Een geschiedenis met de armsten. Van Aide à Toute Detresse tot de ATD Vierde Wereldbeweging (1957-1998). (Sara Mels)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 3: De organisatie ATD (1957-1998)

België en de wereld

 

Aangezien het ontstaan van de beweging ATD Vierde Wereld België in de eerste plaats een importproduct is, komt de constructivistische theorie van Blumer die we aanwenden en die de ontwikkeling van een sociaal probleem in vijf stadia weergeeft, niet volledig overeen met de concrete evolutie. Het denken van ATD rond armoede en haar eigen aanpak van het probleem is in Frankrijk reeds aanvaard en moet in België niet opnieuw worden erkend. Daarnaast groeit in België een eigen traditie. Toch kan deze theorie ook voor de ontwikkeling van ATD in België als referentiekader bewaard blijven.

Na de eerste fase (hoofdstuk 1 en 2) van de beweging in Frankrijk, krijgt ATD in een tweede fase een eigen organisatievorm. Deze organisatieontwikkeling komt overeen met het tweede stadium in de ontwikkeling van het armoedeprobleem van Blumer: de (nieuwe) definiëring van het probleem wordt nu gelegitimeerd in een zelfstandige structuur. Wanneer Joseph Wresinski en de vrijwilligers vertegenwoordigd zijn in een organisatie en een plaats krijgen in de openbare discussies, is een belangrijke stap in de maatschappelijke erkenning van de strijd en het werk van de vrijwilligers verwezenlijkt[221].

 

Naast de ideologie, die in een vorig hoofdstuk onderzocht, is de organisatie de tweede fundamentele component van een sociale beweging. De organisatie wordt echter sterk beïnvloed door de ideologie, die de voornaamste rol heeft binnen ATD. In de eerste plaats legt ATD met Joseph Wresinski de nadruk op het internationale karakter van de beweging, want de armoede is een universeel gegeven. De Belgische afdeling van ATD gaat ook op in de internationale Beweging ATD Quart Monde. Ze draagt daarbij een deel van haar verantwoordelijkheid over aan het internationale niveau. Met Joseph Wresinski heeft deze band een natuurlijk karakter, maar met zijn overlijden en de verdere verspreiding van de beweging zal deze band veranderen. Daarnaast is de informele structuur van ATD belangrijker dan haar formele structuur als VZW. De verantwoordelijkheid in de beweging ligt bij de (informele) relaties van permanente werkers en medestanders. Het is paradoxaal dat de aandacht van ATD voor haar informele structuur samengaat met een zeker centralisme in de persoon van Joseph Wresinski. Zijn dood brengt dan ook een belangrijke verandering mee voor de organisatie. Deze wordt zichtbaar in de relatie tussen permanente werkers en medestanders. De permanente werkers die op internationaal niveau georganiseerd zijn, moeten hun plaats meer delen met de medestanders, die nationaal georganiseerd zijn.

 

 

1. De structuur van ATD in België

 

De beweging ATD krijgt als organisatie de vorm van een VZW. Deze formele structuur stelt bepaalde eisen aan de organisatievorm van een vereniging. Deze vorm is echter maar het kader, want de activiteiten en het dagelijkse beheer worden op informele basis beslist.

 

a) De formele structuur

 

ATD-België krijgt op 2 september 1971 haar officiële rechtstatuut als VZW Mouvement Aide à Toute Détresse “Science et Service”, een vereniging zonder winstoogmerk, bepaald door de wet van 27 juni 1921. Onder haar stichtende leden (negentien in totaal) zijn de eerste voorzitster van de VZW Marie-Thérèse Col, die van bij de start van ATD in België actief is in de cultuuractiviteit met kinderen, de priesters André Modave, Hubert Dendelot en Edouard Froidure, de stichter van de organisatie “Petits Sapins”, die echter datzelfde jaar nog sterft in een auto-ongeluk, professor Christian Debuyst, die als psycholoog actief is geweest in het kamp van Noisy-le-Grand, de eerste permanente werkers van ATD België, Michel Collard en Ludo Biebuyck, die reeds actief bezig is met de problemen van mensen uit ongezonde buurten in de organisatie “Menselijk Wonen”, en twee Fransen Ludovic Ravet, functionaris van de NAVO, en tenslotte Joseph Wresinski zelf[222].

Met de “Basisopties” als kern, stelt de beweging ATD zich tot doel om de sociale en culturele uitsluiting op te sporen en te bestrijden, om de rechten van de uitgeslotenen te vertegenwoordigen en te verdedigen, en om hen via een praktische werking en wetenschappelijke onderzoek in de samenleving te integreren. Daarvoor kan ATD plaatselijke groepen van medewerkers en vrijwilligers oprichten, die zich inzetten met de armsten, en wetenschappelijk onderzoek verrichten. Daarnaast heeft ATD de mogelijkheid om eigen instellingen op te zetten, mee te werken met andere instellingen of organisaties, en hulpmiddelen aan te wenden om de openbare opinie voor haar zaak te winnen.

De vereniging ATD bestaat vooral uit individuen, die op vrijwillige basis werken. Daarnaast mag ATD betaalde functionarissen aanstellen om op die manier haar doelstellingen te verzekeren. De bijdrage van het lidgeld mag niet hoger zijn dan 2000 frank. Andere inkomsten mag ATD halen uit inschrijvingen, giften, legaten, subsidies, stichtingen, collecten, feesten, tombola's en eventueel bijkomende operaties van financiële-, handels-, roerende en onroerende aard.

Formeel wordt de organisatie ATD bestuurd door de Algemene Vergadering en de Raad van Beheer. De Algemene Vergadering bestaat uit alle leden van de organisatie en wordt één maal per jaar samengeroepen. Ze heeft zeven grote bevoegdheden. De Algemene Vergadering hoort het verslag van de Raad van Beheer, keurt de rekeningen en de begroting goed, beraadslaagt over de aangebrachte onderwerpen, benoemt de beheerder en de leden. Ze kan, indien nodig, ook de beheerder afzetten, de leden ontslaan, de statuten wijzigen en de vereniging ontbinden. Daarnaast kent een verenging ook een Raad van Beheer. Deze bestaat uit ten minste zes leden van ATD, die voor een periode van drie jaar verkozen worden door de Algemene Vergadering. Joseph Wresinski was van rechtswege lid van deze Raad van Beheer. De statutaire raad komt minstens een keer om de drie maanden samen en geniet de meest uitgebreide volmacht om de goede gang van de vereniging te kunnen verzekeren. Die volmacht draagt de raad in het geheel of gedeeltelijk over aan een van zijn leden die voor de duur van één jaar verzameld worden in het Bureau. In 1971-’72 bestaat dit Bureau uit voorzitter Marie-Thérèse Col, algemeen secretaris André Modave en schatbewaarder Ludovic Ravet.

