als een aanvulling voor hun benadering van de kansarmoede[326].

 

Het buurtwerk vindt in de jaren negentig een tweede adem, waardoor het niet volledig wordt afgeschreven door het projectmatige werk. Naast de opbouwwerkmethodiek ontwikkelen onderzoekers, waaronder Herman Baert, tussen 1989-1991 de "basisschakelmethodiek", die zich specifiek richt op een (geïntegreerde) armoedebestrijding. Deze methodiek is niet zo nieuw, want de Vierde Wereldcentra hanteren reeds een gelijkaardige techniek, maar zij hebben daarmee nooit een erkende plaats gevonden in het hele welzijnslandschap[327]. Nu wordt de techniek echter wetenschappelijk gemotiveerd. De basisschakelmethodiek wordt uitgewerkt vanuit de vaststelling dat er, enerzijds, een kloof bestaat tussen de leefwereld van de hulpverlener en kansarmen en dat het aanbod, anderzijds, tot dan toe steeds gefragmenteerd en gespecialiseerd is geweest. De methodiek heeft dus een dubbele finaliteit, ze is doelgroepgericht (de kansarme) en omgevingsgericht (de samenleving dient ook inspanningen te leveren). Zo willen de onderzoekers de ontbrekende schakels tussen de kansarme en de samenleving leggen. De armoedespiraal kan immers enkel doorbroken worden als gelijktijdig en samenhangend aan persoonlijke versterking en aan maatschappelijke verandering wordt gewerkt. Het idee groeit dan ook dat men in verband met de armoedebestrijding een meerfrontenstrategie moet hanteren. Daarbij zijn relatieopbouw, recreatie, hulpverlening in noodsituaties, een persoonlijke, functiegerichte en structurele vorming, en de beïnvloeding van de omgeving belangrijk. De "geïntegreerde wijkcentra", die met deze methodiek werken, hebben het voordeel ten opzichte van een louter categoriale organisatie voor kansarmen, dat ze de armen niet in een apart vakje steken, maar dat ze hun juist de kans geven om aansluiting te vinden met het meest nabije samenlevingsverband, de buurt[328].

Op die manier wordt de samenwerking tussen opbouwwerk en buurtwerk terug verstevigd. De buurtwerking is namelijk een waardevolle basisvoorziening binnen de verloederde stadsbuurten die een werking van volgehouden inspanningen en continuïteit vereisen. Daarbij heeft het buurtwerk een bijzondere verantwoordelijkheid voor de meest achtergestelde groepen binnen de buurt. Om deze groep te bereiken, is de basisschakelmethodiek een belangrijk instrument dat gericht is op directe noden, maar ook op de integratiemogelijkheden van de armengroep. Het buurtwerk als basisvoorziening slaagt er echter niet in zijn rol als draaischijf te spelen zonder zich ook af te stemmen op andere diensten en organisaties die buurtgericht werken. Zo komt het opbouwwerk als prioritaire partner naar voren. Daarbij kan ook een wisselwerking met de Vierde Wereldbeweging ontstaan. Die kan binnen het buurtwerk betrokken worden bij begeleiding, advies, hulpverlening, informatie en vorming[329].

 

Na de Vierde Wereldcentra, gaan nu ook andere organisaties de schakelmethodiek gebruiken. Via zijn verantwoordelijkheid in de opvolging van het Algemeen Verslag over de Armoede (1992-'95), is Bert Luyts als permanente werker van ATD op de hoogte van de hedendaagse acties op het vlak van de armoedebestrijding. Zo start Welzijnszorg in 1991 met het project "Welzijnsschakels", waarmee de organisatie vrijwilligers ondersteunt die zich concreet willen inzetten tegen armoede en uitsluiting in de eigen omgeving. Met de term "schakels" wordt duidelijk dat men volgens de "basisschakeltechniek" wil werken. Dit initiatief toont aan ATD het moeilijke karakter van deze geïntegreerde werking (die sterk aansluit bij de methode van ATD): het werken met de armsten kan namelijk snel vervallen in de traditionele éénrichtingswerkwijze van hulpverlening[330]. Niet alle buurtwerken hanteren de nieuwe methodiek op een zelfde manier en de overgang van theorie naar praktijk verloopt niet steeds even vlot. Voor ATD lijkt de categoriale aanpak van de Vierde Wereldcentra dan nog steeds de beste.

