Abu Mina: de opkomst en de ondergang van een koptisch bedevaartsoord. (Inne Hermans) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding
Het heiligdom van Apa Menas, dat het voorwerp van deze studie uitmaakt, is te situeren in een plaats die nu Abū Mīnā wordt genoemd. Dit pelgrimsoord ligt in de Libische woestijn op ongeveer 46 km ten zuidwesten van Alexandrië, niet ver van het Mareotismeer. In de late vierde eeuw werd daar boven het graf van de heilige de Martelaarskerk opgericht, die in andere bronnen ook wel eens de grafkerk wordt genoemd. Dit is het eerste gebouw dat opgericht werd in Abū Mīnā. Later werd het geïntegreerd in een driedelig complex met de Grote Basilica en het Baptisterium. Het kerkelijk deel van de nederzetting werd ommuurd en de residentiële gebouwen werden buiten de ommuring opgetrokken. De nederzetting groeide uit tot een groot bedevaartsoord, dat zijn bloeiperiode kende in de zesde en de zevende eeuw. Tot in de twaalfde eeuw trok het pelgrimsoord nog gelovigen aan op de dag van het martelaarschap van Apa Menas.
Daar de antieke naam van Abū Mīnā niet is overgeleverd, wordt er in de moderne literatuur op verschillende manieren naar verwezen. C.M. Kaufmann, de eerste archeoloog die Abū Mīnā onderzocht, gebruikte de benaming Menasstad. Aan P. Grossmann hebben we de benaming Abū Mīnā te danken, die is afgeleid van de Arabische naam voor Apa Menas. Dit is de naam die in de literatuur het meest voorkomt en ook hier zal Abū Mīnā steeds naar het pelgrimsoord verwijzen en niet naar de heilige zelf. In de oudere opgravingsverslagen gebruikte Grossmann en zijn voorgangers nog de naam Abu Mena. M. Krause verwijst naar de nederzetting als Karm Abu Mena. De aanleiding hiervoor is het klooster dat zich naast het vroegere pelgrimsoord bevindt, maar daar dit klooster nog geen eeuw oud is, is deze benaming ongeschikt voor de oude stad.
C.M. Kaufmann ontdekte het heiligdom van Apa Menas in 1905 en wakkerde hiermee de belangstelling aan voor de geschiedenis van Apa Menas en zijn cultus. Kaufmanns publicaties werden steeds met veel ophef aangekondigd, maar spijtig genoeg stond de archeologie toen nog in zijn kinderschoenen en waren zijn opgravingen nogal onzorgvuldig. Zijn opgravingsresultaten zijn bovendien slechts selectief en summier gepubliceerd. In 1907 eindigden de opgravingen van Kaufmann. Hierna bezochten nog enkele archeologen de site, zonder evenwel opgravingen te verrichten. Sommigen publiceerden hun bevindingen, maar uitvoerige campagnes waren noodzakelijk om een beter zicht te krijgen op de nederzetting. Deze kwamen er in 1961. Dat jaar startte het DAI met de opgraving van Abū Mīnā en dat onderzoek gaat tot op heden door. De laatste jaren staan de campagnes onder leiding van P. Grossmann. Regelmatig verschijnen er opgravingsverslagen in het MDAIK en het BSAC.
Wie is nu de heilige die in dit pelgrimsoord werd vereerd? Apa Menas was een martelaar uit de tijd van Diocletianus, eind derde – begin vierde eeuw. Het enige dat we met zekerheid over hem weten, is zijn naam en de datum van zijn martelaarschap. Hij is gedood op 15 Hathor, i.e. 11 november. Meestal is de plaats van ter dood veroordeling een zeker element in de legende. Hier zijn er evenwel aanwijzingen dat dit niet het geval is. Ofschoon Apa Menas een Egyptenaar was en zijn heiligdom in Egypte ligt, vermelden de legendes Cotyaeum in Phrygië als sterfplaats. De problematiek omtrent de plaats waar Apa Menas zou zijn omgebracht, komt later nog uitgebreid aan bod.
Net als voor het heiligdom zijn er voor de heilige verscheidene benamingen gangbaar. Arabische teksten noemen hem Abu Mina, maar meestal wordt eenvoudigweg naar hem verwezen als de heilige Menas. De Koptische bronnen noemen hem Apa Menas en omdat hij in dit milieu thuishoort, zal deze benaming hier consequent gebruikt worden.