Bij een mogelijke ontbinding van de beweging moet het netto vermogen van de vereniging een bestemming krijgen dat het doel van de vereniging benadert[223].

 

Terwijl ATD-België in 1971 een eenvoudige structuur heeft, één VZW, wordt de structuur van de beweging later ingewikkelder. In 1981 wordt de VZW “Wereld van Morgen” opgericht, de Derde Wereldwerking van ATD. Deze staat van in het begin los van de werking van ATD. In 1985 overweegt ATD voor de eerste keer om naast een nationale identiteit, ook aparte gewestelijke VZW's op te richten, aangezien de nationale overheid niet meer verantwoordelijk is voor de erkenning en de subsidiering van de verenigingen. In de loop van 1986 wordt dan de nationale boekhouding uitgesplitst naar Vlaanderen, Wallonië, België en het internationale niveau. De internationale en Belgische boekhouding wordt vervolgens sinds 1989 bijgehouden door de instelling van openbaar nut, de “Stichting ATD Vierde Wereld België”, die via giften instaat voor de financiële zekerheid van de beweging. Vooraleer Vlaanderen en Wallonië een afzonderlijk statuut krijgen, zetelt een afgevaardigd beheerder van de Vlaamse en de Franstalige ATD-afdeling in het Bureau van de Raad van Beheer. De Vlaamse VZW (1986) en de Waalse VZW (1987) worden de dragers van de acties van de beweging bij de gemeenschappen, terwijl de Belgische VZW (1990) de nationale identiteit en het internationale engagement van de Beweging vormgeeft. In 1998 bestaat ATD Vierde Wereld België zo uit drie juridische entiteiten: de VZW “ATD Vierde Wereld België”, de VZW “ATD Vierde Wereld Wallonië-Brussel”, en de VZW “ATD Vierde Wereld” (Vlaanderen). De Waalse entiteit bestaat feitelijk uit de Vierde Wereld/ Universiteit, ATD Vierde Wereld/ Wallonië-Brussel en ATD Vierde Wereld/ Jongeren, die in juni 1999 wordt omgevormd tot een onafhankelijke VZW[224].

 

b) De informele structuur

 

ATD is wettelijk verplicht om een Algemene Vergadering, een Raad van Beheer en een Bureau op te richten. Deze organen komen verscheidene keren per jaar samen om het bestuur van de organisatie te verzekeren. ATD hecht zelf echter weinig belang aan deze formele structuur. Volgens Pierre Hendrick, die sinds 1984 en tot op heden voorzitter is van ATD België, is de basis van ATD essentieel vrijwillig. Zijn taak als voorzitter is voornamelijk administratief van aard[225]. Met de medestanders heeft Joseph Wresinski een vereniging opgericht en met het volontariaat een beweging gesticht. Terwijl een beweging vaak uitsluitend gebaseerd is op een overtuiging of een ervaring, geeft een vereniging standvastigheid en een basis aan de beweging. Een verenging kan vernieuwing brengen bij haar ontstaan, maar heeft daar later meer moeilijkheden mee. De juridische structuur is echter noodzakelijk om de bewegingsdynamiek te ondersteunen. Enkel de medestanders, die nationaal georganiseerd zijn, kunnen de nodige continuïteit aan de nationale afdeling geven, want het internationale karakter van het vrijwilligerscorps belet de permanente werkers om lang op een zelfde plaats te verblijven[226].

ATD heeft een sterk basisdemocratisch karakter, zowel op het structurele als op het individuele niveau. Op het internationale niveau is het algemeen secretariaat niet op de hoogte van de plaatselijke projecten en op het nationale niveau vermijdt ATD steeds dat de Raad van Beheer als enige de beslissingen neemt. De prioriteit ligt bij de ontmoeting van de armsten en het blijvend voorrang verlenen aan hun verlangens en behoeften, en die kan door geen enkele bureaucratie gegarandeerd worden. ATD kent geen traditionele hiërarchie en ook een rangorde bestaat niet: de meest geëngageerden voeren de leiding aan in de strijd. Het persoonlijk engagement en de vorming wegen voor ATD zwaarder door dan een beroepsopleiding[227]. De medewerking en het engagement van de verscheidene vrijwilligers, oud of jong, permanente werker, medestander of militant, zijn fundamenteel gelijk. Althans in theorie, want in praktijk heeft een ervaren permanente werker of Joseph Wresinski uiteraard meer invloed dan een beginnende vrijwilliger. Ook in het geval van de militanten is dit basisdemocratische karakter niet altijd even duidelijk aanwezig in de praktijk. Joseph Wresinski waarschuwt dat een te snelle medewerking of inzet van de militanten een schijndemocratisch gehalte geeft aan de beweging. Aangezien de armen nog niet de intellectuele bagage hebben om op een gelijke basis mee te werken, zouden ze afhankelijk worden van de beweging[228].

De moeilijkheden die ATD heeft bij de oprichting van haar secretariaten, zijn illustratief voor het basisdemocratisch karakter van de beweging. Wanneer Joseph Wresinski in 1969 het kamp van Noisy-le-Grand verlaat om in het vormingsinstituut in Pierrelaye te wonen en de vrijwilligers op te leiden, valt dit zwaar bij de armen[229]. Ook de verhuizing van het secretariaat van ATD in 1975 van Ukkel naar Etterbeek, waarmee ATD uit haar lokale kader probeert te breken, zorgt voor wrijving. De armen vinden dat André Modave hen in de steek laat en de vrijwilligers menen dat ATD haar roeping met de armsten verloochent door zich op een andere (minder arme) plaats te huisvesten. Ook André Modave is niet gelukkig met deze structurering, aangezien hij zelf steeds in een armenbuurt gewerkt heeft. Volgens Dominique Leporc is een deel van het meningsverschil te verklaren door het gebrek aan echte vorming van de vrijwilligers in Pierrelaye. De jongeren die zich op dat moment in ATD in Brussel engageren, hebben dan ook geen idee hoe de internationale beweging ATD Vierde Wereld georganiseerd is. Verscheidene onder hen keren ATD omwille deze gebeurtenis de rug toe[230].