 

d) De plaats van ATD binnen de buurt(opbouw)werking en de Vierde Wereldcentra

 

ATD maakt deel uit van de Vierde Wereldbeweging, die echter verschilt in Brussel-Wallonië en in Vlaanderen. In Brussel-Wallonië bestaat ATD sinds 1972. Op dat moment zijn er weinig andere initiatieven en ATD probeert via pilootprojecten ingang te vinden met haar visie en methode. ATD wil met deze projecten tonen dat er wel degelijk met de armsten kan gewerkt worden. De activiteiten dienen zo als voorbeeld voor de samenleving. De nadruk ligt "op de omvorming van de maatschappijstructuren, eerder dan op een hulpverlening waarbij de minstbedeelden zelf worden 'omgevormd'"[331]. ATD stopt met de activiteiten indien ze op een zelfde wijze worden overgenomen door anderen. De beweging heeft namelijk niet de middelen noch de mensen om deze activiteiten overal zelf te sturen[332]. Een voorbeeld van zo een pilootproject is het kamp van Noisy-le-Grand in Frankrijk. Daar neemt de overheid in 1967 het plan over, dat architect Jean Daladier en priester Joseph Wresinski in 1959 ontwikkeld hebben voor het omvormen van het kamp tot een sociaal en familiaal promotiekamp[333]. Ook de verschillende activiteiten die in Wallonië zijn uitgewerkt, zijn pilootprojecten, zoals het scholenproject -dat al na enkele jaren verdwijnt- en het Huis van de Kennis[334]. Doordat er in Wallonië weinig vergelijkbare initiatieven zijn met de buurtwerken en de Vierde Wereldcentra in Vlaanderen, neemt ATD er een belangrijkere plaats in: zij is een van de enige groepen die zich inzet met de armsten. De Vierde Wereldbeweging is in Wallonië dan ook niet gefragmenteerd.

Door de aanwezige buurtwerken hoeft ATD in Vlaanderen daarentegen geen sociaal-culturele activiteiten te organiseren. De organisatie gaat er via de volksuniversiteit op de samenleving inwerken en neemt met de celwerking enkele sociale functies over. Enkele buurtwerken ontwikkelen zich als Vierde Wereldcentra, categoriale organisaties die met hun Vierde Wereldwerking een eigen plaats in de armoedebestrijding en de buurtwerken innemen. Het centrum Kauwenberg en de BMLIK werken samen met de beweging ATD Vierde Wereld in de volksuniversiteit. Zo vormen ze samen met ATD en anderen de Vierde Wereldbeweging. De beweging is in Vlaanderen zodoende heterogeen: ze bestaat uit dit geheel van onafhankelijke werkingen, die hun acties en hun denken uitbouwen rond de Vierde Wereldvisie dat elke actie samen mét de armsten gevoerd moet worden[335]. Dit verregaande pluralisme heeft echter tot gevolg dat de Vierde Wereldbeweging er geen concreet gezicht heeft, wat de strijd tegen de armoede bemoeilijkt[336].

 

Het is niet vreemd dat ATD in Vlaanderen met het buurtwerk wordt vergeleken. ATD is namelijk gedeeltelijk ontwikkeld uit het initiatief van enkele buurtwerkers, die in 1977 op studiereis naar Frankrijk zijn geweest om er het "het Franse buurtwerkproject Mouvement d'Aide à Toute Détresse" te bezoeken[337]. De activiteiten van ATD in het kamp van Noisy-le-Grand in Frankrijk zijn ook ontwikkeld binnen een duidelijk afgebakende omgeving: het bereik van de activiteiten blijft beperkt tot de onmiddellijke omgeving zoals dat ook met de activiteiten van het buurtwerk het geval is. Toch is deze vergelijking niet correct. ATD legt namelijk de nadruk op het internationale karakter van de armoede en wil dus juist het lokale niveau overstijgen. Daar waar het buurtwerk gericht is op het sociale netwerk, wil ATD de armsten uit de buurten halen. Daardoor worden ze namelijk sterker. In België ontwikkelen de activiteiten zich trouwens niet in één buurt: het Huis van de Kennis bevindt zich in een andere buurt dan het Gezondheidshuis en het Rechtenhuis. Daarnaast wil ATD met haar actie ook inhoudelijk meer zijn dan een buurtwerk. Reeds in het prille begin (1971), stelt ATD zichzelf vier doelstellingen, die de taken van het buurtwerk overtreffen. Eerst en vooral wil ze de sociale en culturele uitsluiting en vooral de zwaarste vormen ervan, opsporen en bestrijden. Daarnaast wil ATD, in de mate dat de uitgesloten mensen belet worden om zichzelf te vertegenwoordigen en om hun eigen rechten te verdedigen, deze taak op zich nemen. Als derde doelstelling wil ATD de meest misdeelde personen, groepen of sociale lagen integreren in (vereenzelvigen met) de omgevende samenleving door een praktische werking en wetenschappelijke opzoekingen. De vierde doelstelling is later aan toegevoegd. ATD België helpt namelijk ook mee aan de uitbouw van de Internationale Beweging ATD-Vierde Wereld[338].

