De door de politierechter geregistreerde criminaliteit tijdens het crisisdecennium in Lokeren, 1840-1850 (Annelies Coppieters)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

ALGEMEEN BESLUIT

Door middel van een grondige analyse van de minuten van vonnissen heb ik getracht om een gedetailleerd beeld van de criminaliteitfluctuaties in Lokeren tijdens het decennium 1840-1850 te geven. Bij het uitvoeren van een criminaliteitsonderzoek krijgt de historicus te maken met een aantal beperkingen waardoor het beeld vervormd wordt. De belangrijkste beperking is de 'dark-number-criminaliteit': misdrijven die nooit aangegeven zijn maar die dus wel plaats gevonden hebben.  

Allereerst heb ik de verhoudingen tussen de verschillende soorten misdrijven nagegaan. Alle misdrijven werden gegroepeerd in vijf hoofdcategorieën: vermogensdelicten, verstoren van de openbare orde, gewelddelicten, verkeersovertredingen en andere overtredingen.

Binnen de hoofdcategorieën werden subcategorieën gecreëerd. Op deze manier behoort elk misdrijf tot een subcategorie en tot een hoofdcategorie.

De misdrijven die de openbare orde verstoren nemen 52% van de geregistreerde misdrijven in: dit is meer dan de helft van de criminaliteit die door de politierechter geregistreerd is tijdens het onderzochte decennium. Overtreding op het sluitingsuur van herbergen is de belangrijkste subgroep met 69%. De vermogensdelicten nemen de tweede plaats in (26%), het gaat hier in 77% van de gevallen over diefstal. De hoofdcategorie 'Andere' maakt 9% uit van de bestudeerde vonnissen. De subcategorie 'Varia' die overtredingen op de nachtwachtdienst, verzuim om zich in te schrijven in het bevolkingsregister, straatmuziek maken zonder toestemming en zwemmen op een verboden plaats omvat, maakt hier de hoofdbrok uit.

Op de vierde plaats staan de gewelddelicten met 9%, verbale geweldpleging neemt 69% van de gewelddelicten voor zich. De verkeersovertredingen sluiten de rij af: 4% van de geregistreerde overtredingen is een verkeersovertreding. Het gaat voornamelijk over overtredingen die we vandaag ook nog kennen (botsing, verkeerd parkeren…).

Een tweede deelonderzoek was dit naar de sociale achtergrond van de daders en de slachtoffers (beroep, woonplaats, leeftijd en geslacht). 

De verschillende beroepen werden gegroepeerd in sub- en hoofdsectoren. De meeste daders komen uit de textielsector (27%). Dit kunnen we verklaren door het hoge aantal spinners/spinsters en wevers die in de jaren 1840 werkzaam zijn in de textielsector. Door de dalende economische conjunctuur zijn vele niet meer in staat om in hun levensonderhoud te voorzien. De textielarbeiders maken zich overwegend schuldig aan ordeverstoring en vermogensdelicten.

De landbouwsector neemt 13% van het totaal aantal daders voor zijn rekening en komt hiermee op de tweede plaats. Onder de slachtoffers tellen we vooral landbouwers: 73% van de gekende slachtoffers zijn actief in de landbouwsector. Landbouwers vallen het meeste ten prooi aan vermogensdelicten (94%). De tweede plaats bij de slachtoffers wordt ingenomen door personen die werkzaam zijn in de ambacht en industrie: 9%.

Zowel bij de daders als bij de slachtoffers valt het op dat de beroepen die het meest uitgeoefend worden door de toenmalige Lokeraars, ook het meest voorkomen in de beroepsstatistieken van de 'kleine' criminaliteit.

De meeste daders en slachtoffers wonen in de stadskern van Lokeren. Dit is niet echt verwonderlijk. Het grootste deel van het sociale leven speelt zich af in het stadscentrum: bewoners van de stadskern bevinden zich steeds op de drukste plaats van Lokeren.