 

 

2. De relaties binnen de internationale Beweging ATD Vierde Wereld

 

Op internationale vlak verspreidt ATD zich over de hele wereld. In de jaren negentig is de beweging van père Joseph op alle continenten aanwezig. Ook op nationaal vlak breidt de beweging zich uit. De nationale afdelingen onderhouden een belangrijke band met de internationale beweging. De persoon van Joseph Wresinski speelt in de verhouding tussen beide niveaus een belangrijke rol. Hij geeft aan de internationale beweging een natuurlijk karakter. Met het overlijden van père Joseph in 1988 valt deze vanzelfsprekendheid echter weg. De permanente werkers en de nieuwe secretaris-generaal proberen een oplossing te vinden voor het wegvallen van deze persoon én voor de steeds groter wordende organisatie, die het de internationale eenheid steeds moeilijker maakt.

 

a) De verspreiding van ATD in de wereld

 

De beweging van Joseph Wresinski heeft in de jaren zeventig contacten in België, de Duitse Bondsrepubliek, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zwitserland. Op deze plaatsen richt ATD reeds snel een eigen secretariaat op. In 1981 is ATD actief in vijftien landen, verspreid over Europa, Amerika, Afrika, Azië en de Indische oceaan, waarbij ze in acht landen een eigen secretariaat heeft. In de ontwikkelingslanden gaat het veeleer om een werking bij de armen, dan om de uitbouw van de beweging. In dat zelfde jaar correspondeert ATD nog met 67 andere landen. In 1998 is het aantal leden van de internationale Beweging ATD Vierde Wereld opgelopen tot 27 landen en gebieden en correspondeert de Beweging met 109 landen en gebieden, waarbij het zowel om individuen als om organisaties gaat, alsook leden van het 'permanente forum van extreme armoede in de wereld'[231].

 

Voor père Joseph is het internationale karakter van de beweging steeds een logische zaak geweest. Niet alleen is de armoede een universeel gegeven, de armen vormen ook een eigen volk. Daarom moeten ATD en het volontariaat zich internationaal organiseren. De vrijwilligers gaan daarbij grensoverschrijdend te werk en blijven nooit langer dan vijf jaar op dezelfde plaats. Zo kunnen de permanente werkers de spiegel en de woordvoerder van het arme volk zijn[232]. Dit internationale karakter krijgt in de nationale afdelingen op diverse manieren uitdrukking. Zo zijn bij de oprichting van ATD-België in 1971 twee Fransen bij de stichtende leden: Ludovic Ravet en Joseph Wresinski zelf. In artikel 16 van de statuten wordt vervolgens benadrukt dat de vorming van de vrijwilligers plaatsvindt in het internationale centrum van de beweging. En tenslotte staat in de statuten ingeschreven dat de stichter van de beweging, Joseph Wresinski, van rechtswege lid van de Raad van Beheer is en zich er mag laten vertegenwoordigen door anderen. Deze laatste regel is voor alle nationale afdelingen geldig en legt een directe lijn met de internationale beweging[233]. In 1974 wordt ATD-België opgenomen in de “Internationale Beweging ATD Quart Monde”. Het internationale karakter van ATD-België wordt ermee verstevigd. In 1979 wordt de naam van de beweging veranderd in “ATD Vierde Wereld België afdeling van de internationale beweging ATD Vierde Wereld”. Het artikel over de ontbinding van de beweging wordt op dat zelfde moment aangevuld. Het netto vermogen moet nu een bestemming krijgen dat het doel van de vereniging benadert “in het kader van de internationale beweging ATD Vierde Wereld”. Deze omschrijving is echter onduidelijk: wordt het vermogen overgemaakt aan de internationale beweging of heeft ze een medebeslissingsrecht in de aanwending van het geld?[234]

Naast de juridische garanties, heeft de internationale beweging ook invloed op de werking van de nationale afdelingen. Père Joseph start een internationale actie, zoals de “Uitdaging” in 1977 dat in 10 jaar tijd het analfabetisme moet overwonnen zijn. De nationale afdelingen moeten hun acties vervolgens op de verwezenlijking van deze uitdaging toespitsen. Daarnaast doen de dagelijkse leiding van de internationale beweging en de secretaris-generaal Joseph Wresinski, voorstellen van actie tot de afdelingen en vindt de vorming van de permanente werkers steeds plaats in Pierrelaye[235].

Tenslotte komen de permanente werkers jaarlijks of tweejaarlijks samen op programmeringvergaderingen (mogelijk op hetzelfde moment als de Assises), waar de taken van de nationale afdelingen worden opgesteld. Deze opdrachten worden niet concreet ingevuld. In 1972 krijgt de jonge Belgische organisatie de opdracht om aansluiting te zoeken bij de Vierde Wereld in een andere wijk van Brussel, om de bestaande implantaties verder uit te bouwen en om de fundamenten van ATD in België en de band met Frankrijk te consolideren. Ook de Europese dimensie wordt in de programmering opgenomen. In 1975 moet ATD België propaganda maken ten dienste van de internationale Beweging en in 1979 neemt de internationale Beweging deel aan het sociaal actieplan van de Europese Gemeenschappen, waarvoor ze vier modelprojecten opzet. In 1981 ontstaat de ATD-afdeling in Vlaanderen. Die krijgt als hoofddoelstelling om vrijwilligers voor de “Vierde Wereld in de Derde Wereld” te rekruteren en om middelen te zoeken om deze te ondersteunen. In Vlaanderen wordt dus op zich geen actie gevoerd, tenzij de gezinnen van de Vierde Wereld dit zelf vragen en de genomen actie steeds “in het licht van de vorming van personen die zich willen engageren in de Beweging” staat. De derde opdracht van Vlaanderen is dezelfde als deze voor ATD België, namelijk het verzamelen van iedereen die begaan is met de mensenrechten. In 1988 bestaat de opdracht van België er in om het rapport-Wresinski toe te passen in Brussel, de hoofdstad van België en het hart van Europa, en daarnaast de EU van 1992 voor te bereiden. Het Belgische programma voor de periode 1995-1997 legt accenten voor het actie-, kennis-, vormings- en infogedeelte[236].