Methodologisch ligt het verschil tussen ATD en het buurtwerk moeilijker. Vanaf 1972-1973 ontstaan in het buurtwerk de eerste initiatieven van het buurtopbouwwerk. Deze initiatiefnemers wijzen op de structurele problemen van de armoede. Organisaties, zoals de "Nationale Actie voor Bestaanszekerheid", richten hun aandacht op gezamenlijke problemen zoals huisvesting, die het terrein voor de mobilisering van de buurtbewoners en het voeren van sociale acties worden[339]. ATD sluit nauw aan bij deze buurtopbouwwerkers. De praktische uitwerking vormt namelijk enkel een middel voor de eigenlijke doelstellingen die syndicaal en politiek van aard zijn. Via de sociale en culturele activiteiten wil ATD de armen (terug) in de samenleving integreren. ATD wenst zodoende ver van de hulpverlening te blijven. In de cellen van de volksuniversiteit nemen de vrijwilligers meerdere (sociale en culturele) taken op zich en doen ze soms ook aan hulpverlening, maar in tegenstelling tot het Centrum Kauwenberg is dit geen dagdagelijkse werking. Via de volksuniversiteit wil ATD de mensen van de Vierde Wereld sterker maken, zodat ze voor zichzelf durven opkomen en hun rechten opeisen, en wil ze ook aan hun culturele vorming en gemeenschapsopbouw werken[340]. ATD sluit zich dus het best aan bij deze eerste buurtopbouwwerkers. "(Deze) buurtopbouwwerkers meten zich de rol aan van bewustmakers en actionisten en hun ambitie reikt over de participatie heen tot aan de maatschappijverandering"[341].

 

Met de basisschakkelmethodiek van de jaren negentig worden de oorspronkelijke buurtwerkactiviteiten met de eerste opbouwwerkinitiatieven verbonden[342]. ATD kent ook aspecten van het opbouwwerk: de belangenbehartiging moet wel progressief plaats maken voor de eigen vertegenwoordiging. De maatschappelijke innovatie is terug te vinden in de pilootprojecten, en ATD wil tenslotte ook een bijdrage leveren tot een collectieve groepsbewustwording. In 1987 benadrukt Ides Nicaise als lid van de Vierde Wereldbeweging in een discussie rond het opbouwwerk als strategie tegen de armoede, het belang van de emancipatiebeweging voor de allerarmsten. Op termijn moet, volgens hem, geijverd worden voor een eigen vertegenwoordiging van de armsten en inspraak in de beleidssectoren die hen aanbelangen[343].

De Vierde Wereldcentra vormen als het ware een schakel tussen de ideeën van ATD en de methodiek van de basisschakels. Het Centrum Kauwenberg draagt ook een politieke boodschap uit, maar deze wordt ingebed in een geheel van activiteiten. Enkel ATD hecht als beweging een groot belang aan dit aspect. Ze doet dit zo sterk dat ze er door wetenschappers op vastgepind wordt. Herman Baert meent dat de armoedebestrijding op drie verschillende wijzen op gang moet gebracht worden: via de politieke acties zoals ATD dat doet, door duurzame bewustwordings- en sensibliseringsacties in de samenleving, zoals de Adventsactie van Welzijnszorg, en tenslotte door middel van sociaal-culturele actie met de kansarme burgers in het buurtwerk en het buurtopbouwwerk. Voor deze uitspraak maakt hij gebruik van het Witboek over de Armoede: zo wil ATD dat de Vierde Wereld een vertegenwoordiging heeft bij de openbare macht en wil ze dat aan deze groep ook onvoorwaardelijk een minimum aan grondrechten wordt toegekend[344]. Daarbij verliest Baert wel de sociaal-culturele activiteiten en de vorming via de volksuniversiteit uit het oog. Toch is het juist dat dit politieke aspect ATD kenmerkt. De vertegenwoordiging en reintegratie van de armsten komen namelijk als belangrijke elementen in de doelstellingen naar voren. Haar werking staat voornamelijk in functie van dit doel en dit in tegenstelling tot de Vierde Wereldcentra zoals het Centrum Kauwenberg, die deze politieke activiteit wel voorziet maar minder uitwerkt.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[264] De Vierde Wereld, 1981, 82-85; citaat p.83.