3% van de daders woont in een gemeente buiten het kanton Lokeren. De wekelijkse markt op woensdag kan hier waarschijnlijk een verklaring vormen omdat het in vele gevallen om een weigering om betaling van de bareelrechten gaat.

De Lokerse bevolking pleegt de meeste misdrijven als ze tussen 16 en 20 jaar zijn, direct gevolgd door de personen tussen 21 en 25 jaar. In de onderzochte samenleving worden jongeren, vaak nog kinderen, vrij snel ingeschakeld op de arbeidsmarkt. De 6- tot 20-jarigen stelen beduidend meer en de 6- tot 15-jarigen maken zich meer schuldig aan 'vandalisme' dan hun stadsgenoten van de andere leeftijdscategorieën maar voor de rest verschilt de jongerencriminaliteit niet echt van de volwassenencriminaliteit. Ze leven in hetzelfde milieu, ze verrichten hetzelfde werk en kennen dezelfde problemen.

Mannen plegen meer criminaliteit en zijn ook meer het slachtoffer van criminaliteit: 90% van de daders en 79% van de slachtoffers is een man. Enkel bij de gewelddelicten vinden we een noemenswaardig vrouwelijk aandeel terug: 27% van de daders van gewelddelicten zijn vrouwen. Het gaat hier niet voornamelijk over schelden en de vrouwelijke daders deinzen er ook niet voor terug om klappen uit te delen. De delicten die de openbare orde verstoren maken bijna evenveel vrouwelijke als mannelijke slachtoffers. In de andere categorieën zijn de slachtoffers overwegend mannen.

Tijdens de periode dat de bestudeerde minuten van vonnissen opgesteld worden, ondervindt Lokeren al een tijdje de effecten van de slechte economische omstandigheden. In de jaren 1830 en aan het begin van de jaren 1840 dalen de lonen, stijgen de prijzen van levensmiddelen en verliezen heel wat mensen hun werk. Voornamelijk de vele spinners/spinsters en wevers die de stad Lokeren rijk is, hebben moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. In 1841 is de oogst van aardappelen, rogge en tarwe door de aanhoudende regen niet voldoende. We zien deze economische situatie weerspiegeld in de gerechtelijke bronnen: in 1841 worden er meer diefstallen gepleegd. Het aantal mensen dat een beroep moet doen op de openbare onderstand bereikt een hoogtepunt in 1842. In 1847 wordt het aantal armen van 1842 overschreden maar de beginjaren van het bestudeerde decennium spannen duidelijk de kroon. In 1844 en 1845 moeten er slechts 2 531 en 2 611 mensen beroep doen op de openbare onderstand, dit zijn de laagste aantallen armen tijdens het decennium 1840-1850. In 1844 zijn de behoeftige personen gedaald en is de economische situatie min of meer gestabiliseerd maar door het mislukken van de aardappeloogst stijgt het aantal armen terug vanaf 1845, om in 1847 een absoluut hoogtepunt te bereiken. Na 1848 daalt het aantal personen dat een beroep moet doen op de openbare onderstand terug, net zoals de criminaliteitcijfers.