 

Met de verdere uitbreiding over de wereld legt de beweging op het juridische vlak steeds meer de nadruk op het internationale aspect. Met de oprichting van de Vlaamse VZW in 1986 bevat de tekst van de statuten meer verwijzingen naar de internationale Beweging dan met de oprichting van ATD in België in 1971. Zo wordt duidelijk gezegd dat ATD-Vlaanderen haar naam heeft gekregen in overeenstemming met de Internationale Beweging ATD Vierde Wereld en dat ze de naam enkel mag behouden in zoverre de vereniging zich houdt aan de bepalingen in artikel 1 en 2 van de statuten, waarin de “Basisopties” en de doelstellingen worden vastgelegd. Naast de drie doelstellingen van ATD-België krijgt ATD-Vlaanderen een vierde taak, namelijk het meewerken aan de uitbouw van de internationale beweging ATD-Vierde Wereld. Daarnaast beslist de internationale beweging op het praktische vlak mee over de inzet en de vorming van het personeel en de medewerkers, en beoordeelt ze mee de impact van de acties op de allerarmste gezinnen. Zoals in 1971, is Joseph Wresinski ook nu één van de stichtende leden en is hij, als secretaris-generaal van de internationale beweging ATD Vierde Wereld, lid van de Raad van Beheer. De internationale beweging mag eveneens zoveel steunende leden werven voor ATD-Vlaanderen als nodig is, en de helft van de leden van de raad van beheer voordragen. Artikel 13 van de statuten bepaalt tenslotte: “Vermits het voorwerp van de vereniging wordt uitgewerkt, uitgevoerd en geëvalueerd in samenspraak met de Internationale Beweging ATD Vierde Wereld, moeten de voorstellen tot wijziging der statuten op voorhand door deze laatste (in de persoon van haar secretaris-generaal) aanvaard zijn.” Ook in de statuten van “ATD Quart Monde Wallonie-Bruxelles” (1987) en in de statuutwijzigingen van “ATD Vierde Wereld België, Belgische afdeling van de Internationale Beweging ATD Quart Monde” (1990), zijn deze aanpassingen terug te vinden[237].

 

b) Père Joseph: de schakel tussen de nationale en de internationale organisatie

 

Als persoon vormt Joseph Wresinski de schakel tussen de internationale en de nationale werking. Omdat hij zelf in armoede geleefd heeft en voor een radicaal engagement met de armsten gekozen heeft, blijft geen enkele permanente werker en medestander neutraal tegenover deze priester. Naast zijn persoonlijke leven is het vooral zijn gedrevenheid die de vrijwilligers treft. Joseph Wresinski is een echte bezieler, die de mensen voor de zaak van de armen kan winnen. Doordat hij voor iedereen zo belangrijk is, wordt ATD sterk centraal georganiseerd. Père Joseph is de spil van de beweging, hij is het referentiepunt op vlak van kennis, vertegenwoordiging, boodschap en actie. Deze opvattingen over Joseph Wresinski komen vooral van de permanente werkers van het eerste uur. Er zijn echter ook vrijwilligers die niet dezelfde mening delen. Zo bewaren medestanders een grotere afstand ten opzichte van deze charismatische figuur en ook permanente werkers die later in de beweging gekomen zijn en hem niet echt gekend hebben, bekijken de situatie met meer afstand[238].

Op sommige vlakken is Wresinski wel autoritair ingesteld. Zo is hij voor het vrijwilligerscorps zeer strikt: het gaat om een aanhoudend engagement waarbij de permanente werkers zich volledig moeten inzetten voor de armsten. Daarom beslist hij alleen of iemand permanente werker kan worden of niet. Indien de vrijwilligers getrouwd zijn, moeten beiden in het vrijwilligerscorps toetreden of geen van beiden. In de situatie van Herman van Breen en Marleen Van Pevenage bijvoorbeeld beslist hij dat ze niet dadelijk na hun huwelijk in het volontariaat mogen stappen. Over een dergelijke beslissing laat hij geen discussie toe[239].

 

Omdat hij zo belangrijk is, veroorzaakt zijn dood op 14 februari 1988 een schokgolf in de beweging. Binnen de beweging heeft Joseph Wresinski steeds de richting bepaald en met zijn overlijden blijft er een leegte achter, die vooral binnen het internationale vrijwilligerscorps voelbaar is. Het volontariaat heeft immers het meest aan hem te danken en heeft ook steeds het meeste contact met hem gehad. Zijn begraafplaats in Méry-sur-Oise (Val d’Oise, Frankrijk) wordt dan ook een bedevaartsplaats voor vrijwilligers en gezinnen. Voor de jongere vrijwilligers is de reactie van het volontariaat moeilijk te begrijpen. Terwijl ze steeds gemeend hebben dat de nationale afdeling onafhankelijk van de internationale beweging staat, blijkt dit nu onjuist te zijn[240].

Omdat de permanente werkers vinden dat père Joseph moeilijk te vervangen is en omdat de priester het voor zijn overlijden zelf zo geregeld heeft, kiezen de permanente werkers om de leiding van de internationale beweging over te dragen aan een driemanschap. De internationale Beweging wordt zo tussen 1988-1994 geanimeerd door Gabrielle Erpicum, Claude Ferrand en Eugen Brandt en tussen 1994-1999 door Stuart William, Berengère Lesonneur en Gerard Bureau. Deze structuur staat naast de formele structuur van de VZW, want reeds voor het overlijden van père Joseph is Alwin de Vos van Steenwijk de voorzitster van de internationale Beweging. In 1999 komt er echter verandering in de structuur. Volgens Herman van Breen is het laatste decennium een overgangsperiode geweest, waarbij ATD vooral heeft nagedacht over wat ze verwezenlijkt heeft en wat ze in de toekomst wil bereiken. In 1999 stapt de internationale Beweging dan af van een leiding door een driemanschap. De beweging wordt nu door één centrale figuur geleid, Eugen Brand, die zo de eenheid op lange termijn en de continuïteit van de animatie moet verzekeren. Hij wordt daarbij bijgestaan door twee (wisselende) permanente werkers, op dit moment Bruno Couder en Susie Devins[241].

 

Het verlies van de priester geeft aanleiding tot een belangrijke herdenking van zijn persoon. De nationale beweging ATD vraagt aan de vrijwilligers van de volksuniversiteit om de nagedachtenis van père Joseph levendig te houden bij de gezinnen die hem niet gekend hebben, aangezien hij toch de filosofie van de beweging heeft vastgelegd. Jaarlijks behandelt de volksuniversiteit in februari dus een onderwerp rond zijn figuur, zoals "de priester Joseph Wresinski en het recht op kennis" in 1998. Daarnaast verschijnen publicaties over de ontstaansgeschiedenis van de beweging en biografieën over het leven van Joseph Wresinski, die hagiografisch getint zijn. De meest recente gebeurtenissen van voor zijn dood worden belangrijke symbolen van de beweging. Op 17 oktober 1987 organiseert ATD voor haar dertigste verjaardag het mensenrechtenfeest. De steen die op die dag op het mensenrechtenplein wordt onthuld, bevat een tekst van père Joseph, die ondertussen de leuze van ATD is geworden: “Waar mensen gedoemd zijn in armoede te leven, worden de rechten van de Mens geschonden. Zich verenigen om die rechten te doen respecteren, is een heilige plicht”. Sinds 1987 wordt elke 17 oktober binnen de beweging gevierd. Overal organiseren de lokale werkingen op die dag activiteiten rond de mensenrechten. Op de tweede bijeenkomst in Parijs op 17 oktober 1988 wordt de Wresinski-prijs uitgereikt “voor diegene die zich op diezelfde weg engageerde, hernieuwend op plaatsen van ellende, in de eenzaamheid” aan professor Marco Aurelio Ugarte Ochoa[242]. Dadelijk na de dood van de stichter is de beweging dus sterk in zichzelf gekeerd: er worden geen nieuwe vrijwilligers gerekruteerd en de permanente werkers houden zich bezig met het herinterpreteren van de boodschap van père Joseph[243].