[265] Interview met Jean Tonglet, een Franse permanente werker.

[266] Rapport Moral (RM) 1972, p.20.

[267] Gesprek met Dominique Leporc, 26 oktober 2000 (zie bijlage voor biografische gegevens); RM 1972, p.19-21; RM 1973, p.16-19.

[268] Interview met Jean Tonglet; RM 1978, p.19-20; RM 1987, p.10-13; Vierde Wereld Blad (VWB), 3(1978), p.4-5; VWB, 35(1983), p.3-4.

[269] Interview met Jean Tonglet.

[270] RM 1979, p.17-18; RM 1981, p.45-46; JV 1998, p.35.

[271] RM 1987, p.12-16; RM 1991, p.8-9.

[272] RM 1973, p.25-27; RM 1975, p.12-16.

[273] RM 1997, p.45.

[274] De Vierde Wereld, 1981, 81-82.

[275] Brochure het Huis van de Kennis, s.d.

[276] RM 1987, p.12-13; RM 1991, p.7-10.

[277] RM 1995, p.32-36; RM 1997, p.64-70; Brochure het Huis van de Kennis, s.d.

[278] Interview met Pierre Hendrick, 9 november 2000.

[279] RM 1973, p.29; RM 1976, p.12-14; RM 1977, p.10-12.

[280] RM 1983, p.2; RM 1995, p.28-31.

[281] RM 1997, p.60-61; JV 1998, p.48-49.

[282] RM 1995, p.30; Cfr. infra, p.144.

[283] RM 1973, p.25; RM 1979, p.12-13; RM 1983, p.2.

[284] JV 1998, p.50.

[285] RM 1997, p.54-56; JV 1998, p.50-51.

[286] Deze drie werkingen van ATD worden maar kort besproken. Hun werking staat meer onafhankelijk van de nationale beweging dan de vorige activiteiten.

[287] DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 166-167.

[288] RM 1978, p.21-22; RM 1995, p.15-18; RM 1997, p.48-49; JV 1998, p.33-34. De internationale organisatie “Tapori” heeft haar eigen website: http://www.tapori.org/nl/ (17 juni 2001)

[289] RM 1997, p.48-49.

[290] RM 1978, p.23-24.

[291] RM 1997, p.50-52; JV 1998, p.38-40 en 76. De internationale jongerenwerking van de Vierde Wereldbeweging heeft haar eigen website: http://www.jqm.cie.fr/ (30 juli 2001)

[292] JV 1981, p.30; JV 1998, p.69.

[293] DAVID, "Que peuvent", 1991, 675-676; VERVAELE, Zes volksuniversiteiten, 1-6.

[294] DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 305-309.

[295] WRESINSKI, De armen, 1984, 188-191.

[296] WRESINSKI, De armen, 1984, 69 en 72-94.

[297] DE VOS VAN STEENWIJK, "Het historisch misverstand", 1977, 16-22; WRESINKSI, De armen, 1984, 107; Cfr, infra, p.129-130.

[298] RM 1972, p.5-6.

[299] RM 1973, p.20-21; RM 1975, p.11-13.

[300] RM 1975, p.6, 11 en 21-23; RM 1978, p.6-9.

[301] Voor biografische gegevens zie bijlage, p.167-168.

[302] Interview met Lieve Polfliet, 8 november 2000; interview met Ides Nicaise, 20 november 2000 en interview met Herman van Breen, 13 november 2000.

[303] Zie verder hoofdstuk 4.

[304] Rapport Moral (RM) 1991, p.4-7; RM 1994, p.37; JV 1998, p.23-24.

[305] De vierde wereld, 1981, 77; RM 1977, p.4-5. (Zie hoofdstuk 5 voor de politieke acties van ATD.)

[306] Jaarverslag (JV) 1988, 12-14.

[307] JV 1988, p.12-14; JV 1998, p.23-24.

[308] RM 1997, p.76; JV 1998, p.24.

[309] RM 1997, p.74; JV 1998, p.24-28; interview met Marcella Gils, 2 november 2000.

[310] JV 1998, p.62; interview met Lieve Polfliet, 8 november 2000.

