Licht, Lucht en Ruimte. Van ideaalbeeld tot pragmatisme: een eeuw stedenbouwkundig denken toegepast op de Antwerpse linker Schelde-oever. (Dirk Schoofs)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Steden hebben altijd een vooraanstaande plaats bekleedt in de geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden. Sommige dorpen trokken bepaalde functies naar zich toe en groeiden uit tot lokale centra. Dit proces leidde in het meest gunstige geval tot het verkrijgen van stadsrechten. Gedurende honderden jaren volgden de steden geleidelijk het ritme van de bevolkingsevolutie. Groei en verval lagen dikwijls dicht bijeen, totdat in de negentiende eeuw een onuitgegeven bevolkingsexplosie en plattelandsvlucht het oude evolutieritme verstoorde. Een tijdlang werd elke vrije ruimte in de binnenstad bebouwd, maar geleidelijk groeide het besef dat de oude muren doorbroken moesten worden. Steden zagen zich plotseling gedwongen uit te breiden op een nooit eerder geziene schaal. Deze expansie ging meestal ten koste van de omliggende dorpen. Slechts zeer uitzonderlijk werd een volledig onbebouwd terrein in de periferie omgevormd tot een nieuwe (satelliet)stad.

 

In de onmiddellijke nabijheid van de Antwerpse binnenstad lag eeuwenlang een grotendeels onbewoond gebied. De Antwerpse stadsuitbreidingen kwamen door de eeuwen heen telkens langs de oost, noord en zuidzijde van de stad tot stand. De historisch gegroeide concentrische stadsstructuur hield abrupt op aan de oevers van de Schelde. Nooit werd een permanente brug naar de overkant geslagen. Het ontbrekende deel van de stedelijke cirkel werd tot de 20ste eeuw niet ingevuld.

 

Op het kaartje valt het grote contrast op tussen de dicht bebouwde rechter Schelde-oever, met de historische stadskern, en de veel minder bebouwde gebieden ten westen van de Schelde. De stedelijke structuur houdt op aan de oevers van de rivier, de overkant werd duidelijk in een andere tijd en stijl vormgegeven. De rode cirkel duidt het behandelde gebied aan.

Bron: www.antwerpen.be

 

Deze thesis vertelt het verhaal van één van de weinige grootschalige geplande stadsuitbreidingen, namelijk de Antwerpse linker Schelde-oever. Het is het verhaal van grote plannen en beperkte realisaties, van de confrontatie tussen een nieuwe architectuur en meer traditionele opvattingen. Zelf een inwoner van dit stadsdeel, heb ik me van jongsaf afgevraagd hoe het kwam dat de Antwerpse linker Schelde-oever zo ‘anders’ was. Anders dan de oude historisch gegroeide binnenstad, maar ook anders dan de omliggende dorpen. Alles lijkt zo afwijkend van het traditionele bouwen: het stratenplan in dambordpatroon, de monumentale hoogbouwblokken en het overweldigende gevoel van ‘ruimte’ als je door de straten wandelt. Ook de grote diversiteit in de bebouwing valt op. Hoogbouwblokken werpen hun schaduw op kleine eengezinshuizen, terwijl even verderop grote landhuizen de brede lanen flankeren. Uitgestrekte zandvlaktes doorsnijden het gebied om plotseling te worden tegengehouden door een statige, kaarsrechte asfaltdreef. Het gebied is zo verschillend en toch als geheel enorm afwijkend van de omliggende stad en gemeenten.

 

De naamgeving van het gebied kende een vrij grillig verloop. In het Ancien Régime refereerde men meestal naar Vlaams Hoofd, wat terugsloeg op de militaire betekenis van het gebied. Het Vlaams Hoofd was namelijk het meest oostelijke deel van het graafschap Vlaanderen en het eindpunt van de weg van Rijsel naar Antwerpen. Een overzetboot verzekerde de verbinding tussen het dorp en de stad, waardoor men soms ook kortweg refereerde naar ’t Veer. Later dook ook meer en meer de naam Sint Anna (of Sint-Anneke in de volksmond) op, waarmee men de parochie bedoelde. Na de aanhechting bij Antwerpen in 1923, werd Antwerpen-West de officiële naam van het gebied. Vanaf de jaren 1960 werd die papieren naam meer en meer vervangen door de huidige plaatsaanduiding: Antwerpen Linkeroever. In weerwil van de officiële benaming van de linker Schelde-oever bleef de bevolking lang van St. Anneke spreken. Pas de laatste jaren vindt de term Linkeroever steeds meer ingang.