 

c) De spanning tussen centralisme en regionalisering

 

Naast de levendige nagedachtenis, reageert ATD nog op een tweede manier op de dood van de stichter Joseph Wresinski. Het verlies leidt tot een gezags- en identiteitscrisis en de angst voor versplintering van de beweging. De vrijwilligers zijn bang dat de actie in verschillende richtingen uiteen zal vallen, en reageren door de activiteiten te centraliseren.

In 1986 vatten de Vlaamse vrijwilligers het idee op om in Antwerpen een Vierde Wereldhuis op te richten. Ze beschouwen dit als een fundamentele stap om met de Beweging vaste voet te krijgen in Vlaanderen. Met het Vlaamse Vierde Wereldsecretariaat probeert ATD de Vlaamse identiteit beter aan te voelen. In het voorjaar 1987 wordt een groot deel van het secretariaat overgebracht van het Vierde Wereldhuis in Etterbeek naar het huis in de Brederodestraat in Antwerpen. Eind 1988 verhuist het Vlaamse secretariaat echter terug naar Brussel om de Belgische opdracht van ATD, namelijk de voorbereiding van de Europese Unie van 1992, te realiseren. Een andere reden voor deze terugkeer is de wens van ATD om de acties te centraliseren in Brussel. In 1988 is ATD in België actief in Antwerpen, Brussel, de Borinage, Luik en Marche-en-Famenne. Hiervoor moet de beweging echter te veel financiële middelen en permanente werkers aanwenden. De centralisering van de actie biedt daarvoor een oplossing[244].

Deze centralisering is het gevolg van het denken binnen ATD, in het bezinningsjaar 1988-1989, over de functie van de organisatie in de samenleving. ATD beslist dat het niet de bedoeling is om een massabeweging of een belangengroep van de armsten te worden, maar om een “speerpuntbeweging” te blijven, die de verdediging van de armsten in alle geledingen van de samenleving wil bewerkstelligen. Deze keuze heeft ATD enerzijds bewust genomen, maar wordt anderzijds ook opgedrongen door de realiteit. ATD heeft niet de middelen om zich als een belangengroep te ontwikkelen, zoals de vakbond dit is voor de arbeiders[245].

 

In de jaren negentig merkt ATD dat het onmogelijk is om op wereldvlak een sterk gecentraliseerde beweging te blijven. De verschillende werelddelen hebben elk een eigen geschiedenis en manier van denken en cultuur in verband met armoede. Daarnaast is ATD als organisatie en beweging reeds langer aanwezig in Europa en Amerika dan in Afrika, Azië en Zuid-Amerika. Zo staat ze in de Westerse wereld verder in haar ontwikkeling en contacten met de overheid. In 1989 wordt voor een eerste keer gesproken over de regionalisering van de internationale Beweging ATD Quart Monde. Zo krijgt ATD op het nationale niveau meer autonomie. Enerzijds kunnen de medestanders en de militanten meer verantwoordelijkheid krijgen in de afdelingen en worden ze onafhankelijker van de permanente werkers. Anderzijds kan ook samenwerking ontstaan tussen andere regio's in Europa, die nauw met elkaar verbonden zijn door de geschiedenis en tradities. In 1989 wordt bijvoorbeeld de band tussen Vlaanderen en Nederland aangehaald. De ommekeer in de jaren negentig wijst ook op de ontwikkeling van een eigen Europese dynamiek. De vrijwilligers in Europa kunnen de specifieke Europese problemen behandelen, die voor de werking op andere continenten minder relevant zijn. Zo is de beweging sinds 1999 actief om de activiteiten binnen de regio's beter te verbinden. Herman van Breen, Benoït Fabiani en Brigitte Bourcier zijn verantwoordelijk voor deze Europese dynamiek[246].

 

 

3. De relatie tussen de leden

 

Er bestaat een grote verscheidenheid in vrijwilligerschap: de permanente werkers, de medestanders en de militanten. Dit leidt natuurlijk tot problemen. Joseph Wresinski heeft steeds de nadruk gelegd op het internationale volontariaat, maar de bevoorrechte plaats van de permanente werkers wordt steeds meer bedreigd. Allereerst omdat père Joseph er niet meer is om hen te leiden en hun engagement een invulling te geven, maar ook omdat de groep van medestanders in aantal veel sterker wordt en in de jaren negentig meer invloed krijgt.

 

a) De vrijwilligers in de organisatie[247]

 

De jaarverslagen bevatten maar sporadisch cijfermateriaal. Enkel in de beginjaren worden er ledencijfers gegeven, dit gebeurt echter nooit systematisch. Naast de vaststelling dat de cijfers onvolledig zijn, zijn ze ook benaderend. Een juiste bepaling van het ledenaantal is ook niet mogelijk, omdat de omschrijvingen onduidelijk zijn. De termen “permanente werkers”, “medestanders”, “militanten”, vrijwilligers, vrienden en (betalende en sympathiserende) leden worden afwisselend gebruikt, zonder duidelijk onderscheid. Net zoals de informele structuur van ATD belangrijker is dan haar formele vorm, ligt hier de nadruk meer op de ideologie en de uitvoering van de acties, dan op de menselijke, materiele en financiële activa die daarvoor nodig zijn.