[311] JV 1998, p.25-26.

[312] Interview Herman van Breen, 13 november 2000.

[313] JV 1998, p.26; interview met Lieve Polfliet, 8 november 2000; interview met Marcella Gils, 2 november 2000.

[314] JV 1988, p.12-14.

[315] BAERT, "Opbouwwerk", Bae. 1-5; BAERT, Principes, V, 2-4; VAN DINGENEN, Buurtwerk, 51-59; VAN BAUWEL, De historische ontwikkelingen, 7-19.

[316] HELLINCKX, Centrum Kauwenberg, 45-46 en 49.

[317] STAES, "Groepsmethodisch werken", 35. Karel Staes (°1941) is priester. In 1975 gaat hij mee op studiereis naar het buurtwerk ATD in de omgeving van Parijs en werkt vanaf 1980 in het Centrum Kauwenberg.

[318] HELLINCKX, Centrum Kauwenberg, 66-72; STAES, "Groepsmethodisch werken", 33-36; STAES, "Vierde wereld", 62-63.

[319] BAERT, "Opbouwwerk", Bae. 5-8; BAERT, Principes, V, 4-5; VAN BAUWEL, De historische ontwikkelingen, 19-22; VERBEKE, "Opbouwwerk", Ver.1-2; VERBEKE, "Projectmatig werken", 229-239.

[320] HELLINCKX, Centrum Kauwenberg, 48; interview met Ides Nicaise, 20 november 2000; interview met Herman Van Breen, 13 november 2000.

[321] HELLINCKX, Centrum, 46-49; STAES, "Groepsmethodisch werken", 31-33 en 37; STAES, "Vierde wereld", 63.

[322] HELLINCKX, Centrum Kauwenberg, 64-77; STAES, "Groepsmethodisch werken", 31-41; STAES, "Vierde wereld", 62-64.

[323] Interview Luc Valgaeren en Maria de Korte, 25 november 2000.

[324] VAN DINGENEN, Buurtwerk, 33; VERBEKE, "Buurtwerk', 244-246; VERBEKE, "Opbouwwerk", Ver. 6-8.

[325] VERBEKE, "Buurtwerk", 248-250.

[326] VERBEKE, "Opbouwwerk", Ver. 8-10; BAERT, Principes, V, 6-15.

[327] BAERT, Principes, VI 3.

[328] VAN BAUWEL, De historische ontwikkelingen, 24-27; VERBEKE, "Opbouwwerk", Ver. 10-14; BAERT, "Opbouwwerk", Bae. 13-14; BAERT, Principes, VI 1-19.

[329] VERBEKE, "Opbouwwerk", Ver. 15-17.

[330] VAN DEN BUSSCHE, KIEKENS, en MERTENS, "Welzijnszorg", 29-32; interview met Bert Luyts, 23 november 2000; Cfr. infra, p.138-140.

[331] De Vierde Wereld, 1981, 83.

[332] Interview met Jean Tonglet, een Franse permanente werker; interview met Herman van Breen, 13 november 2000.

[333] LISCIA en ORLIC, "Les cités", 1975, 60-64.

[334] De Vierde Wereld, 1981, 82-85.

[335] De groep van de Vierde Wereldbeweging kan aangevuld worden met de verschillende groepen die naar de volksuniversiteit komen. In 1998 komen er groepen van arme gezinnen uit de (onafhankelijke) verenigingen: "Top-Service" uit de Borinage, "Femmes Actives" uit Doornik, "Vivres et Livres" uit Quiévrain, Centrum Kauwenberg uit Antwerpen, BMLIK uit Gent, "Mensen voor Mensen" uit Aalst, de "Vierde Wereldwerking Ons Huis" uit Mol, "Mensen met een Hart" uit Turnhout en het "KAP Quart" uit Louvain-la-Neuve. (JV 1998, p.24.)

[336] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000.

[337] "De vier koepelverbonden", 18.

[338] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000; Bijlage tot het Belgisch Staatsblad (VZW), 2 september 1971, nr.6295 en 26 april 1990, nr.7031.

[339] BAERT, "Opbouwwerk", Bae.3; Cfr. supra, p.9-11.

[340] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000; interview met Marcella Gils, 2 november 2000.

[341] BAERT, "Opbouwwerk", Bae.3.

[342] BAERT, Principes, VI, 3.

[343] RENIER, "Opbouwwerk", 22.

[344] BAERT, "Kansarmoede", 16; De Vierde Wereld, 1981, 88-104.