In de schriftelijke neerslag van de politierechtbank zien we dat 1840 het hoogste aantal vonnissen telt, 1847 en 1848 volgen 1840 op de voet. In 1845 worden er de minste overtredingen voor de politierechtbank gebracht, ook in 1844 ligt het aantal vonnissen laag. De geregistreerde criminaliteit daalt in rechte lijn vanaf 1840 tot 1845. 1844 is ook het jaar dat volgens de lokale overheid de minste steuntrekkende behoeftigen telt. Het lijkt er dus op dat de gevolgen van de textielcrisis in 1844 gestabiliseerd zijn. In 1844 verlaagt de lokale overheid de boete voor overtredingen op het sluitingsuur van herbergen. De lokale overheid neemt een tolerantere houding aan. Dit zien we bijvoorbeeld ook weerspiegeld in de bouwovertredingen, overtredingen op de reinheid van de stad…Dit zijn vrij 'banale' overtredingen die in de eerste drie jaren van het decennium regelmatig gevonnist worden maar die daarna niet meer voorkomen. Waar de geregistreerde criminaliteit in 1845 een dieptepunt bereikt, begint het aantal steuntrekkenden in datzelfde jaar terug te stijgen. Tussen 1845 en 1847 doet de levensmiddelencrisis de lijst van behoeftige Lokeraars en het aantal betrapte 'kleine' criminelen pijlsnel aangroeien. De fluctuaties in de kleine criminaliteit en het armenaantal van de stad gaan dus hand in hand. 1847 kent het hoogste aantal steuntrekkenden en het tweede hoogste aantal vonnissen: het feit dat 1840 de lijst aanvoert wat het aantal minuten van vonnissen betreft, komt voor een groot deel door de overtredingen op het sluitingsuur van herbergen (57%), in 1847 is slechts 21% van de door de politierechter geregistreerde criminaliteit een herbergzaak. We moeten de eerste plaats van 1840 dus wel degelijk nuanceren door de wetswijziging van 1844 en door de hogere registratiebereidheid van de ordehandhavers.

Op basis van de onderzoeksresultaten van deze microstudie moeten we  Jacquemyns' stelling die reeds door verscheidene auteurs herhaald is, namelijk dat de (kleine) criminaliteit stijgt tijdens de midden 19e-eeuwse crisisjaren, bevestigen. In Lokeren zijn de gevolgen van de crisis in de (linnen)nijverheid reeds vóór de jaren 1840 op te merken in het dagelijks leven. Het is pas als de oogst in meer of mindere mate mislukt dat we de effecten van de economische toestand het duidelijkst weerspiegeld zien in de criminaliteitcijfers. Als we de fluctuaties in het criminaliteitverloop beschouwen dan valt vooral de ferme stijging van velddiefstallen in 1847 op.

Fysieke geweldpleging komt het meest voor in 1840 en 1842, verbale geweldpleging komt zowel in 1840 als in 1845 het meest voor. In 1843 en 1844 worden de minste overtredingen door de politierechter gevonnist en de aantallen personen die een beroep moeten doen op de openbare onderstand om in hun levensonderhoud te voorzien is het laagst in deze jaren. Diefstal en materiële schade komen overduidelijk het meest voor de politierechter in 1847 en 1848.

Doordat Meersman geen absolute aantallen van de misdrijven en categorieën per jaar geeft, is het erg moeilijk om te spreken over meer of minder diefstallen, beledigingen…

In de periode 1868-1914 worden er globaal gezien vooral gewelddelicten gepleegd (30%), in de periode 1840-1850 nemen de delicten die de openbare orde verstoren de eerste plaats in (52%).

Rond de eeuwwisseling komt de hoofdcategorie verstoren van de openbare orde op de tweede plaats (26%). In dit onderzoek vertegenwoordigt deze hoofdcategorie meer dan de helft van de misdrijven (52%) en neemt deze categorie de eerste plaats in. In de periode 1868-1914 staan de vermogensdelicten met 21,1% op de derde plaats. In deze studie komen de vermogensdelicten op de tweede plaats (26%). Vanaf 1847 worden er meer vermogensdelicten gepleegd. Binnen het eigen onderzoek kunnen we deze stijging van de vermogensdelicten verklaren door de opeenvolgende misoogsten. Hierdoor worden de gevolgen van de slechte economische toestand, voornamelijk veroorzaakt door de dalende buitenlandse vraag naar weefsels, verscherpt.

Er dient bij de vergelijking wel rekening gehouden te worden met de catalogisering van de misdrijven en de wetswijzigingen.

Ik hoop dat ik door de 'kleine' criminaliteit in Lokeren tijdens de jaren 1840 in een historische context te plaatsen, een bijdrage geleverd heb aan de sociaal-economische geschiedenis.

home lijst scripties inhoud vorige volgende