De term “Leden” is het meest algemeen. Hieronder verstaan we de vrijwilligers, maar ook de vrienden, sympathisanten die een gift geven aan de beweging of die geabonneerd zijn op het tijdschrift. De term verzamelt alle mensen die zich op de een of andere manier inlaten met ATD: van de persoon die geld stort op de rekening van ATD (een beperkt engagement) tot de permanente werkers (een veeleisend engagement), maar die daarom geen lidkaart hebben. Sinds enkele jaren heeft ATD ook enkele betaalde werkkrachten in dienst, die de administratie verzorgen. Met de term “Vrijwilliger” wordt de situatie iets duidelijker, daarmee wordt de vrijwillige, niet-betaalde inzet van mensen bedoeld. Naast de “gewone” vrijwilliger die af en toe komt helpen met de activiteiten van ATD, bestaat deze groep uit de permanente werkers en de medestanders. De “permanente werkers” (volontaires permanents) zijn de vrijwilligers die zich permanent of voor een lange periode willen inzetten voor de armsten binnen de Beweging. Zo vormen ze het “hart” van de beweging. Net zoals Joseph Wresinski leven de permanente werkers met de armsten, in een arme buurt. Ze ontvangen voor hun werk het (nationale) minimumloon, dat aangepast wordt aan de gezinssituatie, en groeperen zich op internationaal vlak in het “volontariaat”. Dit internationale volontariaat krijgt op regelmatig tijdstip een bezinning en houdt eigen vergaderingen, de Assises. De inzet van deze permanente werkers is dus niet nationaal verbonden, ze werken in de acties van ATD over de hele wereld. Naast deze permanente werkers heeft ATD nog een ander soort vrijwilligers in de beweging. In 1974 gebruikt ATD echter nog niet de term “medestanders”, maar spreekt ze over vrijwilligers die, verbonden door de “Basisopties” en gegroepeerd in de verenigingen “Club Science et Service”, samenkomen en acties organiseren, zoals de juridische raad, de werkgroep rond gezinshulp of de studentengroep in Leuven. In 1978 wordt deze indeling verfijnd en verzamelen deze groepen en comités van mensen zich rond welbepaalde thema's. De beweging spreekt nu in het algemeen over “medestanders” (alliés). Deze medestanders zetten zich binnen het eigen land in voor de armsten. In tegenstelling tot de permanente werkers, verdienen ze hun brood niet met de activiteiten in de beweging, maar wel in hun eigen professionele arbeid. Als medestanders hebben ze de opdracht om de houding en de actie van ATD te promoten in de samenleving. Een onderwijzer let, bijvoorbeeld, meer op de armsten onder de leerlingen en probeert andere leerkrachten aan te zetten om dit ook te doen. De medestanders kunnen daarnaast taken binnen de beweging zelf opnemen: de volksuniversiteit, vergaderingen, vormingen, onderzoeken, uitgave van het tijdschrift. Ook al is hun engagement nationaal gebonden, de medestanders ontmoeten elkaar sinds enkele jaren op internationaal niveau. Deze samenkomsten zijn niet zo geregeld als die van het volontariaat. Tot op heden zijn er twee bijeenkomsten geweest: de Assises (1989) en de Accorite (1995)[248]. Tenslotte telt ATD “militanten” (militants), dit zijn armen die zich willen inzetten voor de strijd van de armen in het algemeen. Deze groep groeit langzaam aan, want ze bestaat uit de armen die reeds langer aan de activiteiten van ATD hebben deelgenomen en na verloop van tijd een engagement willen opnemen in ATD zelf om andere armen te helpen. Ze krijgen een eigen ondersteuning en vorming. In 1995 wordt het secretariaat “Militanten Vierde Wereld” opgericht. Naast de permanente vorming in de volksuniversiteit die reeds langer bestaat, geeft het secretariaat ook een basisvorming voor de militanten via zomerseminaries in Pierrelaye en een basisvormingcyclus in Brussel zelf[249].

 

Ook al genieten de medestanders en de militanten reeds enkele jaren een vorming, bestaat de opleiding van de permanente werkers al langer en is deze doorheen de geschiedenis van de beweging ATD steeds belangrijk gebleven. Hoewel het opzet van de eerste vorming van de permanente werkers vooral verbonden is met een engagement in het kamp van Noisy-le-Grand of een ander kamp in Frankrijk, is het voor een groot stuk bewaard gebleven[250]. Uit de interviews met huidige Belgische permanente werkers blijkt namelijk dat ze nog steeds een soortgelijke opleiding krijgen. De omstandigheden waarbinnen de permanente werkers hun vorming krijgen, zijn natuurlijk veranderd: vele mensen kennen de organisatie al en hebben zich eerst als medestander ingezet, ATD is als organisatie erkend, en is verspreid over de werelddelen.

De stage van de permanente werkers duurt op dit ogenblik drie jaar. Eerst krijgen ze, naargelang hun engagement, een vorming van een jaar of van enige vormingsdagen in het centrum van de internationale beweging in Frankrijk. Daarbij wordt de nadruk gelegd op vier componenten: gemeenschapsvorming, persoonlijke ontwikkeling, wetenschappelijke kennis en handenarbeid. De volgende twee jaar volgen ze dan een stage binnen één van de acties van de internationale Beweging. Na deze drie jaar trekken de verschillende vrijwilligers zich tenslotte samen terug en beslissen ze op welke manier ze zich (blijvend) willen inzetten voor de armen[251].

De weg die de Franse architecte Jacqueline Page heeft afgelegd binnen ATD, kan hierbij als voorbeeld dienen. Nadat ze eerst verschillende jaren als medestander actief is geweest, zet ze in januari 1995 de stap om permanente werkster te worden. Ze engageert zich drie jaar in een werking van ATD in Thailand, waar ze boeken ronddeelt in de sloppenwijk en activiteiten met de kinderen organiseert. Na deze periode trekt ze zich samen met de andere permanente werkers die drie jaar actief zijn, voor drie maanden terug in Ierland om er na te denken over de beweging en haar eigen engagement. Vervolgens komt ze in Brussel terecht, waar ze tot vandaag werkt in het “Huis van de Kennis”, een plaats waar arme gezinnen, die meestal geen deel uitmaken van het verenigings- en culturele leven, zich creatief kunnen bezighouden[252].

 

De continue bijscholing is door de verspreiding van de beweging over andere landen wel geëvolueerd. Nationaal komen de permanente werkers ongeveer om de veertien dagen bijeen in een “Kennisvergadering”, waar ze hun ervaringen over armoede op feitenfiches neerschrijven. Marianne De Laat legt uit dat ze deze informatie gebruiken om hun kennis betreffende de armoede (in België bijvoorbeeld) uit te breiden, om na te denken over de mogelijke gevolgen van de evolutie van de armoede voor de beweging en om er te leren blijvend voorrang te geven aan de armste gezinnen. Daarnaast komen ze ook enkele keren per jaar bijeen om specifiek over het engagement binnen het volontariaat te spreken[253]. Op internationaal vlak komen de permanente werkers tenslotte bijeen in de Assises, maar door de verdere uitbreiding van de beweging over de andere continenten worden deze bijeenkomsten steeds minder frequent en vanaf 1995 worden ze nog slechts tweejaarlijks georganiseerd[254].