 

Alhoewel er al in op het einde van de 18de eeuw sprake was van de ontwikkeling van een nieuwe stad op de linker Schelde-oever, was toch de oprichting van een intercommunale maatschappij voor de ontwikkeling van het gebied (Imalso) in 1929, de eerste echt concrete stap in die richting. Daarom was mijn eerste plan het archief van deze maatschappij, als basis voor deze thesis te gebruiken. Het archief was echter nog niet geïnventariseerd en je erin verdiepen was dan ook onbegonnen werk. Een klein deel van het archief bevond zich echter in het Antwerpse stadsarchief (SAA) en was wel toegankelijk gemaakt. Het handelde vooral over de relatie tussen de Stad Antwerpen en Imalso tijdens en na de bestuursperiode van burgemeester Lode Craeybeckx (1947-1976). De intercommunale maatschappij publiceerde ook, voor intern gebruik, ieder jaar een verslag van haar activiteiten. Deze verslagen werden overhandigd aan de aandeelhouders (waaronder de Stad Antwerpen), maar waren niet voor het grote publiek toegankelijk. Ze bleken eveneens een zeer waardevolle informatiebron, hoewel ze enkel feiten weergaven. De debatten en het lobbywerk die bijvoorbeeld aan een bepaalde beslissing vooraf gingen, kon je er niet in terug vinden. Ook de rol van de Raad van Bestuur en van de voorzitters kwam amper voor in de jaarverslagen.

 

Hoewel de eigenlijke ontwikkeling van Linkeroever pas plaats vond na de Tweede Wereldoorlog, vond ik het toch uiterst relevant ook naar de wortels hiervan te zoeken. Over de ideeën van de modernisten in deze periode waren reeds verschillende studies gepubliceerd. Merkwaardig genoeg zijn er relatief weinig werken die de praktische uitvoering van deze ideeën na de Tweede Wereldoorlog belichten. Specifiek voor Linkeroever in het interbellum verscheen bijvoorbeeld het werk van Ronald Commers en Piet Lombaerde dat de aanlegwedstrijd van 1933 belicht en meer specifiek de rol van de beroemde stedenbouwkundige Le Corbusier hierin onderzoekt[1]. In 2001 is er ook een thesis ingediend over de relatie tussen Imalso en het Antwerpse stadsbestuur in deze periode[2]. Om deze reeds grondig bestudeerde periode vanuit een andere invalshoek te onderzoeken, heb ik de gespecialiseerde tijdschriften uit die periode nagekeken. Dit vormde de basis voor mijn eerste hoofdstuk. Uit deze tijdschriften kwam een debat tussen modernisten en behoudsgezinden naar voor, dat de grondslag legde voor alle latere discussies en realisaties.

 

Over de periode na de Tweede Wereldoorlog, de periode waarin Linkeroever tot ontwikkeling kwam, was zo goed als niets gepubliceerd. Om deze leemte op te vullen spitste ik mijn onderzoek vooral toe op deze periode. Het tweede hoofdstuk behandelt de eerste jaren na de oorlog tot het begin van de jaren zestig. In deze periode kwam overal in de omgeving van de grote steden het suburbanisatieproces goed op gang. Stedelingen trokken massaal naar het platteland, naar een woning in een groene en rustige omgeving. De democratisering van de auto zorgde voor een snelle verbinding met de stad vanuit deze dikwijls afgelegen nieuwe woongebieden. Interessant is dat Linkeroever in deze periode wel groeide, maar niet in hetzelfde tempo als de Antwerpse randgemeenten. Hoe was de trage groei van dit beloftevolle stadsdeel te verklaren in een periode van een ongeziene stijging van de particuliere woningbouw? Bovendien beleefde niet enkel de particuliere woningbouw een ongeziene expansie. Na de Tweede Wereldoorlog werden overal in Europa de ideeën van de modernisten uit het interbellum in de praktijk gebracht. Ook in Antwerpen verschenen zo de eerste afzonderlijke appartementsgebouwen en hoogbouwgehelen[3]. Linkeroever ontsnapte echter in deze periode nog aan dergelijke projecten. Een derde hoofdstuk behandelt de opkomst van grote hoogbouwcomplexen en de gevolgen daarvan voor Linkeroever. In deze periode kreeg Linkeroever haar huidige, monumentale uitzicht. Het laatste deel spitst zich toe op de periode na mei 1968. Vanaf toen kwamen nieuwe aspecten van het wonen volop in de aandacht, met name de kwaliteit van de woonomgeving. Hoe ging men op Linkeroever om met de nieuwe gevoeligheid inzake open ruimtes?

 

Doorheen deze periodes heb ik telkens geprobeerd de ontwikkeling van Linkeroever te kaderen in het wijzigende stedenbouwkundige landschap en de rol van de overheid daarin. België had, in tegenstelling tot de ons omringende landen, een diepgewortelde traditie van het stimuleren van particuliere woningbouw. Bovendien was elke kandidaat bouwer volledig vrij in het bepalen van de ligging van zijn of haar woning. Dit leidde tot ongeordende verkavelingen en lintbebouwing langs de grote invalswegen. De bekendste modernistische architect van de tweede helft van de 20ste eeuw, Renaat Braem, zei ooit in dit verband dat België het lelijkste land ter wereld was. Vanaf de jaren 1950 werden de eerste pogingen ondernomen om een minimum stedenbouwkundige richtlijnen vast te leggen. Dit leidde pas in de jaren 1980 tot een degelijk wetsinstrument: de Gewestplannen.