Over de persoon en het leven van Apa Menas zelf werd door velen geschreven. De eerste uitgebreide studie over hem is van de hand van R. Miedema en dateert uit 1913[1]. De informatie die Miedema geeft, is echter verouderd en niet meer bruikbaar. Vervolgens vestigde H. Delehaye de aandacht op deze heilige[2]. Hoewel zijn werk uit 1922 dateert, kunnen zijn inzichten soms nog verhelderend zijn. Een decennium later maakte D.D. De Lacy O’Leary melding van Apa Menas in zijn uiteenzetting over Egyptische martelaars[3]. De belangrijkste studie is evenwel van J. Drescher uit 1946[4]. Zijn volledige uitgave van de Koptische bronnen omtrent het leven van Apa Menas is tot op heden het standaardwerk. Hierna zijn er nog wel werken over Apa Menas verschenen, maar er werden geen uitgebreide wetenschappelijke studies meer aan hem gewijd.
Van de vijfde eeuw tot de zevende eeuw bleef de cultus van Apa Menas zich uitbreiden, waarbij de heilige zelf uitgroeide tot een soort nationale heilige van Neder-Egypte. Specifiek voor zijn cultus zijn de Menas-ampullen. Dit zijn kleine flacons die de pelgrims meenamen als aandenken vanuit zijn heiligdom. Ze zijn verspreid over heel het Middellandse Zeegebied en duiken zelfs diep in Europa op. De ampullen tonen meestal een afbeelding van Apa Menas tussen twee kamelen en een inscriptie met zijn naam.
C.M. Kaufmann wijdde in het begin van vorige eeuw een monografie aan de Menas-ampullen[5]. Daarna kwamen ze nog vaak aan bod in catalogen. Tot voor kort was de studie van Z. Kiss over de Menas-ampullen uit Kôm el-Dikka de belangrijkste[6]. In dit werk wordt evenwel geen rekening gehouden met het materiaal dat afkomstig is uit Abū Mīnā zelf, waaraan tot op heden geen monografie is gewijd. Daarnaast bestaat er tevens nog een cataloog van de ampullen in het Louvre, opgesteld door C. Metzger[7]. Onlangs heeft J. Witt een monografie over de Menas-ampullen in het museum van Berlijn uitgegeven, die beschouwd mag worden als het standaardwerk[8].
De cultus van Apa Menas kende vorige eeuw een heropbloei onder patriarch Cyrillus VI, zodat er in het jaar 1959 naast zijn heiligdom een klooster werd gesticht, waar nog steeds mirakels plaatsvinden door de tussenkomst van Apa Menas. Niet alleen in Egypte, maar ook elders maakt zijn cultus opgang, want er zijn over heel de wereld kerken aan hem gewijd.
Het doel van dit werk is de informatie uit de Koptische bronnen over het leven van Apa Menas te leggen naast de informatie uit de huidige opgravingen in Abū Mīnā om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de evolutie van dit pelgrimsoord.
In hoofdstuk 1 wordt de opbouw van het bedevaartsoord geschetst en zijn evolutie zoals die tevoorschijn is gekomen uit de opgravingen van P. Grossmann. Deze informatie is gebaseerd op recente opgravingsverslagen en overzichtsstudies van de huidige toestand van het gebied. De ontwikkeling van Abū Mīnā is te volgen vanaf het prille begin in de vierde eeuw tot aan de Middeleeuwse nederzetting. In hoofdstuk 2 worden de Koptische literaire bronnen van naderbij bekeken. Dit zijn het Martyrium en het Encomium, opgetekend in Ms. Cod. M. 590, dat nu bewaard wordt in de Pierpont Morgan Library in New York. Het Encomium bevat naast een levensbeschrijving ook informatie over het ontstaan en de uitbreiding van het heiligdom van Apa Menas in Abū Mīnā. Hier volgt een eerste confrontatie van deze gegevens met de opgravingsresultaten, die in het vorige hoofdstuk zijn uiteengezet.
In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op de figuur van Apa Menas zelf. We proberen te achterhalen wie deze martelaar uit de tijd van Diocletianus was en hoe zijn legende tot stand gekomen is. Er wordt ook gepoogd een verklaring te geven voor de vreemde plaats van zijn martelaarschap die vermeld is in de legendes. De informatie uit Koptische bronnen wordt hier aangevuld met legendes in andere talen. Het voornaamste hulpinstrument om Apa Menas te doorgronden, is de studie van J. Drescher. Hoewel het werk al meer dan 50 jaar oud is, blijft zijn zienswijze tot op heden gelden. Hier en daar zal ook verwezen worden naar andere bronnen die aanvullende informatie geven.