Tenslotte is er voor de permanente werkers die al vijf jaar actief zijn, een aparte bijeenkomst. Ze trekken zich dan samen enkele maanden uit de actie terug om hun engagement te onderzoeken en na te denken over het engagement en de actie die ze de volgende jaren binnen de beweging willen opnemen. Deze bezinning is noodzakelijk, want ook de permanente werkers kunnen, volgens Joseph Wresinski, door hun constante aanwezigheid bij de armsten de neiging krijgen om de armoede te ontvluchten of ze niet meer te zien. Na deze bijeenkomst worden ze dan ook vaak overgeplaatst naar een andere actie (in een ander land of regio of een op ander terrein), waardoor ze opnieuw een afstandelijkere blik op de situatie krijgen. "Door ons erin te graven (de armoede), kunnen we zover komen dat we de stank ervan niet meer ruiken, dat we niet meer merken dat ze de mens kapotmaken. Om dat in te zien, moeten we er ons soms aan onttrekken… De permanente werkers van de beweging weigeren ooit aan armoede en uitsluiting te wennen"[255].

 

b) De groei van de beweging

 

Bij haar ontstaan in 1972 telt ATD-België 37 vrijwillige krachten, waarvan ongeveer twaalf permanente werkers. Na één werkjaar is dit aantal toegenomen tot 99 vrijwilligers, waarvan elf permanente werkers. Met de ontwikkeling van de beweging in Vlaanderen wordt de groep van permanente werkers niet veel groter, in 1986 zijn er vijftien in heel België. Vandaag de dag zijn er ongeveer twintig permanente werkers. Deze permanente werkers zijn echter niet allemaal Belgen. Het volontariaat is een internationaal vrijwilligerscorps en in 1998 zijn ook een Zwitserse, Franse en Britse permanente werker in België aanwezig. Zo worden op dit moment de activiteiten van het pilootproject rond Vierde Wereld en kennis (het “Huis van de Kennis”) in Brussel geleid door Jacqueline Page, een Franse permanente werkster, en twee jonge Britse permanente werkers, Nick Collins en Nathalie Hill[256].

Ook het internationaal volontariaat groeit niet echt snel aan. In 1983 zijn in totaal 265 permanente werkers in ATD werkzaam, in 1986 zijn het 300 en sinds 1995 schommelt het aantal permanente werkers rond de 350[257]. Dit aantal is vrij beperkt indien we rekening houden met de acties die de beweging in binnen- en buitenland voert en de uitbreiding van de beweging in de wereld. We kunnen ons dan ook vragen stellen bij de omvang van al deze activiteiten.

 

In 1972 heeft ATD 232 betalende leden en dat aantal loopt in 1975 op tot 575. Wanneer ATD zich in 1984 in Vlaanderen ontwikkelt, telt de beweging 1700 leden. De uitbreiding van ATD in Vlaanderen steunt dus veeleer op de leden, dan op de permanente werkers. Dit is te verklaren door de opdracht van ATD in Vlaanderen, namelijk het mobiliseren van de samenleving. Dit probeert de beweging te verwezenlijken door het zoeken naar zoveel mogelijk leden, die later als medestander actief kunnen zijn. In 1993 verstuurt de Vlaamse afdeling haar tijdschrift, het 'Vierde Wereldblad', naar 6000 mensen en de Waalse afdeling haar 'Feuille de Route Quart Monde' naar 15000 mensen[258]. In 2001 heeft ATD-Vlaanderen een bestand van 7752 leden en Wallonië een bestand van (ongeveer) 15000 leden, telt de beweging 367 Vlaamse en ongeveer 300 Waalse medestanders, en bereikt ATD-Vlaanderen 415 en ATD-Wallonië 500 militante gezinnen[259]. Ook al heeft ATD-Vlaanderen de opdracht om leden en medestanders te mobiliseren voor de strijd van de beweging, komt ze met haar ledenaantal niet boven ATD-Wallonië uit. Dit illustreert de grotere verspreiding en bekendheid van de beweging in Wallonië. ATD-Vlaanderen deelt de maatschappelijke ruimte echter wel met de buurtwerken en de Vierde Wereldcentra, dit wil zeggen buurtwerken die zich specifiek tot de armen richten en die dezelfde ideologie delen.

 

c) De relatie tussen de permanente werkers en de medestanders

 

Indien we vaststellen dat er in 2000 in België een twintigtal permanente werkers zijn en 667 medestanders, dan is het snel duidelijk. De verhouding tussen het aantal permanente werkers en het aantal medestanders in de beweging is zeer ongelijk. Van bij de start van de beweging in België groeit het aantal vrienden en medestanders sneller aan dan het aantal permanente werkers. De snellere aangroei van de medestanders heeft enerzijds te maken met het minder veeleisende engagement en anderzijds met de erkenning van de maatschappij dat de armoede een probleem is, waardoor er meer geïnteresseerden gevonden worden. Tijdens het leven van Joseph Wresinski is de tegenstelling die ontstaat door de ongelijke groei enkel op de achtergrond aanwezig, want hij legt het belang van ATD in de eerste plaats bij de permanente werkers, zonder echter de waarde van het medestanderschap te minimaliseren. De persoon Joseph Wresinski vormt zo steeds de levende schakel tussen het lokale niveau van de medestanders en het internationale niveau van de permanente werkers, waaraan dan ook niemand twijfelt.

Met zijn dood valt de zekerheid van père Joseph voor de permanente werkers weg. In België maakt ATD in de jaren na zijn dood in 1988 werk van een démarche Wresinski. De Belgische afdeling wil namelijk een eigen armoedeverslag opstellen. De samenwerking met andere organisaties en met de overheid die daarvoor noodzakelijk is, is vooral een zaak van de medestanders. Terwijl de permanente werkers de binding met de armen verzekeren, zijn de medestanders meer begaan met de stap van ATD bij de politieke wereld. Van 1989 tot 1995 legt ATD-België de nadruk op deze werking met de overheid. De sociaal-culturele werking met de armsten wordt verder gezet, maar ATD organiseert niets nieuw. De beweging verschuift zo van een werking met de armsten, naar beweging gericht op een verandering van de samenleving zelf waarbij de dialoog met de beleidsmakers belangrijk is[260].