 

De naoorlogse periode kenmerkte zich eveneens door een steeds snellere opeenvolging van architecturale en stedenbouwkundige opvattingen. De politiek hield zich hiervan niet afzijdig. Socialisten hadden bijvoorbeeld een uitgesproken voorkeur voor een planmatige uitbreiding van het woongebied. Hiermee stonden ze lijnrecht tegenover de christen-democraten die meer een laissez-faire politiek voorstonden. De stimulatie van de individuele eigendomsverwerving was het kernpunt van de huisvestingspolitiek van de christen-democraten. De socialisten daarentegen legden meer de nadruk op collectieve huisvesting. Uiteraard vertaalde dit zich in een verschillende ‘ideale’ architectuur. Waar socialisten de meerderheid vormden in het bestuur verrezen huurkazernes en later de grote hoogbouwgehelen. Stadsuitbreidingen bestaande uit lange reeksen gelijkaardige eengezinswoningen of gewoonweg ongeordende verkavelingen, verraden de hand van de christen-democraten. Op nationaal vlak was de invloed van de christen-democraten bepalend voor het huisvestingsbeleid. In de steden met een grote socialistische aanhang, waaronder Antwerpen, kregen de hoogbouwgehelen ook een kans.

 

Omdat de wijzigende stedenbouwkundige opvattingen slechts geleidelijk ingang vonden, heb ik voor een overlappende chronologische indeling gekozen. De opkomst van een nieuw principe veegde immers niet noodzakelijk alle projecten van de vorige generatie van tafel. Zo betekende de doorbraak van grote collectieve appartementscomplexen niet het opgeven van individuele woningbouw. Velen zien de huidige toestand van Linkeroever als een gemiste kans, maar was er in België wel ruimte voor dergelijke vernieuwende grootschalige projecten? Wat waren de oorspronkelijke plannen voor het gebied en waarom werden ze niet uitgevoerd ? Hoe zag de ontwikkeling van het gebied er dan wel uit en wat was de invloed van de modernistische ideeën op Linkeroever? Op basis van het vergaarde materiaal probeerde ik deze vragen te beantwoorden, maar tijdens deze zoektocht doken nieuwe problemen op. De jaarverslagen van Imalso waren slechts een weergave van de feiten, niet van intenties. Het noodzakelijk lobbywerk en het engagement van bepaalde personen waren er onmogelijk uit af te leiden. Hierop bood het materiaal uit het Antwerpse Stadsarchief slechts gedeeltelijk een oplossing. Wanneer het archief van Imalso volledig is geïnventariseerd, is verder onderzoek hiervan dan ook een must.

 

Niettemin heb ik toch geprobeerd een verklaring te zoeken voor enkele kenmerkende evoluties. Waarom verliep de ontwikkeling van Linkeroever een pak trager dan bijvoorbeeld in de andere Antwerpse randgebieden? Wat was hierin de houding van de overheden en wat waren de kenmerken van de Belgische huisvestingspolitiek? De ontwikkeling van Linkeroever verliep duidelijk anders dan die van de Antwerpse periferie, wat leidde tot een erg apart woongeheel. De zoektocht naar de oorzaken van deze uniciteit vormt dan ook het onderwerp van deze thesis.

 

Tot slot wil ik nog enkele mensen bedanken zonder wie deze thesis er nooit zou gekomen zijn. Eerst en vooral prof. dr. L. Van Molle, voor de grote vrijheid die ze me liet in de invulling van het onderwerp en in het tijdsbestek. Sofie De Caigny, voor haar goede raad, haar kennis en uitstekende begeleiding. Gilbert Gils, adjunct-directeur van de Dienst voor Wegen en Verkeer van Antwerpen, waaronder de bevoegdheden van Imalso na haar opheffing ressorteerden. Steve Salembier, getalenteerd Gents architect en stedenbouwkundige, voor zijn glasheldere manier om complexe stedenbouwkundige evoluties te duiden. Mijn ouders, voor hun geduld, aandacht en interesse. Ook mijn vrienden, zowel in Antwerpen als in Leuven die zeer enthousiast voor de nodige ontspanning bleven zorgen. En last but not least: Astrid Perkisas, studente architectuur, voor het helpen zoeken naar relevante achtergrondliteratuur, het aanbrengen van interessante contactadressen– en personen en gewoon voor haar liefdevolle steun.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] R. COMMERS en P. LOMBAERDE , Le Corbusier en de Linkeroever te Antwerpen, Antwerpen, 1987, 89blz.

[2] J. BEUCKELAERS, Over het water. Stadsontwikkeling op de Antwerpse linkeroever in het interbellum, Gent, 2002 (Rijksuniversiteit Gent. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatverhandeling).

[3] Enkele bekende voorbeelden hiervan zijn de aanleg van de nieuwe wijk Luchtbal en de woonblokken op het Kiel van Renaat Braem. Voor een gedetailleerde studie van de sociale woningbouw op het kiel, raadpleeg: C. STERKENS, Het Kiel. Voorstad van Antwerpen. Studie van het stedelijk weefsel aan de hand van sociale huisvestingsprojecten, Leuven, 1993 (Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Toegepaste Wetenschappen, Departement Architectuur, Stedebouw en Ruimtelijke Ordening, onuitgegeven licentiaatsverhandeling).