In hoofdstuk 4 komen de Menas-ampullen aan bod. Deze laten ons toe een beter beeld te krijgen van Apa Menas en de verspreiding van zijn cultus. Het werk van J. Witt vormt de basis van de uiteenzetting over de uiterlijke aspecten van de ampullen, hun datering en inhoud. Deze gegevens worden aangevuld met informatie uit andere catalogen en met de enigszins verouderde monografie van Kaufmann, die op zich te selectief en onvolledig is. Toch kan het werk van Kaufmann hier en daar interessante aanvullingen geven, omdat het de ampullen bespreekt die in Abū Mīnā zelf gevonden zijn.
Hoofdstuk 5 begint met de verspreiding van zijn cultus. Om aan te tonen dat deze heilige ver buiten de grenzen van Egypte bekend was, worden de ampullen aangehaald, maar ook kerken zijn aan hem gewijd en in inscripties duikt zijn naam op. De kerken en inscripties, die zich over heel de wereld bevinden, zijn opgedoken in zeer uiteenlopende studies en artikels. Dan volgt de historiek van de late ontwikkelingen in Abū Mīnā en verdere ontwikkeling van zijn cultus. Dit is een synthese van de informatie uit archeologische en uit literaire bronnen. Aangezien de History of the Patriarchs of Alexandria van Severus Ibn al-Muqaffa’ het einde van het schrijn niet bespreekt, zal dit gat opgevuld worden met wat tevoorschijn gekomen is uit de opgravingen en vermeldingen in Middeleeuwse literatuur. Als afsluiting wordt een blik geworpen op de hernieuwde aandacht die Apa Menas kreeg door het toedoen van de patriarch Cyrillus VI.
Romeinse keizers Carinus en Numerianus (283-284) Diocletianus (284-305) Probus (276-282) Maximilianus (286-305) Constantijn (306-337) Jovianus (363-364) Valens en Valentinus (364-378) Theodosius I de Grote (379-395) Arcadius (x Eudocia) (395-408) Honorius (395-423) Theodosius II (408-450) Marcius (x Pulcheria) (450-457) Zeno (474-491) Anastasius (491-518) Justinianus (527-565) Heraclius (610-634)
Basilius (867-885)
|
Patriarchen van Alexandrië
Athanasius (326-373)
Timotheus I (380-385) Theophilus (385-412)
Timotheus II Aelurus (458-480)
Damianus (569-605) Benjamin I (622-661) Johannes III (677-686) Theodorus (731-743) *Michael (Jacobiet) (744-767) *Cosmas (Melkiet) (742-768) Johannes IV (775-799) Jacobus (819-830) Jozef (830-849) Cosmas II (851-858) Shenouda (858-880) Christodoulus (1047-1077) Benjamin II (1327-1339) Petrus V (1340-1348) Marcus IV (1349-1363) Cyrillus VI (1959-1971)
|
Tabel 1: Tijdstabel van Romeinse keizers en patriarchen van Alexandrië.
Afb. 1: Kaart met situering van Abū Mīnā.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Miedema R., De Heilige Menas, Rotterdam 1913.
[2] Delehaye H., Les Martyrs d’Égypte, in: AnBoll 40 (1922).
[3] De Lacy O’Leary D.D., The Saints of Egypt, Londen - New York 1937.
[4] Drescher J., Apa Mena, a Selection of Coptic Texts Relating to St. Menas, in: Publications de la Société d’Archéologie Copte. Texte et Documents 6, Cairo 1946.
[5] Kaufmann C.M., Zur Ikonographie der Menas-ampullen (Veröffentlichungen der Frankfurter Menasexpedition 5), Cairo 1910.
[6] Kiss Z., Alexandrie V. Les Ampoules de Saint Ménas découvertes à Kôm el-Dikka (1961-1981), Warschau 1989.
[7] Metzger C., Les Ampoules à Eulogie du Musée du Louvre (Notes et Documents des Musées de France 3), Parijs 1981.
[8] Witt J., Staatliche Museen zu Berlin – Preußischer Kulturbesitz Skulpturensammlung und Museum für Byzantinische Kunst, Bestandskataloge, Reihe A: Grundlagen und Monumente, Band 2: Werke der Alltagskultur, Teil 1: Menasampullen (Spätantike – frühes Christentum – Byzanz. Kunst im ersten Jahrtausend), Wiesbaden 2000.
Problemen met de weergave van de Koptische tekst?
Op sommige pagina's komen delen voor in Grieks tekstschrift. Indien u deze tekst niet kan lezen maak dan gebruik van volgende mogelijkheden:
De getoonde foto's en afbeeldingen in deze scriptie dienen als illustratie in een wetenschappelijk werk. Indien de maker en/of rechthebbende hier bezwaar tegen heeft, dan kan deze dat kenbaar maken en zullen wij de desbetreffende foto verwijderen.
The pictures shown in this essay are an illustration in a scientific work. If the author and/or claimant has objections, he can notify us and the pictures concerned will be removed.