 

Het gevolg is dat, vooral in de Vlaamse afdeling, het typische werk van permanente werkers op losse schroeven staat. ATD heeft in Vlaanderen nooit een sociaal-culturele werking met de armsten uitgewerkt, aangezien het buurtwerk en andere vrijwillige initiatieven reeds een uitgebreide armenwerking kennen. In Vlaanderen wordt enkel de volksuniversiteit opgericht. De permanente werkers krijgen er dan ook vooral taken wat betreft de administratie, de organisatie en het politieke engagement van de beweging, die niet aansluiten bij de reden waarom ze in het volontariaat getreden zijn[261].

Het gevaar van deze evolutie is dat de groepen van permanente werkers en medestanders als belangengroepen uiteengroeien. Omdat de permanente werkers in de jaren negentig met de politieke werking minder op het voorplan staan, krijgen ze meer de neiging om hun eigen positie binnen de beweging te verdedigen. De militanten, medestanders en permanente werkers hebben verschillende opdrachten en als de ene groep zich achtergesteld voelt ten opzichte van de andere, komen de tegenstellingen aan de oppervlakte. De positie van de permanente werkers is daarbij het meest kwetsbare, want zij zijn volledig afhankelijk van de beweging[262].

 

Sinds enige jaren wordt dit gevaar geanticipeerd door een sterke “ontzuiling” in de beweging. ATD maakt minder het onderscheid tussen de drie vrijwilligersgroepen, maar spreekt nu in het algemeen over de leden van de beweging. Internationaal worden er vormingssessies en bijeenkomsten georganiseerd voor militanten en medestanders. In België bestaat sinds 1996 een Raad van de Beweging, die leden telt uit de verschillende vrijwilligersgroepen. Ze telt een vijftigtal mensen die instaan voor de interactie tussen alle leden van de Beweging: de verantwoordelijken van de verschillende takken, de drie voorzitters en het algemene secretariaat. Ze wordt de motor van de dynamiek van de programmatie-evaluatie van de Beweging, die nu nationaal wordt geregeld[263].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[221]BLUMER, "Social Problems", 303-304; VERHOEVEN, "De wording", 40-42.

[222] Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 2 september 1971, nr.6295.

[223] In feite bestaat ATD reeds voordien, maar vanaf de verschijning van haar statuut in het Belgisch Staatsblad (BS) heeft ze ook een rechtspersoonlijkheid. (Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 2 september 1971, nr.6295.)

[224] Bijlage tot BS van 15 juli 1986, nr.19579; Bijlage tot het BS van 26 januari 1989, nr.709; Jaarverslag (JV) 1981, p.18-21; JV 1986, p.13-16; JV 1998, p.75-76.

[225] Interview met Pierre Hendrick, op 9 november 2000.

[226] WRESINSKI, De armen, 1984, 197-198. (Zie voor het onderscheid tussen de permanente werkers en de medestanders, infra, p.98-99.)

[227] WRESINSKI, De armen, 1984, 198-201.

[228] Interview met Herman van Breen, 17 januari 2001.

[229] DE VOS VAN STEENWIJK, Père Joseph, 1990, 133-134.

[230] DE KERCHOVE, Les gueux, 1992, 130; gesprek met Dominique Leporc, 23 oktober 2000.

[231] DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 173-181; RM 1981, p.8; Yearbook, nr.08459.

[232] WRESINSKI, De armen, 1984, 135; DE LA GORCE Un peuple, 1995, 169-173.

[233] Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 2 september 1971, nr.6295.

[234] Bijlage tot BS van 4 januari 1979, nr.252.

[235] Interview met Herman van Breen, 17 januari 2001.

[236] RM 1972, p.2; RM 1975, p.25; JV 1981, 15-16; Vierde Wereldblad (VWB), 65(1988), p.2; RM 1994, p.60-62.

[237] Bijlage tot BS van 15 juli 1986 n.19579; Bijlage tot BS van 21 mei 1987, nr.7513; Bijlage tot BS van 26 april 1990, nr.7031.

[238] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000; interview met Herman van Breen, 17 januari 2001; interview met Luc Valgaeren en Maria de Korte, 25 november 2000.

[239] Interview met Herman van Breen, 17 januari 2001.

[240] DE VOS VAN STEENWIJK, Père Joseph, 1990, 237; interview met Bert Luyts, 23 november 2000.

[241] Interview met Herman van Breen, 17 januari 2001.

[242] JV 1988, p.3-8.

[243] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000.

[244] Interview met Herman van Breen, 17 januari 2001; JV 1986, p.6; VWB, 66(1989), p.1.

[245] Interview met Herman van Breen, 17 januari 2001.

[246] Interview met Bert Luyts, 23 november 2000; interview met Herman van Breen, 17 januari 2001; VWB, 70(1990), p.4.

[247] We gaan in dit onderdeel niet in op de identiteit van de vrijwilligers. Het zou interessant zijn om mogelijke groepskenmerken te achterhalen, maar het tijdbestek heeft ons niet toegelaten dit te onderzoeken.

[248] Net zoals de internationale vergaderingen van het volontariaat wordt de eerste internationale bijeenkomst van de medestanders te Pierrelaye de Assises van het medestanderschap genoemd.

[249] RM 1974, p.13; RM 1978, p.11-16; RM 1995, p.7-11; JV 1995, p.5-12; JV 1998, p.4-5. ('Accorite' is creools voor het houden van een familiebijeenkomst om de goede verstandhouding te bevorderen.)

[250] Cfr, supra, p.32 en 68.

[251] Rapport moral 1980, p.27.

[252] Interview met Jacqueline Page, 16 november 2000.

[253] Interview met Marianne De Laat, 9 november 2000; Jaarverslag 1988, p.24.

[254] Jaarverslag 1995, p.9.

[255] WRESINKSI, De armen, 1984, 194-195 en 201-202.

[256] Interview met Jacqueline Page, 16 november 2000; Cfr, infra,p.104-105.

[257] RM 1972, p.2; RM 1973, p.4; VWB, 36(1983), p.2, VWB, 54(1986), p.1; VWB, 92(1995), p.2.

[258] RM 1972 p.30; RM 1975, p.17; RM 1993, p.46; VWB, 41(1984), p.1.

[259] Zie voor de verschillen tussen ATD-Wallonië en ATD-Vlaanderen hoofdstuk 1: het ontstaan van de afdelingen, en hoofdstuk 4: de activiteiten van ATD in België.

[260] Interview met Bert Luyts, 23 november 2000.

[261] Interview met Bert Luyts, 23 november 2000; interview met Marianne De Laat, 9 november 2000.

[262] Interview met Herman van Breen, 17 januari 2001.

[263] JV 1990, p.7-8; JV 1998, p.14-17.